Brief regering : Staat van de Woningmarkt 2018
32 847 Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 449 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 november 2018
Sinds 2014 rapporteert het kabinet jaarlijks over de ontwikkelingen op de Nederlandse
woningmarkt. Bij deze zend ik u de Staat van de Woningmarkt 20181. In de Staat van de Woningmarkt wordt een actueel beeld van de woningmarkt geschetst,
met daarbij een verdieping op enkele onderwerpen. De verdiepende hoofdstukken betreffen
dit jaar de cycliciteit op de woningmarkt, het woningtekort en de verhuiskansen van
diverse groepen op de woningmarkt. Als bijlage van de Staat van de Woningmarkt is
het jaarverslag van de wet op de Huurtoeslag opgenomen.
De in de Staat van de Woningmarkt opgenomen cijfers en analyses geven een kader voor
het beleid op het terrein van de woningmarkt. De nieuwe cijfers over het woningtekort
en de toename van de woningbehoefte onderstrepen de noodzaak voor toevoegingen aan
de woningvoorraad. In mijn brief van 25 september 2018 (Kamerstuk 32 847, nr. 428) heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van mijn aanpak voor de woningmarkt.
Hierin heb ik onder andere aangegeven dat ik wil komen tot afspraken met de regio’s
waar de druk op de woningmarkt het grootst is. De in deze Staat van de Woningmarkt
opgenomen cijfers over de woningbehoefte en plancapaciteit geven handvaten bij de
gesprekken hierover. In deze brief informeer ik u ook over de voortgang van deze gesprekken.
Hieronder ga ik eerst in op de belangrijkste bevindingen in de Staat van de Woningmarkt
2018. Vervolgens ga ik in op de gesprekken die met de regio’s worden gevoerd. In de
bijlage bij deze brief ga ik in op enkele moties en toezeggingen waarover ik heb toegezegd
bij de Staat van de Woningmarkt te rapporteren.
Belangrijkste bevindingen
De groeiende economie, stijgende koopkracht en lage rente dragen bij aan een sterke
vraag naar koopwoningen. De gemiddelde koopprijs bereikte in 2018 een nieuw hoogtepunt,
met een stijging van 9% ten opzichte van 2017. Het aantal transacties op de koopmarkt
is na de piek in 2017 licht gedaald. De spanning op delen van de woningmarkt is groot,
waarbij met name in grote steden forse prijsstijgingen zijn gerealiseerd en niet iedereen
zijn woonwensen gerealiseerd ziet.
In de eerste helft van 2018 verhuisden er dan ook iets minder personen dan in dezelfde
periode van 2017, hoewel nog altijd duidelijk meer dan in deze periode van 2016 en
eerdere jaren. Ondanks de stijging van de koopprijzen liggen de financieringslasten
van koopwoningen gemiddeld door de lage rente nog onder het niveau op de top van de
markt in 2008. Maar dit wordt door de aanhoudende prijsstijgingen als gevolg van de
toegenomen vraag steeds minder. De cijfers tonen duidelijk de behoefte aan toevoegingen
aan de woningvoorraad aan. In 2017 zijn er 63 duizend nieuwe woningen bijgebouwd,
een toename vergeleken met de 55 duizend nieuwbouwwoningen in 2016. Daarnaast zijn
er in beide jaren 7500 woningen aan de voorraad toegevoegd door transformatie van
bestaande gebouwen, zoals kantoren, winkels of fabriekspanden. Hiermee komt de totale
nieuwbouwtoevoeging in 2017 uit op ruim 70 duizend woningen.
De stijgende huizenprijzen en de afname van het aantal transacties duiden op een mogelijke
afname van de toegankelijkheid van de woningmarkt in met name de stedelijke gebieden
in de toekomst. Ik houd dit nauwlettend in de gaten. Ik realiseer mij dat de toegankelijkheid
van de woningmarkt het meest effectief wordt geholpen door meer passende woningen
toe te voegen aan de voorraad in zowel de huur als de koopsector.
Het woningtekort in Nederland is in deze Staat van de Woningmarkt berekend op 3,2%2. Hierin zit een grote regionale spreiding, van bijvoorbeeld 0,7% in de provincie
Friesland tot meer dan 5% in de regio’s MRA en Utrecht. Ook in de toename van de woningbehoefte
zijn deze regionale verschillen te zien. Voor de periode 2017–2030 wordt voor heel
Nederland een toename van de woningbehoefte geraamd van 667 duizend woningen. Om deze
behoefte aan woningen te accommoderen worden naar opgave van de provincies in diezelfde
periode 701 duizend woningen toegevoegd aan de voorraad (883 duizend nieuwbouw en
182 duizend gesloopt). Het tekort aan woningen neemt hiermee af van 242 duizend (de
hiervoor genoemde 3,2%) in 2017 naar 221 duizend (2,6%) in 2030. Meer dan driekwart
van de groei van de woningbehoefte tot 2030 heeft betrekking op de periode tot 2025.
Om voor die periode de woningvoorraad met de geraamde toename van de woningbehoefte
te laten toenemen, is in de komende jaren een verdere stijging van de bouwproductie
naar 75 duizend woningen per jaar noodzakelijk, zoals ook in de Woonagenda is genoemd.
Dit benadrukt het belang van het versnellen en vergroten van de woningbouw, waar ik
in samenwerking met betrokken partijen volop mee bezig ben. Uit de inventarisatie
van de plancapaciteit blijkt dat er landelijk gezien voldoende plancapaciteit is om
hierin te voorzien. Van de toename van de woningbehoefte richt meer dan de helft zich
op 5 grote stedelijke regio’s; de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag, de regio Utrecht,
de Metropoolregio Amsterdam, de regio Eindhoven en de stad Groningen. Zoals hiervoor
genoemd zijn dit ook de regio’s waar het woningtekort nu al aanzienlijk is. De bouwopgave
moet dus merendeels in deze regio’s landen. Daarom maak ik met deze regio’s afzonderlijk
afspraken over het versnellen en vergroten van de woningbouw. In de volgende paragraaf
ga ik nader in op deze regionale aanpak.
De spanning op de woningmarkt leidt er toe dat veel mensen niet de woning kunnen krijgen
die ze willen of op de plaats die ze willen. Het aantal huishoudens dat wil verhuizen
is sterk gestegen, in het WoON2015 gaven aanzienlijk meer huishoudens aan te willen
verhuizen dan in de versies van 2012 en 2009. Hiervoor is genoemd dat in de eerste
helft van 2018 er iets minder personen verhuisden dan in dezelfde periode van 2017,
maar nog altijd duidelijk meer dan in deze periode van 2016 en eerdere jaren. De stijging
van het aantal verhuizingen tot en met 2017 komt ook tot uiting als gekeken wordt
naar de vervulling van de hiervoor genoemde gestegen verhuiswensen. De kans om te
verhuizen voor verhuisgeneigden is niet gedaald. Dit betekent dat een groter aantal
mensen geslaagd is de gewenste verhuizing te realiseren: 1,9 miljoen personen in de
periode 2015–2017 tegenover 1,5 miljoen personen in de periode 2009–2011. Dat neemt
niet weg dat tegelijkertijd door de sterke stijging van het aantal verhuisgeneigden
er in absolute aantallen ook meer huishoudens hun voornemens om te verhuizen niet
in vervulling zien gaan. Hoofdstuk 4 van de Staat van de Woningmarkt gaat in op deze
aantallen en de verhuiskansen voor diverse groepen op de woningmarkt.
Als bijlage bij de Staat van de Woningmarkt stuur ik het rapport «Monitoring huurbeleid
2018» mee3. Door de toegenomen inflatie zijn de gemiddelde huurstijgingen in 2018 hoger uitgekomen
dan in 2017. Het effect van de inflatie is deels gecompenseerd doordat verhuurders
in 2018 beperkt gebruik hebben gemaakt van de wettelijk toegestane ruimte voor huurstijgingen
boven inflatie. De huurstijgingen gecorrigeerd voor de inflatie liggen daarom in 2018
lager dan in voorgaande jaren. In het gereguleerde segment was de huurstijging boven
inflatie voor huurders die niet verhuizen gemiddeld 0,4% (voor huurders van corporatiewoningen
gemiddeld 0% en voor huurders bij overige verhuurders 1,5%), in 2017 was dat nog 0,8%.
In het geliberaliseerde segment was de huurstijging boven inflatie voor huurders die
niet verhuizen gemiddeld 0,6% (in 2017 1,4%). Voor vrijkomende huurwoningen (nieuwe
verhuring) mag de huur meer worden verhoogd. In de gereguleerde huurmarkt had dit
in 2018 met gemiddeld 0,3% een gelijk effect op de gemiddelde huurstijging als in
2017 (0,3%). In het geliberaliseerde segment was dit effect 1,1% in 2018 tegenover
0,6% in 2017.
Regionale aanpak
De druk op de woningmarkt verschilt sterk per woningmarktregio. Met de regio’s waar
de druk op de woningmarkt het grootst is, werk ik door middel van de Bestuurlijke
Overleggen MIRT en de Bestuurlijke Overleggen Woningmarkt toe naar afspraken die moeten
helpen de druk op de markt te verlichten. Ik heb in mijn brief van 4 juli 2018 inzake
opvolging diverse moties en toezeggingen woningmarkt (Kamerstuk 32 847, nr. 410) aan uw kamer toegezegd dat ik u zal informeren over de voortgang van deze gesprekken.
Tot nu toe zijn er gesprekken gevoerd over de woningmarkt met de zuidelijke Randstad
waar Rotterdam en Den Haag toe behoren, de regio Utrecht, de Metropoolregio Amsterdam,
de regio Eindhoven en de stad Groningen. Met de eerste vier heb ik na de zomer ook
regionale Bestuurlijke Overleggen gevoerd.
Belangrijk onderdeel van deze gesprekken is het versnellen van de woningbouw. Doel
is daarbij, zoals ik eerder heb aangegeven, om op de korte termijn de bouw te versnellen,
en op de lange termijn de beschikbaarheid van voldoende plancapaciteit te borgen.
Ten behoeve van de versnelling op korte termijn gaat het over eventuele brede knelpunten
die bij meerdere projecten terugkomen, zoals ruimte in wet- en regelgeving en capaciteitstekorten,
en over de aanpak van knelpunten bij specifieke omvangrijke bouwlocaties en gebiedsontwikkelingen
die cruciaal zijn voor de bouwopgave. Met elke regio zet ik in op afspraken over specifieke
versnellingslocaties. Daarbij leg ik ook de link met de bredere ruimtelijke opgaven
als bereikbaarheid.
Naast het versnellen van de woningbouw richt ik deze regionale aanpak ook op de beschikbaarheid
van betaalbaar woningaanbod en de aanpak van excessen die het gevolg zijn van de krappe
woningmarkt. De specifieke thema’s zijn daarbij mede afhankelijk van de uitdagingen
waar de regio tegenaan loopt. Het vergroten van het aanbod middenhuur, ook in relatie
tot de uitvoering van de motie Van Eijs/ Ronnes (Kamerstuk 32 847, nr. 401) is daarbij een prominent onderwerp, alsook de investeringsruimte van corporaties
en de ambities rondom verduurzaming van de woningvoorraad.
Bij het maken van deze afspraken betrek ik ook (de signalen van) de betrokken woningbouwcorporaties
en marktpartijen. Mijn doel is tot een op elkaar afgestemde inzet te komen en deze
uiterlijk in het eerste kwartaal van 2019 per regio vast te leggen. Bij de gesprekken
met de regionale partijen ervaar ik een toenemend gevoel van urgentie en zie ik stevige
inzet van regio’s op het concretiseren van de gewenste inzet, zowel op de woningbouw
als de bredere uitdagingen op de woningmarkt.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
Bijlage: Moties en toezeggingen
In deze Staat van de Woningmarkt is mede op verzoek van de Tweede Kamer nader ingegaan
op enkele onderwerpen. In onderstaande wordt ingegaan op de betreffende toezeggingen
en moties. Ook maak ik van de gelegenheid gebruik invulling te geven aan enkele andere
moties en toezeggingen.
Toezeggingen en moties op het gebied van woningbouw, woningbehoefte en plancapaciteit
In het Algemeen Overleg Bouwopgave op 25 april 2018 heb ik toegezegd bij de analyse
van de woningbehoefte rekening te houden met verschillende demografische scenario’s.
Tijdens het Algemeen Overleg Bouwopgave heb ik ook toegezegd de cijfers met betrekking
tot de plancapaciteit periodiek te actualiseren en daar in de Staat van de Volkshuisvesting
en de Woningmarkt op terug te komen. In hoofdstuk 3 van deze Staat van de Woningmarkt
zijn woningbehoefteprognoses opgenomen op basis van een hoge en lage demografische
variant en is ingegaan op actuele gegevens met betrekking tot de plancapaciteit. Deze
actuele gegevens zijn gebaseerd op het rapport «Update inventarisatie Plancapaciteit»
dat ik als bijlage bij deze brief meestuur4. Uit de inventarisatie van de plancapaciteit blijkt dat er landelijk gezien voldoende
plancapaciteit is om in de prognose van de woningbehoefte te voorzien.
In het Algemeen Overleg Bouwopgave op 25 april en 22 mei 2018 heb ik met de Tweede
Kamer gesproken over de cycliciteit van de woningbouwproductie en de capaciteitsproblemen
in de bouwsector. Mede naar aanleiding van deze discussie gaat hoofdstuk 2 van deze
Staat van de Woningmarkt in op dit thema. Door wisselwerking van de woningmarkt, de
bouwsector en de economische conjunctuur kunnen cyclische bewegingen elkaar versterken.
Na de crisis van 2008 hebben het vorige en dit kabinet maatregelen genomen om financiële
risico’s voor eigenwoningbezitters te beperken en de stabiliteit van de financieel-economische
ontwikkeling te vergroten door macroprudentieel beleid en maatregelen gericht op verantwoorde
hypotheekverstrekking. Een flexibel woningaanbod, dat aansluit op de lokale vraag,
kan bijdragen aan beperking van de spanning op de woningmarkt en de prijsstijging
afremmen. Het kabinet zet dan ook in op vergroting van het woningaanbod. Tegelijk
is de vraag naar woningen in stedelijke regio’s dermate groot dat de spanning daar
de komende jaren zal aanhouden. Zoals toegezegd in het AO Bouwopgave, heb ik met CPB
en DNB bezien welke onderzoeken zij rond de cycliciteit op de woningmarkt al hebben
liggen. Het CPB zal vanaf 2019 onderzoek verrichten naar dit onderwerp. Wanneer deze
studie gereed is zal ik uw Kamer informeren over de implicaties voor beleid.
In mijn brief van 4 juli 2018 inzake opvolging diverse moties en toezeggingen woningmarkt
(Kamerstuk 32 847, nr. 410) heb ik aan de Tweede Kamer toegezegd dat ik de eindrapportage van de expertteams
Eigenbouw en Transformatie zal toezenden. Bijgaand vindt u deze rapportage5. Deze teams zijn opgegaan in het nieuwe expertteam Woningbouw, dat sinds dit voorjaar
van start is. Het expertteam Woningbouw richt zich op het oplossen van knelpunten
bij specifieke woningbouwprojecten en gebiedsontwikkelingen. In het voorjaar van 2019,
wanneer het expertteam een jaar actief is, zal ik u informeren over de activiteiten
van dit expertteam.
Tijdens het wetgevingsoverleg inzake het begrotingsonderdeel wonen en ruimte op maandag
12 november heb ik naar aanleiding van een vraag van het lid Koerhuis toegezegd nader
in te gaan op het aantal bouwvergunningen naar verschillende regio’s. In hoofdstuk
1 van deze Staat van de Woningmarkt wordt ingegaan op de landelijke ontwikkeling van
het aantal bouwvergunningen. In onderstaande tabellen wordt een regionale verdeling
getoond. Daarbij is aangesloten bij de in hoofdstuk 2 opgenomen indeling in regio’s.
In de eerste tabel is het jaarlijks aantal afgegeven bouwvergunningen opgenomen naar
provincie. De tweede tabel toont het jaarlijks aantal afgegeven bouwvergunningen in
enkele spanningsregio’s. Uit de cijfers blijkt dat in de beschouwde periode in de
verschillende regio’s sprake is van fluctuerende aantallen, maar dat over het algemeen
een stijgende trend valt waar te nemen.
Tabel: aantal afgegeven bouwvergunningen per provincie
2012
2013
2014
2015
2016
2017
Groningen
630
592
1.499
1.112
1.868
2.409
Friesland
1.835
653
1.038
1.386
1.503
2.006
Drenthe
629
483
737
1.034
886
1.116
Overijssel
2.692
2.282
2.273
3.030
3.161
3.975
Flevoland
1.106
705
1.141
1.926
1.706
3.277
Gelderland
5.568
4.320
5.606
6.806
6.125
8.885
Utrecht
2.151
2.460
3.711
4.816
5.494
6.029
Noord-Holland
5.773
3.655
7.401
11.073
8.357
10.875
Zuid-Holland
6.791
5.035
8.523
10.590
11.250
15.234
Zeeland
973
438
652
1.347
1.013
1.063
Noord-Brabant
7.245
4.050
5.643
8.267
7.757
10.767
Limburg
1.844
1.182
1.174
1.691
1.961
1.828
Tabel: aantal afgegeven bouwvergunningen per spanningsregio
2012
2013
2014
2015
2016
2017
Regio Den Haag
2.176
2.200
2.459
3.242
4.027
4.602
Regio Rotterdam
1.871
543
1.700
2.287
2.898
4.663
Regio Utrecht
1.179
1.807
2.301
3.036
4.056
4.185
Metropoolregio Amsterdam
5.066
3.345
6.453
10.471
7.699
11.067
Groningen
308
319
955
434
1.409
1.520
Regio Eindhoven
1.778
1.238
1.230
2.454
2.058
3.389
Regio Amersfoort
954
887
1.277
1.417
1.440
1.856
Toezeggingen en moties met betrekking tot tijdelijke verhuur
Bij brief van 22 december 2016 (Kamerstuk 33 436, nr. 44) is de Tweede Kamer geïnformeerd over uitkomsten van de evaluatie van de verruiming
van de Leegstandwet. In deze brief is aangegeven dat de monitoring van tijdelijke
verhuur op grond van de Leegstandwet zal worden gecontinueerd en dat hierbij aandacht
zal worden besteed aan de ontwikkeling van de afgifte van vergunningen voor te koop
staande woningen en hoe deze ontwikkeling zich verhoudt tot het verdere aantrekken
van de woningmarkt.
In de «Monitor tijdelijke verhuur 2017»6 (hierna «Monitor 2017»), verricht door het onderzoeksbureau Companen, is de ontwikkeling
van de afgifte van vergunningen op grond van de Leegstandwet te zien over de periode
2013 tot en met 2017. In 2017 zijn ten opzichte van vorig jaar meer vergunningen afgegeven
voor woonruimte in een gebouw. Er kan worden gesteld dat deze vorm van tijdelijke
verhuur nog steeds wordt ingezet om leegstaand maatschappelijk vastgoed en kantoren
te benutten als woonruimte.
Vanaf 2015 is een duidelijke afname te zien van het aantal verstrekte vergunningen
voor woonruimte in te koop staande woningen. Deze trend zet zich door in 2017. Het
ligt in de rede dat het herstel van de woningmarkt zorgt voor een daling van het aantal
aanvragen. Volgens het onderzoek is de afname van deze vergunningen in krimpgebieden
minder groot dan in de rest van Nederland aangezien het in de krimpgebieden nog minder
goed mogelijk is om op korte termijn een woning te verkopen. Het is aan de gemeente
om te beoordelen of een vergunning wordt afgegeven voor tijdelijke verhuur van een
te koop staande woning. Indien de gemeente oneigenlijk gebruik van de vergunningverlening
vaststelt teneinde huurbescherming te ontlopen, kan zij besluiten de vergunning niet
te verlenen. Hiermee wordt misbruik van de mogelijkheden die de Leegstandwet biedt
voorkomen.
Het aantal nieuw verstrekte vergunningen in 2017 voor tijdelijke verhuur van sloop-
en renovatiewoningen is in 2017 toegenomen. Er is volgens de respondenten na de economische
crisis een inhaalslag gaande van projecten die al langer gepland staan en doorgeschoven
zijn in de uitvoering.
Per 1 juli 2016 is er een vierde categorie toegevoegd met betrekking tot de mogelijkheid
van verhuur onder de Leegstandwet, namelijk verhuur van te koop staande huurwoningen.
De afgifte van deze vergunningen is gering en ten opzichte van 2016 stabiel gebleven.
Verdere monitoring van tijdelijke verhuur onder de Leegstandwet zal in de komende
jaren worden voortgezet.
Tijdens de behandeling van de Wet doorstroming huurmarkt (Kamerstuk 34 373) en de Wet Schouten inzake jongerencontracten (Kamerstuk 34 156), die op 1 juli 2016 in werking zijn getreden, zijn enkele toezeggingen gedaan en
moties aangenomen in relatie tot het monitoren van de ontwikkeling van tijdelijke
huurcontracten. Bij de Staat van de Woningmarkt 2017 is een eerste onderzoek naar
het gebruik van tijdelijke huurcontracten onder particuliere verhuurders gedaan. Hiervoor
is toen gebruik gemaakt van een lijst van verhuurderheffingplichtige verhuurders.
Hierdoor werden kleine verhuurders en verhuurders die zich alleen op het geliberaliseerde
segment richten gemist, terwijl deze een aanzienlijk deel van de particuliere huurmarkt
vertegenwoordigen. In samenwerking met het CBS is in 2018 gewerkt om ook deze groepen
verhuurders in de steekproef te betrekken. Dit heeft geleid tot een respons die redelijk
goed verdeeld is over de verschillende soorten verhuurders. De komende maanden zal
nog worden gewerkt aan verbetering van de onderzoeksopzet, waardoor betrouwbare informatie
over het gebruik van tijdelijke huurcontracten beschikbaar komt. Ik zal u op basis
hiervan in het voorjaar informeren over het gebruik van tijdelijke huurcontracten
door verhuurders.
Overige moties en toezeggingen
De motie Krol c.s. (Kamerstuk 32 847, nr. 368) verzoekt de regering inzicht te geven in de woonwensen van senioren. In de kernpublicatie
van het WoON 2015 «Wonen in beweging» is hier in hoofdstuk 4 op ingegaan, met een
verdieping hierop in de publicatie «Senioren en mensen met beperkingen op de woningmarkt».
Hieruit blijkt dat woonvoorkeuren van oudere vragers in de markt veranderen. Vooral
onder 70-plussers neemt de vraag naar een koopwoning toe. Ook de vraag naar meergezinswoningen
door ouderen neemt toe, hoofdzakelijk in de koopsector. In deze Staat van de Woningmarkt
is een analyse gemaakt van de verhuiskansen van ouderen, op basis van de verhuismodule
van het WoON 2015. Hieruit blijkt dat de verhuiskans van ouderen die beslist willen
verhuizen de afgelopen jaren aanzienlijk is toegenomen met tien procentpunt tussen
2009–2011 en 2015–2017. Het maakt bij ouderen, meer dan bij de rest van de bevolking,
veel uit of men beslist wil verhuizen of een minder harde wens tot verhuizen heeft.
Het verschil in verhuiskans tussen deze twee groepen bedraagt bijna dertig procentpunt.
Het WoON 2018, waarvan de resultaten medio 2019 ter beschikking komen, kan nieuwe
informatie geven over de woonwensen van senioren.
Mijn ambtsvoorganger heeft de Eerste Kamer naar aanleiding van een vraag van het lid
Bikker (ChristenUnie), toegezegd om jaarlijks de toename van het dure scheefwonen
te monitoren (T0228). Eens in de drie jaar is het mogelijk om hierover te rapporteren
op basis van het Woon-onderzoek. Toegezegd is in de tussenliggende jaren te rapporteren
op basis van de beschikbare gegevens over het gebruik van de huurtoeslag, waarbij
de gegevens dus noodzakelijkerwijs beperkt zijn tot huurtoeslagontvangers. In een
bijlage van deze Staat van de Woningmarkt is het jaarverslag van de wet op de Huurtoeslag
opgenomen. In dit jaarverslag wordt ook gerapporteerd over het aandeel huurtoeslagontvangers
met een huur boven de aftoppingsgrens. Dit aandeel blijkt, na een stijging in de jaren
tot 2014 sindsdien weer te dalen naar 26,1% in 2015, 25,2% in 2016 en (op basis van
voorlopige cijfers) 24,4% in 2017. Dit heeft te maken met de regels voor passend toewijzen
die sinds 2016 gelden. Uit de rapportage van corporaties (Dvi) blijkt dat corporaties
in 2016 gemiddeld 95,7% passend hebben toegewezen en in 2017 gemiddeld 98,7%. Dit
leidt ertoe dat geleidelijk het aandeel huurtoeslagontvangers met een huur boven de
aftoppingsgrens daalt.
Indieners
-
Indiener
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.