Brief regering : Vervolg praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs
31 289 Voortgezet Onderwijs
31 497 Passend onderwijs
Nr. 389 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 december 2018
Met deze brief breng ik u op de hoogte van de voorstellen voor het praktijkonderwijs
(pro) van dit kabinet, en ga ik in op de stand van zaken rondom het wetstraject voor
de verdere integratie van leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) en pro in passend
onderwijs.
Naar een eenduidige vorm van erkenning voor leerlingen van het pro
In het pro ontwikkelen jongeren zich vooral door praktisch bezig te zijn. Bijna 30.000
leerlingen worden via het pro voorbereid op een passende plek in de maatschappij.
Van de leerlingen die na het afronden van het pro de arbeidsmarkt betreden, heeft
ruim de helft direct een baan. Na een jaar is dit ruim 60%.1 Daarnaast gaat ruim 40% van de leerlingen die het pro verlaten een vervolgopleiding
in het mbo volgen. Ik ben trots op deze mooie resultaten en vind het belangrijk dat
ook de leerlingen op deze scholen trots zijn op wat zij bereiken.
Dit kabinet zet zich, zoals eerder aangekondigd in het regeerakkoord, in voor een
eenduidige vorm van erkenning voor de leerlingen van het pro. De afgelopen maanden
heb ik gesprekken gevoerd met de Sectorraad Praktijkonderwijs. Uit deze gesprekken
blijkt dat de behoefte aan erkenning bij ouders en leerlingen groot is en dat men
zoekt naar manieren om zichtbaar te maken wat leerlingen uit het pro kunnen. Het pro
kent immers geen eindexamen als sluitstuk, zoals de andere schoolsoorten in het voortgezet
onderwijs wel hebben. Op dit moment is er geen eenduidige erkenning voor leerlingen
die het pro met goed gevolg afronden. Pro-scholen bepalen zelf of zij een leerling
een schooldiploma geven en hoe dat diploma er uit ziet. Dat betekent dat helaas niet
elke leerling die het pro afrondt, net als zijn of haar leeftijdsgenoten uit andere
schoolsoorten, een diploma ontvangt. Juist deze groep leerlingen verdient een duidelijke
vorm van erkenning. Daarom ben ik samen met de Sectorraad Praktijkonderwijs van mening
dat elke leerling die het pro afrondt recht heeft op een schooldiploma pro. Op deze
manier kunnen ook leerlingen uit het pro trots de vlag uithangen na het behalen van
hun schooldiploma.
Het schooldiploma pro
De leerlingen uit het pro verdienen dat er recht wordt gedaan aan de door hen behaalde
resultaten. Om de diverse groep leerlingen in het pro goed te kunnen bedienen is maatwerk
voor elke leerling vereist. De kracht van het pro is het bieden van onderwijs dat
aansluit bij de behoefte en mogelijkheden van deze leerlingen, evenals de intensieve
en persoonlijke begeleiding. Het is belangrijk om dit onderwijsaanbod in stand te
houden. Ik ben daarom van mening dat een landelijk examen, met landelijk bepaalde
eindtermen en kerndoelen niet past bij het pro. Dat zou immers betekenen dat er een
landelijke norm gaat gelden waaraan elke pro-leerling moet voldoen om een diploma
te behalen. Daarom zal in de Wet op het voortgezet onderwijs worden opgenomen dat
elke leerling bij het succesvol verlaten van het pro een schooldiploma zal ontvangen
dat wordt afgegeven door de pro-school. Dit schooldiploma wordt gekoppeld aan een
persoonlijk portfolio, ook dit wordt in de wet vastgelegd. In het pro is het mogelijk
om bijvoorbeeld branchecertificaten en praktijkverklaringen te behalen. Om recht te
doen aan deze behaalde resultaten en om inzicht te geven in wat de leerling allemaal
kan, worden deze bewijzen in het bij het schooldiploma gevoegde portfolio vastgelegd.
Over de precieze invulling van het schooldiploma voer ik in de komende periode verdere
gesprekken met de sectorraad en pro-scholen. De afgelopen jaren zijn er in verschillende
regio’s mooie initiatieven ontstaan waarbij praktijkscholen een diploma hebben vormgegeven.
De meerwaarde van dit schooldiploma is niet alleen een vorm van erkenning voor de
leerling, maar maakt ook inzichtelijk wat de leerling kan en heeft behaald op het
pro. Omdat er al meerdere goede initiatieven zijn ontstaan en het belangrijk is dat
het diploma een duidelijke regionale waarde heeft, zodat jongeren in hun regio aan
het werk kunnen, wil ik goed kijken naar wat er landelijk vastgelegd moet worden en
welk deel in regioverband vorm gegeven moet worden. Ik ga in overleg met de sector
om te zorgen dat ze al dit schooljaar een eigen initiatief starten om uiteindelijk
in het gehele land een schooldiploma af te geven aan de leerlingen. Tegelijkertijd
start ik met een wetstraject waarin formeel wordt vastgelegd dat elke leerling bij
het succesvol verlaten van het pro een schooldiploma en een persoonlijk portfolio
zal ontvangen.
Het stimuleren van samenwerking tussen pro en vmbo
Zoals eerder aangekondigd in het regeerakkoord zet dit kabinet zich in voor krachtig
beroepsonderwijs. Een onderdeel daarvan is het bieden van maatwerk in de vorm van
een onderbouwklas voor leerlingen op het grensvlak pro en vmbo. Van deze leerlingen
is het bij de start binnen het voortgezet onderwijs vaak niet meteen duidelijk of
ze beter tot hun recht komen in het pro of in het vmbo. In schooljaar 2019/2020 starten
maximaal 30 pro-scholen met een pilot waarbij een pro-school in samenwerking met een
vmbo-school een klas kan inrichten voor deze groep leerlingen. In deze klas wordt
gekeken naar het niveau van de leerling. De leerlingen die dat kunnen worden in twee
of drie jaar voorbereid op de bovenbouw van het vmbo.
In deze onderbouwklas kunnen pro-leerlingen gezamenlijk lessen volgen met vmbo-leerlingen
en kunnen lessen op een vmbo-locatie gegeven worden. Het doel van deze pilot is om
de kansen van leerlingen te bevorderen door onderwijsaanbod op maat te bieden.
Het stimuleren van samenwerking tussen pro en mbo
De afgelopen jaren zijn in verschillende regio’s mooie vormen van samenwerking ontstaan
tussen het pro en het mbo. Zo biedt een groot deel van de pro-scholen, in samenwerking
met het mbo, een entreeopleiding aan binnen het pro. Daarnaast is het noodzakelijk
dat jongeren geen hinder ondervinden in de overgang van het ene naar het andere onderwijssysteem.
Daarom werk ik samen met Minister van Engelshoven aan maatregelen om deze samenwerking
verder te stimuleren. We voeren nauw overleg met de Sectorraad Praktijkonderwijs en
gaan ook met de MBO Raad en NRTO overleg voeren om te kijken hoe we gezamenlijk deze
overgang waar nodig nog verder kunnen vergemakkelijken en of aanpassingen in wetgeving
daarbij wenselijk zijn. Hierbij staat de kwaliteit van het onderwijs voor de leerling,
c.q. student, voorop. Over de precieze uitwerking wil ik in het voorjaar van 2019,
na verdere gesprekken met pro-scholen en mbo-instellingen, duidelijkheid hebben.
Een nieuwe bekostigingssystematiek voor lwoo en pro
In de twaalfde voortgangsrapportage passend onderwijs meldde ik u dat ik werk aan
een wetswijziging voor de verdere integratie van lwoo en pro in het systeem van passend
onderwijs.2 Naast het loslaten van de landelijke criteria, procedure, duur en licenties voor
lwoo, bevat dit wetsvoorstel een nieuw model voor de verdeling van de lwoo- en pro-middelen
over de samenwerkingsverbanden passend onderwijs vo. Het huidige model, gebaseerd
op de verdeling van lwoo- en pro-leerlingen in 2012, is immers verouderd en sluit
vaak niet aan bij de daadwerkelijke behoefte aan lwoo en pro in de regio. Zo krijgt
een deel van de samenwerkingsverbanden minder middelen dan waar het behoefte aan heeft
gezien de huidige leerlingenpopulatie in de regio. Het nieuwe verdeelmodel verandert
overigens niets aan de huidige situatie waarbij pro-scholen direct bekostigd worden
via DUO, waarna dit budget in mindering wordt gebracht op het budget van het samenwerkingsverband.
Voor het pro blijven bovendien de landelijke criteria en duur behouden.
Na onderzoek en gesprekken met scholen en samenwerkingsverbanden, is in samenspraak
met de VO-raad een voorstel gedaan voor het nieuwe verdeelmodel. Hierbij wordt het
aantal leerlingen in de bovenbouw van het vmbo gebruikt als parameter voor de verdeling
van lwoo en pro. Vanwege de grote herverdeeleffecten die dit verdeelmodel opleverde,
heb ik het CPB gevraagd een second opinion uit te voeren op dit model.3 Het CPB geeft aan dat vooralsnog niet vastgesteld kan worden hoe goed de voorgestelde
indicator aansluit bij de verschillen in behoefte aan lwoo en pro tussen samenwerkingsverbanden
en of er betere alternatieve indicatoren zijn. Het CPB adviseert dan ook om verschillende
varianten van verdeelmodellen nader uit te werken en langs een duidelijke meetlat
te leggen, om zo een goede afweging te kunnen maken van het beste verdeelmodel. Ik
heb het CBS gevraagd om dit onderzoek uit te voeren. Ik verwacht u rond de zomer 2019
nader te kunnen informeren over de uitkomsten van dit onderzoek en wat dit betekent
voor de wetswijziging.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media