Brief regering : Ontwerp Klimaatakkoord
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 263
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 december 2018
Nederland onderschrijft de doelstellingen van het Parijsakkoord. In het regeerakkoord
heeft dit kabinet dan ook een ambitieus doel gesteld. We nemen maatregelen die ons
voorbereiden op een reductie van 49% in 2030 broeikasgasreductie in 2030 ten opzichte
van 1990. We pleiten in Europa voor een broeikasgasreductie van 55% in 2030. Mocht
een aangescherpte doelstelling in de EU niet haalbaar blijken, dan zal Nederland er
naar streven om met gelijkgestemde Noordwest-Europese landen tot ambitieuzere afspraken
te komen dan de door de EU toegewezen landenallocatie. Omdat de uitkomst van de internationale
gesprekken in 2019 nog niet vaststaat, kan de uiteindelijke doelstelling voor 2030
afwijken van de 49% waar het kabinet nu van uit gaat.
Zojuist heb ik in ontvangst genomen van de voorzitter van het Klimaatberaad een ontwerp
van de tafels voor een Klimaatakkoord. De afgelopen driekwart jaar hebben meer dan
100 partijen aan vijf sectortafels, drie taakgroepen en diverse werkgroepen gewerkt
aan concrete acties. Op basis van de richtingen uit de kabinetsappreciatie van het
Voorstel voor hoofdlijnen die ik uw Kamer op 5 oktober jl. heb gestuurd (Kamerstuk
32 813, nr. 220) hebben de tafels een samenhangend pakket aan maatregelen uitgewerkt waarmee binnen
en tussen sectoren de komende jaren de uitstoot van broeikasgassen significant kan
worden verminderd.
Dat zoveel partijen aan de tafels de ambitie van het kabinet onderschrijven en draagvlak
verlenen aan pakketten van concrete maatregelen mag best historisch genoemd worden.
Ik ben alle deelnemende partijen, en in het bijzonder de voorzitters van de verschillende
tafels, dan ook dankbaar voor hun inzet. Mede namens de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat stuur ik het resultaat hierbij
aan uw Kamer; een ontwerp-Klimaatakkoord1.
Het kabinet stuurt dit ontwerp-Klimaatakkoord ter doorrekening naar het Planbureau
voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB), om te zien of hiermee
de ambitie van het kabinet kan worden waargemaakt. PBL raamt onder andere de verwachte
reductie van de uitstoot, de weglekeffecten en de kostenefficiëntie. Uit de CPB-doorrekening zullen de budgettaire effecten, de lasten- en inkomenseffecten en de effecten
voor de lastenverdeling zichtbaar worden. Specifiek beziet het kabinet de effecten
op het mkb. Daarnaast legt het kabinet zoals eerder benoemd aanvullende varianten
en eigen vragen aan het PBL en het CPB voor. Het kabinet zal de effecten hiervan wegen
met het oog op het doelbereik, de kostenefficiëntie, budgettaire en evenwichtige inkomenseffecten.2 Ten slotte zal het kabinet zich een oordeel vormen over de uitvoerbaarheid door marktpartijen
en betrokken overheden, waaronder in het bijzonder de uitvoerende diensten, zoals
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), de Belastingdienst en de Nederlandse
Emissieautoriteit.
Het kabinet heeft politieke besluitvorming voor ogen, waarvoor een zo breed mogelijk
maatschappelijk draagvlak bestaat. Om de ambitie van het kabinet waar te maken, is
de bijdrage van een groot aantal partijen nodig. Eindresultaat moet dan ook zijn:
een Klimaatakkoord waarmee het politiek vastgestelde reductiedoel wordt gehaald en
dat de actieve steun heeft van bijdragende partijen. Na de doorrekening zal het kabinet
zich in overleg met partijen van hun steun verzekeren. Dat betekent niet dat iedere
partij het noodzakelijk met iedere maatregel eens hoeft te zijn. Het kabinet zal met
de voorzitter van het Klimaatberaad het verdere proces en de borging vormgeven en
organiseren.
Daarmee is de politiek aan zet; immers, het is de volksvertegenwoordiging die besluit
over wetgeving en budgettaire zaken. Voordat er sprake is van besluitvorming, leg
ik het integrale pakket van maatregelen dan ook aan uw Kamer voor. Op basis van de
doorrekening gaat het kabinet over een finale versie met uw Kamer in debat. Tot slot
zal de wetgeving en de uitvoering in gang worden gezet.
In deze brief ga ik eerst in op de kansen die de transitie brengt voor Nederland en
op zowel draagvlak als draagkracht. Vervolgens ga ik beknopt in op de pakketten van
maatregelen op de verschillende terreinen. Ik eindig met het vervolgproces om te komen
tot een finaal Klimaatakkoord.
Kansen voor Nederland
Een ambitieus klimaatbeleid biedt ook kansen voor onze economie, onze welvaart en
ons duurzame verdienvermogen. Door eerder te beginnen, bouwen we een voorsprong op
ten opzichte van andere landen. Op die manier hebben we meer tijd en kunnen we nieuwe
ideeën en technologieën ontwikkelen die we vervolgens kunnen exporteren. Daarmee werken
we tegelijkertijd aan een aantrekkelijker vestigingsklimaat voor duurzame, innovatieve
activiteiten. We moeten er dan ook voor zorgen dat de investeringen die daarvoor nodig
zijn in Nederland plaatsvinden. Juist Nederland kan er als welvarend en innovatief
land in slagen om de welvaart te laten groeien en tegelijkertijd uitstoot van broeikasgassen
te verlagen.
Dit pakket van maatregelen laat zien hoe de sterktes van Nederland ook in een duurzame
wereld kunnen worden ingezet, al is het vaak net op een andere manier. De ligging
aan zee geeft toegang tot een ruime beschikbaarheid aan windenergie op zee, waarbij
eventueel geproduceerde waterstof als brandstof of grondstof kan worden ingezet in
de energie-intensieve industrie. De beschikbaarheid van lege gasvelden onder zee maakt
de uitstootvermindering ook gedurende de transitieperiode mogelijk. De Rotterdamse
haven is hèt logische Europese knooppunt voor circulaire stromen. De hechte clustering
van onze industrieën met zijn ruime aanwezigheid van alternatief aanwendbare (gas-)
infrastructuur brengt de energietransitie dichterbij. Onze steden op overzienbare
onderlinge afstanden maken elektrisch vervoer laagdrempelig. De dichtheid van onze
steden brengt collectieve warmteoplossingen dichterbij. Onze efficiënte agrarische
sector, met zijn vooraanstaande kennispositie, is goed gepositioneerd om in de toekomst
een internationale circulaire voortrekkersrol te vervullen. Op alle tafels hebben
de deelnemende partijen laten zien dat de traditionele sterktes van ons land in een
nieuwe jas opnieuw tot voordeel strekken.
Ons klimaatbeleid kan voortbouwen op die kracht. Zo fungeert de Nederlandse corporatiesector
als de startmotor van de verduurzaming in de gebouwde omgeving. De aanpak in de industrie
is gebaseerd op het belonen van de duurzaamste bedrijven en het straffen van de onwillige
bedrijven. Onze zeer efficiënte elektriciteitssector, met lage kosten van hernieuwbare
opwekking en een hoge leveringszekerheid, geeft een sterke basis voor de noodzakelijke
elektrificering van industriële processen, in de gebouwde omgeving en op het terrein
van mobiliteit.
Nederland wil door deze klimaatambitie niet alleen een faire bijdrage leveren aan
het voorkomen van de opwarming van de aarde, maar wil tegelijkertijd een voorsprong
opbouwen in de voortbrenging van duurzame technieken en producten. Dat vraagt een
consequente gerichtheid op innovatie. Het pakket bevat daartoe de ondersteunende instrumenten,
zoals een budget voor proefprojecten en de SDE++ om via grootschalige uitrol de leercurve
te doorlopen, zoals al is gedemonstreerd met wind op zee. De Topsectoraanpak is sterker
gericht op maatschappelijke uitdagingen, waaronder bij uitstek de klimaatopgave. En
InvestNL wil straks de duurzame initiatieven en starters van voldoende kapitaal voorzien.
Draagvlak komt niet vanzelf
Een transitie van deze proporties vormt niet alleen een technische uitdaging, maar
eerst en vooral een maatschappelijke. Een wezenlijk perspectief daarbij is dat de
transitie uiteindelijk uitzicht biedt op vele merkbare voordelen voor iedereen. Een
goed geïsoleerde woning is immers comfortabeler en kent een lagere energierekening.
Het afscheid van fossiele brandstoffen zorgt voor schonere lucht en meetbare effecten
op gezondheid en levensverwachting. Elektrisch vervoer veroorzaakt minder verkeerslawaai
en iedereen die wel eens achter het stuur van zo’n auto heeft gezeten, weet dat het
rijplezier niet tegenvalt. En circulaire landbouw zorgt voor een fraaier cultuurlandschap.
Inmiddels geeft een meerderheid van Nederland steun aan de aanpak van klimaatverandering.
Hoe wervend het toekomstperspectief ook geschetst kan worden, voor veel Nederlanders
brengt deze transitie ook onzekerheid. Zij hebben vaak wel andere dingen aan hun hoofd
en zitten niet altijd op een voortrekkersrol te wachten. Deze transitie vraagt om
meer dan een aanpak die, technisch gesproken, ‘haalbaar’ en ‘betaalbaar’ is. De inzet
van het kabinet is om mensen mee te nemen, stap voor stap, in de transitie. Door eerder
te verleiden dan te dwingen. Door duidelijk te zijn over wat er wanneer moet gebeuren,
en daar ook bij te helpen. Zo zal het kabinet bij zijn besluitvorming oog hebben voor
de woonlasten en waar nodig ook voor de financiering. Ten aanzien van de eigen auto
zet het kabinet in op verleiding naar elektrisch rijden, juist ook voor particulieren
en op de tweedehandsmarkt. Deze transitie zal niet rimpelloos gaan, maar met goede
arrangementen, de juiste hulp en voorlichting en in een haalbaar tempo moet iedereen
kunnen meekomen, zonder zich ontredderd te hoeven voelen in een duurzame, maar snel
veranderende wereld.
Draagvlak en draagkracht komen natuurlijk samen bij de directe effecten op de huishoudportemonnee.
Duidelijk is dat deze transitie niet gratis is. Dat vraagt om voortdurende aandacht
voor de gevolgen voor de consument, de huurder, de huiseigenaar, de autorijder en
de vakantieganger. De gevolgen moeten steeds duidelijk zijn, onverbloemd en begrijpelijk.
Daarbij moet steeds duidelijk zijn welk handelingsperspectief mensen hebben; wat kunnen
zij nú, zélf doen? Waar moet je zijn als je aan de slag wilt en welke mogelijkheden
zijn er dan? Onherroepelijk is budget nodig voor de transitie in de industrie en de
elektriciteitssector, maar de komende jaren gaat het er juist om ook de eigenaar van
een goedkope eigen woning, de mkb’er met een locatie buiten het bereik van een collectieve
warmteoplossing, en de berijder van een oude fossiele auto bij te staan om ook een
stap te kunnen maken. Dat vraagt een besef van kosten en lasten dat verder reikt dan
een spreadsheet. Het kabinet wil dit in samenwerking met maatschappelijke partijen
waarmaken.
Het kabinet staat er bovendien voor dat huishoudens en het mkb niet opdraaien voor
de kosten van de transitie in de industrie. Hier zorgen we voor door, zoals in de
kabinetsappreciatie al is aangekondigd, een verkenning te starten naar de financiering
van de SDE+. Daarbij zal ook expliciet gekeken worden naar de lastenverdeling in de
ODE tussen huishoudens, mkb en industrie, omdat er begrijpelijke zorgen zijn over
de betaalbaarheid voor huishoudens en de concurrentiepositie van bedrijven. Conform
de motie van de leden Agnes Mulder en Sienot (Kamerstuk 35 004, nr. 15) zal het kabinet deze verkenning in 2019 uitvoeren, zodat deze kan worden meegenomen
bij de behandeling van het wetsvoorstel over de verbreding van de ODE. Op basis van
dit tijdpad kunnen eventuele aanpassingen in de huidige 50/50-verdeling van de ODE-lasten
ook per 2020 worden doorgevoerd.
Daarnaast heeft het kabinet een meer fundamentele verkenning aangekondigd naar de
gevolgen van de transitie voor de inkomsten van de overheid. Zo kunnen inkomsten van
bijvoorbeeld de energiebelasting op aardgas en verschillende belastingen in de mobiliteitssector
teruglopen. Het kabinet zal zich, als onderdeel van de verkenning voor de verbetering
van het belastingstelsel, buigen over de mogelijkheden deze endogene belastingderving
op te vangen. Uiteraard zal hierbij geput worden uit inzichten die volgen uit de evaluatie
van de energiebelasting in 2019 en de eerdergenoemde verkenning naar de financiering
van de SDE+ en de lastenverdeling in de ODE.
In het ontwerp-Klimaatakkoord worden voorstellen gedaan over het versterken van de
procesmatige en financiële participatie van burgers bij planvorming en concrete projecten.
Uitgangspunt is dat iedereen die dit wil, daadwerkelijk kan meedenken en meedoen.
De rijksoverheid werkt, conform de motie van de leden van het lid Jetten c.s. (Kamerstuk
30 196, nr. 578), aan een campagne waarmee we burgers op specifieke onderwerpen concreet, duurzaam
handelingsperspectief laten zien. Daarnaast werken we samen met publieke én private
partijen om dichtbij de doelgroep duidelijk handelingsperspectief te bieden rond bijvoorbeeld
belangrijke aankoopmomenten (van een huis of auto). Dat doen we bijvoorbeeld door
bedrijven, installatiebureaus en grote winkelketens actief te benaderen en met hen
afspraken te maken over het aanbieden van duurzame alternatieven aan burgers.3
Belangrijkste resultaten van de sectortafels en overstijgende thema’s
Het kabinet heeft bij de start van de gesprekken kaders en randvoorwaarden gesteld
voor een te sluiten Klimaatakkoord. Elke tafel heeft op basis hiervan pakketten maatregelen
samengesteld om de opgave te halen. Niet elke tafel heeft daarin hetzelfde niveau
van detaillering kunnen bereiken. Op iedere tafel zijn vervolgens beleidsinstrumenten
uitgewerkt om deze verduurzaming aan te jagen en af te dwingen. Het pakket bevat daartoe
niet alleen prikkels, subsidies en verplichtingen, maar ook een robuuste borgingssystematiek.
Ook heeft het kabinet de sectortafels gevraagd in beeld te brengen welke aanvullende
maatregelen mogelijk zijn bij een eventuele aanscherping van de Europese doelstelling
voor 2030. Alle sectortafels hebben mogelijke maatregelen geïnventariseerd voor verdergaande
reductie van de uitstoot. Deze worden nader uitgewerkt zodra het kabinet zou besluiten
tot ophoging van de nationale doelstelling.
Of de tonnen al in eerste aanleg worden gehaald, zal de doorrekening van het PBL leren.
Het is goed mogelijk dat sommige maatregelen bij een eerste doorrekening minder opleveren
dan nu gedacht. Voor het kabinet staat de opgave echter vast. Een uiteindelijk Klimaatakkoord
zal optellen tot de 49%. Het Klimaatakkoord zal ook voorzien in een robuust borgingsmechanisme,
opdat bijgestuurd wordt indien onderweg de opbrengst zou blijken tegen te vallen.
Er kan en mag geen twijfel over bestaan dat dit kabinet de klimaatopgave realiseert.
Hieronder worden beknopt de pakketten van de maatregelen per sectortafel en sector-overstijgend
thema toegelicht.
Gebouwde omgeving
We staan aan de vooravond van een grote verbouwing. Een transformatie van ruim 7 miljoen
huizen en 1 miljoen andere gebouwen. In de toekomst worden huizen niet meer verwarmd
met aardgas. Dat is nodig om de klimaatambities te kunnen halen, maar ook omdat we
zo snel mogelijk willen stoppen met de aardgaswinning in Groningen. Huizen zullen
worden verwarmd met duurzame warmte en duurzame elektriciteit gaan gebruiken of zelf
opwekken. Dat leidt in combinatie met isolatiemaatregelen tot comfortabelere huizen
en een lager energiegebruik. Die verbouwing is een enorme opgave, maar we hebben tot
2050. De omschakeling naar een duurzame gebouwde omgeving zal geleidelijk en gefaseerd
gaan. Deze verbouwing slaagt alleen als iedereen mee kan doen en deze voor iedereen
betaalbaar is.
De sectortafel Gebouwde omgeving heeft de afgelopen maanden gewerkt aan een samenhangend
pakket waarmee de opgave in 2030 van 3,4 Mton CO2-reductie gehaald kan worden. Op basis hiervan wordt een nationaal programma verduurzaming
woningen gestart, waar het Rijk maatregelen voorbereidt die optellen tot circa 2 miljard
euro. Onderdeel daarvan is de wijkenaanpak en de continuering en verbreding van de
Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) waardoor naast elektrische en hybride
warmtepompen ook isolatiemaatregelen voor subsidie in aanmerking komen.4
De verduurzaming moet voor iedereen betaalbaar zijn, maar ook gefinancierd kunnen
worden. Ook voor degenen die daar nu geen toegang toe hebben. Er komen nieuwe financieringsarrangementen.
Er wordt voor verschillende situaties en gebouwtypen inzichtelijk gemaakt welke energiebesparende
maatregelen getroffen kunnen worden, en hoe deze met een lagere energierekening terugverdiend
kunnen worden.5 Het Burgerlijk Wetboek zal worden aangepast om gebouwgebonden financiering mogelijk
te maken.6 Partijen uit de financiële sector zullen hierover advies geven.
In aanvulling op de voorstellen van de tafel werkt het kabinet in januari 2019 een
inrichting van een financieringsfonds uit en hoe dat kan bijdragen aan het woonlastenneutraal
verduurzamen van de eigen woning, voor huishoudens en verenigingen van eigenaren die
nu niet in aanmerking komen voor financiering. Daarbij worden het Stimuleringsfonds
Volkshuisvestiging, het Waarborgfonds Eigen Woningen, het Nationaal Energiebespaarfonds
en InvestNL betrokken. Huishoudens kunnen hiermee aansluitend bij de wijkenaanpak,
de levensfase en een voor hen passend moment, bijvoorbeeld bij de aankoop of verbouwing
van hun woning of de vervanging van de cv-ketel7, stappen zetten naar een lagere energierekening en duurzaam huis. De effectiviteit,
uitvoerbaarheid en financierbaarheid worden uitgezocht, waarna bij definitief klimaatakkoord
wordt besloten over de vormgeving van dit fonds.
Gemeenten spelen een cruciale rol in de transitie van de gebouwde omgeving. Het kabinet
maakt in deze kabinetsperiode daarom extra middelen vrij om gemeenten te ondersteunen
bij het aardgasvrij maken van wijken. Daarnaast wordt onderzoek gestart hoe de extra
uitvoeringskosten er na 2021 uitzien. Verdere ondersteuning wordt geboden door een
kennis- en leerprogramma, door het opzetten van een expertisecentrum warmte en een
leidraad. Bij de planning van wijken wordt prioriteit gegeven aan wijken waar het
aardgasnet binnenkort aan vervanging toe is en waar tegen relatief lage kosten de
omschakeling kan worden gemaakt. Deze wijken kunnen bijvoorbeeld worden aangesloten
op een warmtenet. In dat kader zullen ook afspraken worden gemaakt over het verduurzamen
van warmtenetten8, het benutten van industriële restwarmte voor de gebouwde omgeving en het ontwikkelen
van hernieuwbare bronnen.9
Woningcorporaties spelen een essentiële, aanjagende rol in de transitie. Zij zullen
bovenop de afspraken uit het Energieakkoord in de komende jaren 100.000 woningen extra
van het aardgas afhalen. Hierbij worden corporaties en professionele verhuurders ondersteund
door een verruiming van de Energie-Investeringsaftrek (EIA). Voor verhuurders en huurders
zal de energieprestatie van de woning sterker gaan meetellen in de maximale huurprijs,
in die zin dat slecht geïsoleerde woningen een lagere huurprijs krijgen. Daartoe wordt
het waarderingsstelsel aangepast. Verhuurders worden verplicht om huurwoningen te
verduurzamen. Ook voor andere professionele vastgoedeigenaren in het commercieel en
maatschappelijk vastgoed komen er verplichtingen, zoals voor kantoren, scholen en
ziekenhuizen. Per sector worden plannen gemaakt om in 2030 de doelstelling van 1,0
Mton CO2-reductie te halen.
Om de kosten van de transitie te verlagen worden middelen beschikbaar gesteld voor
innovatie, voor onder meer grootschalige R&D-programma’s en de ontwikkeling van prototypes
van verduurzaming, waar ook het mkb van kan profiteren. Daarnaast wordt een renovatieversneller
uitgewerkt samen met opdrachtgevers en marktpartijen, vergelijkbaar met de wind op
zee aanpak. Doel is te komen tot grootschalige vraagbundeling van corporaties en andere
partijen en daarmee via verduurzamingstenders kostenverlaging in de bouwsector te
bereiken.
Om de investeringen in verduurzaming meer lonend te maken, wordt door de sectortafel
voorgesteld een verdere schuif in de energiebelasting door te voeren. Hiervoor worden
twee varianten voorgesteld, waarbij naast een geleidelijke verhoging van de belasting
op gas ook wordt gewerkt met een grotere belastingteruggave en een lagere belasting
op elektriciteit. Het kabinet wil dit voorstel goed wegen, ook vanwege effecten op
huishoudens, mkb en maatschappelijk vastgoed. Daarom wordt het PBL gevraagd een aantal
berekeningen te maken. Het gaat daarbij om het effect van de autonome, actuele ontwikkeling
van de gasprijs op de gehanteerde aannames en de vraag wat de introductie van een
financieringsfonds kan bijdragen aan de doelstelling. Daarnaast vraagt het kabinet
twee varianten door te rekenen van een schuif in de energiebelasting en dit af te
zetten tegen de situatie dat geen schuif in de energiebelasting wordt doorgevoerd
Op deze wijze worden, conform het regeerakkoord, voor het eind van de kabinetsperiode
30.000–50.000 bestaande woningen per jaar aardgasvrij of aardgasvrij-ready gemaakt
en zijn 1,5 mln. bestaande woningen voor 2030 van het aardgas af.
Mobiliteit
Mobiliteit raakt aan vele facetten van het dagelijks leven, zoals bereikbaarheid,
luchtkwaliteit en leefbaarheid, veiligheid, gezondheid en toegankelijkheid. Voor alle
Nederlanders is vlotte verplaatsing van a naar b niets minder dan een eerste levensbehoefte.
Goed georganiseerde mobiliteit is voor ons tegenwoordig zo vanzelfsprekend als water
uit de kraan en zo onmisbaar als structureel toegang tot internet. De transitie naar
duurzame mobiliteit biedt ook kansen voor nieuwe bedrijvigheid, diensten en werkgelegenheid.
De sectortafel Mobiliteit heeft, rekening houdend met het handelingsperspectief van
mensen, een pakket aan maatregelen samengesteld om de indicatieve reductieopgave van
7,3 Megaton CO2 in 2030 te realiseren. We richten ons op de verduurzaming van de logistieke sector
en personenvervoer via alle modaliteiten. Hierbij ligt de prioritering op elektrificeren.
Partijen zetten daarnaast in op stimulering van duurzame energiedragers in de mobiliteit,
door middel van normering en door het verhogen van de binnenlandse productie van duurzame,
geavanceerde brandstoffen. Daarbij realiseert het kabinet zich dat het aanbod van
duurzame biomassa beperkt is en dat duurzaamheidscriteria van belang zijn. Naast biobrandstoffen,
wordt ingezet op de ontwikkeling van waterstof (groei naar 50 waterstoftankstations).
Ook het OV en het vrachtverkeer verduurzamen, met 5000 zero-emissie bussen, en meer
dan 100.000 zero-emissie bestelauto’s en 10.000 vrachtauto’s in 2030. Het eigen wagenpark
van het Rijk is in 2028 volledig emissieloos.
Het kabinet onderschrijft de afspraak om elektrische personenauto’s versneld in te
voeren, op basis van een geloofwaardig pad naar de kabinetsambitie om te streven naar
100% emissieloze autoverkoop in 2030. Hiervoor is een samenhangend pakket uitgewerkt.
Er zijn afspraken gemaakt over normering, samenwerking met andere Europese koplopers,
flankerend beleid, versnelde uitrol van de laadinfrastructuur en fiscale stimulering,
waarbij rekening is gehouden met het handelingsperspectief van consumenten en de risico’s
van eventuele grenseffecten. Dit betekent dat zo veel mogelijk wordt aangesloten bij
het moment van aankoop, waar voor particulieren een aankoopsubsidie beschikbaar komt
(die in de basisvariant start op € 6.000), en bij de dekking rekening gehouden is
met de wens dat kleinere, minder vervuilende auto’s minder worden belast dan grotere
auto’s. Vanuit dat perspectief zullen, naast de basisvariant ook de effecten van een
variant met gedeeltelijke dekking van de fiscale maatregelen buiten het autodomein
worden doorgerekend. Deze bestaat uit een stijging van de heffing op vliegverkeer
naar 15 euro die in de plaats komt van de beoogde innovatietoeslag op bezit (2 euro
per maand per auto). Daarnaast worden ook de effecten doorgerekend van een dekking,
die uitsluitend bestaat uit het verhogen van de BPM. Er is dan geen sprake van een
verhoging van de MRB of accijns zoals in de basisvariant.
Verder is in het ontwerp-Klimaatakkoord expliciet gekeken naar de mogelijkheden om
de 2e handsmarkt op gang te brengen. Met de afspraken wordt beoogd de regeerakkoord-doelstelling
te bereiken om in 2030 alle nieuwe personenauto’s emissieloos te laten zijn. Het kabinet
wil een kosteneffectief pad waarborgen en overstimulering voorkomen en zal om deze
reden dan ook jaarlijks herijken om te bezien wat nodig is om het beoogde groeipad
te realiseren. Vanuit deze gedachte zal parallel ook worden verkend, of het realiseren
van hetzelfde groeipad met als zwaartepunt een generieke aankoopsubsidie (voor zowel
zakelijk als particulier), zou leiden tot een doelmatigere inzet van middelen dan
via de bijtelling en de korting op de BPM en de MRB.
Het kabinet blijft zich actief inzetten voor ambitieus Europese bronbeleid en scherpe
normering op het gebied van uitstoot, inclusief de mogelijkheid van ambitieuzer nationaal luchtkwaliteitsbeleid in het belang van de volksgezondheid.
In dit kader zet het kabinet in Brussel in, op het creëren van de mogelijkheid van
een nationaal verbod op de nieuwverkoop en/of parallelimport van fossiele auto’s in
2030.
Als waarborg voor de kosteneffectiviteit en om overstimulering te voorkomen zal het
kabinet jaarlijks bezien wat nodig is om het beoogde groeipad te realiseren. Om dezelfde
reden zal het kabinet de planbureaus vragen om bij de doorrekening het basispad expliciet
te toetsen aan de meest recente ontwikkelingen waaronder de meest recente inzichten
ten aanzien van kosten van batterijen en de Europese normen en een gevoeligheidsanalyse
uit te voeren.
De partijen aan tafel zijn bovenstaande maatregelen overeengekomen die leiden tot
het overeengekomen groeipad. In deze context spreken Rijk en provincies ook af, de
Provinciewet te wijzigen om het mogelijk te maken, een derving in de opcenten als
gevolg van de transitie, te voorkomen. Gelet op de snelle marktontwikkeling zal bij
de fiscale herziening rond 2025 de ingroei van elektrisch rijden als «het nieuwe normaal»
worden meegenomen. De afspraken over maatregelen en dekking worden om het houdbaarheidssaldo
in stand te houden tot en met 2030 wettelijk verankerd.
Industrie
De Nederlandse industrie is innovatief, heeft een sterke concurrentiepositie en zorgt
voor veel werkgelegenheid. Tegelijkertijd is onze industrie, met een groot aandeel
fossiele productie en zware grondstoffen, relatief energie-intensief. De industrie
staat voor bijna eenderde van de totale klimaatopgave van dit kabinet tot 2030. Dat
is een grote opgave. Inzet van het regeerakkoord is om deze opgave te halen door radicale
innovatie en verknoping van processen. Inzet is ook om de industrie concurrerend te
houden; de productie, inclusief de uitstoot en de banen de grens over jagen is geen
oplossing voor het klimaatvraagstuk.
Dit vraagt om een oplossing met sterke prikkels en verplichtingen om de uitstoot met
14,3 Mton CO2 terug te brengen, maar waarmee, conform de motie van de leden Yesilgöz-Zegerius en
Agnes Mulder (Kamerstuk 32 813, nr. 243) tegelijkertijd de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie wordt bewaard.10 Voor die ogenschijnlijke tegenstelling is een oplossing gevonden.
We doen dit allereerst door middelen bijeen te brengen waarmee de onrendabele toppen
van de verduurzamingsoperatie kunnen worden verzacht. Naast een verbreding van de
SDE+ naar CO2-reducerende maatregelen in de industrie, heeft de industrie zich bereid verklaard
kasstromen uit het subsidiepad na 2030 te voorfinancieren, waardoor investeringen
in verduurzaming naar voren kunnen worden gehaald. Bovendien heeft de industrie aangeboden
zo nodig aanvullende eigen middelen bijeen te brengen, door een puur op de industrie
gerichte extra opslag op energiegebruik. De combinatie van subsidiëring en extra eigen
middelen geeft een krachtige stimulans voor de industrie om te verduurzamen.
De verduurzaming is echter niet langer vrijblijvend. Elke grote industriële producent
dient zich daarom te houden aan een bindend CO2-reductiepad, gebaseerd op de Europese benchmark. Bedrijven die afwijken van dit pad,
krijgen een malus over het teveel aan uitstoot, tegen een bedrag dat oploopt van € 30/ton
in 2020 tot € 43/ton in 2030. Indien zou blijken dat desondanks de opgave op sectorniveau
niet gehaald dreigt te worden, zal de malus verder worden verhoogd. Hiermee wordt
een vorm van op CO2-uitstoot gebaseerde heffingen (de malus) in de industrie geïntroduceerd. Deze systematiek
wordt wettelijk geborgd. Met deze belangrijke stap laat de industrie zien bereid te
zijn tot een geloofwaardige en bindende inspanning om het klimaatdoel te halen. Hiermee
is de borging van de totale reductie in de industrie tot 2030 sluitend gemaakt. Het
kabinet heeft het PBL gevraagd ook een beschouwing te geven van het pakket met een
hogere malus van € 100. Gezien het belang van een gelijk speelveld voor de industrie,
en de discussie over de effecten van verschillende modaliteiten van een borgingssysteem,
zal het kabinet door onafhankelijke experts een speelveldtoets voor de industrie laten
uitvoeren. Dit vraagt een robuuste analyse van het effect van de verschillende soorten
en hoogtes van prikkels, heffingen en beprijzing, op basis van CO2 en anderszins, op de reductie van broeikasgassen, de resulterende productiekosten
en de consequenties van speelveld, concurrentiepositie en de weglek, voor de onderscheidende
industriële sectoren richting 2030. Hierdoor ontstaat inzicht in de maximaal toelaatbare
lastendruk in industriële sectoren voor verschillende typologieën van borgings- en
heffingssystemen gebaseerd op CO2-uitstoot, dan wel op gebruikte energie-eenheden of anderszins.
RVO.nl heeft het systeem beoordeeld en aangegeven dat zij de plannen kunnen en zullen
toetsen. Hiervoor wordt één loket ingericht, met inachtneming van de huidige bevoegdheidsverdeling
voor vergunningsverlening, toezicht en handhaving tussen RVO.nl en provincies. Het
opleggen en het eventuele verhogen van de malus worden belegd bij een onafhankelijke
autoriteit. Besluitvorming over voorfinanciering, over inzet van aanvullende eigen
middelen en over aanpassingen van de malus volgen het ritme van de Klimaatwet.
Zo ontstaat een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor daadwerkelijk duurzame industriële
activiteiten. Het systeem gaat immers uit van beloning van de voorlopers, in de vorm
van toegang tot subsidie, en sancties voor de achterblijvers. Hiermee wordt tegelijkertijd
een impuls gegeven aan de totstandkoming van een duurzame industriële infrastructuur,
met clustering van onderling samenhangende en circulaire activiteiten. Met deze aanpak
draagt de industrie richting 2030 wezenlijk financieel bij aan het realiseren van
de eigen opgave.
Afvang, transport en opslag van door de industrie geproduceerde CO2 (CCS) wordt door de industrie en het kabinet gezien als noodzakelijke technologie
om de reductieopgave voor 2030 op een kostenefficiënte manier te behalen. Ook internationale
organisaties zoals IPCC en IEA geven in hun scenario’s aan dat opslag van CO2 noodzakelijk is om de Parijs-doelen in 2050 te realiseren. Daarbij is het wel belangrijk
het perspectief richting 2050 te hanteren en lock-in gedurende de transitie te voorkomen.
Voor de toepassing van CCS gelden daarom naast financiële ook andere criteria, zodat
CCS de structurele ontwikkelingen van alternatieve klimaatneutrale technieken of activiteiten
voor CO2-emissiereductie niet in de weg staat. De SDE++ zal alleen voor CCS-projecten worden benut
die bijdragen aan de opgave voor de industrie in 2030, waarvoor geldt dat er redelijkerwijs
geen kosteneffectieve alternatieven zijn en die passen in een transitie naar CO2-neutraliteit in 2050.
Elektriciteit
De transitie naar een CO2-vrij elektriciteitssysteem vraagt een omslag van fossiele bronnen naar hernieuwbare
bronnen. Aan de Elektriciteitstafel is een ambitieus pakket aan maatregelen gemaakt
waarmee de sector 20,2 Mton CO2 in 2030 reduceert. Dankzij de succesvolle SDE+-regeling en integrale aanpak voor
Wind op Zee hebben we de afgelopen jaren al een enorme kostenreductie gerealiseerd
met duurzaam opgewekte elektriciteit en ons daarmee voorbereid op de grote elektrificatieopgave
waar we nu voor staan. Inmiddels is circa 1 GW gerealiseerd, tot 2023 loopt dit op
tot ruim 4,5 GW waarnaar in 2030 ten minste 11,5 GW wordt gerealiseerd. Daarmee wordt
in 2030 naar verwachting meer dan 70% van de elektriciteit duurzaam opgewekt. Commitment
van partijen op verdergaande kostprijsreductie draagt bij aan een betaalbaar en CO2-vrij energiesysteem in de toekomst. Daarbij wordt de SDE++ tot en met 2025 opengesteld
voor hernieuwbare elektriciteitsopties.
De inpassing van grote hoeveelheden hernieuwbare elektriciteit heeft gevolgen voor
ons energiesysteem. De betrouwbaarheid van het systeem moet daarbij geborgd blijven.11 De tafelpartijen hebben afspraken gemaakt die hierop zijn gericht, waaronder een
aangescherpte monitoring en de ontwikkeling van diverse vormen van flexibiliteit.
De ambities voor de ontwikkeling van groene waterstof zijn hier een mooi voorbeeld
van.
Een CO2-vrij elektriciteitssysteem heeft ook impact op onze fysieke leefomgeving. Aan de
Elektriciteitstafel is een samenhangende aanpak voorgesteld om tot een goede ruimtelijke
inpassing van hernieuwbare energieprojecten op land te komen. De Regionale Energiestrategieën
en de aanpak voor participatie van de lokale omgeving spelen hierin een cruciale rol.
Conform de motie van het lid Dik-Faber (Kamerstuk 32 813, nr. 204) wordt in samenspraak met decentrale overheden een zonneladder ontwikkeld die richting
geeft in het benutten van de schaarse ruimte voor de inpassing van zonne-energie.
Het Rijk gaat samen met de decentrale overheden, agrarische sector, zonne-energiesector,
de netbeheerders en de Natuur- en Milieufederaties na welke waarborgen de huidige
afwegingskaders geven voor een zorgvuldige ruimtelijke inpassing, en of er nog meer nodig
is om zon op daken te stimuleren.12
Voor de Noordzee zullen we om voorbereid te zijn op een verdere doorgroei, in 2021
nieuwe gebieden aanwijzen. Op basis van het onafhankelijke advies over een Noordzeestrategie
2030 komt het kabinet met partijen, waaronder ook de vissers, de energiesector en
natuurorganisaties, uiterlijk medio 2019 tot een akkoord voor de Noordzee. Hierin
komt het kabinet met andere partners tot afspraken op hoofdlijnen over duurzaam gebruik
van de Noordzee, de wijze waarop dit wordt bereikt, het tijdpad, en het beschikbaar
stellen van toereikende en tijdige instrumenten en middelen die nodig zijn om de noodzakelijke
innovatie, transitie en mitigatie ten behoeve van natuur en visserij mogelijk te maken,
zo mogelijk via een Noordzeetransitiefonds.
Het kabinet voert daarnaast per 2020 een nationale CO2-minimumprijs voor de productie van elektriciteit in, waarbij de risico’s voor de
leveringszekerheid in acht worden genomen. Burgers en bedrijven dienen te kunnen rekenen
op een stabiel en betrouwbaar aanbod van (een groeiend aandeel duurzaam opgewekte)
elektriciteit. Bij de keuze van de vormgeving van het prijspad wordt daarom gebruik gemaakt van de inzichten die experts,
waaronder PBL, hebben gedeeld met de tafel over de effecten van een nationale minimumprijs
op verduurzaming en de leveringszekerheid. Zij geven aan dat een geleidelijk oplopende
minimumprijs met een marge onder het prijspad van het EU-ETS essentieel is om de leveringszekerheid
te borgen, maar dat dit tegelijkertijd een belangrijke prikkel geeft voor verduurzaming,
vanwege de zekerheid die het de markt biedt. Dit prijspad zal bij wet worden vastgelegd.
Het kabinet is voornemens de nationale CO2-minimumprijs voor elektriciteitsproductie in te voeren met het volgende prijspad
zoals dat unaniem geformuleerd is door alle partijen aan de sectortafel Elektriciteit:
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Voorstel elektriciteitstafel aan kabinet
12,3
13,5
14,9
16,4
18
19,8
21,8
24
26,4
29
31,9
Bij overeenstemming over een pentalaterale13 variant is het prijspad van de pentalaterale CO2-minimumprijs leidend. Het Rijk en zo veel mogelijk partijen spannen zich hiervoor
in door te streven naar een pentalaterale CO2-minimumprijs. Dit geeft een substantiële prikkel aan verduurzaming, naast het ETS,
en bovendien worden effecten op leveringszekerheid dan voorkomen. Bij een pentalaterale
variant zet het kabinet daarom in op een ambitieuzer prijspad.
Jaarlijks vindt monitoring plaats met betrekking tot leveringszekerheid. TenneT onderzoekt
ieder jaar risico’s voor leveringszekerheid voor steeds de daaropvolgende 6 jaren,
op basis van objectieve indicatoren. Hierin worden nieuwe ontwikkelingen in de ETS-prijs
meegenomen. Het prijspad wordt naar beneden bijgesteld, wanneer uit de monitoring
blijkt dat er risico’s voor leveringszekerheid, in één of meerdere jaren, blijken
te zijn. Opwaartse bijstellingen van het prijspad worden minimaal 5 jaar van te voren
aangekondigd, waarbij op basis van de eerder genoemde objectieve indicatoren (TenneT)
blijkt dat de leveringszekerheid gewaarborgd blijft. In 2023 wordt het prijspad voor
de periode na 2030 vormgegeven, in samenhang met de dan beschikbare inzichten over
het perspectief van hernieuwbare opwek na de stopzetting van de SDE+.
Het kabinet vraagt het PBL om dit voorstel voor de CO2-minimumprijs te beoordelen. Het kabinet verzoekt het PBL om aan te geven wat de mogelijke
effecten zijn voor de leveringszekerheid.
Landbouw en landgebruik
«Nederland, koploper in kringlooplandbouw», is de ondertitel van de kabinetsvisie
«Landbouw, Natuur en Voedsel, waardevol en verbonden». Het terugdringen van CO2-emissies is daar een wezenlijk onderdeel van. Daar kunnen de landbouw en het landgebruik
in de landbouw en natuur een belangrijke ontwikkeling doormaken. Ook hiervoor geldt
namelijk, dat koploper zijn een grote inspanning vergt, maar ook een mooie voorsprong
en daarmee marktpositie kan opleveren.
De sectortafel Landbouw en landgebruik heeft afspraken gemaakt om de doelstelling
van 3,5 Mton CO2(-equivalenten) te realiseren, waarvan 2 Mton door de landbouw en 1,5 Mton door landgebruik.
De deelnemers aan de tafel zien, als voldaan wordt aan ook financiële voorwaarden,
aanvullende mogelijkheden oplopend tot 6 Mton. Partijen nemen maatregelen die gericht
zijn op emissiereductie in de melkveehouderij en varkenshouderij. Ook zijn afspraken
gemaakt over verregaande verduurzaming van de glastuinbouw en het tegengaan van voedselverspilling.
Tenslotte zijn er afspraken gemaakt over diverse maatregelen gericht op landgebruik.
Daarbij gaat het om maatregelen om veenoxidatie tegen te gaan, over vastlegging van
koolstof in en verminderen van lachgasemissies uit landbouwbodems, om afname van CO2-vastlegging door ontbossing te voorkomen en om het vergroten van de CO2-vastlegging in bestaande natuurgebieden en openbare ruimten. Het kabinet vraagt het
PBL om het voorstel van de tafel door te rekenen voor een emissiereductie van 3,5
Mton. Het kabinet verzoekt PBL daarnaast om aan te geven onder welke randvoorwaarden
het bod van de tafel van 6 Mton gerealiseerd kan worden.
Arbeidsmarkt en scholing
Het kabinet hecht eraan dat er in het finale Klimaatakkoord naast afspraken die gericht
zijn op CO2-reductie in alle sectoren, ook goede afspraken worden gemaakt die inspelen op de
uitdagingen rond arbeidsmarkt en scholing. Juist de uitwerking van dit thema is belangrijk
in het licht van een eerlijke transitie.
De taakgroep Arbeidsmarkt en scholing heeft een aanpak uiteengezet om de uitdagingen
en impact op het terrein van arbeidsmarkt en scholing aan te pakken. Daarbij stelt
de taakgroep een aanpak voor om te komen tot integrale onderwijs- en arbeidsagenda’s
voor alle sectoren in het Klimaatakkoord. In lijn met de kabinetsappreciatie, wordt
hierbij aangesloten bij bestaande uitvoeringsagenda’s en regionaal-economische agenda’s.
In de kabinetsappreciatie heeft het kabinet toegezegd samen met de vakbonden te onderzoeken
wat de werkgelegenheidseffecten zijn van het stoppen van elektriciteitsproductie met
kolen. Op grond van dit onderzoek maakt het kabinet met sociale partners nadere afspraken
over de invulling van de verantwoordelijkheid die de overheid en sociale partners
hebben, waaronder het beschikbaar stellen van toereikende en tijdige instrumenten,
zo mogelijk via een kolenfonds. Op deze manier wordt ook invulling gegeven aan de
motie van het lid Moorlag (Kamerstuk 32 813, nr. 257).
Private financiering
De komende jaren zal de transitie vragen om nieuwe financiering van verduurzamingsprojecten
in alle sectoren. Daarnaast stelt de transitie financiële instellingen voor de opgave
om op beheerste en bestendige wijze bestaande (energie) portefeuilles te heroverwegen.
De taakgroep Financiering heeft gewerkt aan het verbreden van de opties voor marktfinanciering
door het identificeren van concrete projecten, de toegankelijkheid tot financiering
te vereenvoudigen, knelpunten op te lossen en vraag en aanbod beter op elkaar af te
stemmen. Daarnaast zullen de partijen uit de taakgroep financiering vanaf 2019 hun
CO2-voetafdruk van al hun relevante financieringen en beleggingen meten, vanaf 2020 hierover
publiekelijk rapporteren, en uiterlijk in 2022 een reductiedoel stellen voor al hun
financieringen en beleggingen.
Ruimtelijke opgave
De transitie vraagt de komende jaren veel van de ruimtelijke ordening. Het kabinet
hecht er aan de ruimtelijke consequenties zo breed mogelijk en in samenhang met de
Nationale Omgevingsvisie (NOVI) te bezien. In het kabinetsperspectief op de NOVI (Kamerstuk
34 682, nr. 2) heeft het kabinet richting gegeven voor zorgvuldig ruimtegebruik voor de energietransitie.
De sectortafels hebben deze uitgangspunten en de ruimtelijke overwegingen expliciet
betrokken bij het maken van afspraken.
De Regionale Energiestrategieën (RES) vertalen de nationale opgave naar regionale
realisatie en zijn erop gericht de inpassing van de transitie in de leefomgeving op
een samenhangende manier vorm te geven, met betrokkenheid van alle belanghebbende
partijen en burgers. Provincies en gemeenten hebben het voortouw voor het maken van
deze regionale energiestrategieën en zullen er voor zorgen dat de resultaten worden
geborgd in hun omgevingsvisies en omgevingsplannen. Dit proces zal worden ondersteund
door een expertisecentrum. Bij dit expertisecentrum kunnen regio’s terecht voor onafhankelijke
en feitelijke kennis, rekenregels, aannames en duidelijkheid over wet- regelgeving.
Onder meer kleine gemeenten kunnen hier gebruik van maken.14 Het kabinet zal parallel aan de RES’en een nationaal programma onder de NOVI starten
gericht op de ruimtelijke planning van en het maken van ruimtelijke reserveringen
op het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Innovatie en kennis
Om de opgave richting 2050 slim en kostenefficiënt te kunnen realiseren, moeten we
inzetten op innovatie van veelbelovende technieken die tussen 2030 en in 2050 een
wezenlijke bijdrage moeten leveren. De innovatie inzet uit de sectoren komen in een
integrale kennis en innovatieagenda. Deze agenda geeft zowel aandacht aan de korte
termijn (ontwikkeling, demonstratie en uitrol) als de middellange en lange termijn
(onderzoek en ontwikkeling) en de rol van alle partijen, inclusief de overheid, daarbij.15 Onderdeel van deze agenda zijn de geïdentificeerde Meerjarige Missiegedreven Innovatieprogramma’s.
Daarmee draagt de agenda bij aan het halen van de 2030 (tussen)doelen en wordt tegelijkertijd
de noodzakelijke basis gelegd voor het realiseren van de missies voor 2050. Tevens
wordt met deze agenda een bijdrage geleverd aan de transitie naar een circulaire economie,
als onderdeel van de klimaatopgave.
Biomassa
In de kabinetsappreciatie heeft het kabinet toegezegd te komen tot een concrete vertaling
van de strategische visie biomassa richting 2030 (Kamerstuk 33 043, nr. 63) naar de voorstellen van de sectortafels. In lijn met de kabinetsappreciatie is in
het ontwerp-Klimaatakkoord uitgewerkt hoe duurzame biomassa kan worden ingezet voor
het realiseren van de klimaatopgave. Een belangrijke actie voor de komende periode
is het uitwerken van een integraal duurzaamheidskader voor alle biomassa. Dit kader
is bedoeld om in principe van toepassing te zijn op alle biomassa en alle toepassingen,
voor zover bestaande juridische kaders daar nog niet in voorzien. Ook zullen partijen
uiterlijk 6 maanden na vaststelling van het duurzaamheidskader, een routekaart uitwerken
waarin wordt geïdentificeerd op welke manier een verdubbeling van duurzame biomassaproductie
op Nederlands grondgebied (inclusief nationale wateren) mogelijk is. Door de partijen
zal een routekaart worden uitgewerkt over de wijze waarop partijen toewerken naar
de inzet van enkel nog gecascadeerde, duurzame biomassa op de middellange termijn.
Het PBL wordt gevraagd om jaarlijks inzicht te bieden in de ontwikkeling van vraag
en aanbod van duurzame biomassa en eventuele knelpunten in de beschikbaarheid van
duurzame biomassa tijdig te signaleren. Wanneer partijen op basis van de monitoring
knelpunten in de beschikbaarheid van duurzame biomassa voor 2030 verwachten, zal het
kabinet op dat moment terughoudend zijn in het afgeven van nieuwe subsidiebeschikkingen
ter stimulering van het gebruik van duurzame biomassa.
Waar de toepassing van biomassa voor energie leidt tot een verslechterde luchtkwaliteit
en waar dit mogelijk is, wil het kabinet de luchtkwaliteitsemissienormen aanscherpen
voor kleine installaties vanaf 2022. Het kabinet zal daarnaast als onderdeel van de
evaluatie van de ISDE in 2019 kritisch kijken naar de wenselijkheid van verdere stimulering
van kleinschalige verbranding van biomassa.
Budgettair
In het regeerakkoord zijn voor het realiseren van de klimaatdoelstelling additionele
middelen via de SDE+ en de Klimaatenvelop beschikbaar gesteld. Voor het kabinet zijn
de budgettaire kaders – zowel aan de inkomsten – als de uitgavenkant- leidend. Fiscale
maatregelen zal het kabinet bovendien toetsen op uitvoerbaarheid. Na ommekomst van
de doorrekening zal het kabinet de diverse maatregelen beoordelen op effectiviteit
en eventuele budgettaire gevolgen binnen de bestaande regels en systematiek inpassen.
Indicatieve verdeling van de beschikbare middelen SDE++ in 2030
Hernieuwbare elektriciteit
€ 200 miljoen
Hernieuwbare warmte en groengas
€ 135 miljoen
Hernieuwbare warmte kleinschalig (ISDE)
€ 100 miljoen
Biobrandstoffen1
Er komt gespreid over een aantal jaar in totaal circa € 200 miljoen beschikbaar ten
behoeve van de stimulering van de productie van geavanceerde duurzame biobrandstoffen
ten behoeve van transport via de verbrede SDE+ in combinatie met nationale normering.
Er wordt gezamenlijk gewerkt aan een voorstel dat past binnen de voorwaarden van de
SDE++ regeling (waaronder kosteneffectieve CO2-reductie).
CO2-reductie industrie
€ 550 miljoen
SDE+ uit Energieakkoord
€ 2,3 miljard
TOTAAL
€ 3,3 miljard
X Noot
1
de middelen voor biobrandstoffen betreft het totaal aan beschikbare middelen in de
periode 2020–2030. De bedragen zijn daarbij niet direct te herleiden tot de kasuitgaven
in 2030.
Verdeling klimaatenvelop (gemiddeld per jaar) uit Klimaatenvelop in mln. euro's
Elektriciteit
55 miljoen
Industrie (inclusief circulaire economie)
90 miljoen
Gebouwde Omgeving
80 miljoen
Mobiliteit
40 miljoen
Landbouw
30 miljoen
Proceskosten
5 miljoen
Totaal
300 miljoen
Vervolgproces
Dit ontwerp-Klimaatakkoord wordt aangeboden aan het PBL en het CPB ter beoordeling.
Bijgevoegd treft u de opdracht aan de planbureaus aan16. Ik zal de planbureaus vragen mij te laten weten wanneer zij hun doorrekening gereed
hebben. Over de uitkomst van de beoordeling van de planbureaus zal ik uw Kamer informeren.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes
Indieners
-
Indiener
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat