Brief regering : Geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad van 6 en 7 december 2018 te Brussel
32 317 JBZ-Raad
Nr. 530 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING EN DE
               STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 november 2018
Hierbij bieden wij u de Geannoteerde agenda aan van de bijeenkomst van de Raad Justitie
                  en Binnenlandse Zaken op 6 en 7 december 2018 in Brussel.
               
Als bijlage bij de Geannoteerde agenda zijn twee brieven bijgevoegd die Minister Grapperhaus
                  op 20 november jl. heeft verzonden aan Commissaris Jourová en de Oostenrijkse Minister
                  van Justitie Moser in zijn hoedanigheid als voorzitter van de JBZ-Raad over het dossier
                  e-evidence1. Voorts treft u ook een geactualiseerd voortgangsoverzicht aan van de JBZ-dossiers
                  voor het vierde kwartaal van 20182.
               
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers
Geannoteerde agenda van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken,
                  6–7 december 2018 te Brussel
               
I. Immigratie en asiel
               
Raad wetgevende besprekingen
1. Voorstel herziening Europese Grens- en Kustwacht Verordening
               
= Beleidsdebat, gedeeltelijke algemene oriëntatie
De Europese Commissie heeft op 12 september jl. een voorstel gepubliceerd voor de
                  herziening van de Europese Grens- en Kuswacht verordening. Dit voorstel maakt deel
                  uit van het pakket maatregelen dat door de Commissie is voorgesteld als gevolg van
                  de Europese Raad van 28 juni 2018. Uw Kamer is op 23 oktober jl. via het BNC-fiche
                  geïnformeerd over het kabinetsstandpunt en de Nederlandse onderhandelingsinzet (Kamerstuk
                  22 112, nr. 2715). Op 31 oktober jl. heeft een Algemeen Overleg plaatsgehad met uw Kamer (Kamerstuk
                  35 048, nr. 4), waarna het parlementair behandelvoorbehoud is opgeheven (Kamerstuk 35 048, nr. 3).
               
In de Raad 12 oktober jl. verwelkomden de lidstaten de versterking van het terugkeermandaat
                  en de samenwerking met derde landen. Zoals bekend zetten veel lidstaten vraagtekens
                  de invulling van het permanente korps, voornamelijk wat betreft de haalbaarheid van
                  10.000 personeelsleden per 2020. Verschillende lidstaten, waaronder Nederland, hebben
                  hier gepleit voor een vraag gestuurde aanpak. Lidstaten zijn bovendien van mening
                  dat zij primair verantwoordelijk moeten blijven voor grensbeheer, met een ondersteunende
                  rol voor het EGKWA.
               
Tijdens dit agendapunt is een discussie voorzien over de versterking van het mandaat
                  inzake terugkeer en een versterkte samenwerking met derde landen. De bespreking op
                  technisch niveau over deze onderdelen is nog gaande in de Raad. Afhankelijk van de
                  voortgang op technisch niveau, zal het Voorzitterschap inzetten op een akkoord op
                  deze twee onderdelen.
               
Nederland heeft belang bij een effectief beheer van de buitengrenzen van de Europese
                  Unie en bij een doeltreffende preventie en bestrijding van irreguliere migratie, inclusief
                  terugkeer. In het regeerakkoord en de integrale migratieagenda wordt dit ook benadrukt.
                  De activiteiten van het EGKWA op het gebied van terugkeer en de versterkte samenwerking
                  met derde landen dragen bij aan het realiseren van deze beleidsdoelen.
               
Het kabinet is dan ook voorstander van een sterke Europese Grens- en Kustwacht, die
                  wordt gevormd door de lidstaten en het Europese Grens- en Kustwacht Agentschap (EGKWA).
                  Het uitgangspunt voor het kabinet is de gedeelde verantwoordelijkheid voor de buitengrens
                  voor lidstaten en het EGKWA, waarbij lidstaten primair aan de lat staan en het EGKWA
                  een ondersteunende rol heeft. Ook op het terugkeeraspect zet het kabinet in op een
                  dergelijke rolverdeling tussen de lidstaten en het Agentschap. Het kabinet staat terughoudend
                  tegenover de mogelijkheid van het agentschap om op eigen initiatief terugkeerinterventies
                  te doen. Het kabinet hecht eraan dat de versterking van de samenwerking gepaard gaat
                  met voldoende waarborgen voor het in te zetten personeel van de EGKW.
               
2. (mogelijk) Terugkeerrichtlijn (herziening)
               
= Voortgangsrapportage
De Europese Commissie heeft op 12 september jl. een voorstel gepubliceerd voor de
                  herziening van de terugkeerrichtlijn. Dit voorstel maakt deel uit van het pakket maatregelen
                  dat door de Commissie is voorgesteld naar aanleiding van de Europese Raad van 28 juni
                  2018. Uw Kamer is op 23 oktober jl. via het BNC-fiche geïnformeerd over het kabinetsstandpunt
                  en de Nederlandse onderhandelingsinzet (Kamerstuk 22 112, nr. 2717). Op 31 oktober jl. heeft een Algemeen Overleg plaatsgevonden met uw Kamer (Kamerstuk
                  35 048, nr. 4), waarna het parlementair behandelvoorbehoud is opgeheven (Kamerstuk 35 048, nr. 3).
               
De JBZ-Raad zal worden geïnformeerd over de stand van zaken in de onderhandelingen.
                  Over het voorstel is in oktober en november jl. op technisch niveau onderhandeld.
                  Het zwaartepunt van de onderhandelingen ligt bij de artikelen over rechtsmiddelen
                  en de grensprocedure. Inzake de rechtsmiddelen ligt een artikel voor waarmee de Commissie
                  heeft getracht de uiteenlopende praktijken in de lidstaten meer te harmoniseren. Nederland
                  zal bij de onderhandelingen oog houden voor de mogelijke doorwerking in de Nederlandse
                  uitvoeringspraktijk. Bij de grensprocedure is er discussie over het verplichte karakter
                  van de grensprocedure, waarbij met name zuidelijke lidstaten een optionele grensprocedure
                  wensen. Het voorzitterschap zal dit artikel herschrijven waarna de onderhandelingen
                  worden voortgezet. Het verbreden van de definitie van terugkeer om terugkeer naar
                  een ander land dan het herkomst- of transitland mogelijk te maken, zal op politiek
                  niveau worden besproken.
               
Ook is onderhandeld over de criteria voor het bepalen van het risico op onttrekking,
                  termijnen voor vrijwillig vertrek en de verplichting voor vreemdelingen tot medewerking
                  tijdens het terugkeerproces. Hoewel de onderhandelingen over deze artikelen nog niet
                  zijn afgerond, is de verwachting dat op deze onderdelen een voor Nederland uitvoerbaar
                  resultaat kan worden bereikt. Tot slot is de door Nederland gewenste ruimte voor de
                  overdracht van statushouders tussen de EU-lidstaten door het voorzitterschap overgenomen.
               
3. Verordening ter voorkoming van de verspreiding van online terroristische inhoud
               
= Algemene oriëntatie
De Europese Commissie heeft op 12 september 2018 een voorstel voor een verordening
(COM/2018/640) uitgebracht over de aanpak van terroristische uitlatingen op het internet.
                     Zoals eerder aan uw Kamer gemeld3 beoogt de verordening een grensoverschrijdende aanpak waarmee terroristische inhoud
                     zo snel mogelijk van het internet wordt verwijderd.
                  
De concept verordening is voor de JBZ-Raad geagendeerd als «algemene oriëntatie».
                  Dit met de ambitie om binnen de Raad tot overeenstemming over de concept-verordening
                  te komen in afwachting van het standpunt van het Europees Parlement. Het definitieve
                  standpunt van de Raad kan echter pas worden aangenomen nadat het parlement zijn advies
                  in de eerste lezing heeft uitgebracht. Het is onduidelijk of het Europees Parlement
                  ernaar streeft om in de eerste lezing over dit voorstel tot een standpunt te komen.
               
De voorgestelde verordening beoogt de oprichting van een grensoverschrijdend systeem
                  waarmee terroristische uitlatingen zo snel mogelijk van internet worden verwijderd.
                  Bij de vraag wat onder terroristische inhoud moet worden verstaan, is aansluiting
                  gezocht bij Richtlijn 2017/541/EU.4 Iedere lidstaat wijst één of meerdere competente autoriteiten aan. Dit kunnen administratiefrechtelijke,
                  maar ook een judiciële autoriteiten zijn. Een dergelijke autoriteit kan een verwijderverzoek
                  of verwijderbevel uitvaardigen jegens ieder binnen de Europese Unie opererend hostingbedrijf.
                  Hierbij is geen tussenkomst voorzien van een autoriteit van een andere lidstaat, bijvoorbeeld
                  van de lidstaat waar de hosting service provider is gevestigd. Tegen een verwijderbevel
                  staat rechtsbescherming open in de lidstaat van de autoriteit die het bevel heeft
                  uitgevaardigd. Voorts verplicht de verordening hostingproviders proactieve maatregelen
                  te treffen om de verspreiding van terroristische uitlatingen tegen te gaan. Indien
                  nodig kan het treffen van die maatregelen worden afgedwongen door de lidstaat waar
                  het hostingbedrijf is gevestigd. Hostingproviders rapporteren periodiek over de verwijderde
                  terroristische inhoud en de getroffen proactieve maatregelen. Bij het (herhaaldelijk)
                  niet voldoen aan een verwijderbevel of andere verplichtingen uit de verordening, kunnen
                  punitieve en niet-punitieve sancties worden opgelegd. De jurisdictie daarvoor ligt
                  bij de lidstaat waar het hostingbedrijf is gevestigd.
               
De aanhoudende aanwezigheid van terroristische inhoud op het internet vormt een ernstige
                  bedreiging voor burgers en de samenleving in het algemeen. Dit wordt verergerd door
                  de snelheid waarmee die inhoud zich over diverse platforms verspreidt. Het kabinet
                  onderschrijft de noodzaak om terroristische informatie van internet te verwijderen.
                  Zoals eerder vermeld in het BNC-fiche is Nederland positief over de maatregelen die
                  tot nu toe op vrijwillige basis door een deel van het bedrijfsleven zijn genomen,
                  maar ziet ook het belang van een wettelijke regeling ten aanzien van aanbieders die
                  tot nu toe geen of onvoldoende vrijwillige maatregelen hebben getroffen.
               
Tijdens het Algemeen Overleg (AO) van 1 november jl. heb ik u toegezegd de Kamer te
                  informeren over de ontwikkelingen ten aanzien van deze verordening. Na dit Algemeen
                  Overleg en onder verwijzing naar de gemaakte afspraken heeft u het parlementair behandelvoorbehoud
                  opgeheven. Hoewel Nederland de doelstelling van de verordening ondersteunt, vindt
                  Nederland ook dat er evenwichtige en effectieve wetgeving moet komen die de fundamentele
                  rechten respecteert. Bij aanvang van de onderhandelingen bestonden er bij Nederland
                  een aantal zorgpunten. Dit betrof onder meer de voorgestelde definitiebepaling over
                  terroristische inhoud en de voorgestelde proactieve maatregelen, in het bijzonder
                  waar het gaat om de verhouding daarvan tot het censuurverbod. Samen met een aantal
                  andere lidstaten zijn deze punten onder de aandacht gebracht van het voorzitterschap
                  en de Europese Commissie. Dit heeft er toe geleid dat deze zorgpunten zijn geadresseerd.
                  Zo is de voorgestelde definitie van terroristische content in lijn gebracht met de
                  eerder genoemde Richtlijn, en zijn onze grondwettelijke en praktische bezwaren ten
                  aanzien van de proactieve maatregelen geadresseerd. Ook zijn, mede dankzij de Nederlandse
                  inzet, de voorgenomen grensoverschrijdende niet-punitieve sancties uit het voorstel
                  geschrapt.
               
Nederland blijft echter bezorgd over het in de verordening voorgestelde systeem voor
                  verwijderbevelen. Nederland is van mening dat tegen een verwijderbevel rechtsbescherming
                  open moet staan in de lidstaat waar het hostingbedrijf is gevestigd. Daardoor is deze
                  lidstaat beter in staat om de fundamentele rechten, zoals bijvoorbeeld de vrijheid
                  van meningsuiting, te beschermen. Dit is tevens in lijn met de door de Kamer geuite
                  wens om ons hiertegen te verzetten. Het Europese krachtenveld is op dit punt echter
                  niet in het voordeel van Nederland. Het voorzitterschap is voornemens om binnen deze
                  Raad tot algemene oriëntatie te komen over het voorstel.
               
4. Voorstel Herziening Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel
               
a) Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling
                     van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor
                     de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan
                     van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herziening)
Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0133 (COD)
b) Voorstel voor een herziening van de Richtlijn van het Europees Parlement en de
                     Raad tot vaststelling van normen voor de opvang van asielzoekers
Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0222 (COD)
c) Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake normen
                     voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als personen die internationale
                     bescherming genieten, en de inhoud van de verleende bescherming en tot aanpassing
                     van richtlijn 2003/109/EU van 25 november 2003 inzake de status van derdelanders die
                     langdurig ingezetene zijn
Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0223 (COD)
d) Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot het instellen
                     van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de EU en tot
                     intrekking van Richtlijn 2013/32
Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0224 (COD)
e) Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende
                     de instelling van „Eurodac» voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van
                     een doeltreffende toepassing van Verordening (EU) nr. 604/2013 tot vaststelling van
                     de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor
                     de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan
                     van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend en betreffende
                     verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen
                     van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving (herziening)
Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0132 (COD)
f) Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het
                     Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010
Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0131 (COD)
g) Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting
                     van een EU-hervestigingskader en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 516/2014 van
                     het Europees Parlement en de Raad
Interinstitutioneel dossiernummer 2015/0225 (COD)
= Voortgangsrapportages
De Europese Commissie presenteerde in 2016 zeven wetgevingsvoorstellen voor de hervorming
                  van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS). Deze voorstellen moeten onder
                  meer zorgen voor efficiënte asielprocedures in alle lidstaten, die ook bij een oplopende
                  asielinstroom blijven voldoen. Verder moet de hervorming van het GEAS secundaire migratiestromen
                  (doorreizen naar een andere EU-lidstaat) binnen de EU ontmoedigen en de asiellasten
                  billijker verdelen tussen de lidstaten. Het kabinet steunt deze overkoepelende doelen.
               
De zeven wetgevingsvoorstellen bevinden zich in verschillende fasen van het besluitvormingsproces.
                  Op grond van de Raadspositie hebben inmiddels diverse trilogen met het EP plaatsgevonden
                  over de Kwalificatieverordening, de Opvangrichtlijn, de Eurodac-verordening, de verordening
                  voor een versterkt EU-agentschap voor asiel, en de verordening voor een EU-hervestigingskader.
                  Deze gesprekken hebben nog niet geleid tot een akkoord.
               
Om uitvoering te geven aan de conclusies van de Europese Raad over migratie van 28 juni
                  2018, heeft de Commissie op 12 september 2018 een aangepast voorstel uitgebracht voor
                  de verordening voor een versterkt EU-agentschap voor asiel. Over de inhoud van dit
                  voorstel en de positie van het kabinet is uw Kamer per BNC-fiche van 23 oktober jl.
                  geïnformeerd (Kamerstuk 22 112, nr. 2716).
               
Ten aanzien van de Dublinverordening en de Procedureverordening hebben de lidstaten
                  nog geen Raadspositie bereikt, en hebben er derhalve nog geen trilogen met het EP
                  plaatsgevonden. Over de herziening van de Dublinverordening is het krachtenveld binnen
                  de Raad nog altijd verdeeld. Voor de noordwestelijke lidstaten is het primair belang
                  de doeltreffendheid van het Dublinsysteem in de praktijk te verbeteren (heldere verantwoordelijkheidscriteria,
                  stabiele verantwoordelijkheid, efficiënte procedures en het tegengaan van secundaire
                  migratiestromen/asielshoppen). De zuidelijke lidstaten kunnen hierin (deels) meegaan,
                  mits zij gecompenseerd worden middels het correctiemechanisme (verplichte herplaatsing
                  van asielzoekers) en/of een in tijd begrensde verantwoordelijkheid. De oostelijke
                  lidstaten blijven sterkt gekant tegen enige vorm van verplichte herplaatsing van asielzoekers.
                  Het Oostenrijks voorzitterschap heeft bilaterale gesprekken gevoerd met de lidstaten
                  om duidelijkheid te krijgen over de prioriteiten van de standpunten en flexibiliteit
                  ervan. Op instigatie van onder meer Nederland vindt momenteel een tweede ronde gesprekken
                  plaats.
               
De besprekingen over de Asielprocedureverordening worden voortgezet op verschillende
                     onderwerpen. Voor Nederland zijn op dit moment vooral belangrijk de definitie van
                     «definitieve beslissing», de grensprocedure en het concept van veilige derde landen.
                     Ook heeft Nederland aandacht gevraagd voor de verantwoordelijkheid in geval van doorreizen
                     voor vreemdelingen die in andere lidstaten al internationale bescherming hebben gekregen.
                     Nederland vindt ten eerste dat dit in de Dublinverordening geregeld zou moeten worden,
                     of, als tweede voorkeur, in de terugkeerrichtlijn. Als het onderwerp in de Asielprocedureverordening
                     blijft, ontbreken er nog bepalingen.
                  
Voor het kabinet is het van belang dat de herziening van de genoemde voorstellen leidt
                     tot een verbetering ten opzichte van het GEAS zoals dat nu functioneert.
                  
Raad niet-wetgevende besprekingen
5. Strijd tegen mensensmokkel netwerken: omvattende en operationele maatregelen
               
= Instemming
In de Europese Raadsconclusies van 18–19 oktober jl. is bepaald dat de Raad in samenwerking
                  met de EU Commissie en de EU agentschappen maatregelen voorstelt om mensensmokkel
                  effectiever aan te pakken. In de afgelopen periode hebben de lidstaten onder het Oostenrijk
                  voorzitterschap een lijst opgesteld van maatregelen die bijdragen aan een intensievere
                  aanpak van mensensmokkel.
               
De maatregelen betreffen onder andere het verbeteren van de informatie-uitwisseling,
                  het uitvoeren van gezamenlijke acties en mensensmokkelonderzoeken van de lidstaten
                  en ook met derde landen. De maatregelen dragen ook bij aan het versterken van de positie
                  van Europol en Eurojust waardoor zij beter in staat zijn om de lidstaten te ondersteunen
                  in hun aanpak op dit terrein. De JBZ-Raad wordt gevraagd om met de lijst van maatregelen
                  in te stemmen.
               
6. Justitie en Binnenlandse Zaken: prioriteiten voor het komende Meerjarig Financieel
                  Kader (MFK)
               
= Beleidsdebat
In het kader van dit agendapunt is een beleidsdebat voorzien. Het is op dit moment
                  nog niet bekend of er een Voorzitterschapsdocument zal voorliggen ter bespreking.
                  Voor een toelichting van het Nederlandse standpunt ten aanzien van de voorstellen
                  op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) wordt verwezen naar de BNC-fiches
                  die uw Kamer heeft ontvangen.5Zoals vastgelegd in de Kabinetsappreciatie, zet Nederland in op een modern en financieel
                  houdbaar MFK. Nieuwe uitdagingen vragen om een herijking van de invulling en prioriteiten
                  van de EU-begroting. Migratie, zowel de interne als externe aspecten, behoort wat
                  betreft het kabinet tot de prioritaire onderwerpen binnen het toekomstig MFK. Het
                  kabinet zet in de migratieagenda in op een integrale benadering van het migratievraagstuk,
                  waarbij het noodzakelijk wordt geacht op alle punten van de migratieroute actie te
                  ondernemen. Het toekomstig MFK moet hieraan bijdragen. Ook veiligheid is een belangrijke
                  prioriteit in EU-verband. Het kabinet onderschrijft de doelstellingen van het voorstel
                  inzake het Fonds voor interne veiligheid: terrorismebestrijding, de aanpak van radicalisering,
                  de bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit, de aanpak van cybercrime
                  en de bescherming van slachtoffers van criminaliteit. Ook de doelstellingen en activiteiten
                  in het kader van de voorstellen van het Justitie-programma en van het Rechten en waardenprogramma
                  worden positief beoordeeld. Daarbij hecht Nederland veel belang aan het bevorderen
                  van contacten en daarmee de uitwisseling van kennis en ervaring tussen personen die
                  in de praktijk moeten werken met de EU-instrumenten alsmede aan het bevorderen van
                  bewustwording van de rechtsstaat, grondrechten en de waarden van de EU. Beide programma’s
                  maken deel uit van het Justitie, Rechten en Waarden Fonds (JRVF). Ze zijn overigens
                  niet specifiek ter bespreking voor deze JBZ-Raad (justitieministers) geagendeerd.
                  Voor alle JBZ-fondsen en programma’s geldt het uitgangspunt dat gefinancierde projecten
                  daadwerkelijk toegevoegde waarde creëren op EU-niveau.
               
7. Werklunch met als thema «a comprehensive approach to migration»
               
Bij het opstellen van deze geannoteerde agenda waren nog geen stukken beschikbaar
                  voor deze lunchbespreking. Naar verwachting zal het een brede discussie zijn, waarbij
                  de leden van de JBZ-raad worden geïnformeerd over de meest relevante ontwikkelingen
                  langs de belangrijkste (irreguliere) migratieroutes naar de EU. Daarnaast zal de Raad
                  naar verwachting stil staan bij de stand van zaken van de herziening van het GEAS.
               
In lijn met de integrale migratie agenda van het kabinet zal namens Nederland het
                  belang van een gezamenlijke integrale benadering van het migratievraagstuk benadrukken
                  om zodoende (in stappen) tot gezamenlijke resultaten te komen. Dit betekent een gezamenlijke
                  inzet op zowel de interne als externe dimensie. Het kabinet is geen voorstander van
                  en inzet die met name is gericht op de externe dimensie en buitengrensbewaking (in
                  de vorm van een gedeelde verantwoordelijkheid voor de buitengrens voor lidstaten en
                  EGKWA, waarbij lidstaten primair aan de lat staan en EGKWA een ondersteunende rol
                  heeft). Hoewel dit een belangrijk onderdeel is, is het voor Nederland ook zaak te
                  zorgen dat de herziening van het GEAS wordt afgerond om zo ook oplossingen te vinden
                  voor de huidige irreguliere secundaire stromen. Daarvoor zijn ook verbeterde resultaten
                  op terugkeer en samenwerking met derde landen voor noodzakelijk.
               
8. AOB
               
a) EU-VS Ministeriële bijeenkomst (Washington, 8–9 november 2018)
= Informatie van het voorzitterschap
Eén keer per jaar komen de Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken van het land
                  van het EU-voorzitterschap, de twee eurocommissarissen en de Amerikaanse Minister
                  van Homeland Security en de Minister van Justitie bijeen. De bijeenkomst eindigt met
                  een gemeenschappelijke verklaring. Het Voorzitterschap zal terugkoppelen hoe de bijeenkomst
                  is verlopen.
               
b) High Level Conferentie «European values, rule of law, security» (Wenen, 19–20 November
                     2018)
= Informatie van het voorzitterschap
Het Voorzitterschap heeft op 19–20 november in Wenen een High Level bijeenkomst gehouden
                  over de relatie tussen Europese waarden, zoals rechtsstatelijkheid, en veiligheid.
                  Daarbij werd door het Voorzitterschap dit onderwerp geplaatst in verband tot de onderwerpen
                  bescherming van Joodse gemeenschappen en instellingen alsmede de bestrijding van extremisme,
                  terrorisme en antisemitisme. Daags erna was er tevens een andere conferentie op hoog
                  niveau over deze materie, met onder andere vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap,
                  ambassades en sprekers van hoog niveau (waaronder de Oostenrijks bondskanselier Kurz
                  en commissaris Jourová). Verschillende sprekers noemden het belang om te komen tot
                  een gezamenlijke definitie van antisemitisme en van onderwijs en bewustwording ter
                  zake.
               
c) Wenen proces
= Resultaten en vervolg
Het Wenen proces is door Oostenrijk opgezet met als doel een visie te ontwikkelen
                  op het toekomstige EU beleid ten aanzien van interne veiligheid en migratie. Daarbij
                  waren niet alle EU lidstaten betrokken. Het is nog onduidelijk over welke resultaten
                  of vervolg het Voorzitterschap zou willen communiceren. Het Voorzitterschap is mogelijk
                  voornemens om Raadconclusies te agenderen voor deze JBZ-Raad.
               
d) Werkprogramma inkomend voorzitterschap
= Informatie door Roemenië
Het Roemeense inkomende Voorzitterschap zal haar programma toelichten aan de JBZ-Raad.
II. Gemengd Comité
               
9. Voorstel herziening Europese Grens- en Kustwacht Verordening
               
= beleidsdebat, gedeeltelijk algemene oriëntatie
Zie boven.
10. (mogelijk) Terugkeerrichtlijn (herziening)
               
= Voortgangsrapportage
Zie boven.
11. AOB: huidige wetgevende voorstellen
               
= Informatie van het voorzitterschap
Het is op dit moment nog niet bekend wat het Voorzitterschap hier in zou willen brengen.
III. Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap
               
Raad wetgevende besprekingen
1. Contractrecht – Richtlijn betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor
                  de verkoop van goederen
               
= Algemene oriëntatie
In december 2015 heeft de Europese Commissie twee richtlijnvoorstellen gepubliceerd
                  over (1) de levering van digitale inhoud, zoals e-boeken, films, muziek en software,
                  en (2) de verkoop van tastbare goederen, zoals wasmachines, boeken en fototoestellen
                  die via het internet worden verkocht. In oktober 2017 is het voorstel over de verkoop
                  van tastbare goederen aangepast, zodat ook goederen die in de winkel worden verkocht
                  onder de reikwijdte vallen. Over de richtlijn inzake de levering van digitale inhoud
                  heeft de Raad in juni 2017 een algemene oriëntatie bereikt (Kamerstuk 32 317, nr. 478). De onderhandelingen met het Europees Parlement en de Europese Commissie liggen,
                  op verzoek van het Europees Parlement, stil in afwachting van de voortgang bij de
                  onderhandelingen over het voorstel verkoop van tastbare goederen.
               
Op de JBZ-Raad streeft het Oostenrijkse Voorzitterschap naar een algemene oriëntatie
                  over het voorstel verkoop van tastbare goederen. De besprekingen van de tekst van
                  het voorstel zullen naar verwachting doorgaan tot vlak voor de JBZ-Raad. De belangrijkste
                  punten die nog besproken moeten worden zijn (1) de mate van harmonisatie en (2) de
                  updateverplichting bij goederen met digitale elementen (bv. een smart-tv, een smartphone
                  of een slimme wasmachine).
               
Het voorstel bevat verschillende onderwerpen die nog nadere bespreking behoeven alvorens
                  een definitief standpunt kan worden bepaald. Dit heeft met name te maken met onduidelijkheden
                  in de huidige tekst van het voorstel en de mogelijke discrepanties in de verhouding
                  met het richtlijnvoorstel digitale inhoud. Het kabinet heeft steeds een positieve
                  en constructieve grondhouding ten aanzien van het voorstel ingenomen en steunt het
                  doel ervan. Door harmonisatie mogen consumenten en ondernemers in Nederland echter
                  niet slechter af zijn. Tevens moeten de gevolgen voldoende helder zijn. Dat is nu
                  (nog) niet altijd het geval. Nederland staat hierin niet alleen, maar weet zich gesteund
                  door een aanzienlijk aantal andere, waaronder ook grotere, lidstaten.
               
Ten aanzien van het niveau van harmonisatie houdt Nederland vast aan een hoog niveau
                  van consumentenbescherming (motie Jacobi/Mei Li Vos, Kamerstuk 21 501–30, nr. 374). Tegelijk zet Nederland zich in voor een eensluidend Europees kader (motie Van den
                  Berg/Van der Lee, Kamerstuk 21 501–30, nr. 430). Over de motie Van den Berg/Van der Lee heeft het kabinet tijdens de behandeling
                  in uw Kamer reeds aangegeven dat harmonisatie van de belangrijkste onderdelen van
                  de richtlijn hoogstwaarschijnlijk niet haalbaar is. Het huidige voorstel kent, ook
                  op belangrijke punten, veel bepalingen met minimumharmonisatie.
               
De mate van harmonisatie speelt een belangrijke rol bij discussies over de garantietermijn.
                     In de huidige tekst van het voorstel wordt de minimum garantietermijn van twee jaar
                     uit de nu geldende richtlijn consumentenkoop en garanties niet meer vervangen door
                     een maximum garantietermijn van twee jaar (zoals dat in het oorspronkelijke voorstel
                     van de Europese Commissie was opgenomen). Hoewel het kabinet aanvankelijk heeft ingezet
                     op verdere harmonisatie van deze regels omdat dit voor zowel consumenten als ondernemers
                     duidelijkheid en voordelen kan bieden, kan zij deze minimumtermijn accepteren omdat
                     hiermee in ieder geval, conform de motie Jacobi/Mei Li Vos, wordt gegarandeerd dat
                     het bestaande hoge niveau van consumentenbescherming in Nederland kan blijven bestaan.
                     Een maximum garantietermijn van twee jaar zou hieraan te grote afbreuk doen.
                  
De mate van harmonisatie speelt verder een rol ten aanzien van het moment waarop de
                     koper of de verkoper moet bewijzen aan wie een gebrek in het goed te wijten is (omkering
                     van de bewijslast). Hier kan sprake zijn van een maximale of een minimale termijn
                     gedurende welke het vermoeden geldt dat het gebrek te wijten is aan de verkoper. Na
                     deze termijn moet de koper op zijn beurt bewijzen dat het gebrek juist niet komt doordat
                     hij het goed verkeerd heeft gebruikt. Het kabinet kan de voorgestelde, en door vele
                     andere lidstaten gesteunde, termijn van één jaar accepteren omdat deze termijn ook
                     is opgenomen in de algemene oriëntatie over het voorstel digitale inhoud. Het is in
                     het belang van zowel de consument als de ondernemer dat op dit punt een eenduidig
                     regime bestaat, conform de motie Van den Berg/Van der Lee. Ten aanzien van tastbare
                     goederen met digitale elementen lijkt de huidige tekst van het voorstel evenwel een
                     langere termijn, van twee jaar, te introduceren. Omdat een dergelijke termijn belemmerend
                     kan uitpakken voor ondernemers, neemt het kabinet op dit punt een kritische houding
                     aan en blijft zich inzetten voor een uniforme termijn van één jaar, ook voor goederen
                     met digitale elementen.
                  
In overeenstemming met het standpunt dat het kabinet daarover heeft ingenomen (Kamerstuk
                     32 317, nr. 513) vallen goederen met digitale elementen, zoals een smartphone, een smart-tv maar
                     ook een slimme wasmachine, nu ook onder het richtlijnvoorstel verkoop van tastbare
                     goederen. In de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel digitale inhoud is een
                     voorlopig akkoord bereikt dat de verkoper – kort gezegd – ertoe verplicht gedurende
                     een bepaalde termijn beveiligingsupdates aan de consument te verstrekken, tenzij de
                     verkoper uitdrukkelijk aangeeft dat er geen updateverplichtingen gelden en de consument
                     hier uitdrukkelijk mee heeft ingestemd. Ook voor goederen met digitale elementen gaat
                     deze verplichting gelden. Dit is in lijn met het standpunt van het kabinet dat de
                     regels uit het richtlijnvoorstel verkoop van goederen en die uit het richtlijnvoorstel
                     over de levering van digitale inhoud zo nauw mogelijk op elkaar zouden moeten aansluiten.
                  
Tegelijkertijd roept de huidige tekst van het richtlijnvoorstel verkoop van tastbare
                     goederen ten aanzien van de updateverplichting nog de nodige vragen op, die ongewenste
                     gevolgen zouden kunnen hebben voor zowel consumenten als ondernemers in Nederland.
                     Het kabinet wil vermijden dat deze vragen onbeantwoord blijven vanwege de hoge tijdsdruk
                     waaronder de besprekingen plaatsvinden. Het Oostenrijkse Voorzitterschap en de Europese
                     Commissie is daarom om verduidelijking verzocht. In het bijzonder is gevraagd om beter
                     inzichtelijk te maken op welke punten het voorstel inzake de levering van digitale
                     inhoud aangepast zou moeten worden als gevolg van keuzes die zijn gemaakt bij de onderhandelingen
                     over de richtlijn verkoop van tastbare goederen. Het eindoordeel van het kabinet zal
                     in belangrijke mate afhangen van de vraag of die verduidelijking er komt op een wijze
                     die voldoet aan het voor Nederland belangrijke uitgangspunt dat de regels voor consumenten
                     zoveel mogelijk gelijk moeten zijn, of zij nou een boek kopen in de boekhandel of
                     een e-boek via internet.
                  
2. Verordening Brussel IIbis: herziening
               
= Algemene oriëntatie
De Verordening Brussel II-bis betreft de onderwerpen echtscheiding en ouderlijke verantwoordelijkheid
                  (alle beslissingen die raken aan het gezag van ouders over hun kinderen) en kinderontvoering.
                  Sinds 2016 wordt onderhandeld over de verbetering van de praktische toepassing van
                  de verordening. Overeenstemming over de herziening is mede van belang omdat het concrete
                  stappen inhoudt om kinderontvoering effectiever tegen te gaan. Het voorstel sluit
                  in die zin aan op de ambitie van de Lidstaten om het aantal internationale kinderontvoeringen
                  terug te dringen en om – als er sprake is van een kinderontvoering – de schade bij
                  kinderen als gevolg van deze ontvoering te beperken.
               
De verordening betreft een unanimiteitsdossier; alle lidstaten moeten instemmen om
                  tot besluitvorming te komen. Het merendeel van de lidstaten lijkt op dit moment actief
                  te streven naar afronding van dit dossier. Beide Kamers hebben op grond van de Goedkeuringswet
                  Verdrag van Lissabon6 een instemmingsrecht op het uiteindelijke onderhandelingsresultaat. Vooruitlopend
                  op de vaststelling van de verordening zal naar het zich laat aanzien op 7 december
                  aanstaande het herzieningsvoorstel voor een algemene oriëntatie voorliggen in de JBZ-Raad.
                  Voor de contouren van de herziene verordening en het verloop van de onderhandelingen
                  verwijs ik graag naar de Kamerbrief die u separaat zal ontvangen.
               
3. Verordening betreffende het recht dat van toepassing is op de derdenwerking van
                  de cessie van vorderingen
               
= Voortgangsrapportage
Tijdens de JBZ-Raad van december zal het Voorzitterschap rapporteren over de voortgang
                  van de bespreking van dit voorstel. Het gaat om het volgende: een cessie is de overdracht
                  van vorderingen. Als bijvoorbeeld een leverancier (de «cedent») de vorderingen op
                  zijn klanten overdraagt aan een factormaatschappij (de «cessionaris») die de vorderingen
                  bij de klant (de schuldenaar) gaat innen, bestaat er een rechtsverhouding met drie
                  partijen (de leverancier, de klant en de factormaatschappij). Als de leverancier,
                  zijn klanten en de factormaatschappij in verschillende lidstaten gevestigd zijn, is
                  het de vraag naar welk recht de goederenrechtelijke aspecten van de cessie beoordeeld
                  moeten worden. Bij goederenrechtelijke aspecten gaat het bijvoorbeeld om de vraag
                  of de overdracht van de vorderingen geldig is en tot wiens vermogen een vordering
                  behoort. Dit is van belang voor schuldeisers van de leverancier en schuldeisers van
                  de factormaatschappij. Het voorstel regelt dat het recht van de gewone verblijfplaats
                  van de cedent (in het voorbeeld de leverancier) toepasselijk is op de goederenrechtelijke
                  aspecten van grensoverschrijdende cessie. Er is een uitzondering voor bankrekeningen
                  (dat is feitelijk een vordering van een rekeninghouder op de bank). Als het tegoed
                  op een bankrekening wordt overgedragen is het recht dat de overgedragen vordering
                  beheerst van toepassing op de goederenrechtelijke aspecten, in plaats van het recht
                  van de gewone verblijfplaats van de cedent. Ook voor securitisaties is een uitzondering
                  gemaakt. Bij securitisaties worden grote aantallen vorderingen (vaak hypotheekvorderingen)
                  overgedragen door banken aan speciaal daarvoor opgerichte bedrijven. Het worden daardoor
                  verhandelbare effecten («securities»). Het doel van securitisaties is onder andere
                  het opschonen van de balans van de bank. Als de vorderingen verkocht zijn, staan ze
                  namelijk niet langer op de balans. Bij dergelijke transacties is voor partijen een
                  beperkte rechtskeuze ingebouwd. Dat wil zeggen dat de cedent en de cessionaris kunnen
                  kiezen om in plaats van het recht van de gewone verblijfplaats van de cedent, het
                  recht toe te passen dat de overgedragen vordering beheerst.
               
In Nederland geldt op dit moment echter een ander aanknopingspunt voor de vraag of
                  een cessie geldig is en tot wiens vermogen de vordering behoort, namelijk het toepasselijk
                  recht op de overeenkomst van cessie. Daar komt bij dat de contractuele aspecten van
                  cessie worden geregeld in een al bestaande verordening, de zogenoemde Rome I-verordening.
                  Op grond van artikel 14 van de Rome I-verordening beheerst het toepasselijk recht
                  op de overeenkomst van cessie eveneens de contractuele aspecten van de cessie tussen
                  cedent en cessionaris. Voor de relatie met de debiteur van de vordering is daarnaast
                  het recht dat de overgedragen vordering beheerst toepasselijk.
               
Dit voorstel voegt dus een derde aanknopingspunt toe (het recht van de gewone verblijfplaats
                  van de cedent) aan de twee bestaande aanknopingspunten waar partijen al rekening mee
                  houden op grond van de Rome I-verordening. Het kabinet vindt dat dit rechtsonzekerheid
                  meebrengt en daarmee hogere kosten. Hoewel het kabinet het belang ziet van harmonisatie
                  van de regel, is het om de zojuist genoemde reden niet blij met het voorstel. Het
                  kabinet geeft er de voorkeur aan om het toepasselijk recht op de overeenkomst van
                  cessie of het recht dat de overgedragen vordering beheerst van toepassing te verklaren
                  op de goederenrechtelijke aspecten van cessie. Daarmee moeten partijen nu al rekening
                  houden zodat het geen verhoging van kosten meebrengt.
               
In de Raad is er een paar lidstaten dat het op dit punt eens is met Nederland, maar
                  er zijn ook lidstaten die de keuze van de Commissie voor het recht van de gewone verblijfplaats
                  van de cedent steunen. Er is ook nog een aanzienlijk aantal lidstaten dat nog geen
                  definitieve positie heeft ingenomen.
               
Ook op andere punten van het voorstel bestaat nog onenigheid tussen de lidstaten of
                  heerst er onduidelijkheid. Zo wordt er nog uitgebreid gesproken over de reikwijdte
                  van het voorstel (sommige lidstaten, waaronder Nederland, willen die ruimer dan andere
                  lidstaten) en de vraag of het voorstel alleen moet zien op de derdenwerking van grensoverschrijdende
                  cessie of op de goederenrechtelijke aspecten van cessie (dat laatste omvat het eerste
                  maar is dus ruimer). Verder is het goed mogelijk dat er meer uitzonderingen op de
                  hoofdregel worden toegevoegd, wat zou betekenen dat de hoofdregel maar voor een deel
                  van de transacties geldt.
               
De eerste Raadswerkgroepen hebben inmiddels plaatsgevonden en onder andere vanwege
                  de hierboven genoemde punten waar onenigheid of onduidelijkheid over bestaat, is het
                  de verwachting dat in ieder geval gedurende 2019 en wellicht ook gedurende 2020 nog
                  zal worden onderhandeld in de Raad.
               
4. Verordening inzake het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot
                  bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken
               
= Algemene oriëntatie
In de Geannoteerde agenda’s van juni, juli en oktober jongstleden7 en in de voor deze voorstellen opgestelde BNC-fiches8 is aangegeven dat de Commissievoorstellen het mogelijk maken dat grensoverschrijdend
                     digitaal bewijs bij internetdienstverleners kan worden gevorderd door Europese opsporingsautoriteiten.
                     Het voorstel voorziet in de mogelijkheid voor justitiële autoriteiten om een vordering
                     tot verstrekking of bewaring van elektronisch bewijsmateriaal te richten tot internetdienstverleners
                     die hun diensten aanbieden in de Europese Unie (in 10 dagen bij een regulier verzoek
                     en 6 uur in noodsituaties), zonder tussenkomst van de justitiële autoriteiten van
                     de lidstaat waar de dienstaanbieder is gevestigd of waar de gegevens zich bevinden.
                     Het nu voorliggende voorstel is daardoor revolutionair. Wanneer een internetdienstverlener
                     niet meewerkt zal het land waar deze vertegenwoordiger is gevestigd het bevel moeten
                     afdwingen.
                  
In het voorstel zijn vier categorieën elektronisch bewijs geïntroduceerd: abonneegegevens
                     (naam, adres, woonplaats), toegangsgegevens (login/log uit), verkeersgegevens (locatiebepaling
                     /verzenden-ontvangen berichten) en inhoudsgegevens (o.a. mails, sms’jes, berichten
                     op sociale media).
                  
Het voorzitterschap, de Commissie en een gekwalificeerde meerderheid van lidstaten
                  zijn er op gebrand het dossier zoveel mogelijk voor het einde van deze legislatuur
                  af te ronden.
               
Op grond van de recente onderhandelingen op Raadswerkgroep niveau zal het Voorzitterschap
                  een compromisvoorstel voorleggen aan de JBZ-Raad met het oog op het bereiken van een
                  algemene oriëntatie ten aanzien van deze verordening. Hierna begint ten aanzien van
                  de verordening de triloog met het Europees Parlement. Het inkomend Voorzitterschap
                  zal op Raadswerkgroep niveau verder gaan met de onderhandelingen over de voorgestelde
                  Richtlijn juridische vertegenwoordigers voor verzameling van bewijs in strafprocedures.
               
In de Geannoteerde agenda van oktober jongsleden heb ik u bericht dat de lidstaten
                  onderling zeer verdeeld zijn over het al dan niet opnemen van een notificatieplicht
                  in de verordening. Na het beleidsdebat in oktober heeft het Voorzitterschap geprobeerd
                  een meer aanvaardbaar compromis voor te stellen. Op dit moment wordt het volgende
                  voorgesteld. Voor de verstrekkingsbevelen voor abonnee- en toegangsgegevens wordt
                  geen notificatie verplichting ingevoerd. Voor verkeersgegevens wordt aan de lidstaat
                  die het verstrekkingsbevel uitvaardigt een extra inspanning gevraagd als die lidstaat
                  redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de persoon wiens data gezocht worden niet
                  verblijft op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat en de gevraagde gegevens
                  worden beschermd door immuniteiten en privileges onder het recht van de handhavende
                  staat of die de bekendmaking van fundamentele belangen van die lidstaat kan raken,
                  zoals op het gebied van nationale veiligheid en defensie. In dat geval moet de uitvaardigende
                  staat bij de handhavende staat om opheldering vragen. Op basis van die informatie
                  kan de uitvaardigende lidstaat nog eens overwegen of het een verstrekkingsbevel kan
                  afgeven. Bij de categorie inhoudelijke gegevens wordt van de uitvaardigende lidstaat
                  gevraagd om tegelijk met het uit sturen van het bevel dit ook aan de handhavende lidstaat
                  te sturen, op hetzelfde moment als het verstrekkingsbevel naar de internetdienstverlener
                  wordt verzonden. De handhavende lidstaat kan de uitvaardigende autoriteit dan informeren
                  over de omstandigheden zoals genoemd bij de regeling over verkeersgegevens. De uitvaardigende
                  autoriteit zal rekening houden met deze omstandigheden op dezelfde wijze als voorzien
                  onder zijn nationale recht en zal het verstrekkingsbevel intrekken of aanpassen waar
                  dit nodig is om gevolg te geven aan deze gronden als de data nog niet zijn verstrekt.
                  In geval van intrekken wordt dit direct gemeld aan de dienstenaanbieder.
               
Tijdens de verdere behandeling in de Raadswerkgroep is gebleken dat de posities van
                  de lidstaten verdeeld zijn gebleven. De inzet van Nederland zoals beschreven in de
                  BNC-fiches en in de Geannoteerde agenda van oktober jl. wordt gedeeld door andere
                  lidstaten maar dit betreft een minderheidspositie. Maar de meerderheid kan wel instemmen
                  met het uitgangspunt van het voorstel van de Europese Commissie van directe contacten
                  met dienstenaanbieders in andere lidstaten, in beginsel zonder betrokkenheid van een
                  justitiële autoriteit waar die dienstenaanbieder is gevestigd.
               
Zoals bekend onderschrijft het kabinet de noodzaak om de mogelijkheden voor grensoverschrijdende
                  vorderingen van digitaal bewijs te vergroten. De huidige wijze en aard van data opslag
                  en modus operandi bij digitale criminaliteit maken deze bevoegdheid essentieel. Nederland
                  is daarnaast van mening dat er evenwichtige wetgeving moet komen die effectief en
                  uitvoerbaar is en fundamentele rechten respecteert (zoals het recht op privacy, bescherming
                  van persoonsgegevens en het beginsel van ne bis in idem). In het compromisvoorstel
                  zoals dat nu luidt zie ik dat onvoldoende terug.
               
Het voorziet in de snelle toegang van justitie tot gegevens, maar biedt daarbij onvoldoende
                  mogelijkheden om de gerechtvaardigde belangen te behartigen van andere betrokkenen
                  (individuele burgers en overheden). Zorgvuldigheid is echter essentieel. De burger,
                  zeker als het een verdachte betreft, zal veelal pas later op de hoogte komen van het
                  verzoek en de afgifte van gegevens. Hij kan zich in de mogelijk dan lopende rechtszaak
                  verweren in de lidstaat die een verstrekkingsbevel heeft uitgevaardigd. Ook een niet-verdachte
                  wordt geacht zich desgewenst te verzetten bij een strafrechter in het uitvaardigende
                  land.
               
Nederland pleit steeds voor een meer gebalanceerde oplossing ten aanzien van notificatie
                  én rechtsmiddelen. Nederland vindt dat de handhavende lidstaat bij de uitvaardiging
                  van een verstrekkingsbevel of bewaringsbevel in beginsel geïnformeerd moet worden
                  als het transactiegegevens of inhoudsgegevens betreft. Vervolgens zou deze lidstaat
                  beslissend moeten kunnen interveniëren, ook in situaties waarin de dienstaanbieder
                  niet voornemens is om te weigeren om aan het bevel te voldoen. Op die manier zal de
                  handhavende lidstaat beter in staat zijn om de genoemde belangen te beschermen, bijvoorbeeld
                  als in eigen land een strafrechtelijk onderzoek loopt naar dezelfde feiten. De door
                  Nederland gewenste interventiebevoegdheid kan worden getypeerd als een noodrem voor
                  twee categorieën gegevens. Deze gewenste bevoegdheid zou daardoor selectief worden
                  ingezet; er hoeft dus geen erkenning plaats te vinden van elk genotificeerd bevel.
                  Mede omdat ik verwacht dat deze verordening een nieuwe trend zal zetten voor justitiële
                  samenwerking binnen de EU vind ik het belangrijk een gebalanceerd systeem stevig te
                  bepleiten. Dit gebeurt allereerst in de besprekingen op ambtelijk niveau in de Raadswerkgroep.
                  Zelf heb ik een pleidooi voor een evenwichtige oplossing gehouden tijdens het beleidsdebat
                  in de afgelopen vergadering van de JBZ-Raad (12 oktober 2018). Mijn opvattingen heb
                  ik daarna in een brief onder de aandacht van commissaris Jourová gebracht. Verder
                  heb ik mijn zorgen naar voren gebracht in een conferentie van Ministers van Justitie
                  inzake terrorismebestrijding, in Parijs op 6 november jl. Zeer recent heb ik samen
                  met de collega’s van zeven andere lidstaten, een brief gestuurd aan de Oostenrijkse
                  voorzitter van de JBZ-Raad en Commissaris Jourová. Deze brief behelst het verzoek
                  om nog nader te zoeken naar een evenwichtig instrument, in het bijzonder waar het
                  betreft notificatie aan de uitvoerende lidstaat door de uitvaardigende autoriteit
                  van een uitgevaardigd Europees verstrekkingsbevel tot verstrekking van de meest gevoelige
                  elektronische gegevens. Deze brief heb ik voor uw informatie als bijlage aan deze
                  Geannoteerde agenda toegevoegd.
               
Een controle op het borgen van fundamentele rechten uit het Handvest is nu in de gehele
                  verordening niet meer expliciet geformuleerd. Het compromisvoorstel gaat ervan uit
                  dat de uitvaardigende autoriteit deze rechten (en andere belangen) afweegt en dat
                  een beoordeling door de andere (uitvoerende) lidstaat overbodig is, omdat deze kan
                  vertrouwen op de besluiten van de uitvaardigende lidstaat. De voorstanders van deze
                  benadering roepen de andere lidstaten, waaronder Nederland, dan ook op grond van het
                  onderling vertrouwen tussen lidstaten af te zien van notificatie met daaraan verbonden
                  bevoegdheden (voor de uitvoerende lidstaat) om te interveniëren.
               
Ik ben het er mee eens dat dat de rol die in het oorspronkelijke voorstel bij de private
                  ondernemingen en de internetdienstverleners was gelegd, in het compromisvoorstel is
                  geschrapt. En uiteraard behoort de uitvaardigende autoriteit voor het afgeven van
                  een bevel na te gaan of het Handvest wordt gerespecteerd. Maar die justitiële uitvaardigende
                  autoriteit beschikt niet over alle relevante informatie, bijvoorbeeld ten aanzien
                  van de relevante nationale belangen, waaronder veiligheid en defensie, om een goede
                  afweging te kunnen maken. Daarom ben ik voor het inschakelen van de andere nationale
                  autoriteit (van de uitvoeringsstaat). Vanwege de effectiviteit en de snelheid van
                  handelen is dat de handhavende autoriteit. Dat is de autoriteit van het land waar
                  de dienstenaanbieder of diens wettelijk vertegenwoordiger is gevestigd en die in actie
                  komt nadat de dienstenaanbieder in de eerste fase van 10 dagen het afgegeven bevel
                  niet heeft nageleefd. Het nu voorgestelde systeem voorziet die autoriteit echter niet
                  van de bevoegdheid te besluiten om handhaving van het afgegeven bevel achterwege te
                  laten.
               
In de genoemde rechtsmiddelenclausule van de verordening is geen wijziging gekomen.
                  Dit betekent dat personen die zich willen verzetten tegen een bevel of tegen de afgifte
                  van gegevens op grond van een bevel zich (nog steeds) tot een voor hen vreemde rechter
                  moeten wenden, te weten de rechter in de lidstaat waar de strafprocedure wordt gevoerd.
                  Weliswaar verwijst het voorstel hiernaast naar de rechtsmiddelen die zijn opgenomen
                  in de Algemene verordening gegevensbescherming en de Richtlijn «gegevensbescherming
                  door politie en justitie» (EU) 2016/680, maar het is niet duidelijk hoe de samenloop
                  van de bedoelde rechtsmiddelen in de praktijk zal functioneren.
               
Dubbele strafbaarheid
Een ander punt van zorg is de afwezigheid van enige voorwaarde rond toetsing aan dubbele
                  strafbaarheid, alsook de voorgestelde drempel voor het opvragen van verkeers- en van
                  inhoudelijke gegevens die in het compromisvoorstel op feiten bedreigd met drie jaar
                  gevangenisstraf is gesteld, terwijl in Nederland voor vorderingen van die gegevens
                  een drempel vier jaar geldt. Het Nederlandse pleidooi, wederom door enkele anderen
                  gesteund, om net zoals in het Europees Onderzoeksbevel met een lijst van strafbare
                  feiten te werken, is niet overgenomen. Ik zal mij blijven inzetten voor een voorziening
                  voor de toetsing aan dubbele strafbaarheid. Een meerderheid van lidstaten wil de grens
                  van drie jaar niet verhogen.
               
Belasting bedrijfsleven
Op het punt van de belasting van het bedrijfsleven is het gelukt enige verandering
                  aan te brengen, namelijk ten aanzien van het sanctieregime bij niet naleven. De meerderheid
                  van de lidstaten is voor het vastleggen van een maximum boete van 2% van hun jaaromzet.
                  In de overwegingen is op een zelfde wijze als bij de Algemene verordening gegevensbescherming
                  vastgelegd dat zeer kleine bedrijven een meer bij hun omvang passende sanctie zullen
                  krijgen. De positie van kleine bedrijven wordt ook verlicht bij de verplichting tot
                  afgifte in spoedzaken. Er wordt rekening gehouden met het feit dat die bedrijven niet
                  een 7 dagen keer 24 uur personeelsbezetting hebben. Het voorstel schrijft daarnaast
                  voor dat bedrijven voor de afgifte van gegevens op grond van een verstrekkingsbevel
                  daarvoor financiële compensatie kunnen krijgen als de betrokken uitvaardigende staat
                  in nationale omstandigheden voor het afgeven een vergoedingsregeling heeft. Niet iedere
                  lidstaat heeft zo een regeling. Nederland heeft hiervoor de Regeling kosten aftappen
                  en gegevensverstrekking 9. De meerderheid van de lidstaten is geen voorstander van een geharmoniseerde regeling.
                  Wel zal op een centraal punt bekend worden gemaakt welke EU lidstaten een vergoedingsregeling
                  kennen. Dat betekent voor Nederlandse bedrijven dat zij mogelijk geen vergoeding zouden
                  krijgen als zij gegevens afgeven in reactie op een door een andere EU lidstaat uitgevaardigd
                  verstrekkingsbevel, terwijl zij dat voor «binnenlandse» vorderingen wel krijgen. In
                  de onderhandelingen zal ik mij blijven inzetten tot het verlagen van de administratieve
                  lasten, in het bijzonder voor het midden- en kleinbedrijf.
               
Ik deel de urgentie om effectievere en efficiëntere toegang tot elektronisch bewijs
                  te bewerkstelligen en steun de hoofdlijn van de daarop geënte revolutionaire voorstellen.
                  Tegelijkertijd mis ik de evenwichtigheid in het beoogde systeem. Waar in de huidige
                  praktijk van wederzijdse erkenning of rechtshulp sprake is van een beoordeling van
                  belangen die altijd (per definitie) wordt toegepast ligt er in het compromisvoorstel
                  van de Voorzitter in wezen een voorwaardelijke beoordeling voor, namelijk alleen bij
                  weigering door een internetdienstverlener en dan nog in een heel lichte vorm. Dit
                  wijkt af van de staande praktijk in de internationale rechtshulp, en van de werkwijze
                  op grond van het recent ingevoerde Europees Onderzoeksbevel.
               
Verder wijs ik op de wenselijkheid dat het compromisvoorstel toekomstbestendig is
                  en stand houdt als deze op enig moment aan het EU-Hof van Justitie of een nationale
                  rechter wordt voorgelegd. Steun hiervoor vind ik in het recente advies van de European
                  Data Protection Board (EDPB, Opinion 23/2018, 26 September 2018) en in een in opdracht
                  van het Europees Parlement gemaakte studie (Prof. Martin Böse, september 2018). Ook
                  dit punt is onder de aandacht gebracht in de recente brief aan de Voorzitter en de
                  Commissaris.
               
Het Europees Parlement heeft nog geen positie vastgesteld. Op 27 november zal een
                  openbare hoorzitting plaatsvinden. Daarna zal de Rapporteur een ontwerpwerkdocument
                  presenteren. Het is onzeker of het Europees Parlement tijdens deze legislatuur een
                  formele positie zal vaststellen.
               
Ik heb het voornemen om tijdens de JBZ-Raad mijn reserves tegen het voorstel in te
                  brengen en te laten weten dat ik niet kan instemmen met het compromis. Hierbij realiseer
                  ik mij dat er waarschijnlijk een gekwalificeerde meerderheid van lidstaten voor de
                  huidige tekst van het voorstel is. De verdere ontwikkelingen in het standpunt van
                  het Europees Parlement zal ik nauwgezet volgen.
               
Raad niet-wetgevende besprekingen
5. Onderhandelingsmandaat voor het tweede aanvullende protocol bij het Verdrag van
                  Boedapest
               
= Stand van zaken
Op de agenda staat de stand van zaken ten aanzien van het «Onderhandelingsmandaat
                  voor het tweede aanvullende protocol bij het Verdrag van Boedapest». Naar verwachting
                  zal dat de Europese Commissie informatie geven over de voorbereidingen en planning
                  van het mandaat. Er is nog geen concepttekst voor een mandaat voorgelegd.
               
Het Cybercrimeverdrag10 wordt ook wel het verdrag van Boedapest genoemd. Bij dat verdrag zijn ook derde landen
                  van buiten de Raad van Europa betrokken. Inmiddels zijn de Verenigde Staten, Canada,
                  Australië, Japan, Panama, de Dominicaanse Republiek, Costa Rica, Chili, Sri Lanka,
                  Tonga, Mauritius, Senegal en Argentinië toegetreden. Er zijn nu 61 verdragspartijen.
                  Het verdrag heeft daarnaast een rol als «model wet» in 40 andere landen en is een
                  bron van inspiratie in enkele tientallen andere landen. Binnen de EU geldt het Cybercrimeverdrag
                  als de basis van het juridisch kader voor opsporing in cyberspace. De ambitie van
                  de bij het verdrag aangesloten partijen is om onder meer regelingen voor betere rechtshulp,
                  grensoverschrijdende vorderingen en directe toegang op te nemen in een additioneel
                  protocol.
               
In de afgelopen jaren heeft Nederland zowel op ambtelijk als op ministersniveau een
                  zeer actieve rol vervuld in de diverse internationale gremia waar de problematiek
                  rondom grensoverschrijdende cybercrime werd besproken. Onder meer tijdens de Global Conference on Cyberspace 2015, het EU-voorzitterschap in 2016 en als voorzitter en lid van het Cybercrime Convention Committee heeft Nederland actief bijgedragen aan de ontwikkeling van nieuwe initiatieven ter
                  verbetering van de cybersecurity en de bestrijding van cybercrime. Waar dat gepast
                  was is uw Kamer over deze activiteiten bericht in specifieke brieven en in verschillende
                  Geannoteerde agenda’s ter voorbereiding op een JBZ-Raad. Deze activiteiten hebben
                  naast Raadsconclusies en de bespreking van het e-evidence voorstel in het verband
                  van de JBZ-Raad (zie hiervoor), geresulteerd in de start van gesprekken over een aanvullend
                  protocol bij het Cybercrimeverdrag bij de Raad van Europa. Tijdens de plenaire vergadering
                  in juni 2017 heeft het Comité van verdragspartijen bij het Cybercrimeverdrag (Cybercrime Convention Committee) besloten te starten met het opstellen van een additioneel protocol bij het verdrag.
                  Daarvoor wordt vooralsnog tot eind 2019 in een drafting group gewerkt aan concrete tekstvoorstellen die vervolgens in het Cybercrime Convention Committee worden behandeld. Het Committee biedt het eindresultaat aan het Comité van Ministers van de Raad van Europa aan,
                  die het ook zal bespreken met verdragspartijen die geen lid van de Raad van Europa
                  zijn. Als het protocol is aangenomen, zullen staten ieder afzonderlijk moeten ratificeren
                  of toetreden. Voor het opstellen van het nieuwe protocol nemen de verdragspartijen
                  de conclusies en aanbevelingen als uitgangspunt die zijn neergelegd in studies naar
                  de praktijk van rechtshulprelaties in cybercrime zaken en naar de mogelijkheden voor
                  de opsporing vooral in relatie tot de sterk toegenomen clouddiensten.
               
Zoals gezegd geldt binnen de EU het Cybercrimeverdrag als de basis van het juridisch
                  kader voor opsporing in cyberspace. De EU heeft in aanvulling hierop op onderdelen
                  extra standaarden aangenomen in richtlijnen, zoals de Richtlijn ter bestrijding van
                  seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen11, de Richtlijn aanvallen op informatiesystemen12. De EU is als entiteit geen partij bij het cybercrimeverdrag; de EU lidstaten, op
                  Ierland en Zweden na, zijn dat wel. Omdat er specifieke regelgeving van de EU is en
                  wordt voorbereid in de voorstellen e-evidence, is het nodig dat de Commissie en de
                  EU lidstaten samen optrekken in de het Cybercrime Convention Committee. Hierin moet een mandaat voorzien.
               
6. Onderhandelingsmandaat voor een overeenkomst tussen de EU en de VS om de toegang
                  tot elektronisch bewijsmateriaal te vergemakkelijken
               
= Stand van zaken
Op de agenda staat de stand van zaken ten aanzien van het «Onderhandelingsmandaat
                     overeenkomst toegang elektronisch bewijs EU-VS». Naar verwachting zal de Europese
                     Commissie informatie zal geven over de voorbereidingen en planning van het mandaat.
                     Er is nog geen concepttekst voor een mandaat voorgelegd.
                  
Uw Kamer werd geïnformeerd over de CLOUD Act met de brief van 5 oktober 2018 (Kamerstuk
                     32 317, nr. 526). In deze brief werd uiteen gezet dat de CLOUD Act het mogelijk maakt dat andere
                     landen een verdrag sluiten met de Verenigde Staten over de grensoverschrijdende toegang
                     tot elektronisch bewijs. Het sluiten van een dergelijk verdrag is een exclusieve Uniebevoegdheid.
                     In het beoogde verdrag kunnen afspraken worden gemaakt met de VS over de voorwaarden
                     waaronder autoriteiten van lidstaten van de EU grensoverschrijdend toegang tot elektronisch
                     bewijs kunnen krijgen. Daarnaast kunnen dienstenaanbieders (bedrijven) in het geval
                     van conflicterende rechtsregels een beroep doen op de Amerikaanse rechter volgens
                     de «comity procedure» in de zin van de CLOUD Act. Een verdrag op basis van de CLOUD
                     Act komt de rechtszekerheid voor burgers en bedrijven ten goede en dient de opsporing
                     en vervolging van misdrijven.
                  
De JBZ-Raad van juni 2018 heeft de Europese Commissie opgeroepen om een onderhandelingsmandaat
                     voor te stellen. Nederland heeft deze oproep gesteund en vindt dat onderhandelingen
                     met de Verenigde Staten gestart moeten worden.
                  
7. Verordening tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie: implementatie
               
= Informatie van de Commissie over de stand van zaken
Naar verwachting zal de Europese Commissie onder dit agendapunt de laatste stand van
                  zaken met betrekking tot de voorbereidingen van de feitelijke start van het EOM toelichten.
                  De Commissie heeft onlangs een kandidaat voor de post van interim administratief directeur
                  van het EOM voorgedragen aan de Raad, maar daarover heeft de Raad nog geen besluit
                  genomen. Op 19 november jl. is verder de vacature voor de Europees hoofdaanklager
                  gepubliceerd in het Publicatieblad. Tot slot loopt er een haalbaarheidsstudie naar
                  het case management systeem voor het EOM. Voor wat de mogelijke uitbreiding van het
                  mandaat van het EOM tot terrorismebestrijding aangaat, verwijs ik u graag naar het
                  BNC-fiche13 dat u op 19 oktober jl. is toegegaan. Het Voorzitterschap is overigens niet voornemens
                  de uitbreiding van het mandaat van het EOM tijdens deze JBZ-Raad aan de orde te stellen.
               
8. Dataretentie: retentie van elektronische communicatiegegevens
               
= Stand van zaken
In de JBZ-Raad van december 2017 is aan een ad-hoc Raadswerkgroep – verzocht om inzichtelijk
                  te maken wat de consequenties zijn van het arrest van het Hof van Justitie van 21 december
                  2016 in de gevoegde zaken Tele2 Sverige AB en Watson (hierna Tele2-arrest)14 en hoe een gecoördineerde EU-aanpak omtrent dataretentie er uit kan komen te zien.
                  Het geagendeerde paper over de stand van zaken van het Oostenrijkse voorzitterschap
                  geeft de conclusies van de Raadswerkgroep weer.
               
Uit het paper volgt, zoals reeds aan uw Kamer gemeld in mijn brief van 26 maart 2018
                  reeds, dat een algemene verplichting voor aanbieders van openbare telecommunicatiediensten
                  en -netwerken tot het bewaren van gebruikersgegevens buiten het bereik van het Tele2-arrest te vallen. Helaas is er geen eenduidig antwoord
                  verkregen over de juridische en technische mogelijkheden voor het bewaren van verkeers-
                  en/of locatiegegevens. Wel onderschrijft de werkgroep dat de in het Tele2-arrest gegeven
                  mogelijkheden voor het bewaren van deze gegevens in de praktijk lastig implementeerbaar
                  zijn. Er is nog veel onduidelijk en de lidstaten lijken allen zeer verschillende wettelijke
                  bewaarplichten voor telecommunicatiegegevens te hebben. In steeds meer lidstaten buigen
                  de (hoogste) nationale rechters zich over de verbindendheid van de wetgeving in het
                  licht van het Tele2-arrest of hebben deze reeds onverbindend verklaard. In Frankrijk
                  en België hebben de hoogste rechters op dit moment prejudiciële vragen aan het Hof
                  van Justitie van de EU gesteld. Het kabinet is voornemens om zich in deze zaken te
                  voegen en het Hof te vragen meer duidelijkheid te geven over welke gegevens in welke
                  omstandigheden bewaard mogen worden.
               
Nederland steunt de uitkomsten in het document van het voorzitterschap. De inzet tijdens
                  de JBZ-Raad is er daarnaast op gericht om de Europese Commissie, gezien de grote verschillen
                  tussen nationale wetgeving en de onduidelijkheid die naar aanleiding van het Tele2-arrest
                  is ontstaan, op te roepen met een voorstel voor regelgeving te komen. Op dit moment
                  worden verschillende lidstaten gepolst of zij een dergelijke oproep zouden willen
                  steunen. Indien er geen brede steun is, acht Nederland een oproep aan de Commissie
                  op dit moment niet zinvol.
               
9. Raadsconclusies wederzijdse erkenning in strafzaken
               
= Aanname
Zoals het voorzitterschap tijdens de vorige JBZ-Raad aankondigde heeft het de voorgenomen
                  Raadsconclusies over wederzijdse erkenning verder uitgewerkt. Nederland kan zich daarin
                  vinden, omdat de punten die ik in de Geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad van 11–12 oktober
                  jl. al noemde in deze voorstellen terugkomen (Kamerstuk 32 317, nr. 525). Ik vind het ook een goede zaak dat het verbeteren van de detentiesituatie veel
                  aandacht krijgt, waarbij de eigen verantwoordelijkheid van lidstaten voor het verbeteren
                  daarvan blijft behouden. Het laatste punt van de voorgenomen Raadsconclusies maakt
                  duidelijk dat dit niet is bedoeld als een eenmalige exercitie, maar dat het onderwerp
                  op de agenda dient te blijven ook in de JBZ-Raad. Voor de goede orde vermeld ik hier
                  dat ik mijn toezegging tijdens het AO JBZ-Raad van 10 oktober jl. per over dit onderwerp
                  per separate brief gestand zal doen (Kamerstuk 32 317, nr. 528).
               
10. Toetreding van de EU tot het EVRM
               
= Stand van zaken
De toetreding van de Europese Unie (EU) tot het Europees Verdrag voor de Rechten van
                  de Mens (EVRM) blijft een prioriteit. Zowel het Europees Parlement als de Raad hebben
                  de Commissie eerder opgeroepen om haar werkzaamheden op dit vlak kracht bij te zetten.
               
Het toetredingsproces van de EU tot het EVRM loopt, zoals bekend, aanzienlijke vertraging
                  op naar aanleiding van advies 2/13 van het Hof van Justitie in 201415, waarin het Hof heeft geoordeeld dat het ontwerpverdrag op meerdere punten onverenigbaar
                  is met het Unierecht. Het is aan de Commissie, die namens de EU onderhandelt met de
                  staten die partij zijn bij het EVRM, om met voorstellen te komen die de bezwaren van
                  het EU-Hof adresseren. De Commissie is sindsdien bezig met een analyse van de juridische
                  bezwaren die zijn opgeworpen door het EU-Hof.
               
De EU kan pas terug naar de onderhandelingstafel als er overeenstemming is tussen
                  de Raad en Commissie over mogelijke oplossingen voor de juridische bezwaren van het
                  EU-Hof. Gedurende het Nederlandse voorzitterschap is gesproken over oplossingen voor
                  technische en procedurele bezwaren.
               
Tijdens het Slovaakse voorzitterschap is één van de meest delicate bezwaren van het
                  EU-Hof besproken: wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten dat zij het Unierecht
                  en de mensenrechten naleven. Lidstaten hebben hun voorkeur uitgesproken voor een oplossing
                  die zo goed mogelijk past binnen het huidige EVRM-kader. Hierover zal nog verder worden
                  gesproken in Raadswerkgroep-verband.
               
Onder het Oostenrijks voorzitterschap is afgelopen november voor het eerst in Raadswerkgroep-verband
                  gesproken over het laatste bezwaar van het EU-Hof: de ingestelde rechterlijke controle
                  door het EHRM op de naleving van de mensenrechten in het kader van het Gemeenschappelijk
                  Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB), terwijl het EU-Hof daar niet volledige rechtsmacht
                  heeft. Ook hierover zal nog verder worden gesproken.
               
Het Kabinet is ervan doordrongen dat ter zake een snelle oplossing gewenst is en draagt
                  dit conform eerdere toezegging aan uw Kamer ook uit in Brussel.
               
12. AOB
               
a) «Towards digital criminal justice in the EU»
= Presentatie door Eurojust
Eurojust zal tijdens de JBZ-Raad een presentatie geven met concrete voorstellen voor
                  een specifieke IT-structuur voor aanklagers binnen de EU. Nederland ondersteunt dit
                  initiatief, en zal mogelijk verheldering vragen over onder andere welke modaliteiten
                  Eurojust daarbij voor ogen heeft. Er moet tevens voorkomen worden dat de effectieve
                  samenwerking in de EU op strafrechtelijk gebied door overlappende of concurrerende
                  systemen wordt gecompliceerd.
               
b) EU-VS Ministeriële bijeenkomst (Washington, 8–9 november 2018)
= Informatie van het Voorzitterschap
Zie boven.
c) Werkprogramma inkomend voorzitterschap
= Informatie door Roemenië
Het Roemeense inkomende Voorzitterschap zal haar programma toelichten aan de JBZ-Raad.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
M.G.J. Harbers, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.