Brief regering : Derde monitor van de Wet aanpak schijnconstructies (Was)
34 108 Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten ter verbetering van de naleving en handhaving van arbeidsrechtelijke wetgeving in verband met de aanpak van schijnconstructies door werkgevers (Wet aanpak schijnconstructies)
Nr. 30 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 december 2018
Hierbij bied ik u de derde monitor van de Wet aanpak schijnconstructies (Was) aan1. De Was beoogt een bijdrage te leveren aan het creëren van een gelijk speelveld op
de arbeidsmarkt, het voorkomen van oneerlijke concurrentie tussen bedrijven, het versterken
van de rechtspositie van werknemers en het waarborgen van een beloning voor werknemers,
conform wet- en regelgeving, cao, of afspraken bij individuele arbeidsovereenkomst.
In deze monitor zijn, in lijn met eerdere monitors, de ervaringen met de Was van het
afgelopen jaar samengevat. Hiervoor zijn wederom de partijen die het meest betrokken
zijn geweest bij de totstandkoming van de Was bevraagd. De informatie in de monitor(s)
is onderdeel van de input die verzameld wordt met het oog op de evaluatie van de Was
en enkel beschrijvend van aard. Een oordeel over de verschillende maatregelen uit
de Was is gereserveerd voor de evaluatie van de Was, die ik uw Kamer voor de zomer
van 2019 zal doen toekomen.
In het algemeen overleg Handhaving/Arbeidsomstandigheden van 28 juni 2018 is de Tweede
Kamer toegezegd dat in de derde monitor van de Was de bekendheid van de wet en de
aansprakelijkheid van de bovenkant van de keten zou worden meegenomen2. Daar wordt hieronder bij stilgestaan. Verder kan ik u melden dat, zoals eveneens
toegezegd in genoemd algemeen overleg3, de inbreng van de Inspectie SZW expliciet is opgenomen in de derde monitor.
Bekendheid maatregelen Was
In het kader van deze monitor zijn partijen gevraagd naar de bekendheid van de Was
bij (leden van) hun organisatie. Hierbij is ook de vraag gesteld of men activiteiten
heeft ondernomen om de bekendheid van de Was te vergroten. Partijen geven aan dat
medewerkers en leden van hun organisaties redelijk bekend zijn met de verschillende
maatregelen uit de Was, in ieder geval als deze voor hun directe werkzaamheden relevant
worden geacht. Sommige partijen geven aan in de praktijk nog onduidelijkheden te ervaren
ten aanzien van de exacte vereisten van het verbod op inhoudingen op en verrekeningen
met het wettelijk minimumloon (WML).
Partijen geven in de monitor een breed scala aan voorlichtingsactiviteiten die men
over de (maatregelen van de) Was heeft ontplooid.
Ketenaansprakelijkheid van de bovenkant van de keten
In het kader van de derde monitor is aan werkgevers- en overheidsorganisaties gevraagd
in hoeverre men grip heeft op de keten en aan vakbonden gevraagd in hoeverre het eenvoudiger
zou zijn wanneer men direct de hoofdopdrachtgever aansprakelijk zou kunnen stellen.
Werkgevers- en overheidsorganisaties geven aan dat men redelijk grip heeft op de keten.
Sommige partijen merken hierbij op dat (hoofd)opdrachtgevers weliswaar zicht hebben
op de eerste schakels, maar niet altijd op onderaannemers lager in de keten. Verder
is door een aantal partijen aangegeven dat in een aantal sectoren (o.a. post en logistiek)
de prijsdruk nog vrij hoog is, waardoor het voor opdrachtnemers lastig kan zijn het
toepasselijke cao-loon te betalen. De uitzendbranche geeft daarnaast aan dat inleners
niet altijd de juiste informatie over de inlenersbeloning verstrekken, wat het risico
van niet correcte betaling met zich meebrengt. Partijen wijzen, evenals in de tweede
monitor (bijlage bij Kamerstuk 34 108, nr. 29), op het feit dat men is overgegaan tot het instellen van sectorspecifieke keurmerken
en het ontwikkelen van standaard (contractuele) bepalingen, om de grip op (schakels
lager in) de keten te verbeteren.
Evenals in de vorige monitors onderstrepen vakbonden de preventieve werking van ketenaansprakelijkheid
voor loon. De ervaring is dat dreigen met deze maatregel veelal genoeg is om werkgevers
tot correcte betaling van het loon te doen overgaan. Vakbonden geven aan dat wanneer
de mogelijkheid zou bestaan om de opdrachtgever direct aansprakelijk te stellen, in
plaats van volgtijdelijk, dit de preventieve werking van de ketenaansprakelijkheid
voor loon verder zou versterken.
Onderzoek openbaarmaking inspectiegegevens
In het kader van de derde monitor is door het onderzoeksbureau SEO onderzoek gedaan
naar de effecten van de openbaarmaking van inspectiegegevens door de Inspectie SZW.
Dit onderzoek zal ik uw Kamer begin volgend jaar doen toekomen.
Meldingsplicht
Met de Was is beoogd een gelijk speelveld te creëren op de arbeidsmarkt. Ook voor
buitenlandse werknemers die door een buitenlandse dienstverrichter in Nederland worden
gedetacheerd. Met het oog daarop wordt in de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde
werknemers in de Europese Unie (WagwEU) voorzien in een meldloket voor buitenlandse
dienstverrichters waarin zij onder meer moeten aangeven welke dienst zij komen verrichten,
de periode van de dienstverrichting en het aantal werknemers dat daarbij betrokken
is. De werkzaamheden voor dit meldpunt zijn in volle gang. Er wordt een voorlichtingssite
opgezet voor buitenlandse dienstverrichters zodat zij kunnen zien wat van hen in dit
kader wordt verwacht.
Sociale partners uit de sector goederenvervoer over de weg hebben aangegeven het wenselijk
te vinden dat ook deze sector onder de meldingsplicht wordt gebracht. Daarmee zullen
ook buitenlandse transportondernemingen verplicht worden om eenmaal per jaar een melding
te doen. Hiermee wordt afgeweken van het in de memorie van toelichting bij de WagwEU
geuite voornemen om de transportsector in zijn geheel buiten de meldingsplicht te
laten. Omdat het verzoek van sociale partners aan zowel werkgevers- als werknemerskant
uit de sector zelf afkomstig was, heeft het kabinet besloten dit verzoek te honoreren.
De meldingsplicht draagt immers bij aan het voorkomen van schijnconstructies en bevordert
een gelijk speelveld tussen binnenlandse en buitenlandse transportondernemingen.
Voor vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers geldt dat zij recht hebben op
een deel van de arbeidsvoorwaarden die gelden voor Nederlandse werknemers; dit wordt
de «harde kern» genoemd. Het is aan sociale partners om aan te geven waarop de buitenlandse
werknemers recht hebben, omdat dit in een cao wordt geregeld. Uit een onlangs door
het Ministerie van SZW gepubliceerd onderzoek4 blijkt dat er in 14 cao’s bepalingen zijn opgenomen over de arbeidsvoorwaarden die
van toepassing zijn op gedetacheerde werknemers. Omdat eind 2018 niet alle relevante
cao’s, dat wil zeggen in die sectoren waar een substantieel aantal werknemers uit
het buitenland werkt, een duiding van de harde kern bevatten is aan sociale partners
het verzoek gedaan om hierin te voorzien. Dit heeft ertoe geleid dat de Stichting
van de Arbeid momenteel de laatste hand legt aan een handreiking voor cao-partijen
ten behoeve van het overleg in de sectoren. De informatie die sociale partners aanleveren
om de harde kern kenbaar te maken voor derden, wordt gepubliceerd op http://cao.minszw.nl onder het kopje «Posting of workers».
In de vierde Voortgangsrapportage aanpak schijnconstructies heeft mijn ambtsvoorganger
melding gemaakt van een door het Ministerie van SZW verricht onderzoek naar het voorkomen
van bepalingen over naleving en handhaving van cao-bepalingen5. Inmiddels heeft er een update van dit onderzoek plaats gevonden, waarop ik u bij
deze graag attent maak6.
Tot slot
Tegen de achtergrond van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (beoogde inwerkingtreding
1 januari 2020) waardoor delen van de publieke sector overgaan naar het marktregime
en daar ook cao’s zullen worden afgesloten, maak ik van de gelegenheid gebruik om
te verduidelijken wat de grenzen zijn van het vrijwillig volgen van cao’s. Ongebonden
werkgevers7 kunnen besluiten een bepaalde cao toe te passen op de arbeidsovereenkomsten van hun
werknemers, via een incorporatiebeding. Maar zij kunnen niet zonder meer alle bepalingen
van de betreffende cao toepassen, namelijk niet de afwijkingen van de wettelijke norm8 die cao-partijen in het kader van de cao-onderhandelingen overeen kunnen komen op
grond van het zogenaamde ¾-dwingend recht in afwijking van de wettelijke norm.
Zulke afwijkingen zijn voorbehouden aan werkgevers die zelf partij zijn bij een cao,
die via lidmaatschap van één van de cao-partijen direct zijn gebonden aan een cao
en/of die via algemeen verbindend verklaring zijn gebonden. De achterliggende reden
hiervoor is dat op deze manier het sociaal overleg wordt ondersteund, waartoe Nederland
zich ook internationaal verplicht heeft.
In twee specifieke gevallen is desondanks in het verleden aangegeven dat er enige
ruimte was, zodat betrokken partijen in de aanloop naar de gewenste situatie daarop
alvast vooruit konden lopen9. Het ging in deze gevallen om overgangssituaties waarbij een beperkt aantal werkgevers
bij invoering van de Wet werk en zekerheid nog niet voldeed aan de vereisten van betrokkenheid
bij en gebondenheid aan de cao, terwijl dit wel beoogd werd. In het ene geval omdat
een werkgeversvereniging nog in oprichting was, in het andere omdat een algemeenverbindendverklaring
nog niet was afgegeven.
Door de context van deze specifieke gevallen in het verleden nader te schetsen wil
ik benadrukken dat individuele, ongebonden werkgevers, wanneer zij een cao vrijwillig
volgen, geen gebruik kunnen maken van de in die cao overeengekomen afwijkingen van
¾-dwingend recht.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid