Brief regering : Lerarenbrief januari 2019
27 923 Werken in het onderwijs
Nr. 345
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VOOR BASIS- EN VOORTGEZET
ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 januari 2019
De afgelopen periode was turbulent voor leraren. Veel van hen hebben legitieme zorgen
en frustraties geuit. Ze ervaren een hoge werkdruk, merken het lerarentekort in de
school en voelen niet altijd de ruimte om zelf hun beroep vorm te geven.
De roep om eigenaarschap is gehoord. Leraren verdienen meer ruimte om zelf iets te
maken van hun vak en hun beroepsgroep. Het is wat ons betreft echt aan de leraar.
We zetten het verplichte register in de ijskast en een sterke beroepsgroep moet –
zoals de heer Rinnooy Kan ons ook adviseert – bottom-up ontstaan.
Wij zorgen voor goede randvoorwaarden zodat leraren de positie hebben die hen toekomt.
Afgelopen jaar hebben we de daad bij het woord gevoegd. Voor het primair onderwijs
stelt dit kabinet jaarlijks tot € 430 miljoen beschikbaar voor het verminderen van
de werkdruk en er is structureel € 270 miljoen beschikbaar gekomen voor het verhogen
van het salaris van leraren. Daarnaast hebben we voor de regionale aanpak van het
lerarentekort in de verschillende sectoren € 13 miljoen structureel beschikbaar gesteld
en wordt de regeling zijinstroom structureel met € 13 miljoen verhoogd om toenemende
aanvragen van zijinstromers te kunnen honoreren.
Bij het werkdrukakkoord bepalen leraren hoe het geld op hun school wordt ingezet.
Schoolteams kiezen hun eigen oplossingen, bijvoorbeeld extra conciërges, onderwijsassistenten,
of vakleerkrachten. En ook bij de curriculumherziening voeren leraren de regie. Bovendien
komt er meer ruimte voor keuzes van de leraar, doordat het curriculum straks bestaat
uit een kern- en een keuzedeel.
Ons stelsel is gebaseerd op het principe van autonome schoolbesturen die verantwoordelijk
zijn voor het onderwijs. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) houdt
daar toezicht op. In het verleden is te vaak gekeken naar hóe schoolbesturen die verantwoordelijkheden
invulden, door hierover op landelijk niveau gedetailleerde doelen te formuleren. We
constateren dat dat niet altijd het gewenste effect heeft gehad. Wij zijn ervan overtuigd
dat de overheid zich als het gaat om de inhoud van het lerarenbeleid tot de kern moet
beperken: het zorgen voor goede randvoorwaarden, inclusief een goede kwalificatiestructuur.
Vrijheid schept ook verantwoordelijkheid
De ruimte voor de leraar en het schoolbestuur is niet onbegrensd en gaat hand in hand
met verantwoordelijkheid. Dat mag een samenleving van het onderwijs verwachten. Als
overheid spreken we iedereen aan op hun verantwoordelijkheid, ook partijen om de leraar
heen. Op hun beurt mogen leraren en besturen ons aanspreken als we onverhoeds toch
in een regelreflex stappen en ons begeven op hun terrein.
In deze brief gaan we verder in op de positie van de leraar en hoe we die met elkaar
kunnen versterken. Met een sterke beroepsgroep, goed en flexibel opleiden en in de
context van lerende organisaties. Zo werken we samen aan krachtig leraarschap, ieder
vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid. Tevens reageren we op het advies «Verkenning
Leraren» van de heer Rinnooy Kan en geven we een eerste reactie op het Onderwijsraadadvies
«Ruim baan voor leraren».1 In de bijlage vindt u de stand van zaken van relevante moties en toezeggingen.
I. Een sterke beroepsgroep
Een sterke beroepsgroep is nodig voor de professionele ontwikkeling van het vak, belangenbehartiging
van leraren en verbetering van het imago van het beroep. Op dit moment is geen sprake
van een representatieve organisatie van de beroepsgroep. Een door leraren zelf vormgegeven
vertegenwoordiging, die eisen stelt aan de uitoefening van het beroep en zich kan
uitspreken over beroepsethiek en scholing, ontbreekt.
We hebben de heer Rinnooy Kan gevraagd om de mogelijkheden voor beroepsgroepvorming
van leraren te verkennen. Dit advies, Verkenning Leraren, is u in november aangeboden.2 Het advies geeft twee belangrijke uitgangspunten mee: beroepsgroepvorming onder leraren
kan alleen maar succesvol zijn als deze van onderop plaatsvindt en als dit gebeurt
langs de lijnen van professionele ontwikkeling.
Dit advies onderschrijven we. Een beroepsgroeporganisatie hoort van leraren zelf te
zijn en door leraren zelf opgebouwd te worden. Dit is ook de reden dat we stoppen
met de financiering van het Lerarenparlement, zoals we u onlangs hebben laten weten.3 Het is niet aan de overheid, maar aan leraren om deze handschoen op te pakken. Onder
eigen regie en eigen voorwaarden kunnen zij gaan bouwen aan een sterke organisatie.
We willen leraren de tijd en de gelegenheid geven om hiermee aan de slag te gaan en
zien de initiatieven met vertrouwen en interesse tegemoet.
Een mooi initiatief komt van de Beroepsvereniging Opleiders MBO (BVMBO). De BVMBO
gaat aan de slag met de uitvoering van het advies van Rinnooy Kan voor de mbo-sector,
en werkt daarbij constructief samen met bestuurders, de MBO Raad en vakbonden.
Nieuwe organisatie beroepsgroep bepaalt vervolg register
In zijn briefadvies stelt de heer Rinnooy Kan vast dat leraren zich te weinig betrokken
hebben gevoeld bij de Wet beroep leraar en het sluitstuk daarvan: het register. De
Onderwijscoöperatie (OC), die namens de leraren de inhoud van het register zou bepalen,
heeft zijn belofte om van, voor en door alle leraren te zijn niet kunnen waarmaken.
Uw Kamer constateerde dit zelf ook al, in de breed gesteunde motie Van Meenen en Rog,
die uiteindelijk tot gevolg heeft gehad dat het OC-bestuur besloot de OC op te heffen.4 Het rapport over het functioneren van de OC bevestigt dit beeld.5
Het regeerakkoord stelt dat een lerarenregister alleen succesvol kan zijn als dit
van, voor en door alle leraren is. We moeten constateren dat dit niet het geval is.
Bovendien missen we een breed gedragen beroepsgroeporganisatie om hier uitspraken
over te doen, om het lerarenregister verder te brengen. Deze komt ook niet van vandaag
op morgen van de grond. Daarom kiezen we ervoor deze kabinetsperiode geen werk meer
te maken van een verplicht register en de (her)registratie niet te zullen activeren.
Dat neemt niet weg dat het doel van de Wet beroep leraar – verbetering van de kwaliteit
en positie van het beroep – onverminderd belangrijk is. We gaan daarom door met de
elementen uit de wet die de positie van de leraar versterken.
Zo blijft het online portfolio beschikbaar dat het afgelopen jaar is gebouwd en waarvoor
schoolbesturen inmiddels de gegevens van 150.000 leraren hebben aangeleverd. Het portfolio
is belangrijk, omdat het de regie over de professionele ontwikkeling in handen legt
van de leraar zelf. Dat is een principieel verschil met het bekwaamheidsdossier dat
wordt beheerd door het schoolbestuur. Leraren kunnen in het portfolio formele leervormen
kwijt, zoals studiedagen, trainingen en workshops. Maar ook informele leervormen kunnen
worden vermeld – zoals reflecties op de dagelijkse praktijk, feedback van collega’s
en intervisie – en hebben een gelijkwaardige plek in het dossier.
We volgen de voortgang van de Wet beroep leraar en laten onderzoek uitvoeren. Over
de uitkomsten informeren we u in een volgende brief over het lerarenbeleid.
In paragraaf III van deze brief gaan we in op de mogelijkheden die de Wet beroep leraar
biedt voor beter strategisch personeelsbeleid.
II. Goed en flexibel opleiden
De basis voor het leraarschap wordt in de opleiding gelegd. Instellingen leiden hun
studenten op voor het huidig leraarschap, maar bereiden hen ook voor zélf vormgever
te zijn van hun vak. Daarin komt steeds meer ruimte voor eigen keuzes, bijvoorbeeld
door de aanstaande curriculumherziening. Goede afstemming tussen het leren in de opleiding
en in de praktijk is essentieel. Ons streefbeeld is dat scholen en opleidingen samen
een leer- en werkomgeving creëren waarin leraren het vak kunnen leren en zich kunnen
blijven ontwikkelen.
Het is positief dat het voorlopige aantal aanmeldingen voor de pabo in studiejaar
2018/2019 met 10 procent is gestegen. Ook zijn er in 2018 over de verschillende sectoren
verspreid meer dan 900 zij-instromers met financiële ondersteuning van OCW aan de
slag gegaan. De instroom in eerstegraads lerarenopleidingen bleef stabiel, maar bij
de tweedegraads lerarenopleidingen daalde het aantal aanmeldingen met 6 procent. De
definitieve inschrijvingsaantallen zijn eind januari bekend. Inzet op goede opleidingen
die aantrekkelijk zijn voor verschillende doelgroepen, flexibel zijn en maatwerk leveren
blijft in ieder geval belangrijk.
Onderwijsraadadvies: Ruim baan voor leraren
Om leraren breder in te kunnen zetten en hun loopbaan- en ontwikkelperspectieven te
verbeteren, pleit de Onderwijsraad in zijn advies voor ruimere onderwijsbevoegdheden
– geldig voor meerdere onderwijssectoren en meerdere (verwante) vakken – samen met
specialisatiemogelijkheden. In de opleidingsstructuur zouden clusters en specialisaties
van onderwijsbevoegdheden kunnen worden gecreëerd. Leraren kunnen die dan stapelen,
waardoor de mobiliteit binnen sectoren en tussen sectoren, de inzetbaarheid en loopbaanmogelijkheden
van leraren toenemen.
We vinden dit advies – waarin de Onderwijsraad zich richt op de lange termijn – waardevol
en beschouwen een brede basis van pedagogiek en didactiek als een interessant idee.
Ook door (de vertegenwoordigers van) scholen en lerarenopleidingen is positief gereageerd
op de voorstellen van de Onderwijsraad. Zo heeft bijvoorbeeld de voorlopersgroep Samen
Opleiden laten weten aan de slag te willen gaan vanuit het concept Opleiden in de
School.
Specifieke inhoudelijke kennis is onmisbaar en zal dat blijven om les te kunnen geven
in een vakgebied. Voor sommige klassen is een beroepsexpert of een academisch geschoolde
vakexpert nodig, voor andere klassen kan een leraar met brede kennis over een cluster
van vakken van toegevoegde waarde zijn. Veel aspirant-leraren kiezen voor het onderwijs
vanuit een vakinhoudelijke expertise of interesse, terwijl anderen voor het onderwijs
kiezen omdat ze graag willen lesgeven. Deze diversiteit is in het belang van leerlingen.
We willen het advies met ambitie verder uitwerken met scholen uit de verschillende
sectoren en lerarenopleidingen. Hierbij laten we het eigenaarschap bij de onderwijsprofessionals.
Dit vraagt het opnieuw doordenken van de opleidingen, de loopbaanpaden van leraren,
de gevolgen voor de organisatie van scholen en de samenhang met de rol van andere
onderwijsprofessionals. Ook de relatie met de integrale curriculumherziening is van
belang.
Waar we kunnen, zetten we nu al de stappen die passen in de langetermijnambitie van
de Onderwijsraad. Zo werken we op dit moment met betrokken partijen aan een beter
stelsel van bevoegdheden voor het voortgezet onderwijs. Dat stelsel is nu erg rigide
en complex. We willen een eenvoudiger en flexibeler stelsel, zodat de juiste leraar
voor het juiste onderwijs kan worden ingezet, ongeacht de vorm van onderwijs (van
klassikale instructie tot maatwerk aan individuele leerlingen). Zo komt er een vereenvoudiging
van de regelgeving over bevoegdheden, zodat voor scholen en leraren duidelijker is
hoe met de bevoegdhedenregelgeving moet worden omgegaan. Ook zijn we vorig jaar in
samenwerking met sociale partners en lerarenopleidingen gestart met een verkenning
die zal leiden tot voorstellen om het bevoegdhedenstelsel meer toekomstbestendig te
maken. Absolute voorwaarde bij deze aanpassing is – zoals ook door uw Kamer geuit
– dat de kwaliteit van het onderwijs behouden blijft en idealiter verbetert.
Een andere maatregel voor de korte termijn is dat pabo-gediplomeerden door aangepaste
regelgeving – na een korte bijscholing – als groepsleerkracht aan de slag kunnen in
de onderbouw van het vmbo. Hiervoor heeft uw Kamer via de motie Rog aandacht gevraagd.6 Het gaat daarbij om de basis- en kaderberoepsgerichte leerwegen. De vaardigheden
van pabo-gediplomeerden sluiten doorgaans goed aan bij de individuele behoeften van
vmbo-leerlingen, zo blijkt uit een recent rapport van ResearchNed.7 De positie van pabo-gediplomeerden in het vmbo is onderdeel van de verbetering van
het bevoegdhedenstelsel.
Voor het zomerreces informeren we u nader over de vernieuwing van het bevoegdhedenstelsel
in het voortgezet onderwijs en over het vervolg op het Onderwijsraadadvies voor alle
sectoren.
Differentiatie in de lerarenopleidingen
Flexibiliteit houdt ook in dat binnen opleidingen wordt gedifferentieerd als dat aansluit
bij de behoefte van studenten en scholen of als dat andere of nieuwe groepen studenten
naar de lerarenopleidingen trekt. Naar aanleiding van de passage daarover in het regeerakkoord
zijn door ResearchNed en Qompas twee onderzoeken uitgevoerd, waarbij onder meer is
gekeken naar de aandacht voor het jongere en oudere kind en het voorbereiden op het
vakgericht beroepsonderwijs in de opleidingen. De onderzoeksrapporten worden met deze
brief meegestuurd8.
Uit het onderzoek van ResearchNed blijkt dat de pabo’s en lerarenopleidingen al veel
differentiëren en verschillende specialisaties bieden.9 Er zijn nog wel verbeteringen mogelijk. Bestaande specialisaties kunnen bijvoorbeeld
verder inhoudelijk worden ingevuld. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om meer specifieke
kennis over de ontwikkeling van het jonge kind en gerichte aandacht voor de werkomgeving
van docenten in het (v)mbo. Opleidingen kunnen van elkaar leren, want er zijn zeker
goede voorbeelden. Verder blijft er bij de pabo en de tweedegraadsopleidingen een
spanningsveld tussen het opleiden van (vak)generalisten en doelgroep- of vakspecialisten.
Uit onderzoek van Qompas blijkt dat verdiepende specialisaties geen extra havisten
en vwo’ers naar de opleidingen trekt.10 Voor mbo’ers zou dit wel een reden kunnen zijn om eerder te kiezen voor een lerarenopleiding.
Verbreding van de opleiding, waarbij studenten bijvoorbeeld een extra (deel)bevoegdheid
kunnen halen, wordt als aantrekkelijk ervaren. Er zijn al opleidingen die ervaring
ermee opdoen, bijvoorbeeld door de pabo te combineren met een opleiding voor jeugdhulpverlening.
In de meeste gevallen zijn studenten hiervoor echter niet bereid langer over hun studie
te doen. Vanwege de raakvlakken met de voorstellen in het advies van de Onderwijsraad
zullen wij de inzichten uit bovenstaande onderzoeken betrekken bij de uitwerking van
dit advies.
Samen opleiden en professionaliseren als norm
Tegelijkertijd kijken we met alle betrokkenen hoe het opleiden van leraren binnen
de huidige kaders nog beter kan. Afgelopen jaren heeft Opleiden in de school, waarbij
studenten intensiever en meer op de werkplek worden opgeleid, zich ontwikkeld tot
het concept Samen opleiden en professionaliseren. Leraren in opleiding worden daarbij
opgeleid in een intensieve samenwerking tussen lerarenopleidingen, scholen en andere
belanghebbenden.
De PO-Raad, VO-raad, MBO Raad, Vereniging Hogescholen en de VSNU willen met ons dat
Samen opleiden de norm wordt voor alle lerarenopleidingen en dat daarbij zo veel mogelijk
scholen zijn betrokken. De ambitie is dat de samenwerking tussen lerarenopleidingen
en scholen verder wordt uitgebreid tot en met de begeleiding van startende leraren.
Zo willen zij het effect van een goede opleiding behouden en voorkomen dat startende
leraren het vak verlaten.
III. Lerende organisaties
Schoolleiders en schoolbesturen zijn er verantwoordelijk voor dat de leraar op school
goed tot zijn recht komt. Daarvoor zijn lerende organisaties nodig. Een visie op leren
en ontwikkelen kan niet door alleen de schoolleiding worden bedacht, maar moet in
samenspraak met het team tot stand komen. De afspraken hierover komen in het professioneel
statuut. De verantwoordelijkheid voor het strategisch personeelsbeleid ligt bij het
bestuur en de inspectie gaat hierop toezicht houden.
Strategisch personeelsbeleid
Onderdeel van lerende organisaties is strategisch personeelsbeleid, waarmee het bestuur
en schoolleiders hun ambities met het onderwijs waar kunnen maken. De schoolleider
heeft een spilfunctie in het ten uitvoer brengen van strategisch personeelsbeleid.11 Strategisch betekent dat het personeelsbeleid is afgestemd op de visie en doelen
waar een school aan werkt en de opgave waar de school voor staat. Deze opgave wordt
beïnvloed door (veranderende) interne en externe factoren, zoals de aanpak van werkdruk,
voorbereiding op de curriculumherziening, omgaan met leerlingdaling en het lerarentekort.
We zien dat het strategische aspect van het personeelsbeleid nog onvoldoende van de
grond komt. Bij de actualisatie van de sectorakkoorden po en vo hebben wij daarom
gezamenlijke ambities vastgesteld en hierover afspraken gemaakt. Dit voorjaar informeren
wij u over de voortgang.
Ook in de mbo-sector werken scholen aan beter strategisch personeelsbeleid. MBO in
Bedrijf constateert dat steeds meer mbo-instellingen aan strategische personeelsplanning
doen.12
De heer Rinnooy Kan adviseert ons schoolbesturen te verplichten om jaarlijks verantwoording
af te leggen over het strategisch personeelsbeleid en over hoeveel tijd en geld is
besteed aan professionalisering en bekwaamheids-onderhoud. De inspectie zou hier dan
toezicht op moeten houden.
Ook op dit punt volgen we het advies van Rinnooy Kan op. Professionele ontwikkeling
is geen vrijblijvende kwestie. We gaan het strategisch personeelsbeleid en professionaliteit
als deugdelijkheidseisen opnemen in de wet, zodat de inspectie toezicht houdt op professionaliteit
en de kwaliteit van het personeelsbeleid. We werken dit in gesprek met de inspectie
en sectorraden voor de verschillende sectoren nader uit.
We willen met deze maatregel geen onnodige administratieve lasten voor scholen creëren.
Daarom hoeven schoolbesturen geen bekwaamheidsdossiers voor hun leraren bij te houden
als de scholen de persoonsgegevens hebben aangeleverd en hun leraren stimuleren om
het portfolio te gebruiken.
We verwachten dat dit voor veel scholen het geval zal zijn; momenteel zijn de personeelsgegevens
aangeleverd van zo’n 70 procent van de scholen. Besturen zijn verplicht de gegevens
aan te leveren, maar de leraar bepaalt zoals eerder in deze brief aangegeven zelf
of hij of zij het portfolio wil gebruiken. Schoolbesturen die ervoor kiezen geen gegevens
van hun leraren aan te leveren, zullen moeten aantonen dat zij op andere wijze de
professionele ontwikkeling van hun leraren stimuleren. Voor hen geldt de verplichting
tot het bijhouden van de bekwaamheidsdossiers onverkort.
Professioneel statuut
Dit schooljaar is een overgangsjaar voor veel onderdelen van de Wet beroep leraar,
waaronder met name het professioneel statuut in het primair en voortgezet onderwijs.
We zijn ons ervan bewust dat het voor veel schoolbesturen nog onduidelijk is wat er
precies van hen wordt verwacht op dit gebied, en zullen dit schooljaar daarop nog
niet handhaven. In het algemeen overleg Leraren op 30 oktober 2018 vroeg de heer Bisschop
(SGP) hier terecht aandacht voor.13 Daarom gaan we de komende periode extra inzet plegen op voorlichting en communicatie
over het professioneel statuut, zodat alle schoolbesturen en leraren goed op de hoogte
zijn van doel en verwachtingen. Besturen krijgen de gelegenheid hier vervolgens werk
van te maken. Daarbij is het vooral belangrijk dat scholen aan de slag gaan met de
onderliggende doelen: professionalisering en het stimuleren van de professionele dialoog.
Zij krijgen de tijd om te komen tot een binnen de school breed gedragen visie hierop,
dat dan zijn weerslag krijgt in een professioneel statuut.
Ook leraren horen meer dan nu het geval is op de hoogte te zijn van hun rechten en
mogelijkheden: de zeggenschap die zij met de Wet beroep leraar al formeel gekregen
hebben over hun eigen beroepsuitoefening en de mogelijkheden die zij hebben om hun
rechten te laten gelden. Rinnooy Kan schrijft in zijn advies dat de vakbeweging en
de medezeggenschapsraad hierin een nuttige rol kunnen spelen. Zo stelt hij dat de
medezeggenschapsraad bijvoorbeeld leraren kan helpen bij het uitoefenen van de rechten
die hen toekomen, en daar ook de bevoegdheden toe heeft. De personeelsgeleding van
de medezeggenschapsraad heeft immers instemmingsbevoegdheid bij de afspraken over
nascholing van personeel.
Het mbo kent overigens al sinds 2009 een professioneel statuut dat door alle partijen
wordt onderschreven. De Stichting Onderwijsarbeidsmarktfonds mbo speelt hierbij een
belangrijke rol, bijvoorbeeld door het project Versnelling professionele dialoog.
Goed werkgeverschap
Bij goed werkgeverschap gaat het om zaken als het scheppen van een prettige werkomgeving,
het bieden van aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden met voldoende loopbaan- en ontwikkelmogelijkheden
en het tegengaan van werkdruk.
Dit kabinet heeft structureel extra middelen geïnvesteerd in hogere salarissen en
het verminderen van de werkdruk in het primair onderwijs. Leraren in deze sector hebben
er vanaf september vorig jaar gemiddeld 8,5 procent bij gekregen. De sociale partners
hebben afspraken hierover gemaakt. Ook voor de andere onderwijssectoren zijn aan de
cao-tafels afspraken gemaakt over loonsverhoging, vermindering van werkdruk en het
creëren van meer ruimte voor ontwikkeltijd voor leraren en docenten.
Hierbij zien we dat veel scholen zelf goede ideeën hebben om zaken handiger of prettiger
te organiseren, waardoor het personeel meer grip krijgt op processen binnen de school
en minder werkdruk ervaart. Zo zijn veel scholen succesvol aan de slag met de aanpak
van Stichting Leerkracht. Leraren in primair en voortgezet onderwijs maken veel gebruik
van het LerarenOntwikkelFonds; deze regeling wordt in 2019 voortgezet en geëvalueerd.
Ook worden er andere manieren gevonden om het onderwijs vorm te geven en te organiseren,
waardoor ook het lerarentekort beter kan worden ondervangen. Om scholen hierbij te
ondersteunen, hebben wij via het NRO onderzoek uitgezet naar de inzet van onderwijsassistenten
en de mogelijkheden voor (meer) taak- en functiedifferentiatie in het primair onderwijs.
Dit moet resulteren in praktisch toepasbare handvatten.
In Nederland werken relatief veel leraren (vooral vrouwen) weinig uren, met name in
het primair onderwijs. Het vergroten van de deeltijdfactor is één van de instrumenten
om het lerarentekort te verminderen. Het zou bijvoorbeeld goed zijn als functies minder
in deeltijd worden aangeboden. Het kabinet heeft opdracht gegeven tot een interdepartementaal
onderzoek deeltijdwerk (IBO Deeltijd). In dit IBO zal gekeken worden naar de oorzaken
van het vele deeltijdwerken in Nederland, met specifieke aandacht voor de onderwijs-
en zorgsector, en worden beleidsopties ontwikkeld voor de verschillende visies op
deeltijdwerk. Naar verwachting is het IBO Deeltijd in de zomer van 2019 gereed.
Aanpak lerarentekort
De beschreven hoofdlijnen van het lerarenbeleid dragen op de langere termijn ook bij
aan het terugdringen van het lerarentekort. Dit laat onverlet dat we ook op de korte
termijn doorgaan met het aanpakken van het lerarentekort.
Uit de jaarlijkse arbeidsmarktraming, die u tegelijkertijd met deze brief ontvangt,
blijkt dat de omvang van de verwachte tekorten in het primair onderwijs nog steeds
hoog zijn. Wel zullen deze naar verwachting meer gespreid in de tijd voor gaan komen.
In het voortgezet onderwijs zijn de problemen geconcentreerd bij specifieke vakken
waaronder natuurkunde, scheikunde en Duits en de technische vakken in het vmbo. Daar
lijkt de situatie nijpender te worden, terwijl naar verwachting de situatie voor de
andere vakken de komende jaren mede door de leerlingdaling beter wordt. In het mbo
zijn er signalen over tekorten aan leraren in bijvoorbeeld de zorg, techniek en ict.
Voor scholen blijft het dus lastig om voldoende goede leraren te vinden. Dat geldt
zowel voor de invulling van de vaste formatie als voor vervanging.
Er gaat extra geld naar zijinstroom en de regionale aanpak. Dit wordt gedekt door
de onderuitputting van de Lerarenbeurs. In de bijlage leest u hier meer over.
Regionale aanpak
Het kabinet investeert in 2019 € 13 miljoen voor een regionale aanpak van het lerarentekort.
Samen met sector- en vakorganisaties, lerarenopleidingen en arbeidsmarktfondsen is
een subsidieregeling ontwikkeld om partijen in de regio te ondersteunen om het lerarentekort
in het primair en voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs in 2019 gezamenlijk
aan te pakken. De middelen zijn bij amendement Rog c.s. structureel beschikbaar gesteld
voor de regionale aanpak. We zullen daarom de opgestelde regeling evalueren en op
basis van geleerde lessen een nieuwe regeling opstellen voor de daaropvolgende jaren.
De inzet van deze subsidieregeling is om zo veel mogelijk aan te sluiten bij bestaande
ideeën, initiatieven en activiteiten in de regio. Ook is er ruimte voor nieuwe, innovatieve
oplossingen. Schoolbesturen en lerarenopleidingen stellen gezamenlijk een plan van
aanpak op waarin staat omschreven wat zij in hun regio in 2019 gaan ondernemen om
het lerarentekort aan te pakken. Voor de uitvoering van het plan kunnen regio’s subsidie
aanvragen. Ook regio’s die nog niet of nauwelijks samenwerken kunnen in aanmerking
komen voor subsidie, juist om de regionale samenwerking op gang te brengen.
Regionale partners worden gevraagd om in het plan van aanpak ook concrete afspraken
te maken over bijvoorbeeld het aantal mensen dat zij willen gaan werven en bij welke
besturen of scholen deze worden geplaatst. Ook kan worden gedacht aan samenwerking
met het bedrijfsleven en gemeenten om geïnteresseerde medewerkers om te scholen voor
een baan in het onderwijs. Dit sluit aan bij de motie van Van den Hul en Westerveld.14 Samen met het Participatiefonds en het UWV kunnen acties in gang worden gezet om
herintreders en stille reserve te interesseren voor een baan in het onderwijs. Ook
worden partners in de regio opgeroepen om afspraken te maken over (het beperken van)
de inzet van commerciële uitzend- en bemiddelingsbureaus, onder meer in reactie op
de moties die de Tweede Kamer in november 2018 heeft aangenomen om deze ontwikkeling
tegen te gaan.15 Het verkrijgen van vollediger informatie over personeel dat niet in loondienst is,
is hierbij nodig. De eerste (proef)leveringen met informatie zijn voorzien voor 2019.
Hierbij wordt gekozen voor een werkwijze met zo laag mogelijke administratieve lasten.
Het sluitstuk van de regionale aanpak is een landelijke tafel onder voorzitterschap
van Minister Slob die de regio’s stimuleert en ondersteunt bij het treffen van kansrijke
maatregelen, knelpunten identificeert en ervoor zorgt dat belemmeringen waar mogelijk
worden weggenomen. Ook vindt uitwisseling van kennis en opgedane ervaringen plaats
en worden goede voorbeelden gedeeld.
Tot slot
Het is aan de leraar om zijn vak uit te oefenen en aan de organisatie om de leraar
heen om hem daartoe in staat te stellen. Daarin hebben leraren veel vrijheid, en ook
een grote verantwoordelijkheid voor het onderwijs aan de leerlingen en voor hun eigen
vak. Wij zijn ervan overtuigd dat een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling helpt
en gaan hierover graag met uw Kamer in gesprek.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob
BIJLAGE – MOTIES EN TOEZEGGINGEN
In deze bijlage vindt u de stand van zaken van relevante moties en toezeggingen.
Motie Westerveld en Özdil subsidieplafond zijinstromers mbo
Met de motie van de leden Westerveld en Özdil (beiden GroenLinks) van 18 januari 2018
is de regering verzocht te onderzoeken of het subsidieplafond voor zijinstromers in
het mbo kan worden verhoogd via het niet-juridisch verplichte deel van artikel 9 van
de OCW-begroting, zonder dat het ten koste gaat van de subsidie voor zijinstromers
in het primair en voortgezet onderwijs.16 Naar aanleiding hiervan hebben wij voor het mbo het subsidieplafond verhoogd. Helaas
konden nog steeds niet alle aanvragen uit 2018 worden toegekend. Een gedeelte van
de nog niet toegekende aanvragen schuift door naar 2019. De aanvragers zijn hierover
geïnformeerd.
Voor het primair onderwijs kon het subsidieplafond worden verhoogd om alle aanvragen
toe te kennen.
Amendement Rog c.s. budget lerarenbeurs naar zijinstroom en regionale aanpak
In het algemeen overleg leraren van 11 oktober 2018 heeft het kabinet voorgesteld
om een deel van het budget voor de Lerarenbeurs in 2019 te verschuiven naar de zijinstroom
en de regionale aanpak van het lerarentekort. Bij amendement van Rog (CDA), Van Meenen
(D66), Bruins (ChristenUnie) en Rudmer Heerema (VVD) van 1 november 2018 is vervolgens
besloten dit structureel te doen.17 In 2019 is het budget voor de Lerarenbeurs hierdoor € 82 miljoen. Vanaf 2020 daalt
dat bedrag naar circa € 78 miljoen. De reden voor de verschuiving is dat het budget
de laatste jaren niet werd uitgeput. Verder heeft de beurs vooral een positief effect
gehad op de kwaliteit van leraren en minder op het aantal leraren.
Motie Rog evaluatie lerarenbeurs
Met de motie van het lid Rog (CDA) van 29 maart 2018 is de regering verzocht bij de
evaluatie van de lerarenbeurs nadrukkelijk te overwegen om ook geaccrediteerde post-hbo-opleidingen
voor vergoeding in aanmerking te laten komen en de Kamer over de uitkomst van die
overweging bij de evaluatie te informeren.18 Dit blijkt geen goede optie, omdat kwaliteit van dergelijke opleidingen niet wettelijk
is geregeld. De regeling voor de lerarenbeurs laten we daarom ongewijzigd.
Toezegging vergoeding vervangingskosten zzp-ers in het po
Aan het lid Rog (CDA) is in het voorjaar 2018 toegezegd na te gaan of het bestuur
van het Vervangingsfonds haar reglement voor de vergoeding van vervangingskosten voor
zieke leerkrachten in het primair onderwijs zo wil aanpassen dat ook kosten van vervanging
door onderwijsbevoegde zzp-ers voortaan voor vergoeding in aanmerking komt. Het Vervangingsfonds
heeft het ministerie op 3 oktober 2018 laten weten dat het bestuur het reglement op
dit punt niet zal aanpassen. Een mede naar aanleiding van de toezegging voorgelegd
voorstel heeft geen vereiste meerderheid gekregen binnen het bestuur. Aangezien het
fonds een onafhankelijk privaatrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan is, kunnen wij
niet treden in deze beslissing.
Onderzoek Impuls Tekortvakken
Zoals afgelopen najaar aan uw Kamer is toegezegd, ontvangt u hierbij het onderzoek
in het kader van de Impuls Tekortvakregeling. Met deze regeling is door het kabinet
Rutte II eenmalig € 100 miljoen extra geïnvesteerd, langs drie verschillende programmalijnen:
het sneller herkennen van bètatalent op de basisschool, meer studenten opleiden in
de universitaire lerarenopleidingen, en startende en ervaren leraren behouden voor
het onderwijs. Binnen elk van deze programmalijnen zijn verschillende projecten gerealiseerd.
Het Centraal Planbureau (CPB) heeft een notitie opgesteld die een overkoepelend beeld
geeft van deze impuls. Deze notitie is te vinden op de website van het CPB. De bevindingen
worden meegenomen in de verdere vormgeving van het lerarenbeleid, zoals Samen Opleiden,
strategisch personeelsbeleid, en de regionale aanpak van de tekorten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media