Brief regering : Beantwoording brieven LTO Glaskracht en NEPROM t.a.v. wetsvoorstel tot wijziging van de Crisis- en herstelwet in verband met het versnellen van de woningbouw en het faciliteren van duurzame ontwikkeling
35 013 Wijziging van de Crisis- en herstelwet in verband met het versnellen van woningbouw en het faciliteren van duurzame ontwikkeling, zoals het verduurzamen van het energiegebruik
Nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 december 2018
Op 5 september 2018 heb ik het wetsvoorstel tot wijziging van de Crisis- en herstelwet
in verband met het versnellen van de woningbouw en het faciliteren van duurzame ontwikkeling
bij u ingediend.1 U heeft van de Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO) Glaskracht Nederland en de Vereniging
van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen (NEPROM) reacties ontvangen op
dit voorstel.
Hierbij ga ik, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in
op uw verzoek van 6 november jl. waarin u mij vraagt om een reactie te geven op het
bericht dat LTO Glaskracht Nederland op 31 oktober 2018 per e-mail aan de vaste commissie
voor Binnenlandse Zaken stuurde.
Ook ga ik in op uw verzoek van 12 oktober 2018 te reageren op de brief van de NEPROM,
die de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken 27 september jl. heeft ontvangen.
LTO Glaskracht Nederland
In haar bericht betoogt LTO Glaskracht Nederland dat ik een onjuist beeld schets van
het proces van herverkaveling op grond van de Wet inrichting landelijk gebied (hierna:
de Wilg). Ook stelt LTO Glaskracht Nederland dat ik de aangenomen motie van de leden
Ronnes en Laan-Geselschap naast mij neerleg.2
Naar aanleiding van het bericht van LTO Glaskracht Nederland is op 5 november jl.
overleg gevoerd met LTO Glaskracht Nederland, het Ministerie van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit en het Kadaster. Dit gesprek maakt deel uit van een reeks gesprekken
die voor het zomerreces van 2018 is gestart. Vervolgens is er nogmaals met LTO Glaskracht
Nederland en het Ministerie van LNV gesproken op 23 november jongstleden.
In de gesprekken heeft LTO Glaskracht Nederland opnieuw het belang van herstructurering
van glastuinbouwgebieden benadrukt. Uit de gesprekken blijkt dat LTO Glaskracht Nederland
zeker wil stellen dat provincies voor die herstructurering het wettelijke instrumentarium
voor landinrichting, kunnen inzetten.
Ik onderken de noodzaak en urgentie van herstructurering van glastuinbouwgebieden
ten volle. De gebiedsopgaven zijn meervoudig waardoor een integrale gebiedsaanpak
geboden is. In de gesprekken op 5 en 23 november is opnieuw gesproken over de knelpunten
waar LTO Glaskracht Nederland tegen aanloopt in gebieden. LTO Glaskracht Nederland
heeft aangegeven dat het herstructureringsproces in de WILG zeer goed omschreven is;
men wil voor de herstructurering van glastuinbouwgebieden gebruik maken van de wet.
De deelnemers aan het gesprek hebben gezamenlijk vastgesteld dat tot op heden geen
ervaring is opgedaan met het bestaande landinrichtingsinstrumentarium ten behoeve
van de herstructurering van glastuinbouwgebieden inclusief de kassen en andere gebouwen.
Ook het onteigeningsinstrument is dus nog niet ingezet voor dat doel.
LTO Glaskracht Nederland heeft toegezegd dat zij op korte termijn in ieder geval één
gebied zal aandragen waarin bij wijze van pilotproject zo’n gebiedsproces met alle
relevante partijen kan worden gestart. Uitgangspunt hierbij is dat de betrokkenen
aan de slag willen met de herstructurering van hun gebied. Dan kan de benodigde ervaring
met landinrichting voor herstructurering van glastuinbouwgebieden worden opgedaan.
Vertegenwoordigers van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zullen – zoals toegezegd
in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 35 013, nr. 6) – in samenspraak met de glastuinbouwsector en andere betrokken overheden aan de
slag gaan om een effectieve inzet van het huidige instrumentarium voor de herstructurering
van glastuinbouwgebieden te bevorderen.
Het verplicht herverkavelen van gebouwen blijft voor mij op dit moment niet een optie
die ik verder wil onderzoeken. Allereerst zal bezien moeten worden op welke wijze
het herstructureringsproces met inzet van het bestaande instrumentarium verder kan
worden gebracht. Het is nu eerst opportuun dat gebiedsprocessen worden geïnitieerd
waarbij met toepassing van de instrumenten en procedures van de Wilg de herstructurering
van enkele glastuinbouwgebieden ter hand wordt genomen.
Gelet ook op deze afspraken, bestaat op dit moment geen noodzaak om verplichte herverkaveling
via de Crisis- en herstelwet mogelijk te maken. Dit is de uitkomst van het onderzoek
dat ik heb verricht ter uitvoering van de eerder bedoelde motie. Als blijkt dat het
in sommige situaties toch noodzakelijk is het herverkavelingsinstrument in te zetten
komt de regering hier graag op terug in uw Kamer. Zoals ik al aangaf in de nota naar
aanleiding van het verslag is ook in de Omgevingswet een experimenteermogelijkheid
opgenomen waarvan in dat geval eventueel gebruik kan worden gemaakt.
Reactie NEPROM
Allereerst wil ik benadrukken dat ik blij ben dat de NEPROM met instemming kennis
heeft genomen van het wetsvoorstel en de urgentie om de woningbouwproductie te versnellen
onderschrijft. Bij de procedures tot aanwijzing van experimenten blijf ik periodiek
contact onderhouden met de NEPROM. De NEPROM heeft nog wel een aantal vragen en suggesties
ten aanzien van het wetsvoorstel. Hieronder zal ik ingaan op de verschillende punten
die door de NEPROM zijn aangedragen.
Projectuitvoeringsbesluit
De NEPROM juicht de uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden van het projectuitvoeringsbesluit
toe. In het verlengde hiervan reageert de NEPROM op de coördinatieregeling die is
opgenomen in het concept van het wetsvoorstel «Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht
in verband met de Omgevingswet (wijzigingswet Awb)». Deze reactie heeft de NEPROM
ook naar voren gebracht in het kader van de consultatie van een concept van het wetsvoorstel
tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, die eerder dit jaar heeft plaats
gevonden. De consultatiereacties, waaronder die van de NEPROM, worden op dit moment
verwerkt voordat het wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State wordt aangeboden.
Het is de bedoeling om medio 2019 een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aan te bieden.
De wijzigingswet Awb, waarvoor de Minister voor rechtsbescherming eerstverantwoordelijk
is en ik medeverantwoordelijk ben, is de plek om in te gaan op het standpunt van de
NEPROM hieromtrent. De coördinatieregeling maakt immers deel uit van dat wetsvoorstel.
Daarbij zal ook het door de NEPROM opgeworpen belang van een effectieve coördinatieregeling
en van een spoedige besluitvorming worden betrokken.
Versnellen aanwijzingsprocedure
Het verkorten en vereenvoudigen van de aanwijzingsprocedure kan op steun van de NEPROM
rekenen. De NEPROM meent echter dat aanwijzing bij ministeriële regeling beperkt dient
te blijven tot die toepassingen waarbij de Tweede Kamer heeft ingestemd met vervolgexperimenten
op basis van de ministeriële regeling. Evenals de NEPROM hecht ik aan de mogelijkheid
tot inbreng van de Eerste en Tweede Kamer bij de kaders van een experiment. In reactie
hierop wil ik benadrukken dat afwijken van wet- en regelgeving op AMvB-niveau plaatsvindt.
De inbreng van beide kamers verloopt via een in de Chw geregelde voorhangprocedure.
Daaraan verandert het wetsvoorstel niets. De kaders, randvoorwaarden en kenmerken
van het experiment worden dan ook vastgesteld bij AMvB. In het kader van de voorhang
voer ik over de kaders en randvoorwaarden die in de AMvB zijn vastgelegd en het aanwijzen
van concrete projecten en vervolgexperimenten bij ministeriële regeling graag het
debat met het parlement.
Voorts wil de NEPROM de aanwijzing bij ministeriële regeling beperken tot die projecten
waarbij het oogmerk expliciet en uitsluitend versnelling van de procedures en daarmee
de woningbouw is. In alle andere gevallen zou geen gebruik mogen worden gemaakt van
aanwijzing bij ministeriële regeling. Met het wetsvoorstel beoog ik niet uitsluitend
een versnelling van de woningbouwproductie te bewerkstelligen, maar bijvoorbeeld ook
een bijdrage aan de duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. Het ligt dan ook niet
voor de hand om de aanwijzing bij ministeriële regeling toe te spitsen op één categorie
van projecten.
Verbreding van de reikwijdte
Het verbreden van de reikwijdte van de Crisis- en herstelwet wordt in algemene zin
door de NEPROM toegejuicht. Ten aanzien van het opnemen in bestemmingsplannen van
beheermaatregelen in relatie tot de Huisvestingswet 2014 heeft de NEPROM bezwaren.
Volgens de NEPROM horen beheermaatregelen niet thuis in een bestemmingsplan, maar
in een huisvestingsverordening. Ik zal de bezwaren van NEPROM meewegen indien het
tot een experiment met de Huisvestingswet komt. Zoals eerder aangegeven zal ik de
NEPROM in periodieke gesprekken op de hoogte houden van de experimenten. Ik wil voor
nu benadrukken dat het opnemen van beheermaatregelen in een bestemmingsplan slechts
een voorbeeld is van een mogelijk experiment. Of, en in welke vorm er experimenten
met de Huisvestingswet zullen plaatsenvinden, is pas aan de orde bij het daadwerkelijk
vormgeven van een experiment bij AMvB.
Wijziging criteria
De NEPROM acht het criterium «een duurzame ontwikkeling en innovatief» onvoldoende
om gebruik van de Crisis- en herstelwet te rechtvaardigen. Zij stellen dat alle nieuwbouw
in vergelijking met de kwaliteit van bestaande bouw een bijdrage levert aan duurzaamheid.
De noodzaak van verdere verduurzaming van de nieuwbouw wordt onderschreven, maar door
toevoeging van dit criterium aan de wet vreest de NEPROM voor een wildgroei aan gemeentelijke
eisen. In reactie op deze opmerking benadruk ik dat het begrip duurzame ontwikkeling
meer omvat dan alleen een duurzame energievoorziening. Duurzame ontwikkeling heeft
ook betrekking op een schoon milieu, het concurrentievermogen van de economie, werkgelegenheid
en ruimtegebruik. Al deze aspecten van duurzame ontwikkeling zijn van belang. Het
versnellen van de woningbouwproductie en verduurzaming moeten hand in hand gaan. Bij
de aanwijzing van experimenten worden hier beleidsmatige afwegingen gemaakt. Gemeenten
zijn in staat hier een zorgvuldige belangenafweging in te maken. Voor een verdere
duiding van de criteria verwijs ik naar de memorie van toelichting van het wetsvoorstel
tot wijziging van de Crisis- en herstelwet (Kamerstuk 35 013, nr. 3).
Evenwicht publiek privaat
De NEPROM vraagt in haar brief aandacht voor de balans tussen het publieke belang
en het individuele belang bij ruimtelijke besluiten. Uit de praktijk ontvangt de NEPROM
signalen dat projecten van groot maatschappelijk belang vertraagd worden door bezwaar en beroep door burgers die ten onrechte
of met oneigenlijke argumenten gebruikmaken van openstaande rechtsmiddelen. In algemene
zin wil ik over dit punt opmerken dat ik een goed evenwicht tussen het publiek belang
en individuele belangen in ruimtelijke besluiten onderschrijf. Met de Crisis- en herstelwet
bied ik enkele (bestuursrechtelijke) versnellingen. Ik wil daarin benadrukken dat
de rechtsbescherming van (individuele) burgers en bedrijven een fundamenteel onderdeel
van de rechtsstaat is. De Crisis- en herstelwet verbetert de gebruiksmogelijkheden
en verkort de procedures, zonder afbreuk te doen aan deze rechtsbescherming.
De NEPROM draagt in haar brief een aantal oplossingsrichtingen aan om het evenwicht
tussen publieke en private belangen te verbeteren. Hieronder zal ik kort op de verschillende
suggesties ingaan.
Algemene cultuurverandering bij gemeenten
Een algemene cultuurverandering bij gemeenten om hogere prioriteit toe te kennen aan
de voortgang van maatschappelijk belangrijke bouwprojecten en daarbij alle beschikbare
juridische mogelijkheden te benutten, is volgens de NEPROM van belang om tot versnelling
van de woningbouwproductie te komen. Ik begrijp dit punt en ik ben het er mee eens
dat -waar nodig – naar creatieve oplossingen moet worden gezocht. Daarbij wil benadrukken
dat veel gemeenten op dit moment hard werken aan de realisatie van de woningbouwopgave
en daarbij veelvuldig van de beschikbare juridische mogelijkheden gebruikmaken, bijvoorbeeld
van de mogelijkheden van de Crisis- en herstelwet. Waar nodig kan het expertteam woningbouw
worden ingezet of het team dat de Crisis- en herstelwet-experimenten begeleidt. Overigens
blijkt uit de voortgangsrapportage dat gemeenten de experimenten onder de Crisis-
en herstelwet zien als een praktische oefening voor de cultuurverandering die nodig
is om de instrumenten uit de Omgevingswet goed te benutten. Bij de mede-overheden
en het interbestuurlijke implementatieprogramma Aan de slag met de Omgevingswet is
veel aandacht voor deze cultuurverandering.
Projecten met nationale betekenis
De NEPROM stelt voor om de aanwijzingsprocedure voor «projecten met nationale betekenis»
aan te passen. Veel meer projecten waarin een aanzienlijk aantal woningen wordt gerealiseerd
in een gespannen woningmarkt zouden volgens NEPROM makkelijker de status moeten krijgen
van een project met nationale betekenis. Een projectcommissie zou daarbij de taak
moeten krijgen om de snelheid van de uitvoering te bevorderen, waarbij een aantal
wettelijke voorschriften op grond van de Crisis- en herstelwet buiten toepassing gelaten
zouden mogen worden. In reactie daarop wil ik aangeven dat een aanzienlijk deel van
dit voorstel op grond van bestaande wetgeving al mogelijk is. Voor projecten met nationale
betekenis, die door mij worden aangewezen, wordt reeds een projectcommissie ingesteld
die is belast met de goede begeleiding en tijdige afronding van het project ingevolge
artikel 2.20, derde lid, van de Crisis- en herstelwet. Mocht deze commissie bij de
uitvoering van het project tegen wet- en regelgeving aanlopen, dan staat het haar
vrij zich tot mij te wenden. Op dat moment kan worden bezien of en hoe afwijking van
wettelijke voorschriften via een experiment mogelijk kan worden gemaakt.
Relativiteitsvereiste
Het relativiteitsvereiste (artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht) is alleen
van toepassing op de beroepsfase en houdt in dat geen beroep kan worden gedaan op
een rechtsregel als die niet strekt tot bescherming van jouw belang. De NEPROM stelt
voor om het relativiteitsvereiste ook in de bezwaarfase te laten gelden om zo oneigenlijk
gebruik van wettelijke bezwaar- en beroepsprocedures tegen te gaan. In reactie op
dit voorstel wil ik het volgende opmerken. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht
is met ingang van 1 januari 2013 ingevoegd bij de Wet aanpassing bestuursprocesrecht
(Stb. 2012, nr. 682). Daarbij is er bewust voor gekozen om het relativiteitsvereiste slechts in te voeren
voor de fase van beroep bij de rechter en niet ook voor de fase van bezwaar, zoals
de NEPROM bepleit.
In het kort is hierover destijds het volgende opgemerkt. Beslissen op bezwaar heeft
een wezenlijk ander karakter dan rechtspraak. In de bezwaarfase ligt de nadruk niet
slechts op rechtsbescherming van belanghebbenden, maar ook op kwaliteitsverhoging
van besluitvorming. Er moet een volledige heroverweging van het besluit plaatsvinden,
waarbij ook aspecten die nog niet eerder bij de belangenafweging betrokken waren,
moeten worden onderzocht (toetsing «ex nunc»). Beslissen op bezwaar is een vorm van
bestuur, en niet van rechtspraak. Daarom mag het bestuursorgaan zich in de beslissing
op bezwaar niet beperken tot het bespreken van de bezwaargronden; het moet in volle
omvang bezien of het primaire besluit nog steeds juridisch houdbaar en beleidsmatig
wenselijk is. In dit stelsel past geen relativiteitsregel, want in dat geval kan van
een volledige heroverweging geen sprake zijn. Voor een nadere uiteenzetting van deze
afweging verwijs ik naar de memorie van toelichting bij de Wet aanpassing bestuursprocesrecht
(Kamerstuk 32 450, nr. 3). In hetgeen NEPROM betoogt, zie ik geen aanleiding hierover een ander standpunt
in te nemen.
Misbruik van recht
De NEPROM vraagt de mogelijkheden te onderzoeken om misbruik van de wettelijke mogelijkheden
in de praktijk te herkennen en voor die situaties waar misbruik wordt vermoed een
speciale versnellingsprocedure in het leven te roepen. Daarnaast vraagt de NEPROM
om te onderzoeken of een onrechtmatigheidstoets met een schadevergoedingsplicht in
het leven kan worden geroepen als een partij misbruik maakt van recht. In reactie
op deze vraag wil ik allereerst wijzen op het feit dat het bevorderen van maatschappelijk
effectieve rechtspraak is opgenomen in het regeerakkoord. Met innovatieve wetgeving
wordt ruimte aan rechters geboden om te experimenteren met eenvoudige procedures.
Het lijkt mij vanuit rechtsstatelijk oogpunt onwenselijk om al in te grijpen voordat
een rechter aan een zaak te pas komt wegens (een vermoeden) van misbruik van recht.
Bovendien kan dit in strijd zijn met internationaalrechtelijke verdragsverplichtingen,
bijvoorbeeld met het recht op toegang tot de rechter, dat is opgenomen in artikel
6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
(EVRM). Verder wijs ik op de bestaande wettelijke mogelijkheden om misbruik van recht
tegen te gaan. Op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht is de bestuursrechter
bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met
de behandeling van het proces heeft gemaakt. Voor natuurlijke personen geldt dat zij
enkel in de proceskosten kunnen worden veroordeeld indien er sprake is van kennelijk
onredelijk gebruik van procesrecht. Voorts volgt uit artikel 8:70 van de Algemene
wet bestuursrecht in samenhang met de artikelen 3:13 en 3:15 van het Burgerlijk Wetboek
dat de bestuursrechter een beroep niet-ontvankelijk moet verklaren indien sprake is
van misbruik van recht. Daarnaast heeft ook de invoering van het relativiteitsvereiste
bijgedragen aan een slagvaardiger bestuursprocesrecht. Rechtsbescherming is gewaarborgd
voor wie (beweerdelijk) in zijn rechtspositie is aangetast, hierbij geldt dat niet
iedere schending van een rechtsregel automatisch leidt tot een aantasting van de rechtspositie
van iedere belanghebbende.
Tot slot
Graag ga ik verder met u in gesprek over het wetsvoorstel tijdens de plenaire behandeling.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties