Brief regering : Ontwikkelingen ter verbetering van het borgstelsel voor woningcorporaties
29 453 Woningcorporaties
Nr. 485
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 november 2018
Een goede inrichting van het borgstelsel vormt het fundament voor de financieringsmogelijkheden
                  en daarmee de investeringen van woningcorporaties. Het is daarom belangrijk dat het
                  borgstelsel op orde is en waar nodig verbeterd wordt. In deze brief ga ik in op ontwikkelingen
                  ter verbetering van het borgstelsel die de afgelopen jaren zijn doorgevoerd en welke
                  onderdelen nog verdere verbetering behoeven.
               
Ik zal in deze brief allereerst ingaan op het onderzoek dat het Waarborgfonds Sociale
                  Woningbouw (WSW) mede op mijn verzoek1 heeft gedaan naar de inbaarheid van het obligo en de saneringsheffing. Vervolgens
                  zal ik ingaan op het advies dat het adviesbureau Zanders hierop heeft gegeven en de
                  validatie van Deloitte die op verzoek van het Ministerie van BZK hierop heeft plaatsgevonden.
                  Het onderzoek van het WSW, het rapport van Zanders en het rapport van Deloitte zijn
                  bijgevoegd bij deze Kamerbrief2. Het rapport van Deloitte bevat tevens een managementreactie van het WSW waarin het
                  aangeeft hoe de observaties en aanbevelingen van Deloitte worden opgepakt. Het onderzoek
                  van het WSW laat zien dat er de afgelopen jaren verbeteringen zijn doorgevoerd ten
                  aanzien van het in beeld brengen van de financiële positie en risico’s voor het WSW
                  en de inbaarheid van het obligo. Tegelijkertijd laat de validatie van Deloitte zien
                  dat er verdere verbeteringen nodig en noodzakelijk zijn. In de brief ga ik daarom
                  vervolgens in op de verbeteringen die het WSW van plan is door te voeren.
               
Verder zal ik zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg over het saneringsbesluit
                  WSG d.d. 13 september jl. ingaan op de renterisico’s en het voorkomen van rentespeculatie
                  bij woningcorporaties en zal ik ingaan op de aanpassing van de volmachten waar het
                  WSW momenteel aan werkt (Kamerstuk 29 453, nr. 483).
               
Aanleiding en opzet onderzoek
Het WSW heeft in 2016 een onderzoek uitgevoerd met als doelstelling om nader de samenstelling
                  en robuustheid van het risicokapitaal te toetsen. Het plan van aanpak, de methodiek
                  en de (tussentijdse) resultaten zijn meerdere malen met BZK besproken. Vervolgens
                  zijn de uitkomsten besproken met de VNG als vertegenwoordiger van de mede-achtervangers
                  en met de Deelnemersraad van het WSW. Ook de Autoriteit Woningcorporaties heeft hier
                  advies op gegeven. Vervolgens is op verzoek van BZK besloten om namens BZK en het
                  WSW aan Deloitte te vragen een nadere validatie op het onderzoek van het WSW te doen
                  waarbij de focus lag op de werking van het stelsel en de beoogde kapitaalsturing.
               
Van statisch naar dynamisch
Om vast te stellen of het risicokapitaal van het WSW voldoende is om met een aan zekerheid
                  grenzende waarschijnlijkheid de verliezen van het WSW te dekken wordt gekeken naar
                  het inbare risicokapitaal en het vereiste risicokapitaal. Het inbare risicokapitaal
                  geeft aan over hoeveel kapitaal het WSW in totaal kan beschikken in een bepaald scenario
                  en het vereiste kapitaal geeft aan hoeveel kapitaal WSW nodig heeft om verliezen te
                  dekken in een bepaald scenario.
               
Voorheen werd een statische benadering gebruikt om de toereikendheid van het risicokapitaal
                  vast te stellen. Deze statische benadering deed echter onvoldoende recht aan verschillende
                  economische situaties en de daarmee gepaard gaande risico’s die zich kunnen voordoen
                  voor woningcorporaties. Inmiddels wordt hiervoor een dynamische benadering gebruikt,
                  deze is ontwikkeld door middel van het onderzoek van het WSW. In deze benadering laat
                  het WSW het inbare risicokapitaal meebewegen met de financiële situatie van de corporatiesector
                  in verschillende scenario’s. In stressscenario’s verslechtert het risicoprofiel van
                  corporaties en kunnen zij minder bijdragen aan sanering en obligo dan in de huidige
                  situatie.
               
In het dynamische model wordt het inbare risicokapitaal bepaald op basis van het maximaal
                  inbare obligo, de saneringssteun en het risicovermogen van het WSW. Vanuit het oogpunt
                  van prudentie wordt in het dynamische model alleen rekening gehouden met de maximale
                  sanering- en obligoverplichtingen voor zover corporaties financieel in staat zijn
                  (dat wil zeggen tot aan overschrijding van financiële ratio’s) om daar op korte termijn
                  geborgde financiering voor aan te trekken. In werkelijkheid is er op dit moment voor
                  het te innen obligo geen kwijtscheldingsregeling, wat betekent dat corporaties hun
                  bijdrage uit bijvoorbeeld eigen middelen of door verkoop van vastgoed zouden dienen
                  te financieren om aan hun verplichting te voldoen. Ook bij saneringssteun is kwijtschelding
                  geen vanzelfsprekendheid. Het vereiste risicokapitaal wordt bepaald door de som te
                  nemen van het verwachte en het onverwachte verlies en de eventuele gerealiseerde verliezen.
               
Uitkomsten van het onderzoek
De toereikendheid van het inbare kapitaal is met de dynamische methodiek in verschillende
                  scenario’s getoetst (zie tabel 1). Zo is er gekeken naar een basisscenario waarbij
                  het inbaar kapitaal berekend is op basis van de huidige economische omstandigheden.
                  Dat wil zeggen dat doorgerekend is hoeveel obligo en saneringsheffing corporaties
                  kunnen bijdragen op basis van hun financiële positie ten tijde van het onderzoek.
                  Daarnaast zijn er verschillende stressscenario’s onderzocht waarbij onder meer gebruikt
                  is van een scenariomodel van Ortec, een stresstest van de Europese Bankenautoriteit
                  (EBA), een historisch model op basis van de vorige crisis, een scenario met leegstand
                  en een scenario waarin meerdere grote woningcorporaties een voor een omvallen. In
                  alle doorgerekende scenario’s is het inbare kapitaal minstens gelijk aan het vereiste
                  kapitaal. Een verdere beschrijving van de scenario’s is te vinden in het onderzoek
                  van het WSW dat is bijgevoegd.
               
Tabel 1: inbaar en vereist kapitaal onder verschillende scenario’s
Scenario
Inbaar kapitaal
(in mld. euro’s)
Vereist kapitaal
(in mld. euro’s)
1. Basisscenario
5,5
2,7
2. 99% Ortec stressscenario
4,5
3,4
3. 99% Ortec + default grootste corporatie
4,2
4,2
4. 5 grootste corporaties in default
4,8
4,8
5. EBA stress test
4,9
3,2
6. Historisch
5,2
3,3
7. Leegstand
3,6
3,6
Bron: berekeningen van het WSW per januari 2017
Betrouwbaarheid onderzoek
Oordeel Zanders
Advies Autoriteit Woningcorporaties
Het onafhankelijke bureau Zanders heeft het WSW en BZK geadviseerd bij het onderzoek
                  en analyses gedaan om de betrouwbaarheid van de resultaten vast te stellen. Op basis
                  hiervan concludeert Zanders dat het WSW over een betrouwbaar model beschikt waarmee
                  met afdoende zekerheid kan worden beoordeeld hoe het inbare risicokapitaal zich in
                  verschillende scenario’s verhoudt tot het vereiste risicokapitaal.3 Zanders is van mening dat de uitgevoerde analyses voldoende uitgebreid en kundig
                  zijn en de onderliggende modellen voldoende robuust, om hiermee de uitkomsten van
                  de analyses betrouwbaar te achten. Dat betekent dat Zanders de belangrijkste conclusies
                  van het onderzoek – zoals hierboven beschreven – deelt. Om de analyses en resultaten
                  verder te verfijnen, zijn volgens Zanders nog een aantal uitbreidingen of aanpassingen
                  van het model mogelijk zoals een verdere gevoeligheidsanalyse en een betrouwbaarheidsanalyse
                  van de gebruikte scenario’s.
               
De Autoriteit Woningcorporaties, die namens de Minister toezicht houdt op de naleving
                  van de beleidsregels borging door het WSW, heeft naar aanleiding van het onderzoek
                  van het WSW in het voorjaar van 2017 op verzoek van BZK geadviseerd over het model
                  inbaarheid. De Autoriteit Woningcorporaties heeft daarbij aangegeven de overgang naar
                  een dynamisch model te ondersteunen en positief te zijn over de uitkomsten van het
                  onderzoek van het WSW. Als aandachtspunten gaf de Autoriteit Woningcorporaties aan
                  dat het wenselijk is om de betrouwbaarheid nog door een andere onafhankelijke partij
                  dan Zanders te laten beoordelen en daarbij aandacht te geven aan onder andere idiosyncratische
                  risico’s. Mede op basis van deze aanbeveling is gekozen om Deloitte een validatie
                  voor het model te laten uitvoeren.
               
Oordeel Deloitte
Deloitte heeft vervolgens op verzoek van BZK en het WSW een validatie gedaan van het
                  model voor de risicobereidheid. Ten aanzien van het model geeft Deloitte aan dat de
                  ontwikkeling van een statische naar een dynamische methodiek een verbetering is omdat
                  hiermee rekening wordt gehouden met de economische omstandigheden waarin het WSW het
                  obligo ophaalt bij woningcorporaties. Tegelijkertijd geeft Deloitte, in lijn met bevindingen
                  van het WSW en Zanders, aan dat het model nog wel verder doorontwikkeld dient te worden.
                  Zo geeft Deloitte aan dat de onderbouwing of er met voldoende mate van zekerheid geen
                  beroep kan worden gedaan op de achtervang kan worden verbeterd. Hiervoor zijn verdere
                  verbeteringen aan het model nodig. Daarbij geeft Deloitte het advies om beter de effecten
                  van specifieke (idiosyncratische en concentratie-) risico’s voor het WSW in beeld
                  te brengen. Verder geeft Deloitte als advies om de berekeningen van het verlies bij
                  wanbetaling en de blootstelling bij wanbetaling verder door te ontwikkelen.
               
Aanbevelingen Deloitte voor het borgstelsel
Naast een validatie van de beoogde sturing van het risicokapitaal heeft Deloitte ook
                  gekeken naar de sturing van het borgstelsel. Deloitte heeft daarbij gekeken naar de
                  mogelijkheden voor het WSW om het risicovermogen op peil te houden via herkapitalisatie
                  en de mogelijkheid om een beroep te doen op het onderpand van woningcorporaties.
               
Op dit moment heeft het WSW een risicovermogen van € 530,7 miljoen (stand per ultimo
                  2017 uit jaarverslag). Op basis van een liquiditeitsprognose voor 5 jaar maakt het
                  WSW een inschatting of het risicovermogen zakt onder het garantievermogen wat is vastgesteld
                  op 0,25% van het geborgde volume en ultimo 2017 202,5 miljoen euro was (bron: jaarverslag
                  WSW 2017). Wanneer dat het geval is kan het WSW obligo ophalen bij zijn deelnemers
                  of, wanneer dit onvoldoende is, in het uiterste geval een beroep doen op de achtervang
                  van het Rijk en de gemeenten via renteloze leningen om te voorkomen dat WSW in financiële
                  problemen komt.
               
Deloitte doet ten aanzien van dit stelsel een aantal relevante observaties. Ten eerste
                  constateert Deloitte dat de kredietbeoordelaars een hoger niveau dan het garantievermogen
                  hanteren voor het opnieuw beoordelen van de rating voor het WSW. Ten tweede constateert
                  Deloitte dat het onzeker is of het WSW obligo kan ophalen tot boven het garantievermogen
                  of alleen tot aan het garantievermogen.
               
Verder constateert Deloitte dat voor het ophalen van obligo en een beroep op de achtervang
                  dezelfde grenswaarde wordt gehanteerd waarmee niet duidelijk is of aan het zekerheidscriterium
                  voor de achtervang wordt voldaan. Ook constateert Deloitte dat het WSW pas eventuele
                  renteloze leningen aan het Rijk en de gemeenten hoeft terug te betalen als het risicovermogen
                  hoger is dan 1% van het geborgd volume terwijl het WSW op dit moment geen mogelijkheden
                  heeft om aan een dergelijk vermogen te komen en daarmee een eventuele terugbetaling
                  van leningen dus ook niet geregeld is.
               
Daarnaast constateert Deloitte dat het ophalen van obligo gebaseerd is op het geborgde
                  volume waardoor woningcorporaties die relatief veel leningen hebben relatief zwaar
                  aangeslagen worden als er een beroep wordt gedaan op de borg. Dit brengt een stelselrisico
                  met zich mee vanwege een mogelijk domino-effect. Tegelijkertijd geeft dit ook een
                  prikkel voor woningcorporaties om minder leningen af te nemen wat het stelselrisico
                  juist zou kunnen verminderen.
               
Tot slot wijst Deloitte erop dat de uitwinningsmogelijkheden onder een ten behoeve
                  van het WSW gevestigd hypotheekrecht zijn beperkt omdat het WSW borg staat voor de
                  dienst der lening en niet voor een door een financier opgeëiste restschuld ineens.
                  Als gevolg hiervan heeft WSW maar in beperkte mate invloed op de uitwinning van het
                  onderpand. Dit beperkt het WSW in haar mogelijkheden om verliezen te minimaliseren
                  en verzwakt daarmee de positie van het WSW bij een faillissement van een deelnemer.
                  Bovendien kan dit ertoe leiden dat er vertragingen optreden in het verkoopproces en
                  dat de curator bij een faillissement de regie overneemt en het vastgoed niet tegen
                  een marktconforme prijs verkoopt. Deloitte beveelt aan om hier maatregelen op te nemen.
               
Beoogde verbetering van het borgstelsel
Sinds de oprichting van het WSW in 1983 was het nog niet voorgekomen dat er een beroep
                  wordt gedaan op de borgstelling. Met de recente saneringsbesluiten voor Stichting
                  Humanitas (SHH) en Woonstichting Geertruidenberg (WSG) gebeurt dit nu voor het eerst.
                  Het is daarom des te belangrijker dat alle onderdelen van het zekerheidsstelsel ook
                  op orde zijn. In de afgelopen jaren zijn er al verschillende verbeteringen doorgevoerd,
                  mede naar aanleiding van de adviezen van de parlementaire enquêtecommissie uit 20144. Belangrijkste daarbij is dat de preventieve kant van het stelsel verbeterd is zodat
                  woningcorporaties minder snel in de financiële problemen komen. Onderdeel daarvan
                  is ook dat er voldoende prikkelwerking is voor woningcorporaties om de financiën op
                  orde te houden waarbij het een bewuste keuze is dat nadrukkelijker een beroep op de
                  borg tot de mogelijkheden behoort.
               
De recente handhaving van de kredietbeoordelaars Standard & Poors (S&P) en Moody’s
                  van de hoogst mogelijke rating (AAA) voor het WSW5 geeft aan dat het vertrouwen in de financiële positie van het WSW groot is. Tegelijkertijd
                  geven ook de kredietbeoordelaars aan dat het belangrijk is dat het WSW laat zien dat
                  het borgstelsel ook werkt nu het daadwerkelijk getest wordt. S&P vertaalt dit in een
                  negatieve verwachting voor de rating van het WSW. S&P geeft hiervoor als toelichting
                  dat zij verwachten dat de sterkte van de zekerheidsstructuur wordt getest als het
                  risicovermogen van het WSW in de komende 24 maanden verder daalt. Indien dit gepaard
                  gaat met een verminderde steun van deelnemers en achtervangers aan WSW dan kan S&P
                  het kredietwaardigheidsoordeel van het WSW verlagen. S&P geeft daarbij aan dat het
                  zijn vooruitzicht weer naar boven zal bijstellen indien het WSW kan aantonen dat het
                  in staat is zijn vermogen om verliezen op te vangen tijdig te herstellen.
               
Het oordeel van S&P sluit aan bij de observaties van Deloitte over het borgstelsel.
                  Sinds het afgeven van de negatieve verwachting voor de rating door S&P is wel meer
                  helderheid gekomen over de verdere afwikkeling van SHH en WSG. Het WSW zal bij beide
                  casussen naar verwachting de dienst der lening overnemen waardoor het risicovermogen
                  slechts geleidelijk zal dalen en niet binnen de 24 maanden onder het door S&P gewenste
                  niveau van 400 miljoen euro zakt. Ook heeft WSW juridische duidelijkheid gekregen
                  dat het obligo kan ophalen vóórdat het risicovermogen onder het garantievermogen is
                  gezakt. Daarmee wordt de soliditeit van de financiële positie van het WSW bevestigd.
                  Dat neemt niet weg dat de observaties van Deloitte en de zorgen van de kredietbeoordelaars
                  structureel moeten worden aangepakt. Ik heb daarom vanuit mijn positie als achtervanger
                  het WSW verzocht om met veel urgentie de aanpassing van het Reglement van Deelneming
                  samen met zijn deelnemers op te pakken zodat verduidelijkt wordt op welk moment het
                  WSW obligo ophaalt en tot welk niveau het risicovermogen dan weer wordt aangevuld.
                  Dit moet in ieder geval afgerond worden ruim voordat het risicovermogen onder de door
                  de kredietbeoordelaars vereiste grens zakt. Ook zullen bij deze aanpassing van het
                  Reglement van Deelneming de uitwinningsmogelijkheden verbeterd moeten worden. Het
                  WSW geeft in zijn reactie op het rapport van Deloitte aan eind 2018 hiervoor een plan
                  van aanpak gereed te hebben en dat in 2019 het borgstelsel kan worden versterkt.
               
Ten aanzien van de risicobereidheid vind ik het van belang dat de risico’s voor de
                  achtervang goed in beeld zijn zodat daar op gestuurd kan worden. Het is daarom goed
                  dat het WSW actief bezig is met het verbeteren van de berekeningen voor het inbare
                  en vereiste risicokapitaal. De overstap van een statische naar een dynamische benadering
                  is daarin een belangrijke verbetering die door onafhankelijke bureaus wordt ondersteund.
                  Deze overstap steun ik dan ook. Uit de berekeningen van het WSW blijkt hierbij dat
                  bij verschillende scenario’s inclusief economische stressscenario’s en een scenario
                  waarin de 5 grootste gezonde woningcorporaties zouden omvallen het inbare kapitaal
                  nog minstens gelijk of hoger is dan het vereiste kapitaal. Tegelijkertijd zijn verdere
                  verbeteringen nog mogelijk en nodig. Dit blijkt ook uit de observaties en aanbevelingen
                  van Zanders en Deloitte. Het WSW is al bezig met deze verbeteringen, zie hiervoor
                  ook de bijgevoegde managementreactie van het WSW bij het onderzoek van Deloitte, en
                  heeft aangegeven op korte termijn met verdere voorstellen richting het Rijk en de
                  VNG als achtervangers te komen hoe de aanbevelingen van Deloitte opgepakt kunnen worden.
               
Renterisico’s en rentespeculatie bij woningcorporaties
Tijdens het AO WSG van 13 september jl. stelden verschillende Kamerleden vragen over
                  de renterisico’s en eventuele rentespeculatie bij woningcorporaties (Kamerstuk 29 453, nr. 483).
               
Woningcorporaties hebben een renterisico bij het aangaan van nieuwe leningen en bij
                  de renteherziening en het herfinancieren van bestaande leningen. Zij kunnen dit op
                  meerdere manier beperken. Een manier is door een goede spreiding in de tijd van de
                  rentevervalkalender. Zowel de Autoriteit Woningcorporaties als het WSW zien erop toe
                  dat woningcorporaties hun renterisico beperken. In hun gezamenlijke beoordelingskader
                  hebben ze aangegeven dat het renterisico wordt beoordeeld aan de hand van de rentevervalkalender
                  van de leningen en de mate waarin een corporatie deze goed beheerst en in voldoende
                  mate het renterisico beperkt. Indien een corporatie een verhoogd renterisico loopt
                  kan deze worden verzocht maatregelen te treffen als het uitvoeren van aanvullende
                  scenarioanalyses om het renterisico beter in beeld te brengen of het herstructureren
                  van de leningenportefeuille zodat de vervalkalender beter gespreid wordt. Ook een
                  woningcorporatie die saneringssubsidie ontvangt moet deze maatregelen treffen.
               
Ook is het mogelijk renterisico’s met rentederivaten af te dekken door bijvoorbeeld
                  de variabele rente «in te ruilen» tegen een vaste rente. Deze rentederivaten zijn
                  echter niet zonder risico’s omdat er voorwaarden kunnen zijn waartegen de bank de
                  waarde van het derivaat mag opeisen. De liquiditeitsrisico’s hiervan zijn groot. Om
                  die reden zijn sinds medio 2012 dan ook stringente regels voor derivaten van toepassing.
                  Zo moet onder meer een liquiditeitsbuffer worden aangehouden die groot genoeg is om
                  dergelijke risico’s op te vangen bij 2%-punt rentedaling. Daarnaast mogen alleen rentederivaten
                  worden aangetrokken voor bestaande of tegelijkertijd aan te trekken leningen en mogen
                  deze maximaal zes maanden van te voren worden afgesloten. Tevens is de looptijd van
                  derivaten (renteswaps) beperkt tot maximaal 10 jaar. Deze maatregelen zorgen ervoor
                  dat de toepassing van rentespeculatie door (sanerings)corporaties wordt beperkt.
               
Tot slot lopen corporaties een renterisico als een woningcorporatie (een deel van)
                  haar vastrentende leningen wil aflossen voor het aflopen van de looptijd. Als de marktrente
                  op dat moment lager is dan de rente op de lening, is de marktwaarde van de restantschuld
                  namelijk hoger dan de nominale waarde van de restantschuld. Bij voortijdig aflossen
                  van de lening betaalt de corporatie de hogere marktwaarde. Dit speelt vooral bij woningcorporaties
                  die in de sanering zitten en waarbij het nodig is om (een deel van) de schuld af te
                  lossen om deze weer houdbaar te maken. Bij WSG was er tussen het eerste saneringsbesluit
                  in 2012 en het saneringsbesluit van dit jaar tijd nodig om een oplossing te vinden
                  voor de beheersbaarheid van de organisatie en de overname van het bezit. Omdat de
                  rente is gedaald in deze periode is de marktwaarde van de leningen gestegen. Ook Vestia
                  heeft hier mee te maken. In de Kamerbrief over Vestia van 11 september jl.6 heb ik aangegeven dat bij laagblijvende rentestanden de vergoedingen die moeten worden
                  betaald op het vervroegd aflossen van de langlopende leningen hoog zijn waardoor de
                  financiële positie van Vestia bij verkoop van woningen en aflossen van leningen verder
                  kan verslechteren. In saneringsplannen dient van het huidige renteniveau te worden
                  uitgegaan. Woningcorporaties mogen in het saneringsplan geen rentevisie aanhouden,
                  zodat de hoogte van de saneringsbijdrage niet door «rentespeculatie» wordt beïnvloed.
                  Tevens geldt dat een saneringsperiode maximaal 10 jaar mag bedragen en dat de mogelijke
                  invloed van een veranderende rente in een tegenvalscenario in beeld moet worden gebracht.
               
Aanpassing volmacht
In het AO WSG (Kamerstuk 29 453, nr. 483) heb ik toegezegd de Kamer te informeren over de aanpassing van de volmacht van het
                  WSW op 120 woningcorporaties7. Hierbij ga ik nader in op de werking van de huidige volmachten en de aanleiding
                  voor de aanpassing van de volmachten.
               
De borging van het WSW kan uitsluitend betrekking hebben op DAEB-activiteiten. Aan
                  niet-DAEB activiteiten kunnen nooit geborgde leningen zitten. Dit sluit aan op de
                  aanpassing van de Woningwet en het BTIV in 2015 over het scheiden van het DAEB en
                  niet-DAEB bezit van woningcorporaties. Dit laat onverlet dat onderpand dat ten behoeve
                  van het verstrekken van zekerheid aan de borger wel niet-DAEB bezit kan betreffen.
                  Daar wordt in het vervolg van deze paragraaf op ingegaan.
               
Tot de wijziging van de Woningwet bij Veegwet van 1 juli 2017 waren zekerheidsrechten
                  van het WSW op onderpand in de niet-DAEB bij wet nietig. De volmachten die het WSW
                  had van de deelnemers hadden echter ook betrekking op niet-DAEB bezit. Door de nietigheid
                  in de Woningwet konden deze tot 1 juli 2017 echter niet worden ingeroepen door het
                  WSW. Met de Veegwet is dit aangepast. De Veegwet biedt het WSW sindsdien de mogelijkheid
                  om zekerheden te vestigen op niet-DAEB onderpand wanneer de corporatie in een slechte
                  financiële positie dreigt te geraken. Ook het Reglement van Deelneming van het WSW,
                  waar alle deelnemers van het WSW bij de scheiding tussen DAEB en niet-DAEB mee hebben
                  ingestemd, is aangepast aan de situatie na de Veegwet. Dat betekent dat het WSW sindsdien
                  zekerheidsrechten kan vestigen op andere activa dan vastgoed, zoals aandelen in of
                  leningen aan een dochteronderneming (bijvoorbeeld bij juridische of hybride scheiding).
                  Als laatste stap moeten nu ook de volmachten daarop worden aangepast zodat het WSW
                  dit niet hoeft af te dwingen bij de rechter als een corporatie hier niet aan meewerkt,
                  hetgeen in geval van acute financiële stress te prefereren is. Hierbij is enerzijds
                  recht gedaan aan het belang voor toegelaten instellingen om niet onnodig te worden
                  belemmerd bij het aangaan van externe ongeborgde financiering en bij het vormgeven
                  van de scheiding tussen DAEB- en niet-DAEB-activiteiten en anderzijds aan het belang
                  van voldoende zekerheden voor het WSW als borgsteller.
               
Het WSW heeft aangegeven dat de aanpassing onderdeel wordt van het onderzoek naar
                  de zekerheidsstructuur. Zoals eerder aangegeven heb ik het WSW verzocht om dit met
                  veel urgentie op te pakken. Verder wordt opgemerkt dat de te wijzigen volmachten in
                  principe alle corporaties betreffen. De eerdere beoogde beperking om eerst 120 corporaties
                  te vragen om de aangepaste volmacht te tekenen was gelegen in de meerwaarde van de
                  aanpassing van de volmacht voor het WSW in relatie tot de kosten van de aanpassing.
                  De 120 corporaties betreffen de corporaties in bijzonder beheer en corporaties met
                  juridische of hybride scheiding.
               
Los van het bovenstaande hecht ik eraan te benadrukken dat het WSW op basis van de
                  bestaande volmachten reeds zonder medewerking van de betreffende deelnemers hypotheek-
                  en pandrechten tot stand kan brengen op in totaal circa 331 miljard euro aan onderpand
                  (stand eind 2017). Deze volmachten zijn onherroepelijk, niet opzegbaar en verstrekt
                  voor onbepaalde tijd en dus onverminderd van kracht.
               
Tot slot
In de jaren na de Parlementaire Enquête Woningcorporaties zijn er belangrijke stappen
                  gezet om de risicobeheersing van en het toezicht op woningcorporaties te verbeteren.
                  Zo is de controle op de bedrijfsrisico’s en financiële risico’s, waaronder het in
                  deze brief beschreven renterisico, verbeterd. Aan verdere verbeteringen om te voorkomen
                  dat woningcorporaties in de financiële problemen komen wordt gewerkt, bijvoorbeeld
                  door de opzet van het verticale toezicht van de Autoriteit Woningcorporaties en het
                  WSW. Over het verticale toezicht wordt u op korte termijn bij separate brief nader
                  geïnformeerd.
               
Naast het voorkomen van financiële problemen voor woningcorporaties is het belangrijk
                  om de risico’s en gevolgen als het toch zo ver komt goed in beeld te hebben. Met het
                  beroep op de borg door de casussen WSG en SHH is het zaak dat het WSW tijdig zorgt
                  dat het zijn financiële positie weer versterkt, onder meer door het tijdig op kunnen
                  halen van obligo maar ook met de aanpassing van de volmachten. Het is daarom goed
                  dat het WSW laat zien dit met een plan van aanpak met veel urgentie op te pakken.
                  Daarnaast zijn de risico’s voor het WSW, en daarmee ook voor de achtervang, met het
                  onderzoek van het WSW beter in beeld gebracht. Het WSW erkent dat, mede op basis van
                  de aanbevelingen van Deloitte, verdere verbeteringen hierin mogelijk zijn en zal op
                  korte termijn hierover met voorstellen richting het Rijk en gemeenten als achtervangers
                  komen.
               
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
                  K.H. Ollongren
Indieners
- 
              
                  Indiener
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.