Brief regering : Rapport TNO over de Stint
29 398 Maatregelen verkeersveiligheid
Nr. 643 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 december 2018
Inleiding
Op 1 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om de toelating van
de Stint te schorsen (Kamerstuk 29 398, nr. 613). Ik heb daartoe besloten gelet op de twijfels over de veiligheid van de Stint die
voortvloeiden uit een eerste verkennend onderzoek van de politie, het Nederlands Forensisch
Instituut en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Aanleiding voor dit eerste
verkennend onderzoek was het tragische ongeval in Oss. De ILT heeft vervolgens nader
onderzoek laten doen naar de technische werking en veiligheid van de Stint door TNO.
Gisteren heeft de ILT mij het onderzoek van TNO toegestuurd naar de technische werking
en veiligheid van de Stint. Dit rapport gaat niet over de toedracht van het ongeval.
Dat laatste wordt uitgezocht in het kader van het ongevalsonderzoek.
TNO concludeert dat het veiligheidsniveau van de onderzochte Buitenschoolse Opvang
Stints (hierna «BSO-Stint») ontoereikend is voor personenvervoer. Gelet op de wens
van uw Kamer1 om vaart te laten maken met het onderzoek van TNO en om hier vervolgens zo snel mogelijk
over geïnformeerd te worden, zend ik u hierbij het rapport toe2. Op basis van het rapport van TNO stel ik vast dat de eerdere twijfels over de veiligheid
van de Stint in dit rapport worden bevestigd. Daarom ben ik dan ook voornemens over
te gaan tot een intrekking van het aanwijzingsbesluit van de Stint.
Verder stuur ik u het TNO-rapport «Analyse verbetervoorstellen BSO Stint»3 met daarin de bevindingen van de 16 november jl. georganiseerde bijeenkomst voor
verbetervoorstellen voor de Stint. Daarnaast zend ik uw Kamer het rapport van de ILT
toe over de modificaties en modellen in relatie tot de Stint4.
Rapport TNO
De ILT heeft op 15 oktober jl. TNO gevraagd onderzoek te doen naar het veiligheidsniveau
van de BSO-Stint. De ILT heeft in dat kader TNO ook gevraagd te kijken naar de mogelijkheden
die TNO aanwezig acht om het veiligheidsniveau op een aanvaardbaar niveau te krijgen
mocht dit als onvoldoende worden beoordeeld.
Uit het onderzoek blijkt dat de drie onderzochte voertuigen aan geen van de door TNO
geformuleerde veiligheidsdoelstellingen voldoen. TNO concludeert dat het veiligheidsniveau
van de onderzochte voertuigen daarmee ontoereikend is voor personenvervoer. Op hoofdlijnen
betreft het de volgende punten.
• Geen van de onderzochte voertuigen halen de wettelijk vereiste remvertraging. Daarmee
is dit punt een andere constatering dan destijds door de Dienst Wegverkeer (RDW).
Bij één van de onderzochte voertuigen valt op dat er geen bedrijfsrem is gemonteerd
waarmee het voertuig kan worden afgeremd als de aandrijving niet meer beschikbaar
is of niet goed functioneert. De andere twee voertuigen hebben wel een bedrijfsrem
maar die is onvoldoende krachtig.
• De automatische parkeerrem kan leiden tot gevaarlijke situaties wanneer deze ongewenst
geactiveerd wordt tijdens het rijden. De kans dat dit gebeurt is vrij groot omdat
veel faalmodi leiden tot dit ongewenst activeren. Bovendien kan een stilgevallen voertuig
pas van een gevaarlijke plek verwijderd worden nadat de parkeerrem handmatig gelicht
wordt en het contact uitgeschakeld wordt. Dit zijn geen intuïtieve handelingen, zeker
niet in een panieksituatie.
• Het losraken van de nuldraad naar de gashendel leidt tot ongewenst versnellen van
het voertuig en een oncontroleerbare situatie voor de bestuurder. Bij twee voertuigen
is deze faalmodus wel controleerbaar door het terugdraaien van de gashendel tot de
nulstand. Het is echter niet waarschijnlijk dat een bestuurder in een panieksituatie
altijd de goede actie onderneemt als deze situatie zich voordoet.
• Voor alle onderzochte voertuigen geldt dat het ontbreken van een zitplaats leidt tot
veiligheidsrisico’s voor remmen en sturen door de grotere kans dat de bestuurder van
het voertuig valt. Dit leidt in alle rijsituaties tot een onbeheersbare situatie.
Er is immers geen bestuurder op het (rijdende) voertuig.
Intrekken aanwijzing
Eerder heb ik aangegeven dat ik een besluit over de duur van de schorsing op zijn
vroegst neem na het vernemen van de uitkomsten van het TNO-onderzoek.5 De eerdere twijfels over de veiligheid van de Stint, die aanleiding vormden voor
mijn besluit tot schorsing, worden in dit rapport bevestigd. Daarom ben ik voornemens
het aanwijzingsbesluit van de Stint in te trekken, waarmee het schorsingsbesluit zal
komen te vervallen. Ik heb de fabrikant op de hoogte gebracht van dit voornemen en
hem in de gelegenheid gesteld hierop zijn zienswijze te geven. Een intrekking betekent
dat opnieuw beoordeeld moet worden of de Stint kan worden toegelaten tot de openbare
weg. Deze beoordeling zal per type Stint moeten gebeuren.
Vervolgstappen
Ik besef dat de Stint voor met name de kinderopvangbranche, maar ook bijvoorbeeld
voor de postsector in een behoefte voorziet. De veiligheid van de bestuurder, passagiers
en mede-weggebruikers staat voor mij echter voorop. Om een eventuele terugkeer van
de Stint of een vergelijkbaar product op de weg mogelijk te maken zijn de volgende
stappen nodig. Allereerst dienen de problemen die beschreven staan in het rapport
van TNO, te worden verholpen. Vervolgens zal de Stint, net als bij iedere andere nieuwe
toelating voor een bijzondere bromfiets, moeten voldoen aan de eisen die volgen uit
het nog te herijken toelatingskader. Zoals ik uw Kamer heb gemeld in mijn brief van
5 december jl. (Kamerstuk 29 398, nr. 637) ben ik voornemens het huidige toetsingskader te herijken op basis van het advies
van de RDW en de SWOV en de wensen uit uw Kamer, zoals de aangenomen moties. Omdat
dit een zorgvuldig opgesteld en helder kader moet zijn dat toepasbaar is voor verschillende
soorten innovatieve voertuigen, met ieder hun eigen kenmerken, kost dit enige tijd.
Zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk begin februari 2019, zal ik een voorstel daarover
naar uw Kamer sturen.
Ik wil in dit voorstel in ieder geval de volgende punten meenemen. Het eisen van een
verklaring waarin de fabrikant bevestigt dat de duurzaamheid («durability») van de
systemen, voertuigdelen en uitrustingsstukken die essentieel zijn voor de functionele
veiligheid afdoende is getest en wordt gegarandeerd door goed vakmanschap en het eisen
van een risicobeoordeling. Daarnaast ziet dit op het aanscherpen van een aantal technische
eisen en de wijze van keuren op het gebied van reminrichting, maximale toegestane
massa van het beladen voertuig (inclusief laadvermogen) en de maximale afmetingen.
Verder overweeg ik ook een verplicht kwaliteitssysteem bij fabrikanten en toezicht
op de fabricage door middel van jaarlijks bezoek en evaluatie, en een steekproefsgewijze
controle.
Zoals ik uw Kamer eerder heb geschreven brengen sommige voorstellen uit de adviezen
dilemma’s met zich mee. Zo kijk ik nog naar de betekenis van een verschil in de toelatingseisen
tussen particulier vervoer (dus alleen voor eigen gebruik), personenvervoer en goederenvervoer.
Daarnaast zal ik onder meer kijken naar de relatie van het toepassingskader met onder
meer de Machinerichtlijn. Op deze twee punten is nadere toelichting gevraagd aan de
RDW en dat verwacht ik nog deze maand. Verder kijk ik ook naar de suggestie om de
toelating tot de weg in eerste instantie voor een tijdelijke duur toe te staan, mede
in het licht van het feit dat ook de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) onderzoek
doet naar het toelatingskader voor bijzondere bromfietsen. Een ander specifiek voorstel
betreft de opmerkingen die SWOV maakt in relatie tot de plek op de openbare weg waar
bijzondere bromfietsen mogen rijden. Dat is ingrijpend en niet realiseerbaar op de
korte termijn, en zal ik ook bezien bij de uitwerking van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid
2030. Tegelijk vind ik het advies om onveilige situaties zoveel mogelijk te vermijden
en extra voorzichtig te zijn daar waar dat niet mogelijk is, bijzonder behartigenswaardig.
Ik zal daarom een gezamenlijk overleg organiseren met de kinderopvangbranche en SWOV
waarin ik hen uitnodig een plan van aanpak op te stellen hoe hieraan invulling kan
worden gegeven. Gedacht kan worden aan het verkennen van veilige routes en betere
informatievoorziening aan de bestuurder. Daarnaast zal ik bezien of we via de fabrikant
nadere voorwaarden kunnen afspreken aan het gebruik van de Stint ten behoeve van de
verkeersveiligheid zoals het verplicht organiseren van een rijopleiding.
Andere onderdelen uit de voorlopige adviezen van de RDW en SWOV en sommige voorstellen
vanuit uw Kamer vergen aanpassing van wet- en regelgeving, waardoor deze niet op korte
termijn te realiseren. Zoals ik mijn brief van 5 december jl. aan uw Kamer heb geschreven,
kom ik daarom later nog met een tweede fase van de herijking. Hierin betrek ik de
aanvullende punten uit het definitief advies van de RDW en SWOV. Daarnaast neem ik
de uitkomsten mee van de overige onderzoeken, waaronder het onderzoek van de OVV.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.