Brief regering : Kabinetsreactie op jaarrapportage College voor de Rechten van de Mens
33 826 Mensenrechten in Nederland
Nr. 25
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 januari 2019
Op 14 juni 2018 heeft het College voor de Rechten van de Mens (hierna ook wel: College)
zijn jaarrapportage Mensenrechten in Nederland 2017 uitgebracht. Dit is de zesde jaarrapportage die het College sinds zijn oprichting
in oktober 2012 heeft gepubliceerd. Het vijfjarig bestaan van het College in 2017
was voor het College aanleiding om deze keer breed te rapporteren over mensenrechten
in Nederland. Het doet daarbij 26 aanbevelingen aan het kabinet. Hierbij stuur ik
u een reactie op het jaarrapport, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid,
de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister en Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister
voor Basis en Voortgezet Onderwijs en Media en de Minister en Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Deze reactie is gericht op de kernboodschap die het College centraal heeft gesteld
in zijn jaarrapportage, namelijk: neem de mensenrechten als uitgangspunt in wetgeving,
beleid en praktijk, omdat mensenrechten voor iedereen van nut en waarde zijn. Dat
betekent dat de afzonderlijke aanbevelingen, anders dan de voorgaande jaren, zo veel
mogelijk zijn geïntegreerd in deze reactie. Voor zover zij daarin niet of niet volledig
aan de orde komen, zijn (ook) zij onderwerp van de waardevolle dialoog die het College
aanhoudend voert met de ministeries op de desbetreffende beleidsterreinen. Met deze
invalshoek beoogt het kabinet bij te dragen aan de toegankelijkheid van de jaarrapportage
en de reactie daarop en aldus bij te dragen aan de mogelijkheid van een inhoudelijke
dialoog over de jaarrapportage tussen College, parlement en kabinet.1
Het College en zijn jaarrapportage
Voorop zij gesteld dat het College veel tot stand heeft gebracht de afgelopen zes
jaren. Vanwege het vijfjarig bestaan van het College op 1 oktober 2017 heeft een extern
onderzoeksbureau vorig jaar in opdracht van de toenmalige Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties in samenwerking met de toenmalige Minister van Veiligheid
en Justitie onderzoek gedaan naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren
van het College en heeft het College evaluaties uitgevoerd van de Wet College voor
de Rechten van de Mens en van de gelijke behandelingswetgeving waarmee het werkt.
De resultaten van deze drie evaluaties en de vervolgstappen die daaruit voortvloeien
heb ik u, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, afgelopen zomer aangeboden.2 Zoals ook daarin is aangegeven, ben ik ervan overtuigd dat het College zich in de
afgelopen vijf jaar heeft ontwikkeld tot een veelzijdige organisatie die zich op diverse
niveaus en bij diverse actoren inzet om een breed scala aan mensenrechten te «bewaken,
beschermen, belichten en bevorderen».3 Het College is een belangrijke gesprekspartner voor vele actoren, waaronder de rijksoverheid
en decentrale overheden, als het gaat om de realisering van mensenrechten. Het voert
daartoe de dialoog en brengt met regelmaat rapporten, onderzoeken en adviezen uit.
Daarvan is de voorliggende jaarrapportage 2017 een belangrijk voorbeeld (https://mensenrechten.nl/nl/jaarlijkserapportage).
In zijn jaarrapportage 2017 beschrijft het College enkele trends en de gevolgen daarvan
op de mensenrechtensituatie in Nederland met betrekking tot tien verschillende thema's:
huisvesting, recht op goed onderwijs op basis van gelijke kansen, zorg en ondersteuning
voor volwassenen, flexibele arbeidsmarkt, geweld tegen minderjarigen en vrouwen, vrijheid
van meningsuiting/ persvrijheid/ demonstratie-vrijheid, veiligheidsrisico’s en mensenrechten,
vrijheid van godsdienst, toegang tot het recht en vrijheidsbeneming, en tot slot het
VN-verdrag handicap. Het College geeft daarbij aan dat er positieve ontwikkelingen
zijn en benoemt deze ook, zowel op het terrein van verdragen en regelgeving als dat
van onderzoek en uitvoering. Toch heeft niet iedereen het goed in Nederland; daarbij
vallen twee algemene trends op, volgens het College. Als eerste trend ziet het een
overheid die steeds meer doet als het gaat om de bescherming van de veiligheid en
daarmee steeds meer maatregelen neemt die de vrijheidsrechten beperken; demonstranten
hebben steeds minder ruimte om hun minderheidsstandpunt uit te dragen en gelovigen
worden steeds meer beperkt in het uiten van hun religie in het openbaar, aldus het
College. Als tweede trend ziet het College een overheid die zich terugtrekt in het
sociaaleconomische domein en – wat betreft de verwezenlijking van de sociaaleconomische
rechten – niet méér lijkt te willen doen dan de internationale standaarden minimaal
vereisen. Als gevolg daarvan vallen sommige, veelal niet zelfredzame en kwetsbare
mensen buiten de boot. Gelet op deze twee trends vindt het College het zorgelijk dat
het noodzakelijke vangnet om mensenrechten te beschermen, de rechtsbescherming, in
toenemende mate onder druk staat. Tegen deze achtergrond pleit het College ervoor
om mensenrechten niet als minimum te nemen maar als uitgangspunt, waardoor een integrale
– op mensenrechten gebaseerde – aanpak van maatschappelijke vraagstukken mogelijk
wordt.
Belang van mensenrechten
In reactie op de inhoud van de rapportage wenst het kabinet allereerst te benadrukken
dat mensenrechten er zijn voor iedereen. Mensenrechten zijn van wezenlijk belang als
onderdeel van onze democratische rechtsstaat. De overheid heeft de plicht deze mensenrechten
te respecteren, te beschermen en te bevorderen en doet dit op vele manieren en tal
van (beleids)terreinen, waarop ik hieronder zal ingaan. Het respecteren, beschermen
en bevorderen van de mensenrechten dient behalve de belangen van het individu en diens
vertrouwen in de overheid, ook die van de samenleving als geheel. Burgers en bedrijven
dragen daarbij ook zelf verantwoordelijkheden, in het bijzonder voor wat betreft de
naleving van mensenrechten tussen burgers en tussen burgers en bedrijven onderling.
Dit doet zich bijvoorbeeld voor op het terrein van non-discriminatie, privacy en de
invulling die kan worden gegeven aan sociaaleconomische mensenrechten. Dit is te meer
het geval bij een terugtredende overheid, zoals in het sociaal domein en op het terrein
van huisvesting. Door de overheveling van taken door het Rijk naar gemeenten zal ook
voor de gemeenten het belang van de naleving en bevordering van mensenrechten in gewicht
toenemen; dat sluit niet uit dat de Staat steeds (internationaalrechtelijk) aansprakelijk
is en in zoverre eindverantwoordelijk blijft. Deze verantwoordelijkheid betreft uiteraard
ook Caribisch Nederland. Het College toont zich bekend met de onderscheidende situatie
van dit deel van Nederland ten opzichte van Europees Nederland en geeft terecht aan
dat voor Caribisch Nederland maatwerk nodig is. Het kabinet werkt daar aan, bijvoorbeeld
door middel van een verkenning naar de benodigdheden om de gelijke behandelingswetgeving
en hoofdstuk 2 van de Wet College rechten van de Mens van toepassing te verklaren
voor Caribisch Nederland.4
Uiteindelijk dient de naleving en bevordering van mensenrechten en het toezicht daarop
ook de legitimiteit en daarmee de effectiviteit van het overheidsoptreden, in het
bijzonder voor wat betreft de langere termijn. Dit is tevens een voorwaarde voor het
functioneren van de Europese Unie als rechtsgemeenschap en voor de samenwerking op
diverse terreinen, zoals de vrije interne markt en de strafrechtelijke samenwerking.
Tot slot is daarmee ook de geloofwaardigheid van het externe mensenrechtenbeleid van
Nederland gediend. Kortom, velen zijn gebaat bij een effectieve bescherming en handhaving
van mensenrechten in eigen land.5
Het kabinet herkent de positieve ontwikkelingen waarnaar het College verwijst, zoals
de ratificatie van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap
en het Verdrag van Istanbul over geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, waaruit
tal van concrete verplichtingen volgen. Ook wijst het College terecht op de grootschalige
onderzoeken naar zaken als geweld in afhankelijkheidsrelaties, waardoor inzicht kwam
in deze problematiek, en de toegenomen ruimte voor maatwerk bij zorg en ondersteuning
door het verleggen van taken van het Rijk naar gemeenten.
In reactie daarop breng ik graag ook de volgende punten onder de aandacht ten aanzien
van regelgeving, beleid en praktijk.
Mensenrechten via wet- en regelgeving
Wat betreft relevante regelgeving zijn in eerste lezing aangenomen het voorstel tot
opneming van het recht op een eerlijk proces in de Grondwet en het voorstel tot verankering
van een algemene bepaling in de Grondwet. Deze bepaling luidt dat de Grondwet de grondrechten
en democratische rechtsstaat waarborgt. Wat betreft verdragen kan worden gewezen op
voornoemd Verdrag van Istanbul. Het kabinet heeft de besluitvorming rondom het facultatief
protocol bij het VN Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR)
echter nog niet afgerond. Het advies van de Raad van State daarover is nog in bestudering,
reden waarom ook rondom het facultatief protocol bij het VN Verdrag inzake de rechten
van personen met een handicap nog geen standpunt is ingenomen.6 Ook in de EU is veel regelgeving tot stand gekomen waarmee de fundamentele rechten
en de rechtspositie van burgers wordt versterkt, zoals de Algemene verordening gegevensbescherming.
Daarnaast is er veel wetgeving die uitwerking geeft aan de genoemde mensenrechtelijke
standaarden, zoals de Algemene wet gelijke behandeling en de Wet openbare manifestaties
(Wom), die beide zijn geëvalueerd de afgelopen jaren en waarover ik uw Kamer medio
2018 in kennis heb gesteld.7 Voorts is er veel beleid en wetgeving die (mede) invulling geeft aan de rechtsplicht
van de overheid om klassieke en sociaaleconomische mensenrechten te realiseren op
alle door het College genoemde beleidsterreinen. Het kabinet hecht daaraan. Zo onderschrijft
het kabinet bijvoorbeeld het belang van eerlijke kansen en gelijke bescherming van
alle groepen Nederlanders op de arbeidsmarkt en het tegengaan van de ongewenste gevolgen
van flexibilisering; reden waarom de regering in november het wetsvoorstel «Arbeidsmarkt
in balans» heeft ingediend bij de Tweede Kamer.8 Overigens meent het kabinet dat wetgeving niet altijd noodzakelijk en wenselijk is.
Zo is het kabinet, anders dan het College, van oordeel dat de herbeoordeling van een
levenslange gevangenisstraf het best via een gratieprocedure kan verlopen, omdat het
daarbij gaat om een administratieve verantwoordelijkheid. In de zaak Murray t. Nederland heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens bevestigd dat ook een gratieregeling
aan de vereisten van artikel 3 EVRM kan voldoen.9
Onderzoek, monitoring, actieplannen en beleid
In het kader van wetgeving en beleid wordt ook veelvuldig onderzoek en monitoring
verricht dat kan bijdragen aan de beleidsvorming, zoals het onderzoek naar algoritmes
en grondrechten,10 andere onderzoeken op het vlak van technologisering, en de monitoring van het kwaliteitskader
«Thuis in het Verpleeghuis»; monitoring waarin de mens centraal staat, zoals het College
aanbeveelt.11 Ook op het terrein van bijvoorbeeld wonen wordt bij het formuleren van beleid, de
monitoring en evaluatie rekening gehouden met mensenrechten;12 de Nederlandse overheid staat voor een vrij toegankelijke, vraaggerichte woningmarkt
met steun voor degenen die dat nodig hebben.
Verder zijn er vele actieprogramma’s ontwikkeld die tot doel hebben concrete maatschappelijk
problemen aan te pakken en waarmee op tal van terreinen meer of minder expliciet wordt
bijgedragen aan de realisering van grondrechten.
Op de door de aanbevelingen bestreken beleidsterreinen kunnen onder andere worden
genoemd: het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie (2016-),13 Actieplan Zwangerschapsdiscriminatie,14 Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie (2018–2021),15 Programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt,16 Nationaal Actieplan Mensenrechten (2013–2017), Meerjarenagenda beschermd wonen en
maatschappelijke opvang (2018),17 Emancipatienota 2018–2021 (2018), Actieplan Zorg voor de Jeugd, Actieplan Brede Schuldenaanpak,
Actieplan Perspectief voor vijftigplussers,18 Actieprogramma Geweld tegen vrouwen (2018), actieprogramma «Geweld hoort nergens
thuis», ondersteuning van de Alliantie Act4respect van Rutgers en Atria (2018–2023)
en campagne White Ribbon,19 Programma onbeperkt meedoen,20 Programma «Volwaardig leven», en vele andere. Daarnaast zijn ook op beleidsterreinen
die niet of minder door de aanbevelingen van het College worden bestreken, verschillende
actieprogramma’s of agenda’s relevant. Zo is de relevantie en betekenis van mensenrechten
in het kader van digitale ontwikkelingen expliciet betrokken bij de brede Agenda Digitale
Overheid «NL DIGIbeter»,21 waarmee het kabinet beoogt de verdere digitalisering van het openbaar bestuur op
verschillende niveaus tot stand te brengen.
Deze actieplannen zijn of worden opgesteld in overleg met het veld waarop zij betrekking
hebben en veelal voorzien van voortgangsrapportages. De lopende herziening van het
curriculum voor het primair en voortgezet onderwijs vindt bijvoorbeeld plaats onder
regie van de vertegenwoordigende partijen binnen het onderwijs. Hierbij ontwikkelen
teams van leraren en schoolleiders bouwstenen voor een vernieuwd curriculum, waarbij
ook aandacht bestaat voor thema’s als genderdiversiteit en seksuele geaardheid.22 Wetten en beleidsmaatregelen worden ook zo veel mogelijk opgesteld in lijn met verdragsrechtelijke
verplichtingen en de aanbevelingen van het College en internationale toezichthouders
daaromtrent. Een voorbeeld daarvan is het genoemde integrale actieprogramma «Geweld
hoort nergens thuis» dat in april 2018 is uitgebracht door de Ministers van VWS en
JenV en de VNG, dat mede is gebaseerd op het Verdrag van Istanbul.23 Dit geldt ook voor de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap die
in januari 2014 in werking is getreden en die mede is ingegeven door het VN-Verdrag
inzake de rechten van mensen met een handicap. Deze wet en het daarop gebaseerde besluit
verplicht curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren om, waar mogelijk, de
zelfredzaamheid van de mensen die zij bijstaan te bevorderen en hen bij hun maatregelen
te betrekken, zoals het College aanbeveelt.24 De actieplannen en -programma’s fungeren ook als een kwaliteitskader: daarin staan
maatregelen die, meer of minder expliciet, richting geven aan de kwaliteit van wetgeving
en beleid. Daarom acht het kabinet het niet altijd noodzakelijk om een apart kwaliteitskader
op te stellen, zoals voor de ondersteuning in de thuissituatie bij langdurige zorg.25 Behalve onderzoek en actieplannen zijn er beleidskaders waarbij mensenrechten uitgangspunt
zijn voor het oplossen van maatschappelijke vraagstukken, zoals het beleidskader woonwagenstandplaatsen.26
Instrumenten ter waarborging van mensenrechten in wetgeving en beleid
Er is ook beleid en wetgeving dat de mensenrechten beperkt, zoals op het terrein van
veiligheid en openbare orde. Onder omstandigheden kan het echter geboden en gerechtvaardigd
zijn om vrijheden te beperken of – in het geval van sociale grondrechten – toepassingsvoorwaarden
te hanteren, zoals het College onderkent. Dat vergt zorgvuldige afwegingen. Mede ten
behoeve daarvan zijn tal van institutionele mechanismen en instrumenten ontwikkeld.
Deze dragen eraan bij dat de mensenrechtenstandaarden verder worden ontwikkeld, nageleefd
alsook worden toegepast in de vorming van beleid en wetgeving en in de uitvoeringspraktijk.27 Ik wijs daarbij bijvoorbeeld op de vele kwaliteitsinstrumenten die de overheid heeft
ontwikkeld en die zij onderhoudt, zoals het Integraal Afwegingskader Wetgeving en
Beleid, waarin verschillende leidraden zijn opgenomen voor de realisering van klassieke
en sociaaleconomische en culturele rechten.28 Ook het BAKT-kader29 en de adviezen van het College en van andere instituties zijn daarbij bijzonder behulpzaam.
Deze instrumenten staan niet op zich zelf, maar krijgen ook aandacht in het onderwijs
aan de Academie voor Wetgeving en de Academie voor Overheidsjuristen. Daarnaast vindt
regelmatig een dialoog plaats tussen enerzijds het College en andere instituties of
(maatschappelijke) organisaties en anderzijds beleidsambtenaren om het mensenrechtenperspectief
te bespreken. Wat betreft het demonstratierecht, waar het College specifiek op wijst,
blijkt uit de hiervoor genoemde evaluatie van de Wom dat de wet in de praktijk in
beginsel nog steeds adequaat functioneert, maar dat er in de uitvoering aandacht nodig
blijft voor een adequate toepassing ervan. Daarom vind ik het belangrijk dat er nu
een Handreiking is voor gemeenten, gepresenteerd op 4 oktober jl.30
Voor zover er toch sprake is van misstanden of tekortkomingen in wetgeving, beleid
of uitvoering, kan daarvoor aandacht worden gevraagd via (democratische, rechterlijke
en semi-rechterlijke) verantwoordingsmechanismen en kan hiertegen worden opgekomen
bij de rechter of middels klachtvoorzieningen, waaronder het College voor wat betreft
discriminatie.31 Zoals het College benadrukt, is hiervoor ook een goed functionerend rechtssysteem
nodig, zodat mensen kunnen opkomen voor hun rechten. Hierbij spelen het recht op een
eerlijk proces, toegang tot de rechter en het recht op rechtsbijstand een belangrijke
rol.32 Het College besteedt aandacht aan de bezuinigingen in het stelsel van rechtsbijstand
waarop bij voorgaande kabinetten de focus lag en beveelt aan om bij herziening van
het stelsel van rechtsbijstand niet het bezuinigingsdoel, maar het recht op een eerlijk
proces en toegang tot de rechter als uitgangspunt te nemen. In lijn met deze aanbeveling
is voor de opdracht uit het regeerakkoord om het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand
te herzien geen bezuinigingsdoel gesteld, maar zijn de bestaande budgettaire kaders
het uitgangspunt voor het vormgeven van het recht op een eerlijk proces en toegang
tot de rechter, ook voor mensen die dat zelf niet kunnen betalen.33 Uit een recente studie van de Raad van Europa blijkt dat Nederland met een jaarlijkse
uitgave aan rechtsbijstand van € 27,42 per hoofd van de bevolking in de top van de
41 onderzochte landen staat.34 Bij brief aan de Tweede Kamer van 11 juli 2018 hebben de Minister van Justitie en
Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming aangekondigd dat in het najaar van
2018 wordt gestart met het bieden van een «standaard consult» voorafgaand aan het
eerste politieverhoor voor iedere aangehouden verdachte van wie de zaak via de ZSM-werkwijze
wordt afgehandeld. Dit om er zeker van te zijn dat iedere verdachte voldoende is geïnformeerd
over zijn rechten. In aansluiting daarop is Uw Kamer bij brief van 1 november jl.
geïnformeerd dat de ervaringen met betrekking tot de introductie van de raadsman bij
het politieverhoor aanleiding vormen om verder te werken aan verbeteringen in de organisatie
van de rechtsbijstand in de eerste fase van het opsporingsonderzoek.35 Voorbeelden hiervan zijn de toepassing van videoconferencing en het stationeren van
advocaten op verhoorlocaties, waarvan de mogelijkheden de komende periode op regionaal
niveau verder zullen worden uitgewerkt in het kader van de ZSM-werkwijze. Het recht
op toegang tot een raadsman in strafprocedures wordt binnen dit stelsel gewaarborgd.36
Tegen deze achtergrond herkent het kabinet niet de trend die het College meent te
ontwaren dat de overheid een minimuminzet pleegt bij de verwezenlijking van economische
en sociale rechten en evenmin de vermeende trend dat steeds meer maatregelen worden
getroffen om de vrijheidsrechten te beperken. Wat deze tweede trend betreft; voor
zover van een toename sprake zou zijn, is voor elke nieuwe maatregel afzonderlijk
steeds bezien of daar een rechtvaardiging voor aanwezig is geweest, mede in het licht
van al bestaande maatregelen.37 Wat betreft de aanbeveling van het College om de positie van de Commissie van Toezicht
op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) te versterken,38 merk ik op dat dit vraagstuk uitvoerig aan de orde is geweest tijdens de parlementaire
behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet op de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten 2017. Dat is met ruime meerderheid door de Tweede en Eerste Kamer
is aanvaard; een tot het opnemen van de aanbeveling van het College strekkend amendement
is door het toenmalige kabinet ontraden en door de Tweede Kamer verworpen.39 Het huidige kabinet ziet geen aanleiding voor het innemen van een ander standpunt
daarover.
Dit alles neemt niet weg dat discussie mogelijk is over de mate waarin sociaaleconomische
rechten kunnen of moeten worden bevorderd en of er wetgeving moet komen die vrijheidsrechten
inperkt ten dienste van de bescherming van andere legitieme belangen zoals genoemd
in de Grondwet of verdragen. Dat is vaak ook een kwestie van maatvoering en zorgvuldige
besluitvorming waarbij alle argumenten en invalshoeken van vele betrokken actoren
worden gewikt en gewogen. Dat werk is nooit af en verdere verbetering is vaak mogelijk,
waarbij van fouten kan worden geleerd. Dit kabinet sluit de ogen daarvoor niet.
Het kabinet onderschrijft dan ook de oproep van het College om de mensenrechten als
uitgangspunt te (blijven) nemen in wetgeving, beleid en praktijk, omdat mensenrechten
voor iedereen van nut en waarde zijn. Een mensenrechtenperspectief bij de beleids-
en besluitvorming kan er inderdaad voor zorgen dat daarbij vele relevante belangen
en gevolgen worden meegenomen, met daarbij aandacht voor de situatie van kwetsbare
groepen of minder populaire meningen. Het kabinet is zich ervan bewust dat aandacht
voor mensenrechtelijke vereisten en uitgangspunten nog niet altijd de eerste stap
vormt bij het formuleren van wetgeving of beleid, of in de praktijk. Wel heeft dit
de uitgebreide aandacht van het kabinet, zoals ook hiervoor is geschetst in het kader
van onder andere de verschillende actieplannen en wetgevingskwaliteitsinstrumenten.
Daar blijft het niet bij.
Het belang van mensenrechten voor mensen, samenleving en overheid verdient voortdurende
aandacht en articulering. Daarom heeft het, evenals het College en andere instellingen,
uitgebreid stilgestaan bij de viering van 70 jaar Universele Verklaring van de Rechten
van de Mens. Op 12 december 2018 organiseerde het Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties een bijeenkomst voor ambtenaren van ministeries en gemeenten
om de bewustwording te vergroten dat vrijwel elk beleidsterrein mensenrechtenaspecten
kent en om de toegevoegde waarde van een mensenrechtenperspectief te laten zien. Voorts
heeft het proces van de VN-Universal Periodic Review en het proces om te komen tot
een volgend Nationaal Actieprogramma Mensenrechten, mede tot doel om de bewustwording
over mensenrechten in het openbaar bestuur te vergroten.
Het nieuwe Nationaal Actieplan Mensenrechten zal zichtbaar maken wat er gebeurt ter
realisering van mensenrechten in Nederland en een gerichte impuls geven aan de verdere
verwezenlijking daarvan. Want er valt altijd nog iets te verbeteren en er zijn steeds
nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen die aandacht behoeven. Het actieplan wordt
gerealiseerd samen met diverse vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld
en in samenspraak met gemeenten die een belangrijke rol spelen in de naleving van
mensenrechten op lokaal niveau. Het actieplan mensenrechten zal worden uitgebracht
op 10 december 2019.
Tot slot
Het kabinet waardeert de wijze waarop het College ieder jaar een overzicht biedt van
de vele mensenrechtelijke vraagstukken die in Nederland leven. Tegelijkertijd is er
het besef dat het onmogelijk is om alle ontwikkelingen in het brede mensenrechtendomein
in één rapportage of brief te behandelen. Het kabinet blijft daarom ook aandacht houden
voor die mensenrechtelijke onderwerpen die niet in deze kabinetsreactie genoemd zijn.
Alleen op die manier kan het hoge beschermingsniveau van mensenrechten in Nederland
behouden en – waar mogelijk of noodzakelijk – verbeterd worden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties