Brief regering : Positie nabestaanden slachtoffers neerhalen vlucht MH17
33 997 Vliegramp MH17
Nr. 130
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 januari 2019
Mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken doe ik met deze brief een toezegging
gestand die ik heb gedaan ter gelegenheid van de plenaire behandeling in uw Kamer
van de wetsvoorstellen betreffende de goedkeuring en de uitvoering van het met Oekraïne
gesloten verdrag inzake internationale juridische samenwerking met betrekking tot
misdrijven die verband houden met het neerhalen van vlucht MH17 van Malaysia Airlines
op 17 juli 2014 (Kamerstuk 34 915 en Kamerstuk 34 916) (Handelingen II 2017/18, nr. 90, item 5). Deze toezegging betreft, kort samengevat, een aantal aspecten van de positie van
nabestaanden van slachtoffers van het neerhalen van vlucht MH17 in het kader van het
strafproces.
Ook heb ik toegezegd in een brief nader in te gaan op het instemmingsvereiste van
de verdachte met betrekking tot de gebruikmaking van videoconferentie in het licht
van de ontwikkelingen in de jurisprudentie. Ik heb het WODC gevraagd dit onderzoek
te laten uitvoeren. Naar verwachting kan het onderzoek in de loop van volgend jaar
worden afgerond. Over de uitkomsten van het onderzoek zal ik uw Kamer vervolgens zo
snel mogelijk informeren.
Ik zal in deze brief achtereenvolgens ingaan op:
1. de vergoeding van de schade van nabestaanden in het strafproces;
2. de voorschotregeling en het verhaal op de dader(s);
3. de inzet van civiele expertise bij de behandeling van de schadevordering in het strafrecht;
4. de verkenning van de mogelijkheid van een fonds voor nabestaanden van geweldsslachtoffers
in het buitenland;
5. het spreekrecht van nabestaanden die zich in het buitenland bevinden.
1. Vergoeding van de schade van nabestaanden in het strafproces
In het navolgende zal ik ingaan op de mogelijkheden voor nabestaanden van slachtoffers
van het neerhalen van vlucht MH17 om vorderingen tot schadevergoeding in te dienen
in het kader van het strafproces. Ik wil hierbij in algemene zin benadrukken dat het
kabinet niet vooruit kan en wil lopen op de inhoudelijke behandeling van de zaak door
de rechter. In deze brief volsta ik daarom met een toelichting op het kader waarbinnen
vorderingen tot schadevergoeding worden beoordeeld. Voor een in de toekomst te voeren
strafproces zal de Raad voor de rechtsbijstand nabestaanden behulpzaam kunnen zijn,
zoals dat ook is gebeurd ten behoeve van het indienen van claims bij Malaysia Airlines.
Hiervoor zijn destijds afspraken gemaakt met Slachtofferhulp Nederland, de Nederlandse
Orde van Advocaten en twee specialisatieverenigingen van advocaten. Ten behoeve van
de fase van het strafproces worden voorbereidingen getroffen voor gratis rechtsbijstand
aan nabestaanden die zich als benadeelde partij in de strafzaak willen voegen.
Voor de schadevergoeding van de nabestaanden in het kader van het stafproces is van
belang dat zij zich als benadeelde partij kunnen voegen als het strafproces – dat
wil zeggen de berechting – is begonnen. De grondslag voor het indienen van een vordering
tot schadevergoeding is gelegen in het bestaan van schade. Het bestaan van schade
zal moeten worden onderbouwd. Hierbij is van belang of deze schade al is vergoed door
anderen dan de dader(s), bijvoorbeeld door Malaysia Airways of verzekeringsmaatschappijen.
Schade die door anderen reeds is vergoed, kan door de nabestaanden niet nogmaals worden
gevorderd van de dader(s). Voor zover schade niet (geheel) is vergoed, kan (voor het
restant) een vordering worden ingediend. Ik adviseer de nabestaanden om voor het verhaal
van hun individuele schade deskundig advies in te winnen door gespecialiseerde advocaten
of juristen.
Voor de vraag welke vorderingen tot schadevergoeding de Nederlandse strafrechter kan
behandelen, is het Wetboek van Strafvordering (Sv) van belang. Op grond van artikel
51f, eerste lid, Sv kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar
feit zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen
in het strafproces. Het tweede lid van dit artikel betreft de situatie dat degene
die rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het strafbare feit is overleden,
zoals bij het neerhalen van vlucht MH17 het geval is. In die situatie kunnen zich
als benadeelde partij voegen: a) de erfgenamen ter zake van hun onder algemene titel
verkregen vordering; b) de personen, bedoeld in artikel 108, eerste en tweede lid,
van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ter zake van de daar bedoelde vorderingen.
Bij de erfgenamen genoemd onder a) gaat het, kort gezegd, om de vorderingen die zij
hebben geërfd van het overleden slachtoffer. Vermoedelijk is in het kader van MH17
geen sprake van vorderingen die een slachtoffer had op de dader(s).
Bij de personen genoemd onder b) gaat het om schade door het derven van levensonderhoud
en de kosten van lijkbezorging. Schadevergoeding door het derven van levensonderhoud
is mogelijk als vaststaat dat het slachtoffer zou hebben voorzien in levensonderhoud
van de nabestaande, als het ongeval zich niet zou hebben voorgedaan. Daarnaast dient
te worden beoordeeld of bij de nabestaande behoefte bestaat aan een voorziening in
het levensonderhoud.
Naar de huidige stand van het recht kan de Nederlandse strafrechter aan nabestaanden
geen andere schadevergoeding toekennen dan voor de onder a) en b) genoemde schade.
Op 1 januari 2019 is een wet in werking getreden die voorziet in de mogelijkheid tot
vergoeding van smartengeld aan nabestaanden en naasten van slachtoffers (Stb. 2018, nr. 133). Dit is de zogenoemde affectieschade. Op basis van deze wet kunnen nabestaanden
zich voortaan ook voegen in het strafproces voor de vergoeding van affectieschade.
De wet heeft echter geen terugwerkende kracht. Dit betekent dat nabestaanden van slachtoffers
van het neerhalen van vlucht MH17 ook na 1 januari 2019 naar Nederlands recht geen
aanspraak kunnen maken op de vergoeding van affectieschade. De strafrechter zal deze
vorderingen daarom ook niet kunnen behandelen in het strafproces.
Voor de inhoudelijke behandeling van de vorderingen tot schadevergoeding zal de Nederlandse
strafrechter beoordelen welk recht hierop van toepassing is. De Verordening (EG) nr.
864/2007 van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele
verbintenissen (L199/40) is hierbij van belang, ook wel aangeduid als de verordening
«Rome II». Als hoofdregel formuleert deze verordening dat het recht van het land waar
de (directe) schade zich voordoet van toepassing is. Dit recht geldt ongeacht in welk
land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke
landen de indirecte gevolgen van deze gebeurtenis zich voordoen (artikel 4, eerste
lid, Rome II). Uit rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt dat de schade zich
voordoet, daar waar het directe slachtoffer zijn schade lijdt (Hof van Justitie EU 10 december 2015, ECLI:EU:C:2015:802).
Deze regel lijkt in het geval van het neerhalen van vlucht MH17 richting het recht
van de Oekraïne te wijzen, omdat de slachtoffers daar zijn overleden. Op grond van
Rome II bestaat er evenwel een uitzondering op deze regel, in het geval de schadeveroorzakende
gebeurtenis een kennelijk nauwere band heeft met een ander land dan het land waar
de schade zich voordoet. Is dit het geval, dan is het recht van het land met de nauwere
band van toepassing. De omstandigheden van het geval zijn bepalend (artikel 4, derde
lid, Rome II). Bij die omstandigheden kan in het onderhavige geval worden gedacht
aan de nationaliteit van (het merendeel van) de slachtoffers en de plaats van vertrek
van vlucht MH17.
Het is dus aan de rechter om te beslissen of het recht van Oekraïne of een ander recht,
zoals bijvoorbeeld Nederlands recht, op de vorderingen tot schadevergoeding van de
nabestaanden van slachtoffers van het neerhalen van vlucht MH17 van toepassing is.
De mogelijke toepassing van buitenlands recht hierbij is op zichzelf geen reden om
de vordering als een onevenredige belasting van het strafproces aan te merken, niet-ontvankelijk te verklaren en te verwijzen naar de civiele rechter. Een recent voorbeeld
hiervan is de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 december 2017, waarin de
rechtbank in een zaak betreffende internationale misdrijven Ethiopisch civiel aansprakelijkheidsrecht
toepaste (ECLI:NL:RBDHA:2017:14782).
2. Vergoeding van de schade: voorschotregeling en verhaal op de dader
Indien de Nederlandse strafrechter de verdachte veroordeelt en vorderingen tot schadevergoeding
van de nabestaanden toewijst, kan aan de dader de zogenaamde schadevergoedingsmaatregel
worden opgelegd (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht). Dit houdt in dat aan
de dader de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van een som geld
ten behoeve van de schadevergoeding van de nabestaanden, ongeacht hun nationaliteit.
De staat keert een ontvangen bedrag direct uit aan de nabestaanden. Indien de dader
de schadevergoeding niet of niet volledig heeft betaald binnen acht maanden na het
onherroepelijk worden van het vonnis, keert de Nederlandse staat het resterende bedrag
uit aan de nabestaanden. Het recht van verhaal van de schade op de dader gaat in dat
geval over op de Nederlandse staat.
De Nederlandse inzet is er vervolgens op gericht om de schade daadwerkelijk op de
dader te verhalen. Uiteraard zal dan bekeken worden of beslag kan worden gelegd op
eventuele bezittingen van de dader. Voor de mogelijkheden van verhaal is relevant
waar de dader zich bevindt, waar hij bezittingen heeft en wat zijn nationaliteit is.
3. Inzet civiele expertise bij de behandeling van de schadevordering in het strafrecht
In de meerjarenagenda voor het slachtofferbeleid heeft de Minister voor Rechtsbescherming
aangekondigd om in overleg met ketenpartners een tweetraps-afdoening van de schadevordering
waarin civiele expertise wordt ingezet, ook wel «klapluik-constructie» genoemd, te
zullen uitwerken. (Kamerstuk 33 552, nrs. 43 en 49). Inmiddels is gebleken dat voor een aantal opties aanpassing van wetgeving noodzakelijk
is.
In het kader van de beoordeling van de uitgebrachte adviezen over de modernisering
van het Wetboek van Strafvordering wordt nader gekeken naar mogelijkheden tot verdere
verbetering van de behandeling van vorderingen tot schadevergoeding in het strafproces
(waaronder de «klapluikconstructie»). Overwogen wordt dit op te nemen in een wetsvoorstel
dat het mogelijk maakt om, vooruitlopend op de invoering van het gemoderniseerde Wetboek
van Strafvordering, met bepaalde innovatieve werkwijzen en procedures te werken. Dit
wetsvoorstel zal begin dit jaar in consultatie worden gegeven.
4. Fonds voor nabestaanden van geweldsslachtoffers in het buitenland
Eveneens is in de meerjarenagenda voor het slachtofferbeleid een verkenning aangekondigd
van de mogelijkheid van een fonds voor nabestaanden van geweldsslachtoffers in het
buitenland. Aan deze verkenning wordt nog gewerkt. De Minister voor Rechtsbescherming
zal uw Kamer hierover dit voorjaar nader informeren.
5. Spreekrecht van nabestaanden die zich in het buitenland bevinden
Nabestaanden van niet-Nederlandse slachtoffers hebben, net als de nabestaanden van
Nederlandse slachtoffers, het recht om op de terechtzitting te spreken. Nabestaanden
van niet-Nederlandse slachtoffers die gebruik wensen te maken van hun spreekrecht
mogen dat in hun eigen taal doen, maar kunnen dat bijvoorbeeld ook in de Engelse taal
doen.
De voorbereidingen op het strafproces zijn erop gericht mogelijkheden te creëren voor
nabestaanden die zich in het buitenland bevinden om via een videoverbinding hun spreekrecht
uit te oefenen. Dat sluit goed aan bij de inzet om ruime mogelijkheden te creëren
voor de nabestaanden om alle delen van het proces te volgen, ook met behulp van het
streamen van het proces via internet.
Naast de mogelijkheid van het uitoefenen van het spreekrecht via een live videoverbinding, kan een nabestaande ook verzoeken om het spreekrecht uit te oefenen
door middel van een opgenomen videoboodschap. Hoewel de wet niet uitdrukkelijk voorziet
in deze mogelijkheid, sluit de wet dat ook niet uit. De rechtbank Noord-Holland heeft
enige jaren geleden een dergelijk verzoek – waarbij overigens geen sprake was van
een in het buitenland verblijvende spreekgerechtigde – toegewezen (Rechtbank Noord-Holland
19 september 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:7906).
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Indieners
-
Indiener
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid