Brief regering : Verslag Landbouw- en Visserijraad van 19 november 2018
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1139 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 december 2018
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van de Landbouw- en Visserijraad
die op 19 november jl. plaatsvond te Brussel. In die context informeer ik u tevens,
conform mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg (AO) Landbouw- en Visserijraad
van 13 november jl., over wat is gewisseld met betrekking tot het advies van de Europese
Rekenkamer over de Commissievoorstellen voor het toekomstige Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
(GLB).
Verder informeer ik uw Kamer hierbij over de laatste stand van zaken in de onderhandelingen
over de richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken.
Onderwerpen op de Landbouw- en Visserijraad
Vaststellen vangstmogelijkheden 2019 en 2020 voor bepaalde diepzeevissen
Politiek akkoord
De Raad heeft een politiek akkoord bereikt over de maximaal toegestane vangstmogelijkheden
(Total Allowable Catches, TAC’s) voor 2019 en 2020 van bepaalde bestanden van diepzeevissen. Het definitieve
compromisvoorstel is met unanimiteit door de Raad aangenomen.
In het akkoord staan onder meer TAC’s voor Zwarte haarstaartvis, Alfonsino’s, Rondneusgrenadier,
Noordelijke grenadier en Zeebrasem. Daarnaast is een zeer geringe toegestane bijvangst
voor diepzeehaaien vastgelegd. De TAC voor de Zeebrasem is met 20% verlaagd. Verder
zijn voor drie visserijsoorten, waaronder Gaffelkabeljauw, de TAC’s uit het voorstel
verwijderd.
Nederland heeft geen belangen in de diepzeevisserij, maar hecht eraan dat het beheer
van visserijbestanden in alle Europese wateren op duurzame wijze wordt gerealiseerd.
Ik ben tevreden met het bereikte akkoord, waarin wetenschap en het voorzorgsbeginsel
leidend zijn.
Toekomst GLB: Verordening inzake de financiering, het beheer en de monitoring van
het GLB (Horizontale verordening)en Wijzigingsverordening gemeenschappelijke marktordening
voor landbouwproducten (GMO-verordening)
Voortgang en gedachtewisseling
Tijdens de Raad vond een gedachtewisseling plaats over de verordening inzake financiering,
beheer en de monitoring van het GLB (Horizontale verordening) en de verordening gemeenschappelijke
marktordening voor landbouwproducten (GMO-verordening). Om het debat richting te geven
had het Voorzitterschap de volgende vragen aan de delegaties voorgelegd: 1) wat is
uw positie ten aanzien van de aanpassingen in de Horizontale verordening, met name
wat betreft de toegenomen verantwoordelijkheden voor nationale autoriteiten? 2) Vindt
u dat de jaarlijkse prestatiebeoordelingsrapporten leiden tot een efficiënter management
van het GLB? 3) Wat vindt u van de huidige marktsteunmaatregelen en van hun effectiviteit
in de afgelopen jaren? En 4) bent u van mening dat de huidige beschikbare instrumenten
al afdoende zijn om flexibel en tijdig te reageren op een marktcrisis of vindt u het
noodzakelijk om de bestaande instrumenten aan te vullen om hun reactievermogen en
flexibiliteit te verbeteren?
Horizontale verordening
Commissaris Hogan herhaalde aan het begin van de tafelronde dat het nieuwe GLB beoogt
de focus te leggen op prestaties, subsidiariteit en vereenvoudiging. De beoordeling
door de Europese Commissie van de nationale strategische GLB-plannen moet zorgen voor
een gelijk speelveld. Daarnaast moet deze inzet zorgen voor een verlichting van de
controlelast bij de lidstaten aan de achterkant.
In grote lijnen was er brede steun vanuit de lidstaten voor de nieuwe prestatiegerichte
benadering van het toekomstige GLB. Veel lidstaten, waaronder Nederland, waren echter
van mening dat het voorliggende voorstel te verregaande en gedetailleerde middelvoorschriften
bevat, waardoor lidstaten opgezadeld worden met onnodige administratieve lasten. Daar
staat tegenover dat een aantal lidstaten op technisch niveau ook neigt naar behoud
van de controle- en verantwoordingsmechanismen, met name door ervaringen met de financiële
correcties. Veel delegaties hadden zorgen over de deadline van 15 februari voor het
indienen van het jaarlijkse rapport over output- en resultaatindicatoren, een datum
die tenminste voor de outputindicatoren voortvloeit uit de algemene Financiële Verordening.
Daarnaast riep de verplichting om jaarlijks te rapporteren over resultaatindicatoren
veel weerstand op. Tot slot zetten veel lidstaten vraagtekens bij het voorstel van
de Commissie om zichzelf auditmogelijkheden toe te kennen die reiken tot op het boerenerf.
Ik heb tijdens de Raad de kabinetspositie conform het BNC-fiche (Kamerstuk 34 965, nr. 2) ingebracht. Ik heb steun uitgesproken voor de overgang naar een prestatiegericht
GLB. Ik heb ook aangegeven dat Nederland voorstander is van het single audit systeem, waarbij de Europese Commissie zich baseert op de audits door de certificerende
instantie van de lidstaat. Ik kon daarbij niet instemmen met de ruime mogelijkheden
die de Commissie zichzelf toe-eigent om te beslissen wanneer afgeweken kan worden
van het single audit model. Dergelijke beslissingen dienen de uitzondering op de regel te zijn en op basis
van objectieve criteria genomen te worden. Ten aanzien van de rapportageverplichting
ben ik van mening dat die past bij het nieuwe model, omdat het volgen en waar nodig
tijdig bijsturen van resultaten daarin centraal staat.
Eurocommissaris Hogan verwelkomde de steun van de delegaties voor de prestatiegerichte
benadering. Als reactie op de kritiek over de jaarlijkse resultaatbeoordelingsrapporten
zei hij dat dit veel minder werk zal meebrengen dan de lidstaten op dit moment denken.
Hij herhaalde nogmaals dat het doel van het nieuwe GLB juist vereenvoudiging van beleid
en meer subsidiariteit is.
GMO-verordening
Ten aanzien van de GMO-verordening meldde Hogan dat de Europese Commissie zo dicht
mogelijk bij de status quo wil blijven aangezien de Omnibusverordening al veel verbeteringen
heeft gebracht die pas dit jaar van toepassing zijn geworden. Wel stelt de Commissie
voor om de sectorale steunregelingen over te hevelen naar de Strategische GLB-plannenverordening
om voor meer samenhang tussen de diverse interventies en een betere afbakening van
de rollen tussen de EU en de lidstaten te zorgen.
Over het algemeen waren de meeste lidstaten eensgezind dat er geen fundamentele veranderingen
nodig zijn in de interventiesystematiek van de GMO-verordening. De lidstaten waren
van mening dat er op dit moment voldoende instrumenten voor handen zijn om te kunnen
reageren op marktcrises. Wel vroeg een aantal lidstaten om het slagvaardiger maken
van die instrumenten zodat er sneller en effectiever ingegrepen kan worden in geval
van marktincidenten.
Nederland heeft ingebracht dat het huidige vangnet, bestaande uit de diverse marktmaatregelen,
over het algemeen goed functioneert. Een fundamentele wijziging hiervan is dan ook
niet nodig. Wel zijn er in de GMO-wijzigingsverordening aanpassingen nodig om de positie
van de boeren te versterken zodat zij de risico’s zelf kunnen opvangen. Ik heb hier
tijdens de Raad aandacht voor gevraagd. Er zou meer inspanning geleverd kunnen worden
om het opzetten van verzekeringen en fondsen te stimuleren. Producentenorganisaties
en brancheorganisaties kunnen hierbij een belangrijke rol vervullen, zowel op het
gebied van verduurzaming als risicobeheer. Hoewel de Omnibusverordening veranderingen
teweeg heeft gebracht op het gebied van producentenorganisaties, crisismaatregelen
en verduidelijking van de uitzonderingen op de mededingingsregels, hebben we een diepgaander
debat nodig over hoe producenten- en brancheorganisaties boeren kunnen helpen om risico’s
het hoofd te bieden en of verdere verduidelijking van de mededingingsregels wenselijk
is. Ik heb het Voorzitterschap gevraagd om deze discussie op de agenda te zetten.
Marktsituatie landbouwproducten
Informatie van de Europese Commissie en gedachtewisseling
Commissaris Hogan meldde dat de situatie in veel landbouwsectoren redelijk stabiel
is, ondanks de moeilijke klimaatomstandigheden in de afgelopen zomer. De droogte heeft
met name in Duitsland en grote delen van Frankrijk, de Benelux, Polen, Scandinavië
en de Baltische staten gezorgd voor lagere opbrengsten.
De suikermarkt kreeg verreweg de meeste aandacht. Het Europese quotasysteem voor suiker
is op 30 september 2017 afgelopen. Het areaal suikerbieten en de suikerproductie in
de EU is in het productieseizoen 2017–2018 fors gestegen (rond 20%), waardoor de EU
een netto-exporteur van suiker is geworden. In combinatie met de gestegen suikerproductie
in andere belangrijke producerende landen is de suikerprijs echter sterk gedaald,
met een dieptepunt in augustus jl.
Een aantal lidstaten uitte hier ernstige zorgen over en vroeg de Commissie om de private
opslag van suiker te steunen. Andere lidstaten stelden dat de suikermarkt momenteel
aan het stabiliseren is. Door de verwachte afname van de mondiale suikerproductie
in het lopende seizoen 2018–2019 en meer nog in 2019–2020 hebben de suikerprijzen
op de internationale termijnmarkten een stijgende lijn ingezet. Deze lidstaten zagen
geen oplossing in private opslag aangezien dit de markt juist kan verstoren, waardoor
herstel van de prijs langer kan duren.
Ik heb namens Nederland aangegeven geen voorstander te zijn van de inzet van het instrument
private opslag omdat dit instrument geen oplossing is voor de kern van het probleem,
namelijk het grote aanbod van suiker. De sector zal de productie op de vraag moeten
afstemmen.
Ook de Europese Commissie gaf aan geen voorstander te zijn van interventies in de
suikermarkt. Wel kondigde Hogan aan dat hij een High Level Meeting bijeen zal roepen om de situatie in de suikersector te bespreken.
Taskforce voor het Afrikaanse platteland (TFRA)
Gedachtewisseling
De Raad besprak ook de voortgang van het werk van de Taskforce voor het Afrikaanse
platteland (TFRA). De TFRA bestaat uit elf internationale experts, met de taak om
tot ideeën te komen over het bevorderen van de vitaliteit van het Afrikaanse platteland
en het vergroten van de rol van de EU bij het creëren van banen in de Afrikaanse landbouwsector.
Tom Arnold, de voorzitter van de TFRA, zal op 18 december tijdens het EU-Afrika forum
dat in Wenen plaatsvindt, een rapport presenteren met aanbevelingen en voorstellen
voor initiatieven in het kader van de gezamenlijke Afrika-EU-strategie. Hoewel dit
rapport nog niet klaar is, gaf Arnold een doorkijk naar de bevindingen uit dit rapport.
Het genereren van banen voor jongeren is volgens Arnold de grootste prioriteit. De
agro-industrie kan hier een sleutelrol in spelen.
Om ook de inbreng en ideeën van de lidstaten te verzamelen had de Europese Commissie
een document opgesteld met twee vragen: welke prioriteiten ziet u op het gebied van
een versterkte politieke dialoog met Afrika op het gebied van landbouw en voedselproductie?
En, hoe kunnen de Commissie en lidstaten samenwerken om zo de impact van hun steun
en investeringen in het Afrikaanse platteland en landbouwontwikkeling maximaliseren?
De meeste lidstaten juichten het werk van TFRA toe. De lidstaten waren zich ervan
bewust dat een goede ontwikkeling van het Afrikaanse platteland ook belangrijk is
voor de EU. Het opleiden van jongeren voor het produceren van voedsel, het versterken
van de lokale agro-industrie, het versterken van gezinsbedrijven en het duurzaam inzetten
van nationale hulpbronnen en plattelandsontwikkeling is een greep uit de suggesties
die lidstaten voordroegen.
Nederland, dat in 2016 in Noordwijk de eerste High Level Ministeriële bijeenkomst
tussen Afrikaanse Unie (AU), de EU en belangrijke partners over samenwerking op landbouwgebied
heeft georganiseerd, steunt het partnerschap tussen EU en AU voor verbeterde landbouwsamenwerking.
Een goede samenwerking tussen EU en AU kan bijdragen aan de uitvoering van de Agenda
2030 voor duurzame ontwikkeling, de Malabo-verklaring1 en het Klimaatakkoord van Parijs. Nederland zou daarbij graag willen inzetten op
jeugd, innovatie (digitalisering) en gendergelijkheid.
Daarnaast heb ik benadrukt dat het belangrijk is om voldoende aandacht te houden voor
de vier gezamenlijk overeengekomen aandachtsgebieden tussen EU en AU, namelijk: verantwoorde
private investeringen en markttoegang; onderzoek, innovatie en digitalisering in de
landbouw; watergebruik en waterbeheer in de landbouw in een klimaatbestendige omgeving;
en klimaatslimme landbouw en het verminderen van voedselverliezen en voedselverspilling.
Ik heb ook aangegeven de Nederlandse ervaringen met kringlooplandbouw te willen delen
met de lidstaten en de Europese Commissie.
Tot slot heb ik bepleit dat een nauwe samenwerking tussen de verschillende diensten
van de Europese Commissie, de lidstaten, financiële instellingen, agro-industrie,
academische wereld, NGO’s en internationale organisaties cruciaal is bij het verder
helpen ontwikkelen van het Afrikaanse platteland.
Uitdagingen op het vlak van plantgezondheid en gewasbescherming
Gedachtewisseling
Het Oostenrijks Voorzitterschap had een gedachtewisseling geagendeerd over uitdagingen
in het veld van plantgezondheid en gewasbescherming. Door mondialisering en klimaatverandering
neemt volgens het Oostenrijkse voorzitterschap het risico op het introduceren van
plantenziekten toe. Preventie is daarbij een van de hoekstenen van het nieuwe Europese
plantgezondheidsbeleid. In dit verband vroeg het Voorzitterschap aan de delegaties
welke acties volgens hen ondernomen moeten worden om de impact van nieuwe exotische
plantenziekten op landbouw, bosbouw en het milieu te reduceren.
Daarnaast leidt het strenge goedkeuringsproces voor de werkzame stoffen tot vermindering
van het aantal beschikbare gewasbeschermingsmiddelen, waardoor de Europese boeren
bij het telen van gewassen in problemen kunnen komen. Dit leidt tot het steeds vaker
verlenen van tijdelijke vrijstellingen door de lidstaten en dus tot een ongelijk speelveld.
Het Voorzitterschap vroeg aan de lidstaten wat zij vinden van de huidige ontwikkelingen
van het goedkeurings- en machtigingssysteem op EU-niveau, en wat volgens de lidstaten
de gevolgen zijn voor de Europese landbouw en landbouwers van de niet-goedkeuring
van bepaalde werkzame stoffen.
Commissaris Andriukaitis lichtte toe dat de nieuwe Plantgezondheidsverordening een
verbetering inleidt. Het moet voorkomen dat er plantziekten zoals Xylella fastidiosa
worden ingesleept. Xylella fastidiosa heeft sinds 2013 veel schade aangericht. Om
dergelijke incidenten in de toekomst te voorkomen, zal het niveau van fytosanitaire
bescherming maar ook van de bestrijding worden verhoogd. De nieuwe Plantgezondheidsverordening
die in december 2019 in werking treedt, zal meer geharmoniseerde controles mogelijk
maken. Andriukaitis riep lidstaten op om voldoende capaciteit te reserveren om deze
hoge beschermingsniveau ook daadwerkelijk te kunnen realiseren. Ook benadrukte hij
dat er meer bewustzijn gecreëerd moet worden bij telers, handelaren en burgers ten
aanzien van de noodzaak van voorzorgsmaatregelen die in de nieuwe verordening worden
voorgeschreven.
De Commissaris meende verder dat de lidstaten het goedkeurings- en machtigingssysteem
niet optimaal benutten. Lidstaten voldoen vaak niet aan de deadlines voor het verlenen
van goedkeuringen of de erkenning van de door andere lidstaten goedgekeurde stoffen.
Deze wederzijdse erkenningssysteem is juist bedoeld om de toegang van landbouwers
tot geschikte gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren. Verder sprak Andriukaitis zorg
uit over het toenemende gebruik van tijdelijke vrijstellingen voor gewasbeschermingsmiddelen
door de lidstaten.
De meeste lidstaten spraken hun steun uit voor de bewustwordingscampagnes. Een grote
groep van lidstaten stelde zich op het standpunt dat er veel meer controles moeten
komen op import uit derde landen. Deze groep lidstaten pleitte voor een zogenaamd
«gesloten importsysteem» waarbij de import van planten en vruchten met hoog risico
uit derde landen slechts wordt toegestaan na uitgebreide risicoanalyse. Ten aanzien
van gewasbeschermingsmiddelen merkten enkele lidstaten op dat de Europese Commissie
zelf voor de erkenning van stoffen moet zorgen. De tijdelijke vrijstellingen zouden
daarnaast per regio moeten worden verleend zodat lidstaten niet afzonderlijk daarover
beslissen.
Ik heb namens Nederland gemeld dat de nieuwe plantgezondheidsverordening voldoende
handvatten biedt om de komende decennia het hoofd te kunnen bieden aan de effecten
van de globalisering van de handel en de klimaatverandering. Daarbij is Nederland
een groot voorstander van het zogenaamde «open importsysteem» waarbij via proportionele
fytosanitaire maatregelen het verslepen van ernstige plantenziekten wordt tegengegaan
zonder daarbij de internationale handel in planten en plantaardig materiaal onnodig
te verstoren. Ik heb ook ingebracht dat Nederland zich richt op een zo breed mogelijke
toepassen van geïntegreerde gewasbescherming. Hiervoor zijn naast een breed palet
aan preventieve en niet-chemische maatregelen ook gewasbeschermingsmiddelen nodig.
Verder heb ik de Commissie opgeroepen tot het vereenvoudigen van het proces voor de
goedkeuring van laag-risicostoffen op Europees niveau en van het proces voor de toelating
van laag-risicomiddelen op nationaal niveau. Ik heb ook aangegeven dat de «Minor Uses Coordination Facility» een mooi instrument is om de kosten voor gewasbescherming en registratie van middelen
voor kleine teelten zo laag mogelijk te houden.
Diversenpunt: Uitvoering van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV)
De Raad besprak als diversenpunt de stand van zaken rond de uitvoering van het EFMZV.
De Commissie gaf aan dat we naar het einde van de programmaperiode 2014–2020 gaan.
Er is een aanzienlijk risico dat een deel van het fonds verloren raakt vanwege een
lage benutting: de besteding zit nu op 13%. Daarmee loopt het fonds duidelijk achter
op andere fondsen. Weliswaar zijn de regelgeving en programma’s laat aangenomen, maar
dat mag volgens de Commissie vier jaar later geen excuus meer zijn.
Een aantal lidstaten gaf te kennen dat de nationale uitvoering van het EFMZV te wensen
overlaat. Dit is mede te wijten aan de late totstandkoming van de verordening en de
complexiteit aan regels. Een groep lidstaten gaf aan extra inzet te plegen om voortgang
te boeken.
De Commissie wees erop dat de sector meer verwacht en dat we resultaten moeten laten
zien. De Commissie vroeg met nadruk om politieke aandacht voor deze situatie.
Rapport Europese Rekenkamer over de voorstellen voor het nieuwe GLB
Tijdens het AO van 13 november jl. heb ik u toegezegd dat ik uw Kamer zou informeren
over wat in de Landbouw- en Visserijraad van 19 november zou worden gewisseld over
het advies van de Europese Rekenkamer (ERK) van 7 november 2018 over de voorstellen
voor het toekomstige GLB.2 In tegenstelling tot eerdere signalen is hier in de Raad door de Commissie slechts
zijdelings bij stilgestaan. Eurocommissaris Hogan gaf wel aan de kritiek van de Europese
Rekenkamer op een aantal wezenlijke punten niet te delen.
In de vergadering van de Commissie Landbouw en Plattelandsontwikkeling van het Europese
Parlement van 21 november jl. heeft Commissaris Hogan dit nader toegelicht en uitgebreid
gereageerd op het advies van het ERK. Hogan verwerpt een aantal van de kritiekpunten
van de ERK, omdat deze gebaseerd zijn op een naar de mening van de Commissaris deels
onjuiste interpretatie en uitleg van de voorstellen. Hogan benadrukte in het Europees
Parlement dat de voorstellen van de Commissie het resultaat zijn van een lange en
grondige voorbereiding met een gedegen onderbouwing voor de gemaakte keuzes in de
voorstellen. Volgens de Commissaris laat die onderbouwing zien dat de voorstellen
voor de nieuwe groene architectuur van het toekomstige GLB zullen leiden tot betere
realisatie van de doelen op het gebied van leefomgeving en klimaat. Commissaris Hogan
gaf ten algemene aan dat de voorstellen van de Commissie doelen bevatten die aansluiten
op de in de effectbeoordeling onderkende behoeften. De Commissaris gaf ook aan dat
nut en noodzaak van de directe betalingen als bijdrage aan het landbouwinkomen en
als instrument om publieke doelen te realiseren wel degelijk is aangetoond, in tegenstelling
tot wat de ERK stelt. En verder meent hij dat de Commissie voorstellen voor de effectbeoordeling
en verantwoording over het gemeenschappelijke landbouwbeleid heeft gedaan op basis
waarvan een goede beoordeling van de werking van het gemeenschappelijk beleid mogelijk
is. Commissaris Hogan gaf aan een uitgebreid antwoord aan de ERK te zullen schrijven
en hierover met de ERK te overleggen.
In het AO van 13 november hebben verschillende leden van de vaste commissie voor Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit mij gevraagd naar mijn beoordeling van het ERK-advies over
de GLB-voorstellen van de Europese Commissie. Over deze voorstellen wordt momenteel
onderhandeld in Brussel. Het lijkt mij verstandig om het advies van de Europese Rekenkamer
en de reactie van de Commissie daarbij te betrekken.
De ERK is kritisch over het instrument van de directe betalingen en meent dat de inzet
hiervan niet goed onderbouwd is. Voorts meent de ERK, en ik ben het daarmee eens,
dat het van belang is om gedegen invulling te geven aan de instrumenten op het gebied
van leefomgeving en klimaat. Deze doelen moeten, mede in verband met het gelijke speelveld,
Europees vastgelegd worden en mogen niet vrijblijvend zijn. Verbetering van de voorstellen
op dit punt zijn wenselijk. Ik streef daarom naar een ambitieuzere inzet op EU-niveau
voor het nastreven van leefomgeving- en klimaatdoelen. De inzet van het Regeerakkoord
(bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) dat het GLB minder moet worden gericht op inkomenssteun en meer op het realiseren
van publieke doelen is in lijn met beide punten van de ERK.
Ik deel echter niet het pleidooi van de ERK voor het handhaven van het 30 jaar oude
«geïntegreerde beheers- en controlesysteem» met identieke voorschriften voor alle
lidstaten. Ook bij de controles is meer subsidiariteit en een verschuiving van middelvoorschriften
naar doelvoorschriften geboden om het systeem doelmatiger te maken. Voorwaarde is
dat verantwoordelijkheden goed zijn belegd in de lidstaten. Ik ben het wel met de
ERK eens dat daarvoor een gedegen systeem van doelen en indicatoren nodig is.
Ten slotte ben ik het met de ERK eens dat voor de beoordeling van de nationale strategische
plannen van de lidstaten door de Commissie meer helderheid over criteria en transparantie
nodig is.
Richtlijn oneerlijke handelspraktijken
Op 21 november jl. vond de derde triloog (onderhandeling tussen Europese Commissie,
Europees Parlement en Raad) over het voorstel voor een richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken
(OHP’s) in de voedselvoorzieningsketen plaats. Het Oostenrijks voorzitterschap heeft
op 26 november jl. aan het Speciaal Landbouwcomité, het voorportaal van de Landbouw-
en Visserijraad, een terugkoppeling gegeven van deze onderhandelingsronde.
Zoals ik uw Kamer eerder bij brief van 9 november jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1137) meldde, heeft een groot deel van de amendementen van het Europees Parlement betrekking
op uitbreiding van de lijst van verboden OHP’s. In de triloog is overeengekomen om
de meer dan 40 door het Europees Parlement gewenste aanvullende OHP’s terug te brengen
tot vijftien, boven op de acht OHP’s uit het oorspronkelijke Commissievoorstel. Het
voorstel voor een verbod voor afnemers om bovenwettelijke eisen te stellen op het
gebied van milieu of dierenwelzijn is daarmee van tafel. Verder is het Voorzitterschap
met het Europees Parlement voorlopig overeengekomen om de mogelijkheid tot mediation
of een andere wijze van alternatieve geschillenbeslechting in de richtlijn op te nemen.
Het Europees Parlement houdt vooralsnog vast aan de wens om het toepassingsgebied
te verruimen tot alle schakels in de voedselvoorzieningsketen, leveranciers én afnemers,
ongeacht hun omvang. Ook houdt het Europees Parlement eraan vast dat het voorstel
ook van toepassing is op afnemers die zich buiten de EU bevinden en producten afzetten
binnen de EU, en dat «aan de verkooptransactie gekoppelde diensten» binnen het bereik
van de richtlijn vallen.
Op 6 december vindt de vierde triloog plaats. Met het oog op die bespreking zal het
Speciaal Comité Landbouw op 5 december worden gevraagd om aanpassing van het Raadsmandaat.
Het Oostenrijks voorzitterschap zoekt daarin ruimte om de wensen van het Europees
Parlement tot uitbreiding van het toepassingsgebied en de lijst van OHP’s gedeeltelijk
te kunnen accommoderen om zodoende voor het einde van het jaar tot een compromis te
kunnen komen. Nederland zal daarbij zoveel mogelijk vasthouden aan de uitgangspunten
van bescherming van de zwakste schakels in de keten en minimumharmonisatie met ruimte
voor nationale uitbreiding.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit