Brief regering : Onderzoek naar mogelijkheden voor een verbod op de Eritrese diasporabelasting
22 831 De Hoorn van Afrika
Nr. 136 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 november 2018
In een brief aan uw Kamer van 19 juli 2018 («Beantwoording Kamervragen over inning
Eritrese diasporabelasting» (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2850) heeft het kabinet aangekondigd opdracht te zullen geven tot een onderzoek naar de
mogelijkheden voor een verbod op de Eritrese diasporabelasting. Dit onderzoek vloeide
voort uit een wens van uw Kamer als vervat in de motie van de leden Karabulut en van
Ojik (Kamerstuk 22 831, nr. 133). Het onderzoek is op 15 oktober 2018 afgerond. Hierbij bied ik u, mede namens de
Staatssecretaris van Financiën, het onderzoeksrapport1 en de appreciatie van het rapport aan.
Achtergrond van het onderzoek
Voor het onderzoek naar de mogelijkheden voor een verbod op de Eritrese diasporabelasting
is het «International Bureau for Fiscal Documentation» (IBFD) gekozen, vanwege haar expertise op het gebied van het belastingrecht. Het
IBFD is een onafhankelijk non-profit kenniscentrum op het gebied van internationaal
belastingrecht.2
Het IBFD heeft onderzocht of en hoe een verbod op de heffing en inning van diasporabelasting in de Nederlandse wet vastgelegd kan worden.3
Conclusies uit het IBFD onderzoek
Het uitgangspunt dat staten in beginsel vrij zijn in de vormgeving van hun belastingwetgeving
en daarbij het nationaliteitsbeginsel mogen hanteren, geldt ook voor Eritrea. Uit
het onderzoek van het IBFD komt naar voren dat belastingheffing op grond van het nationaliteitsbeginsel
minder gebruikelijk is, maar niet uitzonderlijk. Uit het rapport blijkt dat de Verenigde
Staten van Amerika, Kenia en andere landen nationaliteit als één van de uitgangspunten
nemen bij de heffing van belasting van natuurlijke personen. Ook Nederland kent in
het belastingrecht op een aantal plaatsen bepalingen die uitsluitend van toepassing
zijn op natuurlijke personen met de Nederlandse nationaliteit. Daarnaast is het weigeren
van bepaalde vormen van consulaire bijstand als drukmiddel bij de inning van belasting,
niet uitzonderlijk. In het rapport wordt een voorbeeld gegeven van de wijze waarop
Nederland belasting int van Nederlanders die buiten Nederland woonachtig zijn en inkomen
uit Nederland genieten. Een uiterste maatregel die de Nederlandse overheid hierbij
kan nemen is het opnemen van een belastingschuldige in het Register Paspoortsignaleringen,
waardoor het paspoort ongeldig wordt verklaard en er geen recht bestaat op een nieuw
paspoort totdat de belastingschuld is voldaan.
Het rapport concludeert dat de Nederlandse belastingwetgeving in beginsel uitsluitend
bepalingen bevat op grond waarvan in Nederland belasting is verschuldigd, of procedurele
bepalingen met betrekking tot de belastingheffing- en inning door Nederland. Er worden
geen uitlatingen gedaan over de heffing en inning van belasting door vreemde mogendheden
in Nederland. Daarnaast is er geen belastingverdrag met Eritrea overeengekomen, is
Eritrea niet aangesloten bij het multilaterale verdrag inzake Wederzijdse Administratieve
Bijstand in Belasting (WABB-verdrag), en verleent Nederland geen bijstand bij invordering
van de Eritrese diasporabelasting.
Derhalve kan de belastingheffing- en inning van de Eritrese diasporabelasting niet
op grond van het Nederlandse belastingrecht tegengegaan worden. Ook het opstellen
van nieuwe wetgeving om heffing en inning van diasporabelasting te verbieden in Nederland,
past niet binnen het Nederlandse belastingrecht, wederom omdat dit recht zich uitsluitend
richt op de heffing en inning van Nederlandse belastingen en op het functioneren van
de Nederlandse belastingdienst.
Appreciatie van het onderzoeksrapport
Het kabinet neemt kennis van de conclusies uit het IBFD onderzoek. Het staat mogendheden
vrij hun belastingstelsel in te richten en, binnen de grenzen van het internationale
recht, maatregelen te gebruiken om zich te verzekeren van de inning van belasting.
Het kabinet onderschrijft de conclusie uit het IBFD onderzoek dat de manier waarop
een staat belasting heft en int in beginsel voorbehouden is aan die staat.
Het rapport bevestigt dat de Nederlandse belastingwetgeving zich uitsluitend op de
heffing en inning van belasting in Nederland richt en op onderdanen van Nederland
die in het buitenland woonachtig zijn. Daarnaast wordt in het rapport aangegeven dat
met een belastingverdrag een beperking zou kunnen worden opgeworpen aan Eritrea om
de diasporabelasting ongelimiteerd toe te passen. Echter, een belastingverdrag is
een wederzijds compromis en het lijkt niet voor de hand te liggen dat dit evenwichtig
in een belastingverdrag met Eritrea kan worden opgenomen (Eritrea heeft momenteel
slechts één belastingverdrag dat tot op heden niet in werking is getreden).
In het rapport wordt opgemerkt dat op basis van het Besluit voorkoming dubbele belasting
2001 (Bvdb 2001) inwoners van Nederland de Eritrese diasporabelasting onder voorwaarden
kunnen verminderen of een kostenaftrek kunnen claimen voor zover de belasting ziet
op uit Eritrea afkomstige inkomsten. Dit is in overeenstemming met het beleid dat
in het Bvdb 2001 is vormgegeven om internationale dubbele belasting te voorkomen en
vermindering of een kostenaftrek te verlenen ten aanzien van inkomen dat in het buitenland
is opgekomen. Ten aanzien van inkomen uit Nederland kunnen inwoners van Nederland
niet een vermindering of kostenaftrek claimen voor de Eritrese diasporabelasting op
basis van het Bvdb 2001.
Het IBFD onderzoek beperkt zich tot de studie van de Eritrese diasporabelasting vanuit
de fiscaliteit. Al eerder heeft het kabinet aangegeven dat het internationaal recht
geen verbod op diasporabelasting kent. Ook is per ministeriële regeling (26 oktober
2016) vastgesteld dat de inning van Eritrese diasporabelasting in Nederland strafbaar
is, wanneer deze in strijd is met het Nederlandse en internationale sanctieregime
ten aanzien van Eritrea, of wanneer deze vormen (als afpersing en oplichting) aanneemt
die strafbaar zijn op grond van het Nederlandse strafrecht (zie het EVA-advies en
de appreciatie ervan in bijlagen bij Kamerstuk 22 831, nr. 108). Hiermee heeft het Openbaar Ministerie het wettelijk kader om personen betrokken
bij dergelijke inning te vervolgen.
Het IBFD onderzoek bevestigt dat het in het Nederlandse belastingstelsel niet mogelijk
is om de heffing en de inning van de Eritrese diasporabelasting in Nederland te verbieden.
De inning is al verboden als deze gepaard gaat met fraude, dwang, afpersing en andere
strafbare feiten of wanneer zij in strijd is met het op Eritrea van toepassing zijnde
sanctieregime. In de brief van 17 januari 2018 is uiteengezet dat er aanwijzingen
zijn dat intimidatie en dwang plaatsvinden bij de inning van de diasporabelasting.
Het kabinet vindt dergelijke praktijken onwenselijk. Daarom heeft Nederland zijn zorgen
over de wijze van inning van de diasporabelasting reeds diverse malen onder de aandacht
van Eritrese autoriteiten gebracht. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld op 18 september
2017 (Kamerstuk 22 831, nr. 130) en in de brief van 15 december 2016 (Kamerstuk 22 831, nr. 108) zijn er strafrechtelijke aanknopingspunten nodig om individuen te kunnen vervolgen
die zich schuldig maken aan inning van de diasporabelasting waarbij sprake is van
ongeoorloofde dwang en intimidatie. Het is daarom van belang dat personen die dwang
of intimidatie ervaren bij de inning van de Eritrese diasporabelasting zich (blijven)
melden bij de politie.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.