Brief regering : Aanwijzingsbevoegdheid in het hoger onderwijs
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 675 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 december 2018
In het debat over de voorinvesteringen en medezeggenschap hoger onderwijs heb ik toegezegd
uw Kamer per brief te informeren hoe de aanwijzingsbevoegdheid in elkaar zit, wat
er wel en niet kan met de aanwijzingsbevoegdheid en hoe deze bevoegdheid zich verhoudt
tot het recht op informatie van de medezeggenschap.1
Aanwijzingsbevoegdheid in het hoger onderwijs
Met de Wet versterking kwaliteitswaarborgen is per 1 januari 2014 voor bekostigde
hoger onderwijsinstellingen een aanwijzingsbevoegdheid ingevoerd. De aanwijzingsbevoegdheid
geeft mij de mogelijkheid bestuurlijk gericht in te grijpen door het geven van een
aanwijzing aan de raad van toezicht.
Ik kan een aanwijzing alleen geven wanneer er sprake is van wanbeheer van een of meer
bestuurders of toezichthouders. De wet benoemt limitatief wat er onder wanbeheer dient
te worden verstaan. In een af te geven aanwijzing moet ik met redenen omkleed aangeven
op welke punten sprake is van wanbeheer en welke maatregelen in verband daarmee worden
genomen. De aanwijzing dient evenredig te zijn aan het doel waarvoor zij wordt gegeven
en bevat een termijn waarbinnen de raad van toezicht aan de aanwijzing moet voldoen.
Het niet opvolgen van een aanwijzing is een overtreding van de bekostigingsvoorwaarden
en kan leiden tot een bekostigingssanctie.
Alvorens ik een aanwijzing kan afgeven moet er door de onderwijsinspectie – in voorkomende
gevallen in samenspraak met de NVAO – een onderzoek zijn verricht zoals bedoeld in
artikel 12a van de Wet op het onderwijstoezicht. Zoals ook in de toelichting bij de
wetgeving aangegeven zal het inspectierapport zware conclusies moeten bevatten over
één of meer van genoemde elementen van wanbeheer alvorens sprake kan zijn van mogelijk
inzet van de aanwijzingsbevoegdheid.2
Het geven van een aanwijzing is een ingrijpende doorkruising van de bestaande bestuurlijke
verhoudingen in het stelsel en moet worden gezien als ultimum remedium. Over het algemeen
zal een bestuurlijk overleg voldoende reden voor het instellingsbestuur zijn om tekortkomingen
op zo kort mogelijke termijn te verhelpen. Als dit niet het geval is en ook andere
interventies niet helpen, kan ik overwegen de aanwijzingsbevoegdheid in te zetten.3 Uw Kamer heeft verzocht om de aanwijzingsbevoegdheid drie jaar na inwerkingtreding
te evalueren. Door mijn ambtsvoorganger is in juli 2017 per brief aangegeven dat concrete
evaluatie naar de werking van de aanwijzingsbevoegdheid niet mogelijk is omdat deze
in de betreffende periode niet is ingezet.4
Aanwijzingsbevoegdheid en recht op informatie medezeggenschap
Uw Kamer heeft mij gevraagd uiteen te zetten hoe de aanwijzingsbevoegdheid zich verhoudt
tot het recht op informatie van de medezeggenschap.
In de wet is vastgelegd dat het college van bestuur de medezeggenschapsraad5, ongevraagd, tijdig alle inlichtingen die deze voor de vervulling van zijn taak naar
redelijkheid en billijkheid nodig kan hebben en, gevraagd, tijdig alle inlichtingen
die deze voor de vervulling van zijn taak naar redelijkheid en billijkheid nodig acht
verschaft. Bij de behandeling in uw Kamer van de Wet versterking bestuurskracht is
nadrukkelijk onderschreven dat moet worden voorkomen dat de medezeggenschap niet alle
informatie krijgt die voor het uitoefenen van zijn taak nodig is. Het belang van het
bestaan van een goede bestuurs- en medezeggenschapscultuur – waarin de medezeggenschapsorganen
ook echt en optimaal gebruik kunnen maken van hun arsenaal aan al bestaande mogelijkheden –
is daarbij benadrukt.6 In voorkomende gevallen ben ik bereid om in een bestuursgesprek de instelling indringend
te wijzen op haar wettelijke verplichtingen.7
Als de raad bepaalde informatie relevant vindt maar deze niet ontvangt dan kan het
orgaan daar (nogmaals) om verzoeken. De medezeggenschap kan voorts eventuele geschillen,
bijvoorbeeld over het recht op informatie, voorleggen aan de geschillencommissie medezeggenschap.
Onderdeel van deze procedure is het onderzoeken, door het college van bestuur, of
een minnelijke schikking mogelijk is. In gevallen waarin het college van bestuur het
orgaan is dat de beslissingsbevoegdheid heeft wordt het onderzoek uitgevoerd door
de raad van toezicht. Tegen een uitspraak van de geschillencommissie staat beroep
open bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam. Concluderend stel ik
vast dat er is voorzien in een passende procedure om als medezeggenschap het recht
op informatie te effectueren.
Zoals hierboven uiteengezet is de aanwijzingsbevoegdheid een ultimum remedium en kan
ik een aanwijzing alleen afgeven – na onderzoek door de inspectie – wanneer er sprake
is van wanbeheer van een of meer bestuurders of toezichthouders. Ik ben van mening
dat het in beginsel eerst aan de medezeggenschap is om met gebruik van bestaande wettelijke
rechten een eventueel geschil te beslechten.
Ik merk in verbinding met het recht op informatie van de medezeggenschap tot slot
op dat de medezeggenschapsmonitor een redelijk positief beeld laat zien over de informatieverstrekking.
Uit de monitor blijkt ook dat de tevredenheid van raadsleden over de medezeggenschap
in het algemeen afneemt naarmate het oordeel over een tijdige en voldoende informatievoorziening
ook afneemt.8 Dit gegeven illustreert het belang van een goede bestuurs- en medezeggenschapscultuur,
een cultuur waarbinnen het college van bestuur zich maximaal inspant om invulling
te geven aan het wettelijke informatierecht van de medezeggenschap.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap