Brief regering : Simpel Switchen in de Participatieketen
34 352 Uitvoering en evaluatie Participatiewet
Nr. 142
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 december 2018
Inleiding
Elk mens is anders en elke fase van het leven is anders. De een is het best op zijn
plek in een baan waarin elke dag anders is, de ander heeft baat bij regelmaat. De
een heeft begeleiding nodig, een ander kan een beperkt aantal uren per week werken
en bij weer een ander wisselt het van dag tot dag. Dat kan ook veranderen gedurende
een mensenleven. Sommige mensen leren bij en kunnen steeds meer aan, anderen moeten
juist zo af en toe een stapje terug doen. En wat iedereen gemeen heeft: de weg die
je bewandelt valt niet met zekerheid uit te stippelen en ontwikkelingen zijn lang
niet altijd te voorspellen.
De regels, wetten en afspraken die er voor moeten zorgen dat iedereen zo veel mogelijk
mee doet, zouden van deze realiteit uit moeten gaan. De regels zijn er voor mensen,
om te zorgen dat zij het beste uit zichzelf kunnen halen en daar onder een stevige,
zekere basis hebben waar ze op terug kunnen vallen. In deze brief schets ik hoe het
kabinet, samen met vele partners, verbeteringen wil doorvoeren om te zorgen dat mensen
worden gestimuleerd meer uit zichzelf te halen zonder angst voor verlies van zekerheden.
Op 20 november 2018 heb ik uw Kamer een brief gestuurd over het breed offensief1 om mensen met een beperking aan het werk te helpen. In deze brief heb ik aangegeven
dat ik het belangrijk vind dat het voor mensen met een arbeidsbeperking makkelijker
en veiliger wordt om stappen die ze in hun carrière kúnnen maken ook daadwerkelijk
gáán maken. Tijdens de Cedrislezing in februari van dit jaar schetste ik het dilemma
dat mensen met een arbeidsbeperking soms de zekerheid van een uitkering verkiezen
boven de onzekerheid van een baan met salaris. Ik heb toen aangegeven te willen kijken
hoe we de drempels voor mensen om werk te aanvaarden kunnen wegnemen en de overgangen
tussen dagbesteding, beschut werk, banenafspraak en een reguliere baan kunnen versoepelen,
ook in de weg terug als het even tegen zit. Hiertoe ben ik het project Simpel Switchen
in de Participatieketen gestart. Ik heb in de genoemde brief van 20 november toegezegd
uw Kamer nog dit jaar te informeren over dit project.
Switchen betekent omschakelen, van positie wisselen. Switchen gaat niet alleen over
ergens naar toe gaan, maar juist ook weer terug kunnen gaan. Ik wil drempels wegnemen
om te gaan werken en aan het werk te blijven. Dit vraagt om een intensieve samenwerking.
Het vraagt ook om een cultuurverandering bij zowel de mensen op de werkvloer als de
mensen in de uitvoering. Een integrale domein overstijgende aanpak is nodig. Er moet
vertrouwen komen dat het veilig genoeg is om stappen te maken en dat de «weg terug»
als dat nodig blijkt nog beschikbaar is.
Bij de start van het project zijn er twee grote bijeenkomsten geweest met een brede
groep van partijen die hier mee te maken hebben (gemeenten, zorgaanbieders, Divosa,
UWV, Cedris, VNG, VGN, FNV, VNONCW-MKB, Lecso, LCR, Iederin, MEE en de Ministeries
van VWS en SZW), om de knelpunten in kaart te brengen. Omdat ik ook de ervaringen
van mensen met een arbeidsbeperking zelf wilde horen, heeft mijn ministerie ook een
bijeenkomst met hen georganiseerd. Daarnaast is een groot aantal gesprekken gevoerd
en zijn de inzichten uit verschillende onderzoeken samengebracht. Dit heeft geleid
tot een overzicht van belangrijkste knelpunten die het mensen bemoeilijken om stappen
te zetten. Deze knelpunten werk ik in deze brief langs vier sporen uit:
1. mensen moeten makkelijker vanuit de uitkering kunnen gaan werken en weer terug kunnen
vallen als het werken toch (even) niet lukt;
2. beter inzicht in financiële gevolgen van aan het werk gaan;
3. meedoen op de best passende plek;
4. continuïteit in begeleiding en meer integrale ondersteuning.
Aan het begin van elk spoor schets ik kort de knelpunten en voorgenomen acties en
geef ik aan over wie het gaat, mensen met een Wajonguitkering, de brede doelgroep
van de Participatiewet of specifiek over mensen met een arbeidsbeperking.
Tenslotte informeer ik u in deze brief over de uitkomsten van de tijdelijke monitor
transities vanuit de Participatiewet.
Waarom simpel switchen?
Mensen moeten de gelegenheid hebben zich te ontwikkelen. Veel mensen kunnen dat op
eigen kracht, anderen hebben daar (veel) ondersteuning bij nodig. Elk mens is uniek,
zowel wat betreft zijn talenten als zijn beperkingen. En elk mens wil een loopbaanperspectief
dat bij hem past. Daarom is het belangrijk dat mensen mee kunnen doen op de voor hen
best passende plek, passend bij zijn mogelijkheden.
Voor veel mensen is dat een reguliere baan, al dan niet in het kader van de banenafspraak,
voor anderen is een beschut werkplek of een plek in de (arbeidsmatige) dagbesteding
op een moment het best passend. Als mensen zich dusdanig ontwikkelen dat een andere
plek beter bij hen past, is het essentieel dat zij zich ook veilig genoeg voelen om
die stap daadwerkelijk te zetten. Nu vinden mensen het vaak spannend de stap vanuit
de uitkering naar werk te maken. Mensen ervaren angst dat ze niet meer op hun uitkering
kunnen terugvallen als het werken toch niet lukt. Mensen geven ook aan dat ze onvoldoende
inzicht hebben wat ze daadwerkelijk in hun portemonnee overhouden als ze gaan werken.
Ik heb ook gehoord dat mensen zich afvragen of ze het werk wel aankunnen en of collega’s
wel voldoende begrip hebben voor hun situatie, bijvoorbeeld als dingen soms wat langzamer
gaan. Ik wil dat mensen zich durven te ontwikkelen en zich veilig genoeg voelen om
de stappen die ze kunnen maken ook daadwerkelijk te gaan maken.
«Het is belangrijk om iets voor mensen te doen. Iets doen waar je zelf energie van
krijgt, mezelf en anderen zien groeien.»
Werk is voor mensen belangrijk. Het is fijn om collega’s te hebben, nuttig bezig te
zijn, uitgedaagd te worden en een eigen inkomen te verwerven. Aangetoond is dat werk
dat op het juiste moment wordt ingezet, de fysieke en mentale gezondheid van mensen
verbetert. Daarom wil ik een sociale zekerheid die mensen maximaal faciliteert en
stimuleert om te gaan werken. Ik snap de onzekerheden die er leven heel goed, in het
bijzonder bij mensen met een arbeidsbeperking die al voor veel meer zaken in het leven
moeten knokken. Ik vind het dan ook heel belangrijk dat juist voor mensen met een
arbeidsbeperking de sociale zekerheid bescherming biedt, zodat mensen ook weer terug
kunnen vallen als het (even) niet lukt.
Spoor 1: Mensen moeten makkelijker vanuit de uitkering kunnen gaan werken en weer
terug kunnen vallen als het werken toch (even) niet lukt
Knelpunten:
– Mensen in de oWajong en Wajong2010 ervaren belemmeringen om te gaan werken omdat ze
niet in alle gevallen meer gaan verdienen en omdat ze niet zeker weten of ze op hun
Wajonguitkering kunnen terugvallen als ze hun baan verliezen.
– Het is voor gemeenten administratief bewerkelijk en het voelt voor mensen onzeker
om vanuit de Participatiewet tijdelijk werk te aanvaarden. Dit heeft te maken met
het uit- en opnieuw aanzetten van de Participatiewetuitkering. Mensen nemen die stap
nu vaak niet, terwijl tijdelijk werk een opstap kan zijn naar duurzaam werk.
Acties:
– Wetswijziging Wajong in voorbereiding met een pakket aan maatregelen om de Wajong
te vereenvoudigen en verbeteren.
– Samen met Divosa en gemeenten nagaan hoe de terugval op de Participatiewet makkelijker
en sneller kan.
– Onderzoeken of jongeren met een arbeidsbeperking kunnen worden uitgesloten van de
zoekperiode van vier weken.
– Onderzoek naar resultaten max-WWpilots en aanbevelingen doen om overgang van WW naar
Participatiewet te versoepelen.
De acties in dit spoor hebben betrekking op de brede doelgroep (en één actie op jongeren
tot 27 jaar) van de Participatiewet en mensen met een oWajong of Wajong2010.
Wajong
Uit de beleidsdoorlichting2 bleek dat het systeem van verschillende regelingen in de Wajong ingewikkeld is en
dat er regels zijn die ervoor zorgen dat mensen met een oWajong of Wajong2010 juist
niet mee doen. Omdat ze bijvoorbeeld niet extra gaan verdienen als ze meer gaan werken,
omdat ze gekort worden als ze gaan studeren of omdat ze niet durven te gaan werken
uit angst niet terug te kunnen in de Wajong als ze hun baan verliezen. Dat zijn de
zaken die ik wil verbeteren en eenvoudiger maken. Daarom heb ik in de kabinetsreactie
beleidsdoorlichting Wajong3 een pakket aan maatregelen aangekondigd.
Ik hoor veelvuldig dat mensen met een Wajonguitkering de stap naar werk niet durven
te zetten uit vrees Wajongrechten te verliezen mocht het in een baan toch niet lukken.
In het pakket zijn twee maatregelen opgenomen die te maken hebben met het eindigen
en het herleven van het recht op Wajong. Om meer zekerheid te bieden, worden de regels
voor het eindigen van het recht op oWajong en Wajong2010 gelijkgetrokken. Dat betekent
dat in beide gevallen het recht op de uitkering pas na vijf jaar kan eindigen. Daarnaast
wordt de huidige termijn waarin het recht op oWajong en Wajong2010 kan herleven bij
toegenomen arbeidsongeschiktheid uitgebreid van vijf jaar naar de AOW-leeftijd. Als
iemand (langere tijd) werkt maar door toegenomen arbeidsongeschiktheid terug moet
vallen op de Wajong, kan dit dus tot de AOW-leeftijd. Ik verwacht dat deze aanpassing
de vrees wegneemt van veel Wajongers die nu ongewild langs de kant staan, om de stap
te zetten naar (beschut) werk. Goede communicatie over deze wijziging is van belang.
Ik pak dit op met UWV en (vertegenwoordigers van) cliënten.
Planning is dat het wetsvoorstel begin 2019 voorgelegd kan worden aan de Raad van
State, waarna het wetsvoorstel ter behandeling aan uw Kamer wordt aangeboden.
«Het is belangrijk dat je terug kan vallen op je uitkering. Nu kun je je Wajonguitkering
verliezen. Dat is niet veilig en geeft te weinig zekerheid. Als hij wel blijft bestaan
dan zou ik wel willen werken.»
WIA
In het regeerakkoord is de maatregel opgenomen het verdienvermogen van iemand met
een WIA-uitkering in de eerste vijf jaar na werkhervatting niet meer te herbeoordelen.
Dit maakt het voor arbeidsongeschikten aantrekkelijker om te werken. Arbeidsongeschikten
die proberen het werk te hervatten lopen nu het risico op een herbeoordeling die tot
gevolg kan hebben dat hun uitkering structureel lager wordt, terwijl nog niet duidelijk
is of werken structureel vol te houden is. Met deze maatregel wordt dat risico weggenomen.
Participatiewetuitkering
Een veel gehoord knelpunt is dat het voor gemeenten administratief bewerkelijk is
om mensen naar tijdelijk werk uit te laten stromen en dat het voor mensen onzeker
voelt om vanuit de Participatiewet tijdelijk werk te aanvaarden. Tijdelijk werk kan
er namelijk toe leiden dat de uitkering stopt en dat mensen opnieuw een aanvraag voor
een uitkering moeten doen als het werk afloopt. Dat kost tijd en brengt onzekerheid
in inkomen met zich mee. Daarom kunnen bijstandsgerechtigden terughoudend zijn om
kortdurend werk te accepteren, zo blijkt ook uit het onderzoek «Werken met Flextensie».
Ik vind dat onwenselijk, temeer omdat tijdelijk werk een opstap kan zijn naar duurzaam
werk. Met betrokken partijen ga ik na hoe de uitstroom uit en terugval op de Participatiewet
makkelijker en sneller kan, zonder daarbij het karakter van de Participatiewet als
vangnet uit het oog te verliezen.
Een verkorte aanvraagprocedure – als de uitkering minder dan zes maanden geleden is
geëindigd – kan hiervoor uitkomst bieden. De gegevensuitvraag met betrekking tot het
opnieuw opstarten van een uitkering richt zich dan alleen op eventuele wijzigingen
in de situatie van de aanvrager. Hierdoor kan sneller een beslissing op een aanvraag
worden genomen en de uitkering dus sneller worden verstrekt. Er zijn al diverse goede
voorbeelden van gemeenten die hun werkprocessen op deze wijze hebben ingericht. Samen
met Divosa ga ik deze voorbeelden inventariseren en bij gemeenten onder de aandacht
brengen. Hierbij wil ik ook kijken of de periode van zes maanden toereikend is. Ook
gaan wij kijken naar de mogelijkheden om de informatievoorziening te optimaliseren,
zoals Gemeentelijke Basisprocessen Inkomen (GBI), Common ground en de vernieuwing
van het stelsel van gegevensuitwisseling werk en inkomen4. Dat is nodig om een goed beeld te hebben van mensen die in- en uit de bijstand gaan.
Verder wil ik onderzoeken of jongeren (tot 27 jaar) met een arbeidsbeperking uitgezonderd
moeten worden van de vier weken zoekperiode die in de Participatiewet geldt. Binnen
deze vier weken kan de gemeente wel arbeidsondersteuning bieden als zij dit vanwege
de omstandigheden van de betrokkene nodig vindt, maar geen bijstandsuitkering verstrekken.
Soms kan de zoekperiode wel samenvallen met bijvoorbeeld de laatste vier weken dat
er WW-rechten zijn of tijdens de laatste vier weken van een tijdelijk contract. De
verantwoordelijkheid voor het zoeken van een geschikte werkplek ligt primair bij de
jongere zelf, maar het kan voor deze specifieke groep een extra belemmering zijn om
de stap (van dagbesteding) naar betaald werk te maken. De zoekperiode brengt namelijk
onzekerheid over inkomen met zich mee.
Een deel van de mensen zal na het aflopen van een WW-uitkering een beroep moeten doen
op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. De aansluiting vanuit een
WW-uitkering naar een bijstandsuitkering moet goed verlopen. Daarvoor is het belangrijk
dat bijtijds een aanvraag voor een bijstandsuitkering wordt ingediend, en vooral dat
re-integratievoorzieningen al tijdens de laatste periode van de WW-uitkering door
gemeenten in samenwerking met UWV in gang kunnen worden gezet. Ik wil hierbij de resultaten
van max-WW pilots meenemen die op diverse plaatsen in het land lopen en op basis daarvan
kunnen aanbevelingen worden gedaan om de overgang van WW naar bijstand te versoepelen.
In de Max-WW pilots hebben gemeenten en UWV afspraken gemaakt over een soepele informatie-uitwisseling
in de laatste maanden van de WW-uitkering voordat men eventueel instroomt in de Participatiewet.
Spoor 2: Beter inzicht in financiële gevolgen van aan het werk gaan
Knelpunten:
– Mensen hebben onvoldoende zicht op de financiële gevolgen als ze gaan werken en zijn
daardoor soms terughoudend om een stap te zetten:
• Mensen ervaren onzekerheid vanwege o.a. wisselende betaalmomenten en bedragen.
• Als men aan het werk gaat vinden er verrekeningen plaats tussen de uitkering, inkomsten
en toeslagen, dit leidt soms na jaren nog tot terugvorderingen.
Acties:
– Aanpak van de toeslagenproblematiek.
– Mogelijkheden verkennen van een combinatierekentool waarmee mensen meer inzicht krijgen
in wat gaan werken financieel betekent.
– Samen met Divosa en gemeenten initiatieven uitwerken waarbij mensen zo min mogelijk
last hebben van verrekeningen. Dit monitoren en waar mogelijk stimuleren.
De acties in dit spoor hebben betrekking op de brede doelgroep van de Participatiewet
en mensen met Wajonguitkering.
Mensen die vanuit de Wajong of Participatiewet (tijdelijk of deeltijd) werk aanvaarden,
hebben te maken met wisselende bedragen en betaalmomenten. Dit brengt vaak een situatie
van financiële instabiliteit, onrust en zorgen met zich mee die allerlei ongewenste
neveneffecten kan hebben. Vooraf is moeilijk duidelijkheid te verkrijgen over de hoogte
van de verdiensten en wat er netto aan inkomsten overblijft. Soms komen achteraf na
lange tijd nog vorderingen van toeslagen als blijkt dat er bepaalde inkomsten zijn
geweest.
Mensen weten dus vaak aan de voorkant niet wat werken voor hun portemonnee gaat betekenen
en krijgen aan de achterkant te maken met verrekeningen van inkomsten met hun uitkering
en toeslagen. Deze onzekerheid veroorzaakt veelal een drempel om vanuit de uitkering
te gaan werken. Ik vind het zorgelijk dat de ingewikkeldheden in de uitkerings- en
toeslagenstelsels in de weg staan aan de participatie van mensen. Ik neem dit dan
ook heel serieus en pak dit graag op. Door rust en zekerheid terug te brengen willen
we niet alleen drempels wegnemen om te beginnen met werken, maar ook schuldensituaties
voorkomen.
In opdracht van het kabinet vindt een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) plaats
naar verbeteringen binnen het huidige toeslagenstelsel op de korte termijn en verbetermogelijkheden
voor de lange termijn waar bijvoorbeeld wordt gekeken naar het afschaffen van toeslagen
en de mogelijkheid van compensatie binnen de fiscaliteit en andere inkomensafhankelijke
regelingen c.q. de stelsels van wonen, zorg en kinderen.
Daarnaast vindt momenteel een interdepartementaal onderzoek Deeltijdwerk plaats waarin
ook (de angst op) inkomstenterugval bij meer uren werken wordt meegenomen. De Algemene
Rekenkamer doet een onderzoek naar toeslagschulden bij de Belastingdienst. Deze onderzoeken
moeten het zicht vergroten op structurele oplossingen voor de complexe problematiek
van verrekeningen. Deze oplossingen zullen echter niet op korte termijn tot verlichting
leiden. We willen daarom ook oplossingen vinden die nu al werken. Ik wil daartoe verkennen
of een combinatierekentool mogelijk is, die mensen een indicatie biedt van wat werken
betekent voor de hoogte van hun toeslagen en uitkering en inzicht in hun nettosalaris.
Deze combinatietool kan ontwikkeld worden aan de hand van al bestaande tools zoals
de Rekenhulp Wajong van UWV. Ik wil hierbij ook een stappenplan ontwikkelen zodat
mensen en eventueel hun begeleiders beter weten wanneer ze welke stappen moeten nemen
als het gaat om het aanpassen van hun inkomen voor de toeslagen en uitkering.
Daarnaast ga ik met gemeenten en Divosa aan de slag hoe we het voor mensen zo kunnen
inrichten dat zij zo min mogelijk last hebben van verrekeningen. Er zijn verschillende
initiatieven die hieraan bijdragen. Zo heeft Divosa een werkwijzer Verrekening parttime
inkomsten gemaakt, om gemeenten te ondersteunen bij het bieden van stabiliteit in
het inkomen van mensen die parttime of flexibel werken.
«Ik wil de zekerheid dat ik elke maand hetzelfde bedrag ontvang, zodat ik weet dat
ik mijn huur kan betalen»
Een ander initiatief betreft Surplus5 waar met vrijwillige deelname van een persoon en volmacht voor de werkgever gebruik
wordt gemaakt van een tussenrekening van de gemeente waarop het salaris door de werkgever
wordt gestort. De persoon ontvangt op zijn eigen rekening de norm, dat wil zeggen
een bedrag dat gelijk staat aan de uitkeringshoogte die voor zijn situatie geldt en
de gemeente herberekent achteraf. Dat geeft mensen met een wisselend inkomen meer
zekerheid over het maandelijkse bedrag dat ze ontvangen, het zorgt voor een beter
overzicht over loon en uitkering en het scheelt administratie wat de kans op onnodige
terugvorderingen verkleint.
Ook wil ik de pilot met het Inlichtingenbureau noemen waar controle achteraf plaats
vindt op netto-inkomsten aan de hand van de werkgeverspolis van UWV. De vier grote
steden hebben interesse en Amsterdam en het Inlichtingenbureau zijn hiermee aan het
experimenteren.
Spoor 3: Meedoen op de best passende plek
Knelpunten:
– Mensen op een dagbestedingsplek die zich kunnen ontwikkelen, zetten de stap naar betaald
werk nu vaak niet.
• Mensen weten niet of ze op hun uitkering en hun indicatie voor de dagbesteding kunnen
terugvallen.
– Zorgaanbieders hebben vaak geen financiële prikkel om te investeren in de ontwikkeling
van mensen gericht op doorstroom naar betaald werk.
– Doorstroom van beschut werk naar een baan in het kader van de banenafspraak wordt
nu als lastig ervaren.
Acties:
– Voorbeelden verspreiden van gemeenten die inzetten op aansluiting en terugval dagbesteding
– (beschut) werk.
– Onderzoek gericht op knelpunten in wet- en regelgeving en uitvoeringspraktijk als
het gaat om de doorstroom en terugval van dagbesteding naar (beschut) werk.
– Beter mogelijk maken dat beschut werkplekken (al dan niet middels detachering) bij
reguliere werkgevers worden gerealiseerd. Als mensen doorgroeien vanuit beschut werk
naar een banenafspraakbaan regelen dat ze makkelijk terug kunnen vallen als dat nodig
is.
De acties in dit spoor hebben betrekking op mensen die met een Participatiewetuitkering
of een Wajonguitkering op een dagbestedingsplek zitten en mensen die beschut werken.
Dit spoor gaat over het switchen tussen arbeidsmatige dagbesteding (in het kader van
de Wmo 2015 of Wlz), beschut werk en een baan in het kader van de banenafspraak. De
bij de begroting van VWS aangenomen motie van de leden Hermans (VVD) en Bergkamp (D66)6 gaat hierover. Deze motie onderstreept het belang dat mensen naar vermogen kunnen
meedoen op de arbeidsmarkt en dat zij kunnen doorstromen naar de voor hen meest passende
plek. Ook Cedris en Divosa gaan hierop in hun «Visie en verbetervoorstellen beschut
werk» in. Ook zij geven aan dat mensen zich naar vermogen moeten kunnen ontwikkelen.
Cedris en Divosa constateren ook dat mensen nu moeilijk van de ene naar de andere
regeling kunnen doorstromen. Dat is ook wat ik heb gehoord in mijn gesprekken met
o.a. gemeenten en de doelgroep zelf. Het gaat om het doorstromen van mensen met een
uitkering op een dagbestedingsplek naar een (beschut) werkplek en van beschut werk
naar een banenafspraakbaan. In theorie zijn de laatste twee elkaar uitsluitende categorieën
terwijl ik in de praktijk steeds vaker hoor dat gemeenten graag beschut werkplekken
bij reguliere werkgevers willen realiseren en dat een kleine groep die nu beschut
werkt, met name jongeren, zich wel degelijk kan ontwikkelen naar een baan in het kader
van de banenafspraak. Het is goed dat het doel dat mensen op de voor hen meest passende
plek kunnen meedoen, breed wordt gedeeld en dat een breed veld bereid is om met mij
te kijken hoe we de overgangen soepeler kunnen laten verlopen.
Van dagbesteding naar beschut werk (en weer terug)
Zoals gezegd verwacht ik dat de aangekondigde maatregelen voor de Wajong eraan bijdragen
dat mensen met een Wajonguitkering op een dagbestedingsplek die kunnen werken eerder
de stap naar een (beschut) werkplek maken.
Diverse gemeenten zijn in de praktijk al bezig om de dagbesteding beter te laten aansluiten
op betaald (beschut) werk. Er is ook gesproken met gemeenten die aan het begin van
het veranderproces staan en graag van andere gemeenten willen leren. Ik wil praktijkvoorbeelden
van gemeenten en zorgaanbieders bij elkaar brengen. Ik laat ook met VWS een onderzoek
uitvoeren waarmee in kaart wordt gebracht waar eventuele knelpunten in de uitvoeringspraktijk
en de wet- en regelgeving zitten om te investeren in de ontwikkeling van mensen richting
betaalde arbeid en wat er voor nodig is om drempels te verlagen of weg te nemen. In
dit onderzoek loopt ook mee hoe de dagbestedingsplekken nu worden gefinancierd, zoals
ik bij de schriftelijke beantwoording op de begrotingsvragen van het lid Raemakers
(D66) heb aangegeven. En in ieder geval komt naar voren in hoeverre mensen in de praktijk
hun indicatie voor de dagbesteding op basis van de Wmo 2015 of Wlz kwijtraken als
zij betaald werk gaan verrichten.
Van beschut werk naar een baan in het kader van de banenafspraak (en weer terug)
Er bestaat een onterecht beeld dat een beschut werkplek voor altijd is en er geen
doorgroeimogelijkheden zijn. Uiteraard is het belangrijk te realiseren dat voor de
meeste mensen die een positief advies beschut werk krijgen, een beschut werkplek de
best passende plek is en zal blijven. Toch zien we in de praktijk dat er mensen zijn
die zich zo ontwikkelen dat zij toe zijn aan een nieuwe stap. Dat geldt zeker voor
mensen die op jonge leeftijd starten op een beschut werkplek.
Ik wil stimuleren dat mensen die door kunnen groeien naar een baan in het kader van
de banenafspraak, deze stap ook gaan zetten. Enerzijds door beschut werk bij gewone
werkgevers beter mogelijk te maken. En anderzijds door te regelen dat mensen die door
kunnen groeien van beschut werk naar een baan in het kader van de banenafspraak terug
kunnen vallen op beschut werk, mocht het toch niet lukken.
Hiervoor is het nodig om de afstand tussen een beschut werkplek en een banenafspraakbaan
zo klein mogelijk te maken. Daarbij wil ik kijken of en hoe mensen vanuit de beschut
werkplek, bijvoorbeeld door middel van detacheringen, makkelijker bij een reguliere
werkgever aan de slag kunnen. Het inrichten van beschut werkplekken bij reguliere
werkgevers zal de stap naar een banenafspraakbaan kleiner en makkelijker maken. Iemand
kan dan vaker op dezelfde fysieke locatie aan het werk blijven. Dit is belangrijk
voor mensen omdat zij hechten aan de vertrouwdheid van hun werkplek en hun collega’s.
Ik hoor van gemeenten en Cedris dat werkgevers een drempel voelen om beschut werkplekken
te realiseren omdat deze niet meetellen voor het invullen van de banenafspraak. In
welke mate zich dit voordoet is niet bekend. Ik wil hier meer zicht op krijgen. Daarom
breng ik begin 2019 via een quickscan bij gemeenten in kaart hoeveel beschut werkplekken
gemeenten bij reguliere werkgevers realiseren en in hoeverre werkgevers bereid zijn
beschut werkplekken bij reguliere werkgevers te realiseren als deze wel meetellen
voor de banenafspraak. De resultaten bespreek ik met betrokken partijen.
Mensen vinden het nu ook lastig om de stap van beschut werk naar een banenafspraak
baan te maken omdat zij hun positief advies beschut werk kwijtraken op het moment
dat zij voor de banenafspraak worden geïndiceerd. Ik wil mensen die een positief advies
beschut werk hebben meer zekerheid geven. Als zij in een banenafspraakbaan gaan werken
en op een bepaald moment geeft de «driehoek» werkgever- gemeente- cliënt onderbouwd
aan dat het in de banenafspraakbaan toch niet lukt, wil ik het mogelijk maken dat
het positieve advies beschut werk herleeft zonder nieuw onderzoek door UWV. Dit vergt
aanpassing van het Besluit advisering beschut werk. De gemeente is vervolgens verantwoordelijk
om een beschut werkplek voor de persoon te realiseren.
Spoor 4: Continuïteit in begeleiding en meer integrale ondersteuning
Knelpunten:
– Er is onvoldoende continuïteit in de begeleiding bij met name de overgangen van school
naar werk, of zorg naar werk en om aan het werk te blijven.
– In de keten wordt er door professionals onvoldoende integraal gewerkt.
Acties:
– Werkgroep inrichten met betrokken partijen in het veld en de Ministeries van VWS,
OCW en BZK en de mensen zelf om te werken aan continuïteit in de begeleiding over
leeftijdsgrenzen en levensdomeinen heen.
– Praktische handleiding met inspirerende voorbeelden om mensen duurzaam te begeleiden.
– Maatwerkvoorziening zoals aangekondigd in Breed offensief brief van 20 november
– Meer integraal werken wordt meegenomen in het bestaande programma voor de ontwikkeling
van vakmanschap.
De acties in dit spoor hebben betrekking op alle mensen met een Participatiewetuitkering
of Wajong die baat hebben bij continuïteit in de begeleiding en integrale samenwerking
door professionals.
Continuïteit in begeleiding
Mensen geven aan dat zij onvoldoende worden begeleid bij vooral de overgangen van
bijvoorbeeld school naar werk of zorg naar werk maar ook om aan het werk te kunnen
blijven. Dit blijkt ook uit het onderzoek van de Inspectie SZW «Aan het werk maar
voor hoe lang» dat ik uw Kamer recent heb gestuurd. Het gaat om overgangen waar veel
verschillende partijen bij betrokken zijn: scholen, gemeenten, werkgevers, begeleiders
en de mensen zelf. Het is van belang om met elkaar te zorgen voor versterking van
de continuïteit in begeleiding en van de integrale dienstverlening zodat eenieder
op de arbeidsmarkt gebruik kan maken van de kansen die er zijn. Dat is geen sinecure
en vraagt veel van betrokkenen om hier stappen te maken.
«De begeleiding op mijn reguliere school was goed maar na school moet je het allemaal
zelf uitzoeken.»
Op 4 december jl. is met algemene stemmen een motie aanvaard van het lid Bruins c.s.7 die de regering verzoekt om gemeenten, onderwijs- en zorginstellingen en de Ministeries
van SZW, OCW, VWS en BZK bij elkaar te brengen en in gezamenlijkheid te werken aan
continuïteit in de begeleiding over leeftijdsgrenzen en levensdomeinen heen. Ik heb
tijdens de begrotingsbehandeling aangegeven dat ik een werkgroep inricht met betrokken
partijen om met elkaar in gesprek te gaan en te werken aan continuïteit in de begeleiding.
Ik betrek hier uiteraard ook de mensen zelf bij. Overeenkomstig het verzoek van lid
Bruins en c.s. informeer ik uw Kamer verder voor de zomer van 2019.
Op korte termijn wil ik alvast een handleiding laten maken met concrete adviezen,
tips & tricks, relevante verwijzingen en inspirerende voorbeelden om mensen met een
afstand tot de arbeidsmarkt met inachtneming van hun persoonlijke mogelijkheden duurzaam
te begeleiden naar werk en te zorgen dat ze aan het werk blijven.
Tot slot heb ik in mijn brief over het breed offensief aangegeven het van belang te
vinden dat mensen met beperkingen op maat worden ondersteund, onder meer door een
adequate inzet van het instrument jobcoach. In genoemde brief heb ik uw Kamer al geïnformeerd
dat ik via wetswijziging de mogelijkheid in de Participatiewet wil openen voor werkzoekenden
en werkgevers om bij de gemeente een aanvraag in te dienen voor ondersteuning op maat
die past bij de mogelijkheden en beperkingen van de betrokkene (maatwerkvoorziening).
Dit versterkt de zorgplicht van gemeenten en de eigen regie van mensen die onder de
reikwijdte van de Participatiewet vallen en van werkgevers.
«Mijn droom is dat ik op mezelf in mijn eigen appartement woon en 32 uur werk in een
ziekenhuis. Eén keer per week komt er iemand bij mij thuis om te kijken of het goed
gaat.»
Integrale ondersteuning
Een ander gedeeld knelpunt is dat er in de keten door professionals onvoldoende integraal
wordt gewerkt. Dat heeft ook te maken met het feit dat het beleid van de gemeenten
niet altijd integraal over alle levensdomeinen heen is ingericht. Dit leidt er soms
toe dat mensen niet goed of te laat worden doorverwezen als andere hulp nodig is of
dat mensen niet goed worden doorgeleid waardoor ze uiteindelijk niet op de voor hen
meest passende plek terecht komen.
Binnen het bestaande programma voor de ontwikkeling van vakmanschap dat met subsidie
van SZW wordt uitgevoerd door Divosa en de Beroepsvereniging van Klantmanagers (BvK)
vraag ik aandacht voor het meer integraal werken. Hierbij wordt in ieder geval het
signaal meegenomen dat er nu veelal een eenduidig wegingskader voor professionals
uit verschillende domeinen ontbreekt om objectief de situatie van de cliënt te kunnen
beoordelen.
Tijdelijke monitor transities vanuit de Participatiewet
Met deze brief informeer ik uw Kamer ook over de resultaten van de «Tijdelijke monitor
transities vanuit Participatiewet», waarmee jaarlijks wordt gemeten in hoeverre mensen
vanuit de Participatiewet via een kort dienstverband doorstromen naar de Ziektewet
(ZW) en de Werkloosheidswet (WW). Het doel van deze metingen is om inzicht te krijgen
in hoeverre de invoering van de Participatiewet heeft geleid tot een bovenmatig beroep
op uitkeringen op grond van de ZW en WW. Als landelijke grenswaarde voor bovenmatigheid
is op grond van ervaringscijfers uit het verleden gekozen voor een percentage van
20 procent.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft gemeten in hoeverre mensen die
in het jaar 2016 vanuit de Participatiewet zijn gaan werken, binnen één jaar via een
kort dienstverband zijn doorgestroomd naar de ZW of WW. Uit het bijgaande onderzoeksrapport
van het CBS8 blijkt dat in 2016 17 procent van de baanstarters vanuit de Participatiewet is doorgestroomd
naar de ZW en de WW. Dit percentage ligt iets hoger dan in 2014 (15 procent), op hetzelfde
niveau als in 2015 (17 procent), en ligt bovendien onder de grenswaarde van 20 procent.
Op grond hiervan concludeer ik dat er in 2016, het tweede uitvoeringsjaar van de Participatiewet,
wederom geen sprake was van een bovenmatige verschuiving van bijstandslasten naar
uitkeringslasten voor de ZW en WW.
De transitie vanuit de bijstand naar ZW en WW blijkt geen grote fluctuaties te vertonen.
De «Tijdelijke monitor transities vanuit Participatiewet» heeft, zoals de naam zelf
al zegt, een tijdelijk karakter. De invoering van de Participatiewet heeft niet geleid
tot een duidelijke afwijking van het bestaande patroon. Ik zie hierin aanleiding om
de jaarlijkse meting van transities vanuit de Participatie naar ZW en WW af te sluiten.
Ten slotte
Ik heb veel ambitie om het voor mensen makkelijker te maken vanuit de uitkering te
gaan werken en waar mogelijk door te groeien naar een meer passende plek. Ik wil dat
mensen zich veilig genoeg voelen om stappen te zetten. Ik merk dat er bij alle partners
een grote bereidheid en een grote ambitie is om hier verder met mij invulling aan
te geven. De gezamenlijke kracht van gemeenten en Rijk is nodig om een beweging te
creëren en in stand te houden. Samen met Divosa wil ik dan ook een kerngroep inrichten
waarin ik mijn plannen verder uitwerk. Op de verschillende onderdelen worden uiteraard
waar nodig de partijen (inclusief (vertegenwoordigers van) de doelgroep) betrokken
om daar verder handen en voeten aan te geven. Ik zal uw Kamer eind volgend jaar informeren
over de voortgang van de acties.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
T. van Ark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid