Brief regering : Tussentijdse evaluatie inzet extra middelen voor kinderen in armoede
24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting
Nr. 455
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 november 2018
1. Inleiding
Het kabinet zet zich in voor de bestrijding van armoede, in het bijzonder onder kinderen.
Met ingang van 1 januari 2017 is € 100 mln. extra per jaar structureel ter beschikking
gesteld ten behoeve van kinderen die opgroeien in armoede.
Zoals ik u bij verschillende gelegenheden heb toegezegd, o.a. in de Kabinetsreactie
op het SER-advies «Opgroeien zonder armoede» en het rapport van de Kinderombudsman
«Alle kinderen kansrijk»1,
2 heb ik een tussentijdse evaluatie laten uitvoeren van deze extra middelen voor de
bestrijding van armoede onder kinderen.
Ik informeer u in deze brief over de uitkomsten van deze tussenevaluatie en de conclusies
die ik daaraan verbind. Daarmee beantwoord ik tevens de motie van het lid De Lange3.
De extra middelen zijn als volgt ingezet:
• € 85 mln. wordt jaarlijks via een decentralisatie-uitkering aan gemeenten beschikbaar
gesteld. Over de met deze middelen te bereiken doelen zijn bestuurlijke afspraken4 tussen SZW en de VNG gemaakt;
• € 10 mln. per jaar is beschikbaar voor vier grote armoedepartijen (Vereniging Leergeld,
Nationaal Fonds Kinderhulp, Jeugdfonds Sport & Cultuur en Stichting Jarige Job), verstrekt
via een meerjarige subsidie (2017–2020);
• € 5 mln. is er jaarlijks (in de periode 2017–2021) beschikbaar voor de subsidieregeling
«Kansen voor alle kinderen». Hiervan is € 4 mln. bestemd voor projecten in Europees
Nederland en € 1 mln. voor projecten in Caribisch Nederland.
2. Uitkomsten tussentijdse evaluatie
a. Bestuurlijke afspraken tussen SZW en VNG, kansrijk opgroeien alle kinderen in Nederland
over de extra middelen voor gemeenten (€ 85 mln.)
Bureau Bartels heeft de bestuurlijke afspraken met de VNG en de daarbij horende € 85
mln. geëvalueerd. Dit onderzoek werd begeleid door een klankbordgroep,
bestaande uit de VNG, Divosa, SZW, gemeenten, landelijke armoedepartijen, de Kinderombudsman
en een hogeschool. Het rapport van deze eerste evaluatie stuur ik u bijgaand5.
Over de extra middelen voor gemeenten zijn in de bestuurlijke afspraken o.a. de volgende
afspraken vastgelegd:
– «Alle gemeenten zullen, in samenwerking met hiervoor relevante partijen, zorg dragen
voor voorzieningen in natura, zodat alle kinderen kunnen meedoen op school, aan sport,
aan cultuur en sociale activiteiten.»
– «Het Rijk en de gemeenten vinden het van groot belang dat alle kinderen kansrijk kunnen
opgroeien. Het Rijk en de gemeenten zullen zich inspannen om alle kinderen voor wie
dit niet vanzelfsprekend is te bereiken en te ondersteunen met voorzieningen in natura
via de lokale infrastructuur en samenwerking met diverse partijen. Gemeenten hebben
de regie in het armoede- en schuldenbeleid en hebben daarbij aandacht voor de positie
van kinderen.»
– «De eerste evaluatie vindt plaats begin 2018. Het Rijk en de VNG zullen aan de hand
van de tussenresultaten met elkaar en met relevante samenwerkingspartners in overleg
treden en voor zover nodig afspraken maken over eventuele bijstelling van de afspraken
of nadere ondersteuning (zoals kennisdeling).»
– «Een vervolgevaluatie vindt plaats in 2021. Dan zal getoetst worden of het gemeentelijk
beleid ertoe heeft geleid dat (nagenoeg) alle kinderen in armoede worden bereikt.»
Hieronder de belangrijkste uitkomsten van de eerste evaluatie over 2017:
– Het rapport is gebaseerd op de respons van 303 gemeenten, waarvan 9 op de 10 in 2017
voorzieningen voor kinderen in natura aanbood. Eenzelfde aandeel van de gemeenten
heeft de middelen aangewend voor extra middelen voor kinderarmoedebeleid, 5 van de
10 gemeenten hebben de middelen niet alleen aangewend voor kinderarmoedebeleid maar
ook voor andere zaken, zoals aanpalend (armoede)beleid. 60% van de gemeenten heeft
de middelen volledig additioneel aan hun eerdere inzet ingezet, 22% deels additioneel;
van de overige gemeenten is dit niet bekend.
– 65% van de gemeenten kon verdiepende informatie geven over de financiële realisatie
van de middelen in 2017. Van de middelen die deze gemeenten hebben besteed is 45%
procent in natura naar kinderen in armoede gegaan, 15% is op een andere manier naar
kinderarmoedebeleid gegaan, 20% is aan generiek armoedebeleid of aanpalend beleid
besteed.
– In de begrotingen voor 2018 staan de voornemens om 55% van de middelen in natura in
te zetten voor kinderen in armoede, 25% voor kinderarmoedebeleid anders dan in natura
en 18% voor generiek armoede- of aanpalend beleid.
– Van de gemeenten geeft 40% aan de doelgroep volledig in beeld te hebben, 40% geeft
aan dat de omvang van de doelgroep onbekend is.
– 1 op de 3 gemeenten kon cijfers aanreiken over de ontwikkeling in het bereik van de
doelgroep. In 78% van deze gemeenten is het bereik toegenomen.
– Het Rijk en de VNG hebben gemeenten in de bestuurlijke afspraken expliciet opgeroepen
om op lokaal niveau samen te werken met maatschappelijke organisaties. Gemeenten werden
aangemoedigd om de aanwezige netwerken en de eigen infrastructuur te benutten en te
optimaliseren, zodat alle kinderen in de armoede toegang konden krijgen tot de beschikbare
voorzieningen. 91% van de gemeenten heeft in 2017 samengewerkt met (lokale) maatschappelijke
organisaties.
– In de decembercirculaire van 20166 werd bekend dat deze middelen voor gemeenten beschikbaar kwamen. Verschillende gemeenten
geven aan (een deel van) 2017 gebruikt te hebben om met allerlei partners in de stad
af te stemmen en kinderen zelf te spreken om te komen tot de juiste inzet van de middelen,
passend bij en in de lokale infrastructuur.
Gemeenten hebben in 2017 positieve stappen gezet om de ambities uit de bestuurlijke
afspraken te realiseren. Zo bieden 9 van de 10 gemeenten nu voorzieningen in natura
aan, zijn de extra middelen uit de € 85 mln. voor het merendeel besteed aan beleid
op het terrein van kinderen in armoede en zijn er meer kinderen in armoede bereikt
dan in het jaar ervoor. Echter, uit de evaluatie blijkt ook dat de ambities van de
bestuurlijke afspraken met de VNG nog niet bij alle gemeenten zijn gerealiseerd: een
groot aantal gemeenten heeft onvoldoende zicht op de (extra) uitgaven en op het (extra)
bereik van kinderen en slechts 43% van de extra middelen in 2017 is besteed aan voorzieningen
in natura, terwijl bestuurlijk is afgesproken dat gemeenten met de extra middelen
«zorg dragen voor voorzieningen in natura». Het rapport laat een groeiproces zien
bij gemeenten, in de begrotingen van 2018 gaat een groter deel van de extra middelen
(al dan niet in natura) direct naar kinderen in armoede.
Conclusies en vooruitblik inzet gemeenten (€ 85 mln.)
Ik zie een positieve ontwikkeling bij gemeenten als het gaat om de aandacht en concrete
inzet voor het aanpakken van armoede onder kinderen en ervoor te zorgen dat kinderen
die opgroeien in een gezin met een laag inkomen, maatschappelijk kunnen meedoen. Het
voorkomen en aanpakken van (kinder)armoede heeft veel aandacht in de nieuwe collegeprogramma’s
en staat hierdoor meer op de agenda. Gemeenten hebben de regie op het armoedebeleid,
werken samen met lokale maatschappelijke organisaties en zetten in op een integrale
aanpak. Ze hebben een scala aan voorzieningen en de extra middelen in 2017 hebben
in veel gemeenten een extra impuls gegeven aan de aanpak van armoede onder kinderen.
Uit de eerste evaluatie blijkt echter ook dat er verbeterslagen mogelijk en nodig
zijn. De ambities van de bestuurlijke afspraken met de VNG zijn nog niet bij alle
gemeenten gerealiseerd. Met name is verbetering nodig in het bereiken van de ambities
met de extra middelen, het inzicht van gemeenten in de besteding van de middelen en
(het inzicht in) het bereik van alle kinderen, om bij hen de negatieve gevolgen van
het opgroeien in armoede tegen te gaan. Daarbij zie ik als positieve ontwikkeling
dat steeds meer gemeenten kiezen voor een integrale aanpak van (kinder)armoede, door
de verbinding te leggen met andere domeinen, zoals sport, gezondheid, re-integratie,
jeugdzorg en wonen. Zowel de SER7 als de Kinderombudsman8 onderschrijven het belang van een integrale aanpak van kinderarmoede. Zoals ik in
de kabinetsreactie9 heb aangegeven, erkent het kabinet het belang om kinderen die in armoede opgroeien
maatschappelijk mee te laten doen, terwijl tegelijkertijd de (structurele) oorzaken
van deze armoede moeten worden aangepakt. De inzet van het kabinet is om armoede te
voorkomen door meer mensen aan het werk te helpen, werk meer te laten lonen, het verbeteren
van de inkomenspositie van gezinnen met kinderen en door de brede schuldenaanpak.
In het regeerakkoord is daarom € 80 mln. extra beschikbaar gesteld voor armoede en
schulden, waarvan € 72 mln. voor gemeenten, onder andere voor het versterken van de
lokale regiefunctie van het armoedebeleid.
Ik ben in gesprek gegaan met de VNG over de uitkomsten van deze eerste evaluatie.
Op basis daarvan hebben wij de volgende afspraken gemaakt:
– SZW en VNG houden vast aan de gezamenlijke ambitie om alle kinderen die in armoede
opgroeien te bereiken en te ondersteunen. SZW en VNG roepen gemeenten op om deze ambitie
lokaal te realiseren en de middelen hiervoor in te zetten. Om lokaal verantwoording
te kunnen afleggen en om in 2021 landelijk een beeld te kunnen vormen over de effectiviteit
van de extra middelen, is het van belang dat gemeenten inzicht hebben in de besteding
en het bereik van de extra middelen.
– Gemeenten zetten zich in om alle kinderen te bereiken, met bijzondere aandacht voor
kinderen van werkenden met een laag inkomen. Het Rijk gaat met VNG en gemeenten in
gesprek om te bezien hoe gemeenten (kinderen van) werkenden met een laag inkomen beter
kunnen bereiken en hoe het Rijk hierin kan ondersteunen.
– Gemeenten zetten daarbij in op een integrale en structurele aanpak van de oorzaken
en gevolgen van armoede onder kinderen. Gemeenten hebben aangegeven enige ruimte te
willen om de extra middelen breder in te zetten dan alleen voor de ondersteuning in
natura van kinderen in armoede, namelijk voor het integraal tegengaan van de oorzaken
en negatieve gevolgen van armoede. Ik zie het belang daarvan en ben bereid ruimte
te bieden om maximaal 15 tot 20% van de extra middelen breder in te zetten. Daarbij
blijft voor mij een belangrijk uitgangspunt dat ook de toekomstige inzet van dat deel
van de middelen nadrukkelijk gericht is op de aanpak van armoede onder kinderen. Het
perspectief van het kind moet bij de inzet van de middelen herkenbaar terug blijven
komen. Daarmee kom ik tevens tegemoet aan de motie van de leden Voortman en Gijs van
Dijk10 over een samenhangende aanpak, zodat kinderen geholpen worden met een aanpak die
gericht is op hun hele leefomgeving.
– Uit de evaluatie en het gesprek met de VNG komt naar voren dat gemeenten behoefte
hebben aan ondersteuning en kennisontwikkeling en -uitwisseling over de wijze waarop
zij structurele oplossingen kunnen bieden voor kinderen in gezinnen die tijdelijk
of voor langere tijd moeilijk rond kunnen komen of in armoede leven. In samenwerking
met de VNG en Divosa wil ik die ondersteuning faciliteren, bijvoorbeeld middels het
opzetten van een denktank. Ook de Kinderombudsman zou een rol kunnen spelen bij de
ondersteuning van gemeenten. Bij deze ondersteuning kan tevens gebruik gemaakt worden
van de mogelijkheden van het programma Vakkundig aan het werk. Uit de € 80 mln. die
in het regeerakkoord beschikbaar is gesteld voor armoede en schulden zijn middelen
vrijgemaakt voor een extra ronde voor effectiviteitsmeting van (lokale) aanpakken
van armoede en schulden. Vanaf begin 2019 kunnen gemeenten in samenwerking met kennisinstellingen
daartoe onderzoeksvoorstellen indienen.
– In 2021 vindt zoals afgesproken de vervolgevaluatie plaats. Dan zal getoetst worden
of het gemeentelijk beleid ertoe heeft geleid dat (nagenoeg) alle kinderen in armoede
worden bereikt.
b. Evaluatie subsidieregeling «Kansen voor alle kinderen» (€ 5 mln.)
Ik heb tevens een evaluatie laten uitvoeren naar de inzet van € 5 mln. op basis van
de subsidieregeling «Kansen voor alle kinderen». Ook deze evaluatie is uitgevoerd
door Bureau Bartels. Die evaluatie was er op gericht inzicht te verschaffen in de
uitvoering en output van de regeling, maar ook in de mate waarin de regeling zich
verhoudt tot de bestaande infrastructuur op het gebied van armoedebestrijding. Dit
evaluatierapport stuur ik als bijlage bij deze brief11.
In de subsidieregeling wordt een onderscheid gemaakt naar ondersteuning aan kinderen
in Europees Nederland en kinderen in Caribisch Nederland. Voor Europees Nederland
is per openstelling een budget van € 4 mln. beschikbaar. Voor Caribisch Nederland
bedraagt dit bedrag € 1 mln. per openstelling. Achtereenvolgens ga zal ik voor zowel
Europees Nederland als Caribisch Nederland ingaan op de uitkomsten van de evaluatie
en het vervolg van de regeling.
Subsidies Europees Nederland
Het beschikbare subsidiebudget in zowel de eerste (2017) als de tweede (2018) openstelling
is niet volledig benut. In 2017 is slechts 57% van de vier miljoen beschikt. In dat
jaar zijn 31 van de 65 aanvragen afgewezen op inhoudelijke gronden, 11 aanvragen kwamen
niet door de subsidie-technische toets.
In alle uitgevoerde projecten zijn kinderen uit de doelgroep bereikt met de verstrekkingen
en de activiteiten. Het rapport toont een grote verscheidenheid aan projecten en daarmee
in variatie qua bereik van de kinderen, variërend van 50 tot wel 10.000 kinderen per
project. Verder blijkt dat bij een meerderheid van de projecten afstemming heeft plaatsgevonden
met gemeenten en de grote armoedepartijen. Dit is in de eerste plaats om doublures
in verstrekkingen te voorkomen en om zogenaamde witte vlekken op te vullen in het
bereiken van kinderen uit de doelgroep. Het algemene beeld is dat de aanvragers positief
zijn over de inhoud en de voorwaarden van de regeling. Veel toegekende projecten hebben
hun project volgens plan kunnen uitvoeren.
Het evaluatierapport laat ook zien dat het in de eerste openstelling van de regeling
in 2017 vooral gaat om verstrekkingen voor het bevorderen van maatschappelijke participatie
en mee kunnen doen in het onderwijs. Dit zijn verstrekkingen die gemeenten ook aanbieden
vanuit structurele middelen en veelal als onderdeel van een breder en samenhangend
aanbod voor kinderen. Ook heeft de subsidie nauwelijks meerwaarde voor de projecten
die de subsidie hebben ontvangen: De aanvragers geven aan dat de projecten zonder
subsidie dezelfde kwaliteit zouden hebben gehad, niet langer hebben geduurd, niet
later zijn gestart en ook niet tot minder samenwerking hebben geleid. De helft van
de projecten zou zonder subsidie ook zijn doorgegaan.
Vooruitblik subsidieregeling Kansen voor alle kinderen Europees Nederland
Het evaluatierapport van de subsidieregeling levert waardevolle inzichten op. De regeling
toont haar nut, maar ook haar tekortkomingen. Ik vind het van belang na twee uitvoeringstermijnen
te kijken naar de bijdrage van deze specifieke regeling aan de armoedebestrijding
onder kinderen. Alle uitkomsten overziend concludeer ik dat deze regeling beperkte
meerwaarde biedt ten opzichte van wat al door de bestaande infrastructuur door gemeenten
en landelijke armoedepartijen wordt geboden en daarmee leidt tot versnippering van
het aanbod voor kinderen. Op grond daarvan heb ik besloten de subsidieregeling voor
Europees Nederland niet meer open te stellen voor de nieuwe aanvraagtermijnen vanaf
2019. Ik zal zorgen voor een ordentelijke afwikkeling van de lopende subsidies en
potentiele aanvragers tijdig informeren over de stopzetting.
De vrijgekomen middelen blijven beschikbaar voor de bestrijding van armoede onder
kinderen. Ik wil deze vanaf 2019 op een andere wijze inzetten. Over de inzet daarvan
ga ik in gesprek met gemeenten, de vier grote armoedepartijen en mijn collega bewindspersonen
van VWS en OCW. Ik denk bijvoorbeeld aan mogelijke extra inzet op of specifieke aandacht
voor de bestrijding van laaggeletterdheid bij gezinnen met kinderen in armoede, het
bevorderen van gelijke kansen in het onderwijs, of het bevorderen van de gezondheid
van kinderen in armoede door aansluiting bij de jeugd(gezondheids)zorg. Daarbij wil
ik zoveel mogelijk aansluiten bij reeds bestaande goedlopende programma’s en daarbinnen
specifiek aandacht schenken aan kinderen in gezinnen met een laag inkomen. Dit acht
ik in het belang van een gestructureerde, integrale en duurzame ondersteuning aan
kinderen in gezinnen met een laag inkomen.
Subsidies Caribisch Nederland
Het algemene beeld dat uit de tussentijdse evaluatie naar voren komt, is dat de behoefte
van maatschappelijke organisaties voor financiering van projecten om kinderen in armoede
in Caribisch Nederland te helpen, groot is. In beide tijdvakken is meer subsidie aangevraagd
dan beschikbaar was en is het beschikbare subsidiebedrag geheel verleend. Een groot
deel van de projecten zou zonder de subsidie niet door zijn gegaan. De ondersteuning
heeft bij meer dan de helft van de projecten positief effect gehad op de kwaliteit
van de verstrekkingen en het volume aan verstrekkingen. De evaluatie geeft echter
geen beeld van het aantal kinderen dat is bereikt omdat ten tijde van de evaluatie
nog niet alle projecten waren afgerond.
De tussentijdse evaluatie laat ook zien dat de organisaties die in het eerste tijdvak
subsidie hebben ontvangen een aantal knelpunten ervaren. Het gaat dan met name om
de afbakening van de doelgroep en het feit dat alleen verstrekkingen in natura subsidiabel
zijn. Deze uitkomsten zijn gebaseerd op gesprekken met betrokkenen bij de uitvoering
van de subsidieregeling en een enquête onder organisaties die subsidie hebben ontvangen.
Uit gesprekken met andere belanghebbenden komt naar voren dat de subsidieregeling
versnippering in de hand werkt omdat organisaties vaak ook subsidierelaties hebben
met de openbare lichamen en/of andere departementen. Ook noemen zij als aandachtspunt
dat het gaat om de financiering van tijdelijke projecten zonder dat er zicht is op
verduurzaming tot structurele voorzieningen.
Vooruitblik Subsidieregeling kansen voor alle kinderen Caribisch Nederland
Het evaluatierapport van de subsidieregeling levert, net als voor Europees Nederland,
waardevolle inzichten op voor Caribisch Nederland. Alles overziend concludeer ik dat
het van belang is om de armoedeproblematiek in Caribisch Nederland op een meer integrale
en structurele wijze aan te pakken in plaats van tijdelijke kleinschalige projecten
te subsidiëren, waarmee kinderen die opgroeien in armoede meer kansen krijgen om mee
te doen.
Met het oog hierop ben ik voornemens om vanaf 2020 het Caribisch Nederlandse deel
van de regeling in te bedden in het programma BES(t) 4 kids dat gericht is op het
verbeteren van de kwaliteit en toegankelijkheid van de kinderopvang op de BES-eilanden.
Door het aanbieden van naschoolse activiteiten en maaltijden via het programma BES(t)
4 kids, kunnen verstrekkingen die nu worden gefinancierd vanuit de Subsidieregeling
kansen voor alle kinderen op structurele en integrale wijze worden gefinancierd en
georganiseerd. Daarmee blijven de financiële middelen structureel beschikbaar voor
kinderen die in Caribisch Nederland opgroeien.
Het inbedden van de regeling in het programma BES(t) 4 kids zal door de openbare lichamen,
SZW, OCW en VWS verder worden uitgewerkt. Maatschappelijke organisaties die subsidie
ontvangen of hebben ontvangen in het kader van de Subsidieregeling kansen voor alle
kinderen worden hierbij betrokken. Dit vergt een zorgvuldig proces. Voor Caribisch
Nederland wordt daarom, in tegenstelling tot Europees Nederland, het aanvraagtijdvak
dat per 29 april 2019 opengaat, nog opengesteld. Gezien de behoefte van maatschappelijke
organisaties om verstrekkingen aan kinderen in armoede gefinancierd te krijgen, acht
ik het niet opportuun om te stoppen met de subsidieregeling voordat de inbedding in
het programma BES(t) 4 kids is gerealiseerd.
c. Subsidies aan de vier armoedepartijen (€ 10 mln.)
Aan de € 10 mln. subsidie voor de vier samenwerkende armoedepartijen is als voorwaarde
gesteld dat de inzet additioneel is aan hun reguliere activiteiten, dat de partijen
onderling en met gemeenten samenwerken en dat (90% van) het subsidiegeld in natura
bij de doelgroep terechtkomt. De vier partijen hebben elk conform de subsidievoorwaarden
gerapporteerd over hun activiteiten om extra kinderen te bereiken in 2017. Uit de
jaarlijkse voortgangsverslagen blijken zij in 2017 met de extra middelen meer kinderen
te hebben bereikt.
De vier partijen hebben ook hun samenwerking verstevigd, zowel landelijk als op lokaal
niveau. Een van de concrete resultaten hiervan is het platform Sam&. Dit platform
beoogt een landelijk dekkend aanbod van voorzieningen voor kinderen die opgroeien
inzichtelijk te maken voor professionals, ouders en kinderen.
Met de motie van het lid Segers12 is € 4 mln. voor de bestrijding van armoede onder kinderen vrijgemaakt, omdat een
extra impuls gewenst wordt geacht voor het samenwerkingsverband van partijen die zich
inzetten voor bestrijding van armoede onder kinderen. Ik ben met de armoedepartijen
in gesprek over de mogelijke inzet en bestedingstermijn van deze middelen.
3. Conclusies
Op grond van deze tussentijdse evaluaties concludeer ik dat er positieve stappen zijn
gezet in het bereiken van meer kinderen die opgroeien in armoede. Ik concludeer ook
dat er nog verbetering mogelijk en nodig is. Met de hernieuwde afspraken met de VNG
en de voorgestelde ondersteuning van gemeenten wil ik het bereiken van álle kinderen
in armoede bevorderen. Ook de inzet van de landelijke armoedepartijen en een veranderde
inzet van de middelen voor de subsidieregeling «Kansen voor alle kinderen» sluiten
aan bij deze ambitie, om zo in gezamenlijkheid te komen tot een gestructureerde, integrale
en duurzame ondersteuning aan kinderen in gezinnen met een laag inkomen.
4. Verkenning naar eenduidige indicatoren kinderarmoede
Zoals ik heb aangegeven in de kabinetsreactie op het SER-advies «Opgroeien zonder
armoede» heb ik het CPB, SCP en CBS gevraagd gezamenlijk te onderzoeken of het mogelijk
is tot eenduidige indicatoren voor kinderarmoede te komen die bruikbaar zijn voor
een eventuele reductiedoelstelling.
Deze verkenning is recentelijk afgerond en als bijlage13 bij deze brief stuur ik uw Kamer de notitie die door de onderzoeksbureaus is opgeleverd.
Ik ga over de uitkomsten van deze verkenning in gesprek met de VNG. Een inhoudelijke
reactie van het kabinet zal volgen in het begin van 2019.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
T. van Ark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid