Brief regering : Seksuele gezondheid
32 239 Seksuele gezondheid
Nr. 8 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MEDISCHE ZORG EN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID,
WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 november 2018
Hierbij ontvangt u het in mei 2018 gepubliceerde «Nationaal Actieplan soa, hiv en
seksuele gezondheid: 2017–2022» (hierna: Actieplan)1. Onze ambtsvoorganger heeft het RIVM destijds opdracht gegeven voor het opstellen
van dit nationale Actieplan. Dit plan is onder regie van het RIVM door de belangrijkste
veldpartijen2 op het gebied van seksuele gezondheid samengesteld en is een vervolg op het eerste
Actieplan dat eind 2016 afliep. De partijen committeren zich in het Actieplan aan
de uitvoering van concrete acties en het behalen van de doelstellingen tot en met
2022.
In deze brief geven wij, zoals reeds eerder toegezegd3, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onze beleidsreactie
op dit Actieplan en gaan wij dieper in op enkele onderwerpen waarop aanvullende maatregelen
zijn of worden genomen. Daarbij is het goed om op te merken dat het beleidsterrein
seksuele gezondheid soms moeilijk af te bakenen is en raakvlakken heeft met beleidsdossiers
die onder de verantwoordelijkheid van andere departementen vallen. Een voorbeeld hiervan
is de Alliantie Act4Respect dat is opgezet met steun van het Ministerie van OCW. In
deze brief beperken wij ons tot de afbakening die in het Actieplan wordt gehanteerd
en – tenzij anders vermeld – tot de thema’s die tot de beleidsverantwoordelijkheid
van het Ministerie van VWS behoren.
Hoe is het gesteld met de seksuele gezondheid van Nederlanders?
In 2009 concludeerde de toenmalige Staatssecretaris van VWS in haar brede beleidsbrief
dat het met een groot deel van de Nederlanders goed gaat als het gaat om hun seksuele
gezondheid en de zorg die we daarvoor in ons land hebben geregeld4. Gelet op de verschillende indicatoren staat deze conclusie bijna 10 jaar later nog
steeds. Nederlanders zijn gelukkig met hun seksleven en seksuele gezondheid, zij hebben
over het algemeen een tolerante houding tegenover seksualiteit en het anticonceptiegebruik
is hoog. De incidentie van soa’s is in algemene zin stabiel. Sinds 2000 daalt het
aantal zwangerschapsafbrekingen, zowel bij in Nederland wonende vrouwen als bij vrouwen
die uit het buitenland komen. Ook de dalende trend bij tieners houdt aan. In 2016
werd in Nederland 30.144 keer een abortus uitgevoerd (inclusief overtijdbehandelingen).
Jongeren zijn in de regel positief over hun seksleven, de leeftijd waarop zij hun
eerste seksuele ervaring hebben heeft zich de afgelopen jaren naar een latere leeftijd
ontwikkeld en zij gebruiken vaker een voorbehoedmiddel bij die eerste ervaring5.
Dat het over het algemeen goed gaat met de seksuele gezondheid van de (jonge) Nederlanders
neemt niet weg dat sommigen geconfronteerd worden met grote problemen en een forse
ziektelast. Naar schatting zijn er jaarlijks ongeveer 55.000 chlamydia infecties,
vooral onder heteroseksuele jongeren. Er zijn bij benadering jaarlijks respectievelijk
1.200 en 14.000 gevallen van syfilis en gonorroe. De daling van het condoomgebruik
onder jongeren is een zorgwekkende ontwikkeling. Sommige groepen hebben een sterk
verhoogd risico om geïnfecteerd te raken op soa’s of hiv of om met een onbedoelde
zwangerschap of seksueel geweld te maken te krijgen. Vaak gaat het hierbij om dezelfde
kwetsbare groepen. De opgave is in de eerste plaats om deze groepen beter te bereiken
met onze preventieve aanpak en daarnaast de toegang tot zorg te optimaliseren. In
vergelijking met 2009 is er vandaag de dag meer sprake van internetgerelateerde zaken
als sexting. Ook is er meer zorg over grensoverschrijdend gedrag en dwang onder jongeren.
Het aantal personen dat te maken krijgt met seksueel geweld blijft onaanvaardbaar
hoog. Daarom moet de weerbaarheid van jongeren worden vergroot. Dit thema blijft dan
ook hoog op de agenda staan.
In de motie van de leden Ellemeet en Pia Dijkstra wordt gevraagd aandacht te hebben
voor het bevorderen van positieve seksuele gezondheid6. Een positieve benadering van seksualiteit komt naar voren bij verschillende interventies
over seksuele vorming in het onderwijs en via andere kanalen, zoals www.sense.info. Ook een niet moralistische, positieve benadering van de zorgverlener is van belang
om drempels tot de zorg zoveel mogelijk weg te nemen. Mensen met een positieve houding
ten opzichte van seksualiteit vrijen in de regel veiliger, kennen minder problemen
en zijn weerbaarder. De positieve benadering is daarom uitgangspunt van ons beleid.
Dat neemt niet weg dat veel beleidsinspanningen uit de aard der zaak gericht zijn
op het voorkomen van problemen en het behandelen van aandoeningen. Een positieve benadering
en een probleemgestuurde aanpak zijn complementair en zijn beide van belang voor een
effectief beleid op het gebied van seksuele gezondheid. Voorkomen moet worden dat
door het centraal stellen van problemen rond seksualiteit het hele thema wordt geproblematiseerd.
Ook het Actieplan gaat expliciet uit van een positieve benadering van seksualiteit
en daar sluiten wij ons graag bij aan.
Het Nationaal Actieplan 2017–2022 soa/hiv/seksuele gezondheid
Het Actieplan kent twee overkoepelende onderwerpen: seksuele vorming en monitoring
en surveillance. Seksuele vorming is belangrijk voor de circa 200.000 jongeren die
ieder jaar seksueel actief worden. Kwalitatief en kwantitatief goede seksuele voorlichting
aan jongeren is een voorwaarde voor een gezonde en veilige seksuele ontwikkeling en
het aangaan van gezonde seksuele relaties. Hier ligt een taak voor ouders en het onderwijs.
Er wordt door ouders en in het onderwijs verschillend gedacht over hoe de verplichte
kerndoelen van seksuele voorlichting invulling moeten krijgen. Die diversiteit komt
terug in het grote aantal lesmethodes dat op de markt beschikbaar is. Het is belangrijk
dat seksuele voorlichting aansluit bij de verschillende visies van ouders en scholen.
Dat laat onverlet dat voor welke invulling er ook wordt gekozen, dit niet ten koste
mag gaan van de kwaliteit en effectiviteit. Diversiteit en maatwerk zijn ook nodig
als het gaat om seksuele voorlichting voor groepen die meer risico lopen, kwetsbaarder
zijn of over minder gezondheidsvaardigheden beschikken. Op deze punten is er ruimte
voor verbetering. Voor een goede borging in het onderwijs zal een extra impuls behulpzaam
zijn. Daarom wordt – in het kader van het traject onbedoelde (tiener) zwangerschappen
– ten behoeve van structurele uitvoering van collectieve preventie een meerjarig stimuleringsbudget
voor het onderwijs beschikbaar gesteld. Op basis van de bestaande infrastructuur,
zoals de Stichting School en Veiligheid (SSV) en de Gezonde School en mede op basis
van de vraag van scholen wordt dit stimuleringsbudget ingezet. Uw Kamer is hierover
op 11 september jongstleden geïnformeerd7.
De vaste commissie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft onlangs een brief gevraagd
met een nadere duiding van en oordeel over de aangehouden gewijzigde motie-Dik-Faber/Slootweg
over lesmethoden op het gebied van seksuele gezondheid (Kamerstuk 35 000 XVI, nr. 57). Daarin werd verzocht om meer helderheid te verstrekken inzake het aanbod van lespakketten
op het gebied van seksuele voorlichting. Deze brief heeft u op 1 november ontvangen.
Daarin is aangegeven dat het beleid vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap gericht is op een breed aanbod aan lespakketten en niet voor één specifieke
methode of aanbieder. Een lijn die wij van harte ondersteunen. Navraag bij het RIVM
en bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap leert dat er geen signalen
zijn dat het aanbod van lespakketten niet breed genoeg is of dat er tekorten zijn
in het aanbod. Wel blijkt uit een rapport van de Inspectie van het Onderwijs uit 2016
dat sommige scholen in het algemeen meer structurele aandacht kunnen schenken aan
seksuele voorlichting. Vanuit het RIVM bestaat een erkenningstraject, waarbij diverse
commissies de effectiviteit, kwaliteit en uitvoerbaarheid van leefstijlinterventies
beoordelen. Om het proces tot erkenning te bevorderen, zet VWS via het RIVM stimuleringsregelingen
in, zodat interventie-eigenaren met financiële ondersteuning een interventie kunnen
beschrijven, een procesevaluatie kunnen uitvoeren of een handleiding kunnen opstellen.
Omdat het voor het RIVM beschikbare budget onvoldoende is om alle aanbieders van dienst
te kunnen zijn, zal vanuit het Ministerie van VWS extra geld vrijgemaakt worden.
De Gezonde School ontvangt vanuit de Ministeries van OCW, LNV en VWS subsidie om scholen
die op bepaalde thema’s, zoals seksuele gezondheid, meer willen doen, financieel te
ondersteunen. In het kader van het Zevenpuntenplan wordt momenteel door de veldpartijen
en in afstemming met de onderwijsraden gewerkt aan een plan onderwijs collectieve
preventie. Daarin wordt gekeken hoe collectieve preventie verder versterkt kan worden.
Het aanbod van lespakketten zal hier onderdeel van zijn. Mocht daaruit blijken dat
er toch hiaten zijn in het lesaanbod, zal bezien worden of met de gereserveerde middelen
het lesaanbod aangevuld kan worden. Uw Kamer wordt daarover begin 2019 geïnformeerd.
Om goed de vinger aan de pols te houden van ontwikkelingen rond seksuele gezondheid
en om effectieve interventies te ontwikkelen, zijn monitoring en surveillance van
groot belang. In het Actieplan is de inzet om het niveau van de huidige monitoring
en surveillance te behouden en op onderdelen te verbeteren. In vergelijking met veel
andere Europese landen hebben we in Nederland met name goed zicht op mensen met een
verhoogd risico op soa’s.
In het Actieplan wordt geadviseerd te overwegen voor een aantal soa’s een meldingsplicht
in te stellen. Hiermee wordt het melden van infecties en daarmee het opsporen van
contacten wettelijk geregeld. De meeste West-Europese landen kennen al een dergelijke
meldingsplicht.
Inmiddels is besloten om per 1 januari 2019 de meldingsplicht voor chronische hepatitis c
in te voeren8. De haalbaarheid, uitvoerbaarheid en wenselijkheid van een meldingsplicht voor andere
soa’s en hiv zal worden onderzocht.
Naast de twee overkoepelende thema’s seksuele vorming en surveillance bevat het Actieplan
vier inhoudelijke thema’s; soa’s, hiv, ongewenste/onbedoelde zwangerschappen en seksueel
geweld. De eerste twee thema’s hebben ambitieuze, kwantitatieve doelstellingen, zoals
een halvering van het aantal nieuwe syfilis- en gonorroe-infecties. De thema’s onbedoelde
zwangerschappen en seksueel geweld richten zich meer op preventie en een goede toegang
tot ondersteuning en zorg.
Wij verwelkomen het Actieplan en waarderen het dat de samenstellers zich ook gecommitteerd
hebben aan de uitvoering ervan. De kracht van dit Actieplan is dat de veldpartijen
dit gezamenlijk hebben opgesteld met concrete doelen, activiteiten en een verdeling
van taken en verantwoordelijkheden. Juist op het brede terrein van seksuele gezondheid
met vele verschillende thema’s, het grote aantal betrokkenen, de soms tegengestelde
belangen en de verschillende financieringsbronnen is het belangrijk om een gezamenlijke
koers te varen. Daarbij gaat het niet alleen om toegankelijkheid tot goede zorg, maar
ook om versterking van preventie om te voorkomen dat met name onder kwetsbare groepen
gezondheidsschade optreedt. In het veld is de animo om het Actieplan uit te voeren
groot.
De veldpartijen zijn in de meeste gevallen zelf verantwoordelijk voor de uitvoering
van de verschillende acties. Waar mogelijk zullen wij de uitvoering van het Actieplan
ondersteunen en wij kijken uit naar de samenwerking met de veldpartijen en andere
betrokkenen. Het zal echter niet in alle gevallen haalbaar zijn om aan de wensen van
het veld te voldoen. De realiteit is bijvoorbeeld dat de meeste doelstellingen behaald
zullen moeten worden binnen de gestelde structuren van de zorg en de financiële kaders.
In het Regeerakkoord zijn wel extra middelen uitgetrokken voor de preventie van onbedoelde
zwangerschappen.
Hieronder zetten we uiteen welke acties we ondernemen om de uitvoering van het Actieplan
te ondersteunen. Hierbij volgen we niet de in het Actieplan gehanteerde prioritering.
De Regeling Aanvullende Seksuele Gezondheidszorg (ASG)
Op 1 mei jl. heeft u het evaluatierapport «Een onderzoek naar de relatieve verdeling
van de middelen en inbedding van de ASG-taken in de organisatie; evaluatie Subsidieregeling
ASG 2017» ontvangen9.
De ASG is vanuit het perspectief van de publieke gezondheid een aanvulling op de reguliere
gezondheidszorg. Via de ASG-regeling worden GGD-en ondersteund op het terrein van
soabestrijding en bevordering van de seksuele gezondheid. Vierentwintig Centra voor
Seksuele Gezondheid (CSG’s) worden gefinancierd. Zij richten zich op het testen en
behandelen van soa’s en bieden hulpverlening aan hoogrisicogroepen. Gegevens vanuit
deze CSG’s vormen de basis voor de surveillance van (niet-meldingsplichtige) soa’s
onder hoogrisicogroepen.
In 2013 zijn de doelmatigheid en financiële houdbaarheid van de ASG-regeling reeds
geëvalueerd10. Eén van de conclusies uit die evaluatie was dat de ASG-regeling succesvol is in
het opsporen van soa’s, en dat de uitvoering bij GGD-en op de juiste plek is belegd.
Uit de evaluatie in 2013 bleek dat de ASG-regeling een duidelijke meerwaarde heeft
ten opzichte van de reguliere (seksuele) gezondheidszorg. Deze evaluatie uit 2013
heeft wel geleid tot een enkele aanpassing. Zo is om de stijgende kosten van de regeling
te remmen het complexe p*q-financieringsmodel vervangen door een subsidieplafond.
In de meest recente evaluatie stond, gezien de uitkomsten van de vorige evaluatie,
de meerwaarde van de ASG-regeling niet ter discussie. Ook aan het financiële plafond
wordt niet getornd. De meest recente evaluatie is een «lichte» beoordeling waarbij
nader bekeken is of de huidige relatieve verdeling van de financiële middelen nog
passend is en of de inbedding van de ASG-regeling in andere onderdelen van de publieke
gezondheidszorg beter kan.
De evaluatie geeft aan dat het budgetplafond prioritering, efficiëntie en innovatie
heeft gestimuleerd. De regio’s leggen hierbij hun eigen accenten. In de uitvoering
van de regeling staat professionele vrijheid van de CSG’s voorop en worden daarnaast
landelijke afspraken gemaakt. Uit de evaluatie blijkt ook dat er geen goede wenselijke
en/of haalbare alternatieven zijn voor de huidige relatieve verdelingssystematiek
van de financiële middelen over de regio’s. De regio’s kunnen over het algemeen goed
werken met deze verdeling. Wij zien daarom geen reden om de huidige relatieve verdelingssystematiek
aan te passen. Een enkele regio ervaart wel enige knelpunten met het huidige budget,
onder andere de GGD-regio Utrecht. De GGD-en hebben aangegeven deze knelpunten onderling
op te lossen. De evaluatie laat ook zien dat de CSG’s steeds beter samenwerken met
andere afdelingen binnen de GGD, andere CSG’s, gemeenten en externe partijen. Het
evaluatierapport doet nog enkele aanbevelingen voor een nog betere inbedding. De coördinerende
GGD-en hebben aangegeven deze aanbevelingen op te volgen. De conclusie is dat de ASG-regeling
een duidelijke meerwaarde heeft in de soa- en hivbestrijding en dat er geen aanleiding
is de ASG-regeling aan te passen.
Hiv
Eind juli werd in Amsterdam de Internationale Aidsconferentie, AIDS2018, gehouden.
Met meer dan 16.000 deelnemers bleek deze grootste gezondheidsconferentie ter wereld
een uitgelezen kans om de Nederlandse aanpak van hiv-aids voor het voetlicht te brengen.
Bij de deelnemers en organisatoren was er veel waardering voor het Nederlandse beleid.
Onlangs is uw Kamer geïnformeerd over het besluit om Pre Expositie Profylaxe (PrEP)
te verstrekken aan mannen die seks hebben met mannen (MSM) en een verhoogd risico
lopen op een hiv-infectie en aan een kleine groep mensen die afkomstig is uit een
gebied waar hiv endemisch is11. Verwacht wordt dat met deze interventie het aantal nieuwe hiv-infecties in Nederland
de komende jaren substantieel zal dalen. Na vijf jaar zal de balans worden opgemaakt.
De inzet is om zo spoedig mogelijk te starten, maar waarbij het van belang is zorgvuldig
te werk te gaan. Daarom is het RIVM gevraagd om samen met de GGD-en en andere betrokken
zorgpartijen de implementatie van PrEP uit te werken. Uw Kamer zal begin volgend jaar
worden geïnformeerd over de implementatie en verstrekking van PrEP.
Door UNAIDS zijn in 2014 de internationaal in 2020 te behalen 90-90-90 doelen vastgesteld.
90-90-90 verwijst naar het doel dat 90% van de mensen met hiv bekend is met zijn of
haar status, 90% daarvan onder behandeling is, waarvan bij 90% het virus niet meer
detecteerbaar is. Deze doelen zijn in Nederland reeds behaald en thans wordt gewerkt
aan het behalen van de doelen voor 2030; 95-95-95. Het Actieplan onderschrijft deze
doelstelling. Het Aidsfonds legt de lat nog hoger en streeft naar nul nieuwe hiv-infecties
in Nederland. Dit is een lovenswaardig streven, maar vermoedelijk pas op langere termijn
realistisch.
In het Actieplan en het in aanvulling hierop gepubliceerde «Hiv-plan voor 2017–2022»
van de hiv-behandelaren en -verpleegkundigen wordt een aantal aanvullende acties voorgesteld
om de internationale doelen voor 2030 te behalen.12 Een van de speerpunten is het tijdig opsporen en behandelen van (acute) hiv-infecties.
Het toegankelijker maken van en eerder testen op hiv is één van de voorgestelde acties.
Op 27 september jongstleden heeft u het wetsvoorstel medische hulpmiddelen ontvangen13. Het wetsvoorstel regelt onder andere dat de huidige zogenoemde kanalisatieregeling
in 2022 komt te vervallen. De kanalisatieregeling uit het Besluit invitro-diagnostica
(IVD) stelt dat bepaalde zelftesten die dienen ter opsporing van ernstige aandoeningen,
zoals hiv, uitsluitend door of onder verantwoordelijkheid van artsen en apothekers
mogen worden verstrekt, zodat medische begeleiding zo goed mogelijk wordt gewaarborgd.
De gebruiker wordt geïnformeerd over het juiste gebruik en de risico’s van een zelftest
en de interpretatie van de testuitslag. Daarnaast wordt ook gewezen op de mogelijkheid
om binnen de reguliere zorg alsnog (anoniem) getest te worden. De voortzetting van
de kanalisatieregeling wordt (nu) niet wenselijk geacht. Er worden door de medische
hulpmiddelen verordeningen immers strengere eisen gesteld aan de toelating van dergelijke
testen op de markt, waardoor de kanalisatieregeling niet meer nodig is. Bovendien
is door het aanbod via internet de beschikbaarheid van zelftesten enorm gestegen,
waardoor het maatschappelijk draagvlak voor zelftesten voor deze hoogrisico aandoeningen
is toegenomen. In het wetsvoorstel wordt een grondslag opgenomen, zodat het in de
toekomst alsnog mogelijk is om het gebruik van bepaalde hulpmiddelen te beperken,
mochten daar te zijner tijd goede redenen voor bestaan.
Tot de inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving over invitro-diagnostica, blijft
de kanalisatieregeling echter gelden. Dat betekent dat het afgeven van een hiv-zelftest
tot 2022 alleen mag worden verstrekt door of onder verantwoordelijkheid van een arts
of apotheker. Zolang de kanalisatieregeling nog geldt, bestaat wel de mogelijkheid
in te zetten op vormen van community based testen. De hiv-zelftest wordt hierbij niet
direct door een arts of apotheker verstrekt aan de gebruiker, maar indirect via een
getrainde peer onder verantwoordelijkheid van een arts (verlengde armconstructie).
Deze vorm van testen biedt de mogelijkheid om specifieke hoogrisicogroepen te bereiken
die om verschillende redenen niet de weg vinden naar de reguliere zorg. De verwachting
is dat deze groep met deze vorm van testen beter bereikt kan worden met potentiële
gezondheidswinst als gevolg. De aanpak is bewezen effectief en zorgt er doorgaans
voor dat mensen met hiv eerder opgespoord en behandeld kunnen worden.
Onbedoelde zwangerschappen
Zoals eerder aangegeven zijn met veldpartijen afspraken gemaakt over preventie en
ondersteuning van onbedoelde (tiener) zwangerschappen. Thema’s zoals onderwijs, hoogrisicogroepen
en ondersteuning bij onbedoelde zwangerschappen komen hierbij aan de orde. Over de
inzet hiervan bent u op 11 september jongstleden geïnformeerd.
Seksuele grensoverschrijding en seksueel geweld
Het Actieplan besteedt ruime aandacht aan preventie van seksuele grensoverschrijding
en seksueel geweld. 53% van de vrouwen en 22% van de mannen heeft een vorm van seksuele
grensoverschrijding ervaren. 11% van de vrouwen en 1% van de mannen heeft geslachtsgemeenschap
tegen de wil meegemaakt. Met name jongeren lopen een groter risico op seksuele grensoverschrijding
en seksueel geweld. Het is van groot belang dat scholen in het kader van seksuele
voorlichting en vorming aandacht aan deze thema’s besteden. Dit gebeurt volgens het
Actieplan nog onvoldoende.
Seksueel geweld is een probleem met vele invalshoeken waar verschillende partijen
en departementen zoals de Ministeries van OCW en JenV bij betrokken zijn. In deze
reactie laten wij zien welke inspanningen vanuit het Ministerie van VWS geleverd worden
als het gaat om het voorkomen van en handelen bij seksuele grensoverschrijding en
seksueel geweld.
Het is belangrijk dat kinderen op jonge leeftijd leren over gezonde relaties en weerbaarheid.
Ouders, jongeren onderling en scholen spelen hier een belangrijke rol. Daarom gelden
voor scholen ook specifieke kerndoelen gericht op seksuele vorming en diversiteit
en burgerschap. Via het programma Gezonde School kunnen scholen ondersteuning krijgen
om te werken aan het thema Relaties en seksualiteit. Dit is een van de gezondheidsthema’s
binnen het programma Gezonde School dat wordt gesteund door de Ministeries van OCW,
LNV, SZW en VWS. De Gezonde School-aanpak bestaat uit vier pijlers; educatie, omgeving,
signaleren en beleid. Als een school binnen een gekozen thema alle vier de pijlers
op orde heeft, krijgt het een themacertificaat en mag de school zich Gezonde School
noemen.
Daarnaast zetten we fors in op het terugdringen van geweld in afhankelijkheidsrelaties
met het Programma Geweld hoort nergens thuis, aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling,
dat door de Minister van VWS en de Minister voor Rechtsbescherming op 25 april 2018
naar de Tweede Kamer is gestuurd.14 In het programma zijn slachtoffers van seksueel geweld als specifieke groep aangemerkt
omdat signalen van seksueel geweld niet eenvoudig te herkennen zijn. Dit wordt versterkt
doordat seksueel geweld een taboe-onderwerp is en de pleger ook vaak een bekende is.
Daarom onderzoeken we hoe we professionals in de zorg en bij Veilig Thuis beter kunnen
toerusten om seksueel geweld te herkennen. Het gaat hier ook om de risico’s die online
spelen. Zoals het RIVM in het Actieplan aandacht vraagt voor risicogroepen, zien we
specifiek toe op de kwetsbare positie van mensen met een licht verstandelijke beperking.
Slachtoffers van seksueel geweld kunnen voor specialistische zorg terecht bij de Centra
voor Seksueel Geweld. Slachtoffers kunnen rekenen op goed gecoördineerde medische
en psychologische hulp. Met de komst van de Centra voor Seksueel Geweld is dit gerealiseerd.
De Centra bieden ook hulp als een slachtoffer aangifte wil doen en daardoor wordt
de drempel om aangifte te doen voor kwetsbare slachtoffers van een zedenmisdrijf verlaagd.
Het is belangrijk dat met name in acute situaties van seksueel geweld de kennis en
deskundigheid van de Centra voor Seksueel Geweld benut wordt en dat hulpverleners
de Centra goed weten te vinden. Daarom zetten we in op het vergroten van de bekendheid
van deze centra bij hulpverleners.
Bij seksueel geweld is soms ook sprake van seksuele uitbuiting en dus mensenhandel
(loverboyproblematiek). Meisjes, maar ook jongens, worden geronseld en gechanteerd
en vervolgens seksueel uitgebuit. Dit zijn zorgwekkende criminele activiteiten met
voor slachtoffers enorme gevolgen. Mensenhandel is onacceptabel. Dit soort praktijken
mogen niet plaatsvinden. Daarom zet dit kabinet stevig in op het intensiveren van
de aanpak van mensenhandel met het programma Samen tegen mensenhandel. Voor de opvang
van slachtoffers van mensenhandel heeft dit Kabinet extra geld beschikbaar gesteld.
Seksuele uitbuiting speelt zich af in het onzichtbare en daarom is het zo belangrijk
dat deze problematiek beter gesignaleerd wordt. In het programma Geweld hoort nergens
thuis zetten we daarom in op betere signalering van loverboyproblematiek bij Veilig
Thuis en bij artsen.
Tot slot zien we dat seksueel geweld zich steeds meer online afspeelt. De Nationaal
rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen heeft 26 juni 2018 de slachtofferrapportage
seksueel geweld tegen kinderen 2016 uitgebracht. Hierin beveelt hij ondermeer aan
onderzoek te doen naar online slachtofferschap bij seksueel geweld. Zoals reeds toegezegd,
zal in het najaar aan uw Kamer een reactie op de slachtofferrapportage worden gestuurd.
15
Tot slot
De conclusie dat het in het algemeen goed gesteld is met de seksuele gezondheid van
de Nederlanders is zeker geen reden achterover te leunen. Het Actieplan beschrijft
tot in detail de acties die nodig zijn om groepen met een sterk verhoogd risico op
soa’s, hiv, onbedoelde zwangerschap of seksueel geweld te bereiken en zorg te bieden.
Zoals we in deze brief hebben geschetst zullen we voor de uitvoering van het Actieplan
waar mogelijk faciliteren en ondersteunen.
De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.J. Bruins, minister voor Medische Zorg -
Mede ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.