Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 28 januari 2019
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1150
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 25 januari 2018
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 17 januari 2019 over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad
van 28 januari 2019 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1148).
De vragen en opmerkingen zijn op 23 januari 2019 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 24 januari 2019 zijn de vragen, die
geagendeerd zijn voor de Landbouw- en Visserijraad van 28 januari 2019 en die betrekking
hebben op de vergadering van het SCoPAFF, beantwoord. De overige vragen zullen op
een later tijdstip worden beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
Adjunct-griffier van de commissie, Konings
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
9
II
Antwoord / Reactie van de Minister
10
III
Volledige agenda
18
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brieven die geagendeerd staan
voor het schriftelijk overleg ter voorbereiding op de Landbouw- en Visserijraad van
28 januari 2019. Deze leden hebben hierover de volgende vragen.
In de geannoteerde agenda lezen de leden van de VVD-fractie dat er tijdens de Raad
gesproken zal worden over de voortgang van de onderhandelingen over de verordening
inzake de Nationaal Strategische Plannen binnen het nieuwe Gemeenschappelijke Landbouwbeleid
(GLB). Tegelijkertijd lezen deze leden dat er nog geen discussiedocumenten beschikbaar
zijn. Zij constateren dat dit niet bijdraagt aan een goede voorbereiding van de Kamer
om vooraf de juiste punten mee te geven. De leden van de VVD-fractie onderschrijven
de lijn (op basis van de beschikbare informatie) van de Minister om te zoeken naar
een passende en meer realistischere benadering, waarbij deze leden willen benadrukken
dat de termijnen van rapporteren ook daadwerkelijk iets moeten bijdragen. Zij vragen
of een jaarlijkse rapportage van toegevoegde waarde kan zijn. Zij vragen voorts een
toelichting van de Minister en een nadere duiding van de administratieve lasten die
een jaarlijkse rapportage met zich meebrengt.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister van mening is dat de discussie over
de groene architectuur te weinig voortgang boekt. Voor deze leden is het belangrijk
dat er een flexibel kader is, maar tegelijkertijd het gelijke speelveld niet uit het
oog wordt verloren. Ook merken zij op dat op dit punt (wat overigens geldt voor het
gehele GLB) de vereenvoudiging niet uit het oog verloren mag worden. Graag horen zij
van de Minister (zeker voordat er overeenstemming wordt bereikt) op welke manier geborgd
is dat het gelijke speelveld in Europa voldoende is meegewogen en op welke manier
er invulling is gegeven aan de vereenvoudiging van het GLB.
In het algemeen constateren de leden van de VVD-fractie dat er nog te weinig concrete
voorstellen zijn gedaan om de vereenvoudiging van het GLB vorm te geven. Graag ontvangen
deze leden op dit punt een uitgebreide reactie van de Minister.
De leden van de VVD-fractie constateren dat er te weinig richting is gegeven aan de
agendering van het Eiwitrapport van de Europese Commissie om hier concrete vragen
over te stellen. Deelt de Minister deze mening? Kan de Minister aangeven op welke
manier zij de Kamer beter gaat betrekken bij dit soort gedachtewisselingen?
Eerder hebben de leden van de VVD-fractie de Minister gevraagd een actievere opstelling
bij de aanpak van de antibioticaresistentie. Deze leden willen nogmaals benadrukken
dat dit, ook internationaal, een belangrijk onderwerp is. Het is belangrijk voor de
humane gezondheidszorg en uiteraard ook voor de diergezondheid. Nederland heeft de
afgelopen jaren forse stappen gezet in de aanpak van de antibioticaresistentie. Deze
leden zijn van mening dat de Minister een actieve rol en bijdrage zou moeten leveren
bij de oprichting van het internationaal centrum Antibioticaresistentie. Is de Minister
bereid om een actievere bijdrage te leveren (in plaats van het met belangstelling
aanhoren van de bijdrage van Denemarken) en samen met Denemarken dit onderwerp te
trekken? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie bedanken de Minister voor de informatie over de thematische
bespreking inzet nieuwe prestatiemodel, algemene doelstellingen en de positie van
de boer in de keten. De doelstelling in de herziening GLB, zoals opgenomen in de informatieparagraaf,
staat deze leden aan, temeer omdat de eerste hoofddoelstelling daadwerkelijk over
landbouw, de boeren (en de positie in de keten), voedselkwaliteit en technologie (innovatie)
gaat. Dat is in de communicatie wel eens anders geweest. De leden van de VVD-fractie
vragen de Minister een nadere duiding te geven over de Commissievoorstellen en de
minimumeisen die moeten worden nageleefd. Kan de Minister aangeven of er al besluitvorming
en/of overeenstemming heeft plaatsgevonden over deze minimumeisen? Zo nee, kan de
Minister aangeven wanneer hierover gesproken zal worden? De leden van de VVD-fractie
maken zich over een aantal doelstellingen/minimumeisen zorgen.
De leden van de VVD-fractie zijn positief over de voortgang van de aanpak voor het
voorkomen van oneerlijke handelspraktijken. Het is goed dat er daadwerkelijk stappen
worden gezet. Kan de Minister aangeven wanneer de stukken en de bijbehorende appreciatie
naar de Kamer wordt gezonden? Met de voorgestelde aanpak van oneerlijke handelspraktijken
zijn we er volgens deze leden nog niet. Zij constateren dat de positie van de boer
in de keten nog onderbelicht is gebleven. Boeren hebben nog steeds te maken met eenzijdig
opgelegde eisen die bovenwettelijk zijn en waarvoor geen vergoeding wordt gegeven.
Niet voor niets is in het regeerakkoord opgenomen dat de Autoriteit Consument en Markt
(ACM) erop gaat toezien dat boeren hogere prijzen ontvangen van afnemers die bovenwettelijke
eisen stellen, bijvoorbeeld op het gebied van duurzaamheid en dierenwelzijn. Kan de
Minister aangeven welke maatregelen op Europees niveau moeten worden genomen zodat
de ACM hiermee aan de slag kan gaan? Kan de Minister aangeven of hierover al gesproken
wordt? Kan de Minister aangeven welke stappen zij nationaal heeft gezet om ACM de
tools te geven die ook daadwerkelijk nodig zijn om dit punt uit het regeerakkoord
inhoud te geven?
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het standpunt van de Minister
over de geharmoniseerde risico-indicator voor duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Deze leden hebben nog een aantal vragen over dit instrument. Zij zijn van mening dat
het onvoldoende duidelijk is wat de impact van deze geharmoniseerde risico-indicator
is. Kan de Minister aangeven wat de achtergrond van deze indicator is? Waarom, wanneer
en door wie is het initiatief tot deze indicator genomen? Op welke wijze is deze indicator
ontwikkeld? Op welke manier zijn de verschillende betrokkenen en de belanghebbenden
vanuit de sector betrokken bij de ontwikkeling van de indicator? En wanneer en op
welke wijze zijn zij uitgenodigd om input te geven? Kan de Minister aangeven voor
welke doelgroep deze indicator is ontwikkeld? Sluit deze indicator aan bij de Nederlandse
benadering van Integrated Pest Management (IPM) en de systeemaanpak? Zo ja, waaruit
blijkt dit? Het lijkt dat de indicator veel meer gericht is op specifieke stoffen
terwijl Nederland juist inzet op een teeltbrede benadering. Graag ontvangen de leden
van de VVD-fractie een uitgebreide toelichting.
De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat het besluit over de geharmoniseerde
risico-indicator staat geagendeerd voor de vergadering van het Standing Committee
on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF). Kan de Minister een uitgebreide toelichting
geven waarom een besluit met deze strekking in een ambtelijke werkgroep geagendeerd
staat? Kan de Minister aangeven wanneer de Raad over dit onderwerp spreekt?
In de brief over de voorgenomen Nederlandse standpunten inzake de onderwerpen die
mogelijk ter stemming worden voorgelegd aan het eerstvolgende SCoPAFF over regelgeving
inzake gewasbeschermingsmiddelen lezen de leden van de VVD-fractie voorts dat de Nederlandse
delegatie voornemens is om in te stemmen met het voorstel van de Europese Commissie
om de werkzame stof chloorprofam niet langer toe te staan. Deze leden verbazen zich
over deze stellingname. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden (Ctgb) zag mogelijkheden voor een veilig gebruik. Echter, de Europese
Commissie zag om procedurele redenen onvoldoende mogelijkheden om het voorstel tot
niet-verlenging te wijzigen. Kan de Minister hierop een uitgebreide toelichting geven?
Wat vindt de Minister van deze bureaucratie en het op deze manier belemmeren van boeren
en tuinders die afhankelijk zijn van deze werkzame stof? Vindt de Minister het acceptabel
dat om procedurele redenen zo een vergaand besluit wordt genomen? Kan de Minister
aangeven welk alternatief er voor de telers is?
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister een uitgebreide toelichting
kan geven op de aangekondigde maatregel dat de machines om mest uit te rijden voorzien
moeten worden van een GPS-systeem. Waar komt deze maatregel vandaan, wat is de onderbouwing
van deze maatregel en wat zijn de gevolgen voor de administratieve lasten en lastenverzwaring
voor de boer? Wat is de beoogde opbrengst van deze maatregel?
De leden van de VVD-fractie hebben ook vragen over de pulsvisserij. Deze leden merken
op dat enkele dagen geleden bleek dat geen verder onderzoek gedaan zal worden naar
mogelijke fraude inzake de Nederlandse pulsvisserij, omdat geen tekortkomingen aan
het licht zijn gekomen.1 Wat de leden van de VVD-fractie betreft, moet de Minister dit actief uitdragen bij
andere lidstaten, ook met het oog op de onderhandelingen over het wel of niet toestaan
van de pulstechniek. Kan de Minister toezeggen dat zij dit specifieke punt zal meenemen
in de discussie rondom de pulsvisserij? Indien zij dit niet kan toezeggen, waarom
niet? Deelt de Minister de mening dat er nu al veel te lang onduidelijkheid is voor
Nederlandse vissers met betrekking tot deze techniek en dat snel een oplossing gevonden
moet worden? Wanneer verwacht de Minister een uitkomst van de discussie? Kan zij daarnaast
een indruk geven van de inspanningen die de afgelopen maanden in Europa zijn geweest
om een goede uitkomst voor de Nederlandse vissers na te streven?
De leden van de VVD-fractie zien de onzekerheid rondom de brexit voortduren, ook voor
Nederlandse boeren, tuinders en vissers. Eerder hebben de leden van de VVD-fractie
vragen gesteld over de voorbereiding van Nederlandse boeren, tuinders, vissers en
andere ondernemers op verschillende scenario’s. Wat de leden van de VVD-fractie betreft
ligt hier een rol voor de ondernemers zelf, maar ook voor de overheid. In de brief
die de Kamer vorige week van de Minister van Buitenlandse Zaken ontving (Kamerstuk
23 987, nr. 304) stond dat er aanvullende campagnes komen. Kan de Minister aangeven hoe deze campagnes
eruit zien en of deze ook specifiek ingaan op ondernemers in de Nederlandse agri-
en foodsector? Daarnaast roepen de leden van de VVD-fractie de Minister op echt aan
de slag te gaan met extra keuringspersoneel bij douane en Nederlandse Voedsel- en
Warenautoriteit (NVWA). Kan de Minister aangeven wat de stand van zaken is en deelt
zij de mening dat Nederlandse ondernemers in de agri- en foodsector zeer grote nadelen
kunnen ondervinden van een niet toereikende voorbereiding op diverse scenario’s rondom
de brexit?
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie voor welke teelten het niet langer toelaten
van de stof ethoprophos gevolgen zal hebben en wat die gevolgen zijn. Zijn alternatieven
mogelijk? Zo ja, welke? Zo nee, op welke wijze wil de Minister er in overleg met de
sector voor zorgen dat alternatieven zo snel mogelijk voor handen komen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Landbouw- en Visserijraad op 28 januari 2019 en aanverwante onderwerpen. Hierover
hebben deze leden nog vragen.
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat onafhankelijke, wetenschappelijke
adviezen van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) en het Ctgb gevolgd
moeten worden ten aanzien van de toelating van stoffen en middelen. Deze adviezen
liggen in eerste instantie voor op ambtelijk niveau en deze leden zien bij die eerste
afstemming op Europees niveau geen rol voor de Kamer, mede omdat de Kamer niet toegerust
is om zich te buigen over deze technische adviezen en de opvolging daarvan. Hoe kijkt
de Minister hiernaar? Deelt de Minister de mening dat de focus van de Minister en
de Kamer zou moeten liggen op het regelgevend kader voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en niet op de toelating van elke individuele stof en middel? Zo ja, wil zij met voorstellen
komen om hieraan tegemoet te komen?
De leden van de CDA-fractie constateren dat het Oostenrijks voorzitterschap aan de
lidstaten heeft gevraagd wat zij vinden van de huidige ontwikkelingen van het goedkeurings-
en machtigingssysteem op EU-niveau en wat volgens de lidstaten de gevolgen zijn voor
de Europese landbouw en landbouwers van de niet-goedkeuring van bepaalde werkzame
stoffen. Deze leden vragen de Minister hoe zij heeft gereageerd op dit verzoek. Komt
zij hierbij ook op voor een gelijkspeelveld en welk thema een rode lijn is in het
regeerakkoord? Ten aanzien van het gelijk speelveld zijn schriftelijke vragen gesteld
over de toelating van neonicotinoïden-coating op suikerbietenzaad in andere Europese
lidstaten.2 Wanneer worden deze beantwoord? Deelt de Minister de mening dat de omstandigheden
in Vlaanderen en Nederland zeer vergelijkbaar zijn en dat daarmee ook de toelating
vergelijkbaar zou moeten zijn? Kan de Minister aangeven of over de toelating van deze
zaadcoating voor de suikerbietenteelt gesproken is met de sector en het Ctgb? Als
deze zaadcoating niet alsnog wordt toegelaten, is de Minister dan wel bereid om te
bekijken of dit verbod dit jaar leidt tot een hogere milieubelasting en hogere kosten
voor telers? Daarnaast komt in het rapport «Chemical hazards in our food: EU food
safety policy protects us but faces challenges» van de Europese Rekenkamer naar voren
dat de EFSA meer financiële armslag behoeft. Hoe denkt de Minister daarover, zo vragen
de leden van de CDA-fractie.
De leden van de CDA-fractie hebben daarnaast vragen over het toekomstige GLB. Deze
leden zijn groot voorstander van het verruimen van de mogelijkheden voor samenwerking
tussen landbouwers. Hoe wil de Minister het voorstel van de Europese Commissie precies
veranderd zien op dit punt, zo vragen zij. Gaat de Minister ervoor pleiten dat activiteiten
van producentenorganisaties zoals afspraken over productie en prijzen en van brancheorganisaties
over verduurzaming en prijzen uitdrukkelijk worden toegestaan?
Ten aanzien van de aanpak van oneerlijke handelspraktijken vragen de leden van de
CDA-fractie of het politieke akkoord gedeeld kan worden met de Kamer en of de Minister
voornemens is om striktere regelgeving te gaan invoeren dan wordt voorgesteld in de
richtlijn.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister naar de voortgang ten aanzien van de
toelating van de puls.
De leden van de CDA-fractie vragen om een update met betrekking tot de uitvoering
van het fosfaatreductieplan en het fosfaatrechtenstelsel. Deze leden vragen met name
naar de stand van zaken van de afhandeling van beschikkingen en knelgevallen, bezwaren,
afhandeling verzoeken individueel disproportionele last en opvolging rechterlijke
uitspraken.
De leden van de CDA-fractie waren zeer verbaasd over het verplichten van GPS bij transport
van alle mest. Hoeveel gaat dit wel niet kosten en voor wie? Zal hierdoor een agrariër
die zelf zijn mest uitrijdt opeens fors moeten investeren in een nieuwe giertank?
Kan de Minister verduidelijken wat voor onderzoek zij doet naar het digitaal en realtime verantwoorden van het vervoeren van mest en hoe hierbij kosten en inkomensgevolgen
worden meegenomen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de Landbouw-
en Visserijraad van 17 en 18 december 2019. Deze leden zijn verheugd om kennis te
nemen van het feit dat veel lidstaten pleiten voor een hogere milieu- en klimaatambitie
in het nieuwe GLB. Daarnaast vernemen deze leden dat enkele lidstaten pleiten voor
een verdere vereenvoudiging van de uitvoering van het GLB. Hoewel de leden van de
GroenLinks-fractie een vereenvoudiging in principe positief zouden vinden met betrekking
tot bepaalde elementen van het GLB, betwijfelen zij of verdere vereenvoudiging wel
samen gaat met een hoge milieu- en klimaatambitie. Kan de Minister concreet toelichten
hoe zij deze twee ontwikkelingen gezamenlijk voor zich ziet?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn erg benieuwd naar de uitwerking van het prestatiemodel,
ten aanzien waarvan deze leden hebben vernomen dat er een discussie zal plaatsvinden
over de «mogelijke vergroening». Kan de Minister toelichten om wat voor vergroeningsmaatregelen
het gaat? Deze leden hechten veel belang aan de vergroening van het GLB en hopen daarom
ook dat de Minister zich daarvoor hard zal maken. Kan de Minister te kennen geven
op welke manier zij dat gaat doen?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn erg verheugd dat de Europese Commissie actie
onderneemt om gehoor te geven aan het burgerinitiatief «Verbied glyfosaat en bescherm
mens en milieu tegen giftige bestrijdingsmiddelen». Deze leden zijn gezien het recente
nieuws over de sterke link tussen de EFSA en bedrijven in de biotechnologie en chemische
industrie blij met het initiatief om van de EFSA een transparante organisatie te maken.
Deze leden maken zich daarom des te meer zorgen over de Nederlandse positie dat het
van belang is dat vertrouwelijkheid van onderzoek behouden moet blijven om geen afbreuk
te doen aan eventuele bedrijfsgeheimen. Kan de Minister aangeven of zij zich desalniettemin
hard gaat maken voor een zo sterk mogelijke transparantie van de EFSA?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn daarnaast zeer teleurgesteld dat de Europese
Commissie geen gehoor heeft gegeven aan de oproep van burgers om glyfosaat (Round
Up) te verbieden. Deze leden hechten veel belang aan dit verbod en zijn daarom zeer
verheugd met het Franse voorbeeld waar de rechter de verkoop van het product heeft
verboden. Wat vindt de Minister van het Franse verbod en is zij bereid het Franse
voorbeeld te volgen?
Tot slot zijn de leden van de GroenLinks-fractie bezorgd over het bericht van de Europese
Rekenkamer dat de EFSA haar werk niet goed kan doen, omdat zij te veel werk heeft
aan het controleren van chemicaliën. Het gevolg hiervan is dat er niet voldoende capaciteit
is om voedselveiligheid met betrekking tot onder meer enzymen, voedselaroma’s en additieven
goed te controleren. De leden van de GroenLinks-fractie vinden dit een zeer zorgelijke
ontwikkeling en vragen daarom aan de Minister hoe zij zich in gaat zetten om dit te
verbeteren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorlopige agenda van de Landbouw-
en Visserijraad van 28 januari 2019 en de Nederlandse standpunten in deze. Zij hebben
hierover geen bijzondere opmerkingen. Deze leden zijn wel verontrustende berichten
ter ore gekomen, dat in Griekenland de pelsdierhouderij een grote groei doormaakt,
mede door financiële steun vanuit zowel het GLB (plattelandsfonds) als de structuurfondsen
van de EU. Zij zijn van mening dat het zeer onwenselijk is dat Europese middelen hiervoor
worden aangewend en vragen de Minister of zij bereid is zich hier in de Raad en andere
relevante Europese platforms tegen uit te spreken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor
de Landbouw- en Visserijraad op 28 januari 2019 en aanverwante onderwerpen.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maken zich zorgen om de gang
van zaken rond het Beeguidance document van EFSA en hebben hierover enkele vragen.
Kan de Minister de Kamer laten weten hoe de discussie tot nu toe is verlopen en wat
daarin (steeds) de opstelling van Nederland is geweest? Is het oorspronkelijke voorstel
in de loop der tijd gewijzigd? Zo ja, hoe? Hoe heeft Nederland zich daar steeds over
opgesteld? Wat is het voorstel dat nu op tafel ligt tijdens de SCoPAFF-vergadering?
Hoe verhoudt dit zich tot het oorspronkelijke voorstel van de EFSA? Wat is de huidige
positie van Nederland ten opzichte van het voorstel en hoe zit dat met de andere lidstaten?
Wanneer worden de stemmingen over dit voorstel verwacht?
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben tevens vragen over de
deal die de Europese Commissie wil gaan sluiten met Oekraïne over het associatieverdrag.
Deze leden hebben al voor het sluiten van het Oekraïneverdrag gewaarschuwd dat dit
de deur open zet voor de import van Oekraïense goederen die gepaard gaan met ernstig
dierenleed, milieuschade en soms kinderarbeid. Nu er een fout in het associatieverdrag
blijkt te zitten waardoor er onbeperkt kippenborstvlees naar de Europese Unie kan
worden geëxporteerd, en hier gretig gebruik van wordt gemaakt door vleeskippengigant
MHP, wil de Europese Commissie volgens berichten in de media in ruil voor het herstellen
van de fout het quotum voor de import van kippenvlees verruimen. Klopt dit? Kan de
Minister toelichten hoe het voorstel van de Europese Commissie richting Oekraïne eruit
ziet of zal zien? Hoe beoordeelt de Minister dit voorstel voor quotumverruiming? Wat
is de positie van andere lidstaten op dit punt?
Voorts hebben de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen over het
besluit van Frankrijk om het middel Round Up te verbieden Vorige week besloot de Franse
rechtbank om de verkoop van Round Up te verbieden, omdat het middel vanuit het voorzorgsbeginsel
niet had moeten worden toegelaten. De Kamer heeft zich op verzoek van deze leden bij
herhaling uitgesproken voor een nationaal verbod op een aantal middelen die in Europa
zijn toegelaten. Dit zou volgens het kabinet niet mogelijk zijn. Nu heeft de Franse
rechtbank bevestigd dat het wel degelijk mogelijk is om met een beroep op het voorzorgsbeginsel
nationaal een verbod in te stellen op een middel dat in Europees verband is toegelaten.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben gevraagd om een kabinetsappreciatie
van de uitspraak van de Franse rechtbank. Wanneer zal de Minister deze aan de Kamer
sturen?
Ten aanzien van de toelating van werkzame stoffen hebben de leden van de Partij voor
de Dieren-fractie de volgende inbreng. Voorafgaand aan de vorige SCoPAFF-vergadering
heeft een Kamermeerderheid de Minister middels een motie van deze leden opgeroepen
tegen een voorstel van de Europese Commissie te stemmen over de automatische verlenging
van de toelating van een groot aantal pesticiden, terwijl de voorgeschreven wetenschappelijke
veiligheidstoets niet heeft plaatsgevonden (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1145). Zij vragen de Minister hoe de stemming hierover is verlopen.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben ook vragen over kooihuisvesting.
Deze leden vinden het onbestaanbaar dat er in de Europese veehouderij nog honderden
miljoenen dieren een groot deel van hun leven worden opgesloten in kooien, waaronder
211 miljoen legkippen. Zij willen een einde aan alle kooihuisvesting van dieren. Per
2021 wordt huisvesting van leghennen in verrijkte kooien verboden. Hier moeten in
Nederland nu nog 6,2 miljoen leghennen hun leven in slijten. Koloniekooien blijven
echter nog wel toegestaan, terwijl deze op geen enkele manier tegemoet komen aan de
natuurlijke behoeften van kippen.
Is de Minister bereid zich in te zetten voor een verbod op koloniekooien, zowel nationaal
als binnen Europa? Is de Minister bereid om zich in te zetten op een versnelde afbouw
van de verrijkte kooi in Nederland?
Tot slot vernamen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat de Europese Commissie
voornemens is een tweede Europees Reference Centre in te stellen, waarbij de nadruk
ligt op (het welzijn van) pelsdieren. Een groot aantal lidstaten heeft al een verbod
ingesteld of aangekondigd op de pelsdierfokkerij. De oprichting van een dergelijk
centrum zou deze ontwikkelingen en een verdere uitrol in andere lidstaten mogelijk
kunnen remmen. Deelt de Minister deze zorg? Is de Minister bereid zich uit te spreken
tegen de oprichting van dit centrum? Is de Minister bereid haar pleidooi voor een
Europees verbod op de pelsdierhouderij te herhalen, zoals de Kamer via een motie heeft
gevraagd (Kamerstuk 30 826, nr. 21)?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van onder meer de geannoteerde agenda
voor de komende Landbouw- en Visserijraad. Deze leden willen haar nog enkele vragen
voorleggen.
Onderzoek wijst uit dat de handelsovereenkomst van de Europese Unie met Canada (CETA)
ruimte laat voor import van producten op basis van gewassen waarvan het dna aangepast
is met behulp van de techniek Crispr-Cas. Voedselproducenten zijn niet verplicht te
vermelden dat Crispr-Cas is toegepast. Er zijn ook geen geschikte laboratoriumanalyses
beschikbaar om dit te detecteren. De leden van de SGP-fractie constateren dat de Europese
Unie enerzijds toepassing van Crispr-Cas in de plantenteelt onder het strenge regime
ten aanzien van genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) blijft scharen, maar anderzijds
ruim baan geeft voor import van buitenlandse producten waarbij Crispr-Cas toegepast
wordt. Deze leden constateren een ongelijk speelveld. Is de Minister bereid dit aan
te kaarten?
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over het voorgestelde prestatiemodel
in de Verordening over de strategische plannen. De Europese Commissie stelt voor om
andere beleidsinstrumenten dan de GLB-interventies te betrekken bij de monitoring
van resultaatindicatoren. Deze leden vrezen oneigenlijke interferentie van de (goedkeuring
van) strategische plannen en het GLB met nationaal milieubeleid. Zij willen voorkomen
dat strategische plannen afgewezen worden, omdat de Europese Commissie nationaal (milieu)beleid
buitenom het GLB onvoldoende vindt. Zij horen graag hoe de Minister hier tegenaan
kijkt. Is het de inzet van de Minister om oneigenlijke interferentie te voorkomen
en toepassing van resultaatindicatoren sec te koppelen aan de inzet van GLB-instrumenten?
De Minister zal tijdens de Landbouw- en Visserijraad pleiten voor een flexibel kader
met betrekking tot de groene architectuur van de eerste pijler. De leden van de SGP-fractie
delen haar inzet. Ook zij vinden de verzwaarde vergroeningseisen niet passen. Deze
leden horen graag hoe andere lidstaten zich opstellen ten aanzien van deze vergroeningseisen
en de genoemde groene architectuur. Zet de Minister ook in op versoepeling van de
vergroeningseisen, zoals ruimte voor alternatieven voor gewasrotatie, geen verbod
op het scheuren van blijvend grasland in Natura 2000-gebieden, het meetellen van landschapselementen
en een werkbare eis met betrekking tot bodembedekking in de winterperiode?
De leden van de SGP-fractie waarderen de inzet van de Minister op meer mogelijkheden
voor samenwerking in producenten- en brancheorganisaties en voor verduidelijking van
de uitzonderingen op het mededingingsrecht. Zet zij daarbij ook in op een uitzondering
voor producentenorganisaties om prijsafspraken en andere mededinging beperkende afspraken
te maken?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het Ctgb nog mogelijkheden ziet voor veilig
gebruik van de werkzame stof chloorprofam in de teelt van sla en uien. Desondanks
wil Nederland instemmen met het voorstel voor niet-verlenging, alleen vanwege procedurele
redenen. Waarom kiest de Minister niet voor een tegenstem op basis van de inhoud?
II Antwoord / Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brieven die geagendeerd staan
voor het schriftelijk overleg ter voorbereiding op de Landbouw- en Visserijraad van
28 januari 2019. Deze leden hebben hierover de volgende vragen.
In de geannoteerde agenda lezen de leden van de VVD-fractie dat er tijdens de Raad
gesproken zal worden over de voortgang van de onderhandelingen over de verordening
inzake de Nationaal Strategische Plannen binnen het nieuwe Gemeenschappelijke Landbouwbeleid
(GLB). Tegelijkertijd lezen deze leden dat er nog geen discussiedocumenten beschikbaar
zijn. Zij constateren dat dit niet bijdraagt aan een goede voorbereiding van de Kamer
om vooraf de juiste punten mee te geven. De leden van de VVD-fractie onderschrijven
de lijn (op basis van de beschikbare informatie) van de Minister om te zoeken naar
een passende en meer realistischere benadering, waarbij deze leden willen benadrukken
dat de termijnen van rapporteren ook daadwerkelijk iets moeten bijdragen. Zij vragen
of een jaarlijkse rapportage van toegevoegde waarde kan zijn. Zij vragen voorts een
toelichting van de Minister en een nadere duiding van de administratieve lasten die
een jaarlijkse rapportage met zich meebrengt.
Ten aanzien van het jaarlijks rapporteren door lidstaten aan de Europese Commissie
over de voortgang van hun strategische plannen uiterlijk 15 februari meld ik u het
volgende. Voor het overgrote gedeelte is de procedure hetzelfde als in de huidige
periode. Nieuw is de systematiek van rapporteren op basis van output- en resultaat-indicatoren.
Dit hangt samen met het nieuwe prestatiemodel en is volgens RVO.nl haalbaar. De datum
van 15 februari is Europees vastgelegd in het Financieel reglement. Daarvan kan niet
worden afgeweken. Ik wijs erop dat deze gegevens GLB-betalingen betreffen van het
vorige financieel jaar en derhalve in het jaar daarvoor door boeren en begunstigden
zijn aangevraagd. Daarnaast maakt een jaarlijkse rapportage het mogelijk om de voortgang
van de nationale strategische plannen goed te monitoren en eventuele benodigde aanpassingen
in strategische plannen zo snel mogelijk door te voeren.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister van mening is dat de discussie over
de groene architectuur te weinig voortgang boekt. Voor deze leden is het belangrijk
dat er een flexibel kader is, maar tegelijkertijd het gelijke speelveld niet uit het
oog wordt verloren. Ook merken zij op dat op dit punt (wat overigens geldt voor het
gehele GLB) de vereenvoudiging niet uit het oog verloren mag worden. Graag horen zij
van de Minister (zeker voordat er overeenstemming wordt bereikt) op welke manier geborgd
is dat het gelijke speelveld in Europa voldoende is meegewogen en op welke manier
er invulling is gegeven aan de vereenvoudiging van het GLB.
Vereenvoudiging van het GLB, zowel voor boeren en begunstigden als voor het administratieve
systeem, is één van de hoofddoelen voor de komende herziening van het GLB. Eén van
de instrumenten om vereenvoudiging te realiseren ligt in het nieuwe prestatiemodel
dat de Europese Commissie voorstelt en dat niet langer primair gebaseerd is op uniforme
Europese regels voor boeren en begunstigden, maar op Europese kaders en doelstellingen
waarbinnen lidstaten keuzes kunnen maken passend bij hun nationale situatie. Ik steun
die aanpak en hecht daarbij ook aan een gelijk speelveld in de EU. Een gelijk speelveld
is in mijn ogen overigens niet synoniem met een gelijk steunniveau voor iedere boer
in de EU maar refereert vooral aan het belang dat alle LS gehouden zijn dezelfde spelregels
te hanteren voor het verlenen van steun.
In het algemeen constateren de leden van de VVD-fractie dat er nog te weinig concrete
voorstellen zijn gedaan om de vereenvoudiging van het GLB vorm te geven. Graag ontvangen
deze leden op dit punt een uitgebreide reactie van de Minister.
Nederland heeft in de discussie de nodige vereenvoudigingsvoorstellen ingebracht.
Deze zijn eerder met de Kamer gedeeld. Zo pleit ik ervoor om de controle- en sanctievoorschriften
te schrappen en de opzet daarvan aan de lidstaten te laten op voorwaarde dat de controles
zekerheid bieden dat het foutenpercentage van de GLB-uitgaven onder de 2% blijft en
de sancties proportioneel, voldoende afschrikwekkend en effectief zijn. Ook noem ik
het schrappen van Europese definities en het beperken van de conditionaliteit om ruimte
te maken om doelgerichte betalingen met eco-regelingen te faciliteren. Mijn inzet
is om hiermee de toekomstige maatregelen beter te kunnen afstemmen op de boerenpraktijk
en op specifieke (regionale) opgaven en behoeften. Bovendien wil ik hiermee de vaak
als gecompliceerd ervaren aanvraagprocedures en uitvoeringsprocessen bij RVO vereenvoudigen.
De leden van de VVD-fractie constateren dat er te weinig richting is gegeven aan de
agendering van het Eiwitrapport van de Europese Commissie om hier concrete vragen
over te stellen. Deelt de Minister deze mening? Kan de Minister aangeven op welke
manier zij de Kamer beter gaat betrekken bij dit soort gedachtewisselingen?
Het eiwitrapport van de Europese Commissie is op 23 november jl. gepubliceerd. Ik
heb uw Kamer hier in de Geannoteerde Agenda voor de Raad over geïnformeerd (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1148). De komende periode ga ik aan de slag om de Nederlandse uitwerking hiervan concreet
te maken. Ik betrek dit ook bij de uitwerking van de LNV-visie. In het kader van dat
traject zal ik uw Kamer bij de uitwerking betrekken.
Eerder hebben de leden van de VVD-fractie de Minister gevraagd een actievere opstelling
bij de aanpak van de antibioticaresistentie. Deze leden willen nogmaals benadrukken
dat dit, ook internationaal, een belangrijk onderwerp is. Het is belangrijk voor de
humane gezondheidszorg en uiteraard ook voor de diergezondheid. Nederland heeft de
afgelopen jaren forse stappen gezet in de aanpak van de antibioticaresistentie. Deze
leden zijn van mening dat de Minister een actieve rol en bijdrage zou moeten leveren
bij de oprichting van het internationaal centrum Antibioticaresistentie. Is de Minister
bereid om een actievere bijdrage te leveren (in plaats van het met belangstelling
aanhoren van de bijdrage van Denemarken) en samen met Denemarken dit onderwerp te
trekken? Zo nee, waarom niet?
Antibioticaresistentie vormt een risico voor de volks- en diergezondheid. De internationale
aanpak van antibioticaresistentie is een prioriteit voor mij en voor de Minister van
medische zorg en sport. Ik sta dan ook positief tegenover initiatieven die bijdragen
aan de internationale aanpak van antibioticaresistentie. Daarom zal ik ook met belangstelling
luisteren naar de toelichting van mijn Deense collega over het op te richten kenniscentrum.
Het centrum zal een rol spelen bij de vertaling van (bestaande) kennis over antibioticaresistentie
in beleidsmaatregelen. Op dit moment is niet bekend hoe het Deense initiatief zich
verhoudt tot gelijksoortige kennisinitiatieven van de Europese Commissie, de Wereldgezondheidsorganisatie
en de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO). Het is van belang dat deze initiatieven
goed op elkaar afgestemd worden, zodat ze elkaar kunnen versterken.
Overigens draagt Nederland reeds actief bij aan diverse (internationale) programma’s
op het gebied van antibioticaresistentie. Nederland ondersteunt programma’s van het
International Livestock Research Institute (ILRI). In de notitie die Denemarken geagendeerd
heeft, wordt het ILRI genoemd als een van de kennisleverende partners van het op te
richten Deense kenniscentrum.
De leden van de VVD-fractie bedanken de Minister voor de informatie over de thematische
bespreking inzet nieuwe prestatiemodel, algemene doelstellingen en de positie van
de boer in de keten. De doelstelling in de herziening GLB, zoals opgenomen in de informatieparagraaf,
staat deze leden aan, temeer omdat de eerste hoofddoelstelling daadwerkelijk over
landbouw, de boeren (en de positie in de keten), voedselkwaliteit en technologie (innovatie)
gaat. Dat is in de communicatie wel eens anders geweest. De leden van de VVD-fractie
vragen de Minister een nadere duiding te geven over de Commissievoorstellen en de
minimumeisen die moeten worden nageleefd. Kan de Minister aangeven of er al besluitvorming
en/of overeenstemming heeft plaatsgevonden over deze minimumeisen? Zo nee, kan de
Minister aangeven wanneer hierover gesproken zal worden? De leden van de VVD-fractie
maken zich over een aantal doelstellingen/minimumeisen zorgen.
Het betreft de doelstellingen en minimumeisen die zijn verwoord in de Commissievoorstellen
van 1 juni 2018. Over deze voorstellen, en daarmee ook over de genoemde minimumeisen,
wordt in deze periode continue gesproken in de Raadswerkgroepen, het Speciaal Comité
Landbouw en de Landbouw- en Visserijraad. Op geen enkel van deze punten is al overeenstemming
bereikt, de verkennende besprekingen zijn nog in volle gang.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het standpunt van de Minister
over de geharmoniseerde risico-indicator voor duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Deze leden hebben nog een aantal vragen over dit instrument. Zij zijn van mening dat
het onvoldoende duidelijk is wat de impact van deze geharmoniseerde risico-indicator
is. Kan de Minister aangeven wat de achtergrond van deze indicator is? Waarom, wanneer
en door wie is het initiatief tot deze indicator genomen? Op welke wijze is deze indicator
ontwikkeld? Op welke manier zijn de verschillende betrokkenen en de belanghebbenden
vanuit de sector betrokken bij de ontwikkeling van de indicator? En wanneer en op
welke wijze zijn zij uitgenodigd om input te geven? Kan de Minister aangeven voor
welke doelgroep deze indicator is ontwikkeld? Sluit deze indicator aan bij de Nederlandse
benadering van Integrated Pest Management (IPM) en de systeemaanpak? Zo ja, waaruit
blijkt dit? Het lijkt dat de indicator veel meer gericht is op specifieke stoffen
terwijl Nederland juist inzet op een teeltbrede benadering. Graag ontvangen de leden
van de VVD-fractie een uitgebreide toelichting.
De ontwikkeling en vaststelling van een geharmoniseerde risico-indicator is een vereiste
uit de richtlijn voor duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (EG 2009/128).
De Europese Commissie heeft het initiatief genomen voor de ontwikkeling van de richtlijn.
Stakeholders zijn door de Europese Commissie in de gelegenheid gesteld om te reageren.
Input van lidstaten verliep via de SCoPAFF en de Commissie-werkgroep voor duurzaam
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
De risico-indicator laat zien of er een trend of verschuiving optreedt in het type
gewasbeschermingsmiddelen dat wordt gebruikt. Vanuit het minimaliseren van risico’s
is het wenselijk dat, indien gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn om plagen, ziekten
en onkruiden te beheersen, bij voorkeur laagrisico stoffen worden gebruikt en zo min
mogelijk stoffen met een hoog risicoprofiel. De indicator laat zien of dit ook gebeurt.
De indicator heeft daarmee geen directe impact op de toepasser van gewasbeschermingsmiddelen
maar kan wel aanleiding zijn voor de overheid om beleid aan te passen.
In de richtlijn is opgenomen dat de risico-indicator gebaseerd dient te zijn op betrouwbare
statistische gegevens over gewasbeschermingsmiddelen en algemeen toepasbaar in alle
lidstaten. Deze vereiste maakt het lastig om goed aan te sluiten bij Nederlandse benadering
van IPM en de systeemaanpak. Dat kenmerkt zich immers, ook binnen Nederland, tot een
teelt- en regio specifieke aanpak. De risico-indicator sluit wel goed aan bij het
Nederlands beleid om bij voorkeur laagrisicostoffen in te zetten.
De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat het besluit over de geharmoniseerde
risico-indicator staat geagendeerd voor de vergadering van het Standing Committee
on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF). Kan de Minister een uitgebreide toelichting
geven waarom een besluit met deze strekking in een ambtelijke werkgroep geagendeerd
staat? Kan de Minister aangeven wanneer de Raad over dit onderwerp spreekt?
Het regelgevend kader, zoals verordeningen en richtlijnen, wordt in de Raad besproken.
Het vaststellen van de geharmoniseerde risico-indicator is een uitwerking van artikel
15 van de richtlijn over duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (EG 2009/128).
De richtlijn zelf geeft aan dat besluitvorming plaats vindt via het SCoPAFF.
In de brief over de voorgenomen Nederlandse standpunten inzake de onderwerpen die
mogelijk ter stemming worden voorgelegd aan het eerstvolgende SCoPAFF over regelgeving
inzake gewasbeschermingsmiddelen lezen de leden van de VVD-fractie voorts dat de Nederlandse
delegatie voornemens is om in te stemmen met het voorstel van de Europese Commissie
om de werkzame stof chloorprofam niet langer toe te staan. Deze leden verbazen zich
over deze stellingname. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden (Ctgb) zag mogelijkheden voor een veilig gebruik. Echter, de Europese
Commissie zag om procedurele redenen onvoldoende mogelijkheden om het voorstel tot
niet-verlenging te wijzigen. Kan de Minister hierop een uitgebreide toelichting geven?
Wat vindt de Minister van deze bureaucratie en het op deze manier belemmeren van boeren
en tuinders die afhankelijk zijn van deze werkzame stof? Vindt de Minister het acceptabel
dat om procedurele redenen zo een vergaand besluit wordt genomen? Kan de Minister
aangeven welk alternatief er voor de telers is?
Ik heb uw Kamer in december geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 436) dat ik, op advies van het Ctgb, voornemens was niet akkoord te gaan met het voorstel
van de Europese Commissie om de goedkeuring van chloorprofam niet te verlengen. Begin
januari heeft nader overleg plaatsgevonden tussen Ctgb, EFSA en Europese Commissie
om tot overeenstemming te komen. Het Ctgb heeft hierbij aangegeven dat het, ondanks
ontbrekende residugegevens, nog mogelijkheden zag voor veilig gebruik in de teelt
van sla en uien. De EC heeft echter aangegeven dat een analyse van het Ctgb niet in
de plaats kan komen van ontbrekende gegevens in het dossier, wat een verantwoordelijkheid
is van de toelatinghouder. Daarnaast kunnen nieuwe gegevens niet meer op het eind
van het besluitvormingsproces worden aangeleverd. De EC ziet daarom onvoldoende mogelijkheden
om het voorstel voor niet-verlenging te wijzigen. De aanvrager is immers verantwoordelijk
voor het aanleveren van een compleet dossier waaruit moet blijken dat een veilig gebruik
van een werkbare stof mogelijk is. Dat was hier niet het geval. Hierdoor kan het eventueel
verlengen van de goedkeuring van chloorprofam een precedentwerking hebben waardoor
het juridisch mogelijk wordt om onvolledige dossiers aan te leveren.
Het Ctgb accepteert deze zienswijze en adviseert mij nu positief over het voorstel.
Gezien de motie van het lid De Groot (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1143) om consensus op dit onderwerp te krijgen, zal ik het advies van het Ctgb overnemen
en instemmen met het Commissievoorstel.
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie voor welke teelten het niet langer toelaten
van de stof ethoprophos gevolgen zal hebben en wat die gevolgen zijn. Zijn alternatieven
mogelijk? Zo ja, welke? Zo nee, op welke wijze wil de Minister er in overleg met de
sector voor zorgen dat alternatieven zo snel mogelijk voor handen komen?
Ethoprophos is als werkzame stof opgenomen in gewasbeschermingsmiddelen die in Nederland
in de teelt van aardappelen, vaste plantenteelt, bloembollen en snijbloemen zijn toegelaten
voor de bestrijding van insecten en aaltjes. Het voorstel is om de goedkeuring niet
te verlengen, met name vanwege risico’s voor de gezondheid (genotoxiciteit). Bij de
beoordeling van risico’s voor mens, dier en milieu wordt de beschikbaarheid van alternatieve
maatregelen of werkzame stoffen niet meegenomen in de besluitvorming. Het is in eerste
instantie aan de sector en de toelatingshouders om te bezien of alternatieven nodig
zijn en of deze voor handen kunnen komen. Wel ben ik in overleg met de sector over
een toekomstvisie gewasbescherming en een daaruit volgend uitvoeringsprogramma. Hierin
is ook aandacht voor alternatieven.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Ten aanzien van het gelijk speelveld zijn schriftelijke vragen gesteld over de toelating
van neonicotinoïden-coating op suikerbietenzaad in andere Europese lidstaten. Wanneer
worden deze beantwoord?
Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over de inhoud van deze adviezen en mijn
beslissing op het verzoek tot tijdelijke vrijstelling van een neonicotinoide-houdend
middel in de teelt van suikerbieten.
De leden van de CDA-fractie hebben daarnaast vragen over het toekomstige GLB. Deze
leden zijn groot voorstander van het verruimen van de mogelijkheden voor samenwerking
tussen landbouwers. Hoe wil de Minister het voorstel van de commissie precies veranderd
zien op dit punt, zo vragen zij? Gaat de Minister ervoor pleitten dat activiteiten
van producentenorganisaties zoals afspraken over productie en prijzen en van brancheorganisaties
over verduurzaming en prijzen uitdrukkelijk worden toegestaan?
Om samenwerking tussen landbouwers te stimuleren is allereerst meer duidelijkheid
nodig over de mededingingsregels. Het Witlof-Arrest3 heeft expliciet duidelijk gemaakt dat afspraken over productie en prijzen binnen
een erkende producentenorganisatie die als doel heeft de productie van haar leden
op de markt te brengen zijn toegestaan, mits deze afspraken niet bindend zijn voor
de afzet van producten buiten de producentenorganisatie om. Ik pleit ervoor om de
betrokken bepalingen in de GMO-verordening te verduidelijken conform dit arrest.
Samenwerking in brancheorganisaties (BO) kan verder bijdragen aan verduurzaming en
redelijke vergoedingen voor duurzaamheidsinspanningen van de primaire producent. Om
te zorgen dat BO’s activiteiten kunnen ontplooien op het gebied van verduurzaming
zet ik in op verruiming van de doelen waarvoor brancheorganisaties kunnen worden erkend.
Om redelijke vergoedingen voor verduurzaming te realiseren pleiten we daarnaast voor
uitbreiding van de mogelijkheid van BO’s om contractuele clausules op te stellen.
In het huidige GLB hebben BO’s de mogelijkheid om standaardcontracten en waardeverdelingsclausules
op te stellen. Ik zou graag zien dat BO’s ook de mogelijkheid wordt geboden contracten
en clausules op te stellen over de redelijke compensatie voor inspanningen om te voldoen
aan bovenwettelijke eisen gerelateerd aan dierenwelzijn, diergezondheid, milieu en
klimaat. Het gebruik van deze contracten is in eerste instantie niet verplicht, maar
biedt leveranciers in onderhandelingen een hulpmiddel.
Tenslotte pleit ik voor de mogelijkheid dat ook brancheorganisaties steun kunnen ontvangen
voor operationele programma’s waarmee zij kunnen bijdragen aan verduurzaming.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de Landbouw-
en Visserijraad van 17 en 18 december. Deze leden zijn verheugd om kennis te nemen
van het feit dat veel lidstaten pleiten voor een hogere milieu en klimaatambitie in
het nieuwe GLB. Daarnaast vernemen deze leden enkele lidstaten pleiten voor een verdere
vereenvoudiging van de uitvoering van het GLB. Hoewel de leden van de GroenLinks-fractie
een vereenvoudiging in principe positief zouden vinden met betrekking tot bepaalde
elementen van het GLB, betwijfelen zij of verdere vereenvoudiging wel samen gaat met
een hoge- en milieuambitie. Kan de regering concreet toelichten hoe zij deze twee
ontwikkelingen gezamenlijk voor zich ziet?
Vereenvoudiging van het GLB is één van de hoofddoelen voor de komende herziening van
het GLB, om zowel de administratieve lasten voor boeren en andere begunstigden, als
de uitvoeringslasten voor overheden terug te dringen. Dit betekent dat met name ingezet
moet worden op robuuste maatregelen en ook versnippering van maatregelen vermeden
moet worden. Een voorbeeld van zo’n robuuste aanpak is het werken met collectieven
in het agrarisch natuur- en landschapsbeheer, waar boeren door onderlinge samenwerking
niet alleen een grotere effectiviteit voor natuur en landschap realiseren, maar ook
een aanzienlijke besparing op de uitvoeringskosten. Daarmee is dit een mooi voorbeeld
ter inspiratie van maatregelen waarbij vereenvoudiging samengaat met hoge milieuambities.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn erg benieuwd naar de uitwerking van het prestatiemodel,
waarbij deze leden hebben vernomen dat er een discussie zal plaatsvinden over de «mogelijke
vergroening». Kan de regering toelichten om wat voor vergroeningsmaatregelen het gaat?
De leden hechten veel belang aan de vergroening van het GLB en hopen daarom ook dat
de regering zich daarvoor hard zal maken. Kan de regering te kennen geven op welke
manier zij dat gaat doen?
Het door de Europese Commissie voorgestelde prestatiemodel voor het toekomstige GLB
richt zich op alle doelen van het GLB en legt daarbij inderdaad een nadruk op de groene
aspecten. Het gaat daarbij om de subdoelen onder letters d, e en f van artikel 6 van
het voorstel voor de verordening voor het strategisch GLB-plan. In artikel 92 van
het voorstel staat dat de lidstaten onder het toekomstige GLB een grotere bijdrage
aan de genoemde subdoelen moeten leveren dan aan de corresponderende doelen onder
het huidige GLB. Nederland zal zich hard maken dat de Commissie in haar initiële beoordeling
van de nationale strategische plannen van de EU-lidstaten erop zal toezien dat deze
daadwerkelijk bijdragen aan doelen voor klimaat en leefomgeving. Ook bij het opstellen
van het Nederlandse Nationaal Strategisch Plan wil ik hierop inzetten door gebruik
te maken van doelgerichte betalingen op het gebied van klimaat en leefomgeving. Ik
denk daarbij met name aan betalingen aan boeren en begunstigen (al dan niet via collectieven)
via eco-regelingen, naast het bestaande agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Het
jaarlijks monitoren van de voortgang van het strategisch plan op basis van indicatoren
is daarbij een goed hulpmiddel en in de Europese discussie zal ik dit aspect nadrukkelijk
meenemen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor
de Landbouw- en Visserijraad op 28 januari 2019 en aanverwante onderwerpen.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maken zich zorgen om de gang
van zaken rond het Beeguidance document van EFSA en hebben hierover enkele vragen.
Kan de Minister de Kamer laten weten hoe de discussie tot nu toe is verlopen en wat
daarin (steeds) de opstelling van Nederland is geweest? Is het oorspronkelijke voorstel
in de loop der tijd gewijzigd? Zo ja, hoe? Hoe heeft Nederland zich daar steeds over
opgesteld? Wat is het voorstel dat nu op tafel ligt tijdens de SCoPAFF-vergadering?
Hoe verhoudt dit zich tot het oorspronkelijke voorstel van de EFSA? Wat is de huidige
positie van Nederland ten opzichte van het voorstel en hoe zit dat met de andere lidstaten?
Wanneer worden de stemmingen over dit voorstel verwacht?
De Europese Commissie is momenteel in overleg met lidstaten om het concept guidance
document voor bijen om te zetten in een door de EU vastgesteld richtsnoer. Met een
vastgesteld richtsnoer komt overeenstemming over de eisen die aan studies over de
risico’s voor bijen worden gesteld en is de beoordelingswijze geharmoniseerd in alle
lidstaten. Nederland is daarom voorstander van een vastgesteld richtsnoer en levert
hier een actieve bijdrage aan. Inhoudelijk is er nog niets veranderd aan het voorstel
van de Europese Commissie. Er wordt aan gedacht om onderdelen van de concept guidance
gefaseerd in te voeren. Wanneer er een concreet voorstel door de Europese Commissie
aan de lidstaten wordt voorgelegd, zal ik uw Kamer hierover informeren. Besluitvorming
zal op zijn vroegst in maart 2019 plaatsvinden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van onder meer de geannoteerde agenda
voor de komende Landbouw- en Visserijraad. Deze leden willen haar nog enkele vragen
voorleggen.
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over het voorgestelde prestatiemodel
in de Verordening over de strategische plannen. De Europese Commissie stelt voor om
andere beleidsinstrumenten dan de GLB-interventies te betrekken bij de monitoring
van resultaatindicatoren. Deze leden vrezen oneigenlijke interferentie van de (goedkeuring
van) strategische plannen en het GLB met nationaal milieubeleid. Zij willen voorkomen
dat strategische plannen afgewezen worden, omdat de Europese Commissie nationaal (milieu)beleid
buitenom het GLB onvoldoende vindt. Zij horen graag hoe de Minister hier tegenaan
kijkt. Is het de inzet van de Minister om oneigenlijke interferentie te voorkomen
en toepassing van resultaatindicatoren sec te koppelen aan de inzet van GLB-instrumenten?
De goedkeuring door de Commissie van de nationaal strategische plannen betreft de
inzet die de lidstaten kiezen om met GLB-middelen de GLB-doelen te realiseren. Bij
deze goedkeuring is een beoordeling van het nationale milieubeleid niet aan de orde.
De resultaatindicatoren dienen vervolgens om die inzet gedurende de GLB-periode te
monitoren. De resultaatindicatoren zijn sterk gericht op GLB-subsidies. Ik zie daarom
ook niet direct het gevaar dat met de resultaatindicatoren een oordeel zal worden
geveld over het nationale milieubeleid.
De Minister zal tijdens de Landbouw- en Visserijraad pleiten voor een flexibel kader
met betrekking tot de groene architectuur van de eerste pijler. De leden van de SGP-fractie
delen haar inzet. Ook zij vinden de verzwaarde vergroeningseisen niet passen. Deze
leden horen graag hoe andere lidstaten zich opstellen ten aanzien van deze vergroeningseisen
en de genoemde groene architectuur. Zet de Minister ook in op versoepeling van de
vergroeningseisen, zoals ruimte voor alternatieven voor gewasrotatie, geen verbod
op het scheuren van blijvend grasland in Natura 2000-gebieden, het meetellen van landschapselementen
en een werkbare eis met betrekking tot bodembedekking in de winterperiode?
Ik zet mij in voor ruimte voor alternatieven en versoepeling van de conditionaliteit,
en wel om daarmee ruimte te scheppen voor het belonen van boeren voor maatschappelijke
diensten op het gebied van bijvoorbeeld leefomgeving en klimaat. Zeker in de besprekingen
van het EU-voorstel over de kaders van het nationaal strategisch plan streef ik naar
ruimte zodat we de gewenste doelen zo effectief mogelijk kunnen bereiken, met maatregelen
die passen bij onze specifieke nationale of regionale situaties.
De leden van de SGP-fractie waarderen de inzet van de Minister op meer mogelijkheden
voor samenwerking in producenten- en brancheorganisaties en voor verduidelijking van
de uitzonderingen op het mededingingsrecht. Zet zij daarbij ook in op een uitzondering
voor producentenorganisaties om prijsafspraken en andere mededinging beperkende afspraken
te maken?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen
en Biociden (Ctgb) nog mogelijkheden ziet voor veilig gebruik van de werkzame stof
chloorprofam in de teelt van sla en uien. Desondanks wil Nederland instemmen met het
voorstel voor niet-verlenging, alleen vanwege procedurele redenen. Waarom kiest de
Minister niet voor een tegenstem op basis van de inhoud?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie.
III Volledige agenda
Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 28 januari 2019. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1148 – Brief regering d.d. 17-01-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten.
Verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 17 en 18 december 2018. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1147 – Brief regering d.d. 17-01-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten.
Voorgenomen Nederlandse standpunten inzake de agendapunten die mogelijk ter stemming
worden voor gelegd aan het Permanent Comittee Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF). Kamerstuk 27 858, nr. 436 – Brief regering d.d. 11-12-2018, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten.
Kabinetsappreciatie van het voorstel van de Europese Commissie voor de directe betalingen
en plattelandsontwikkeling met het oog op het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
(GLB) vanaf 2021. Kamerstuk 28 625, nr. 263 – Brief regering d.d. 14-01-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten.
Voorgenomen Nederlandse standpunten inzake de onderwerpen die mogelijk ter stemming
worden voorgelegd aan het eerstvolgende Standing Comittee Plants, Animals, Food and
Feed (SCoPAFF) over regelgeving gewasbeschermingsmiddelen. Kamerstuk 27 858, nr. 439- Brief regering d.d. 23-01-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
R. Konings, adjunct-griffier