Brief regering : Reactie op het verzoek van het lid Markuszower, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 2 oktober 2018, over het bericht ‘Staat wil deal met Volkert van der Graaf’
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
Nr. 464 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 oktober 2018
Met deze brief geef ik opvolging aan een verzoek van uw vaste Kamercommissie voor
Justitie en Veiligheid. Tijdens de regeling van werkzaamheden op 2 oktober 2018 (Handelingen
II 2016/17, nr. 7, item 25) heeft u mij gevraagd te reageren op berichtgeving inzake de afwikkeling van het
hoger beroep in de zaak Van der G. In de meegezonden bijlagen beantwoord ik de ingediende
schriftelijke vragen van de leden Krol (50PLUS) en Markuszower (PVV) over deze zaak
(Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nrs. 483 en 484).
Ter beantwoording van de zorgen en vragen van uw Kamer ga ik in deze brief in op het
huidige stelsel van voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.), waarbij ik de afgeronde
civiele procedure en de gevolgen hiervan, ook in relatie tot een eventuele verhuizing
van betrokkene naar het buitenland, betrek. Daarna schenk ik aandacht aan het wetsvoorstel
waarin een wijziging van de v.i.-regeling is voorzien.
Voordat ik aan bovenstaande toekom, wil ik u laten weten dat ik ervan ben doordrongen
dat het door Van der G. gepleegde misdrijf de samenleving diep heeft geschokt en velen
nog altijd raakt. De gevoelens die in de samenleving leven ten aanzien van deze zaak
begrijp ik heel goed. Ook uw Kamer vraagt terecht aandacht voor deze zaak.
Aan deze brief zijn dan ook brieven voorafgegaan. Zo heb ik u onlangs, eveneens op
uw verzoek, geschreven over de beslissing van de voorzieningenrechter om de meldplicht
van Van der G. te schorsen en het tegen deze schorsing ingestelde hoger beroep.1
Het hier en nu
Ik sluit mijn oren en ogen niet voor de door uw Kamer geuite verbazing en de gestelde
vragen. Tegelijkertijd moet en mag niet vergeten worden dat – hoe anders deze zaak
soms lijkt – net als in andere zaken de rechter recht spreekt, waarbij hij alle belangen
meeweegt. Van der G. is voor zijn daden bestraft met een vrijheidsstraf van 18 jaar.
Binnen het huidige systeem komt er bij een gevangenisstraf een moment, na het uitzitten
van twee derde van die straf, dat de veroordeelde van rechtswege voorwaardelijk vrijkomt.
Daarvan kan alleen worden afgezien als de rechter oordeelt dat sprake is van aanzienlijke
risico’s die niet met voorwaarden kunnen worden beheerst. Het opleggen van voorwaarden,
zoals een meldplicht, contact- en mediaverbod, gebeurt door het OM. Naarmate de proeftijd
verstrijkt, neemt de intensiteit van een toezicht doorgaans af.
De gegeven begeleiding door en de bemoeienis van de reclassering wordt, waar dit gezien
het recidiverisico kan, langzaam en gecontroleerd afgebouwd totdat de straf er (bijna)
op zit. Dit om de overgang naar het dagelijks leven zo soepel mogelijk te laten verlopen.
Een veroordeelde kan tijdens zijn proeftijd van mening zijn dat zijn voorwaarden te
strikt zijn. Als er een geschil ontstaat tussen het OM en de veroordeelde over de
voorwaarden kan dat worden voorgelegd aan de voorzieningenrechter. Dit is een civiele
procedure.
In deze specifieke zaak heeft de Voorzitter van het Gerechtshof te Den Haag tijdens
een zitting in het kader van het hoger beroep op 10 september 2018 partijen in overweging gegeven om zonder rechterlijke tussenkomst tot
overeenstemming te komen over een andere invulling van de meldplicht. Dit hebben partijen
opgepakt en het OM heeft mij op 2 oktober jl. laten weten dat overeenstemming is bereikt.
De door de voorzieningenrechter geschorste meldplicht is omgezet naar een alternatieve,
op de individuele omstandigheden toegespitste, vorm van de meldplicht waaraan Van
der G. zich moet houden. Hij moet iedere acht weken verslag uitbrengen en er volgt
een gesprek als een verslag daartoe aanleiding geeft. Het OM is positief gestemd over
dit resultaat. Hiermee heeft het OM voldoende in handen om in deze laatste fase van
de tenuitvoerlegging toezicht te kunnen houden, ook ten aanzien van de andere nog
lopende voorwaarden. Naast de meldplicht is er namelijk nog een mediaverbod, een contactverbod
en zesmaandelijkse evaluatiegesprekken met het OM.
Dat voornoemde zitting op 10 september 2018 en de daarop volgende gesprekken tussen
procespartijen «stiekem» zouden hebben plaatsgevonden, spreek ik tegen. Er is niet
minder of meer aandacht besteed aan de bekendmaking van deze zitting dan bij andere
civiele zaken. Daarbij is het hoogst ongebruikelijk informatie te verstrekken over
de inhoud van zo’n juridische procedure. Hier is conform gangbare procedures gehandeld.
Voor wat betreft de (on)mogelijkheden tot emigratie tijdens de tenuitvoerlegging van
een straf, inclusief v.i., wil ik volstaan met een verwijzing naar mijn eerdergenoemde
brief (Kamerstuk 29 279, nr. 444). Of emigreren binnen het v.i.-traject mogelijk is, kan pas beoordeeld worden aan
de hand van een concreet voornemen. In deze zaak loopt het v.i. traject tot mei 2020.
V.i.-ontwikkelingen
Een rechtvaardig tenuitvoerleggingsstelsel, dat past bij de tijd van nu en rekening
houdt met het maatschappelijk belang, is belangrijk en noodzakelijk. Het sanctiebeleid,
het gevangeniswezen en de samenwerking tussen (keten)partners is dan ook een speerpunt
van dit kabinet. Dit heeft onder meer, ter uitvoering van het Regeerakkoord (bijlage
bij Kamerstuk 34 700, nr. 34), een onlangs door uw Kamer positief ontvangen visie op gevangenisstraffen en het
wetsvoorstel detentiefasering en v.i. opgeleverd. Dit wetsvoorstel handhaaft een persoonsgerichte detentiefasering maar wijzigt
de regeling v.i. In de eerste plaats komen veroordeelden straks niet meer van rechtswege
in aanmerking voor v.i. Verlening van v.i. wordt een zelfstandig, individueel beslismoment.
In de tweede plaats zal de v.i.-periode worden gemaximeerd. Zo komt de periode die
een veroordeelde daadwerkelijk vastzit (weer) meer overeen met de – duur van de –
straf die de rechter oplegt. Ik hoop dit wetsvoorstel op korte termijn in te dienen
bij uw Kamer, zodat we hier spoedig over kunnen spreken.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming