Brief regering : Uitwerking van de Regeerakkoordmaatregel voor de versterking van de voorschoolse educatie
27 020 Aanpak onderwijsachterstanden
Nr. 90
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 november 2018
Jong geleerd is oud gedaan. Zeker als het om de ontwikkeling van talent gaat. Ook
het onderwijskansenbeleid is het invloedrijkst als dit zich richt op jonge kinderen.1 Voorschoolse educatie is daarom een belangrijk onderdeel van het onderwijskansenbeleid.
Het heeft tot doel peuters met een risico op een taal- en onderwijsachterstand (doelgroeppeuters)
beter voor te bereiden op de basisschool.
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de uitwerking van de Regeerakkoordmaatregel
voor de versterking van de voorschoolse educatie. Het kabinet versterkt het onderwijskansenbeleid
en heeft hiervoor structureel € 170 miljoen extra beschikbaar gesteld.2 Daarnaast ga ik, conform mijn toezeggingen in het Algemeen Overleg van 17 mei 2018,
in op de monitoring en evaluatie van de versterking van de voorschoolse educatie en
licht ik de stand van zaken van de nieuwe verdeelsystematiek van de (gemeentelijke)
onderwijsachterstandenbudgetten toe.3 Ten slotte geef ik aan hoe ik gemeenten, kinderopvangorganisaties en basisscholen
verder ga ondersteunen bij een goede uitvoering van het onderwijskansenbeleid.
Leeswijzer
1. Urenuitbreiding voorschoolse educatie naar 960 in anderhalf jaar
2. Kwaliteitsverbetering voorschoolse educatie door inzet hbo’ers
3. Monitoring, evaluatie en onderzoek onderwijskansenbeleid
4. Ondersteuning gemeenten, kinderopvangorganisaties en basisscholen
5. Stand van zaken en evaluatie nieuwe verdeelsystematiek (gemeentelijke) onderwijsachterstandenbudgetten
6. Afsluiting
1. Urenuitbreiding voorschoolse educatie naar 960 in anderhalf jaar
Uit internationaal en Nederlands onderzoek blijkt dat voorschoolse educatie (ve) een
positieve bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van doelgroeppeuters. Alhoewel
de kwaliteit in de Nederlandse context voldoende is, is deze nog wel voor verdere
verbetering vatbaar.4
Om invloed te kunnen hebben op de ontwikkeling van doelgroeppeuters, moet het aanbod
van ve voldoende intensief zijn en van goede kwaliteit.5 In het Regeerakkoord is daarom een uitbreiding van het aanbod aan doelgroeppeuters
opgenomen van tien naar zestien uur per week.
Na overleg met gemeenten, kinderopvangorganisaties, wetenschappers en het Algemeen
Overleg met uw Kamer, ben ik tot een nadere uitwerking van deze maatregel uit het
Regeerakkoord gekomen. Gemeenten moeten in totaal 960 uur voorschoolse educatie aanbieden
aan doelgroeppeuters tussen de tweeënhalf en vier jaar. Per dag mag maximaal zes uur
ve meetellen voor deze norm. Het totaalaantal uren ve dat in anderhalf jaar moet worden
aangeboden (960), is gebaseerd op de volgende rekensom: 1,5 jaar x 40 weken x 16 uur
per week.6
Hiermee kom ik tegemoet aan de behoefte aan flexibiliteit bij gemeenten om te bepalen
hoe kinderopvangorganisaties in de betreffende gemeenten ve moeten aanbieden. Wat
wenselijk en mogelijk is, kan lokaal het beste worden bepaald. U kunt hierbij denken
aan de behoefte om:
– Het aantal uren aanbod ve te differentiëren per leeftijdscategorie. Bijvoorbeeld iets
minder uren per week voor tweeëneenhalf- tot driejarigen en iets meer uren per week
voor drie- tot vierjarigen.
– Aan te sluiten op de lokale context, zoals schooltijden of de beschikbaarheid en inzetbaarheid
van huisvesting en personeel.
– Tegemoet te komen aan de wensen van ouders voor deelname. Niet alle ouders willen
hun peuter vier keer per week deel laten nemen. Binnen het genoemde kader is ook een
aanbod van drie keer per week, verspreid over meer dan veertig weken mogelijk.
– Het aanbod aan doelgroep- en niet-doelgroeppeuters op elkaar aan te laten sluiten.
De beoogde inwerkingtreding van de wijzigingen in het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit
voorschoolse educatie is 1 januari 2020. Dit betekent dat alle gemeenten vanaf 1 januari
2020 moeten voldoen aan de nieuwe urennorm in het aanbod aan nieuw startende kinderen
in de voorschoolse educatie. Voor de kinderen die al vóór 1 januari 2020 tweeëneenhalf
waren en deelnamen aan voorschoolse educatie, blijft de oude norm gelden.
2. Kwaliteitsverbetering voorschoolse educatie door inzet hbo’ers
Zoals ik in mijn brief Investeren in onderwijskansen van 31 januari 2018 heb aangegeven, wil ik een deel van de extra € 170 miljoen benutten
om de kwaliteit van de ve te verbeteren door de inzet van meer hbo’ers in ve-groepen.7
De inzet van meer hbo’ers heeft een positieve invloed op de kwaliteit van ve. Van
2012 tot 2015 zijn in het kader van de Bestuursafspraken in de 37 grootste gemeenten
(de G37) extra middelen beschikbaar gesteld voor de inzet van meer hbo’ers. De evaluatie
van de Bestuursafspraken met de G37 heeft een brede kwaliteitsverhoging van de ve
laten zien.8 Na de afronding van de Bestuursafspraken in 2015 hebben de meeste G37-gemeenten de
inzet van hbo’ers voortgezet en bestond de wens om dit in het hele land mogelijk te
maken. De extra middelen uit het Regeerakkoord bieden nu deze kans.
Na overleg met gemeenten en aanbieders van voorschoolse educatie heb ik besloten om
vanaf 1 januari 2022 een urennorm per jaar voor de inzet van een pedagogisch beleidsmedewerker
op hbo-niveau per ve-groep vast te leggen.9 De hoogte van de norm bepaal ik nadat ik nader onderzoek hiernaar heb laten doen.
De inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker op hbo-niveau heeft tot doel de kwaliteit
van de voorschoolse educatie op de groep te verhogen. Dit kan bijvoorbeeld door deze
pedagogisch beleidsmedewerker in te zetten op de groep, als coach of voor het pedagogisch
beleid van de voorschoolse educatie.
Ik heb nauw contact met mijn collega van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
om de urennorm van de pedagogisch beleidsmedewerker op hbo-niveau in de voorschoolse
educatie goed af te stemmen op de urennorm van de pedagogisch beleidsmedewerker die
vanuit de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang per 1 januari 2019 verplicht wordt
gesteld in de kinderopvang. Het uitgangspunt is dat de inzet van pedagogisch beleidsmedewerkers
in de ve goed aansluit bij de inzet van pedagogisch beleidsmedewerkers in de kinderopvang
en de eisen die daar vanuit de kinderopvangwetgeving aan worden gesteld.
3. Monitoring, evaluatie en onderzoek onderwijskansenbeleid
Het is van groot belang de inzet van de middelen voor de versterking van de voorschoolse
educatie goed te volgen. Ook wil ik meer zicht krijgen op de vroegschoolse educatie.10 Over de vroegschoolse educatie is bekend uit het pre-COOL cohortonderzoek uit 2017
dat de educatieve kwaliteit in de kleuterklassen voor verbetering vatbaar is. Uit
het interdepartementale beleidsonderzoek Onderwijsachterstandenbeleid, een duwtje in de rug? blijktdat basisscholen onvoldoende kennis hebben over hoeveel onderwijsachterstandsmiddelen
zij ontvangen en hoe zij die middelen effectief kunnen inzetten.11 Daarom wil ik basisscholen ondersteunen bij hun onderwijs-, kennis- en beleidsontwikkeling
op het gebied van onderwijskansenbeleid. Zie hiervoor paragraaf 4.
Ik zet in op een breed monitorings-, evaluatie- en onderzoeksprogramma. De Inspectie
van het Onderwijs (IvhO) zal, in haar rol als toezichthouder, de kwaliteit van de
voor- en vroegschoolse educatie in beeld brengen. Daarnaast zal onderzoek aanbesteed
worden om de implementatie van de investeringen in de voorschoolse educatie te volgen
en de vraag te beantwoorden hoe gemeenten hun middelen besteden. Ook zal, gekoppeld
aan de urenuitbreiding, onderzocht worden hoe de ontwikkeling van (doelgroep)peuters
verloopt. In 2019 zal ik uw Kamer over de eerste resultaten van het programma informeren.
Parallel aan de uitvoering van het programma wordt gewerkt aan een manier om ook op
de middellange- en lange termijn op een structurele manier de ontwikkeling te monitoren
van kinderen die deelnemen aan ve. Dit kan mogelijk door gebruik te maken van data
die het Nationaal Cohort Onderzoek (NCO) verzamelt over de ontwikkeling van kinderen.
4. Ondersteuning gemeenten, kinderopvangorganisaties en basisscholen
In de afgelopen jaren zijn zowel kinderopvangorganisaties als gemeenten bij de uitvoering
van het (gemeentelijk) onderwijsachterstandenbeleid geholpen middels een ondersteuningstraject.
Gezien de veranderingen in de voorschoolse educatie vind ik het belangrijk dat kinderopvangorganisaties
en gemeenten ook de komende jaren goed worden ondersteund bij de uitvoering van het
beleid. Ik zal in samenspraak met het veld deze ondersteuning nader vormgeven.
Basisscholen zullen van 2019–2023 intensief worden ondersteund bij hun onderwijs-
en kennisontwikkeling van effectieve interventies. Hiervoor zullen basisscholen met
gelijkluidende uitdagingen samen met onderzoekers interventies (door)ontwikkelen en
onderzoeken op effectiviteit in relatie tot de kosten. Scholen in het hele land die
niet aan het onderzoek deelnemen, maar voor wie de informatie wel relevant is, zullen
actief worden benaderd en betrokken, zodat de kennis breed wordt gedeeld en zoveel
mogelijk kinderen met een onderwijsachterstand hiervan kunnen profiteren.
5. Stand van zaken en evaluatie nieuwe verdeelsystematiek (gemeentelijke) onderwijsachterstandenbudgetten
Op 17 mei 2018 heb ik met uw Kamer gesproken over de nieuwe verdeelsystematiek voor
het onderwijskansenbeleid, zoals ik die heb beschreven in mijn Kamerbrief Nieuwe verdeling middelen onderwijskansenbeleid scholen en gemeenten van 26 april 2018. 12Daarna heeft er een openbare internetcon-sultatie plaatsgevonden. Ook zijn de Autoriteit
Persoonsgegevens, de Onderwijsraad en de Raad van State om advies gevraagd. Deze consultaties
gaven geen aanleiding om de nieuwe verdeelsystematiek te wijzigen.
De besluiten voor gemeenten en scholen zijn op respectievelijk 27 september en 4 oktober
2018 gepubliceerd in het Staatsblad. Naar aanleiding van de nahang bij uw Kamer voor
het scholengedeelte vindt er een Schriftelijk Overleg plaats. De nieuwe verdeelsystematiek
voor gemeenten treedt per 1 januari 2019 in werking en voor scholen per schooljaar
2019–2020.
De voorlopige beschikkingen aan gemeenten, waarin staat aangegeven welk budget zij
vanaf 2019 zullen ontvangen, zijn afgelopen september 2018 verstuurd. Dit betreffen
voorlopige beschikkingen, zodat gemeentelijke herindelingen in de definitieve beschikkingen
kunnen worden meegenomen. De definitieve beschikkingen aan gemeenten worden in september
2019 gestuurd, samen met de voorlopige beschikkingen van 2020. Scholen ontvangen de
beschikkingen in april 2019.
De evaluatie van de nieuwe verdeelsystematiek vindt na zes jaar plaats en bestaat
uit twee delen: een evaluatie van de indicator voor zowel scholen als gemeenten en
een evaluatie van de uitkeringsvorm voor gemeenten. Voor de evaluatie van de indicator
wordt gekeken of de set van onderliggende subindicatoren op termijn nog steeds de
beste is, of dat een andere samenstelling tot betere inschattingen leidt. Bij de evaluatie
van de uitkeringsvorm wordt onderzocht of een specifieke uitkering tot de beste resultaten
leidt, of dat een andere uitkeringsvorm wenselijker is.
6. Afsluiting
Met het extra geld uit het Regeerakkoord kunnen de talenten van kinderen met een risico
op een onderwijsachterstand beter worden ontwikkeld. Dat is van groot belang voor
hun verdere schoolloopbaan en latere positie op de arbeidsmarkt.
Ik vind het belangrijk om de impact van de extra € 170 miljoen inzet in de voorschoolse
educatie goed te volgen. Ook wil ik beter zicht krijgen op een effectieve besteding
van onderwijsachterstandsmiddelen op scholen. Daarom heb ik een breed monitorings-,
evaluatie- en onderzoeksprogramma in gang gezet. Ook zal ik zorgen voor een goede
ondersteuning van gemeenten, kinderopvangorganisaties en scholen om het onderwijskansenbeleid
te optimaliseren. Samen maken we werk van jong talent.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Indieners
-
Indiener
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.