Brief regering : Reactie op het verzoek van het lid Laçin, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 2 oktober 2018, over de sluiting van de basis van Ryanair op Eindhoven airport
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 845
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 oktober 2018
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 2 oktober jl. heeft uw Kamer het kabinet
verzocht om een brief over de sluiting van de Ryanair-basis op vliegveld Eindhoven
en de gevolgen hiervan, waaronder de arbeidsrechtelijke (Handelingen II 2018/19, nr.
7, item 25). Op deze problematiek wordt al ingegaan in de antwoorden op de Kamervragen van het
lid Gijs van Dijk (PvdA) van 31 oktober 2018 (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr.
476). Ik stuur u deze brief mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
Het kabinet vindt het wenselijk dat buitenlandse luchtvaartmaatschappijen zich aan
de Nederlandse arbeidswetten houden voor wat betreft hun cockpit- en cabinepersoneel
dat gewoonlijk vanuit Nederland werkt. Dit om oneigenlijke concurrentie door bedrijven
ten koste van de bescherming van hun werknemers te voorkomen. Het is echter aan de
Nederlandse rechter om te bepalen wanneer werknemers met een arbeidscontract, waarop
het recht van een andere EU-lidstaat van toepassing is, zich kunnen beroepen op het
Nederlandse arbeidsrecht.
Arbeidsrecht
Op grond van Europese wetgeving is het mogelijk dat op het arbeidscontract van cockpit-
of cabinepersoneel dat in Nederland woonachtig is het arbeidsrecht van een andere
lidstaat van toepassing is. De Rome I-verordening1 gaat uit van de mogelijkheid dat contract sluitende partijen een keuze kunnen maken
omtrent het recht dat van toepassing is op het arbeidscontract.
Uit een arrest van het Europese Hof van Justitie van 14 september 20172 volgt dat personen met een arbeidscontract waarop het recht van toepassing is van
een ander land dan dat van waaruit zij gewoonlijk werken, zich tot de rechter kunnen
wenden in het land van waaruit zij gewoonlijk werken. In dit arrest is ook bepaald
dat het begrip «thuisbasis» een belangrijke aanwijzing vormt om «de plaats waar of
van waaruit de werknemer gewoonlijk werkt» te bepalen. Hieruit volgt dat een medewerker
met als thuisbasis Nederland zich doorgaans tot de Nederlandse rechter kan wenden.
Als op basis van een door partijen gemaakte rechtskeuze het recht van een ander land
van toepassing is, voorziet de Rome I-verordening toch nog in een bescherming van
de werknemer in het land waar hij gewoonlijk werkt, doordat deze dan een beroep kan
doen op gunstiger bepalingen van bijzonder dwingend recht. De rechtskeuze kan er namelijk
niet toe leiden dat de werknemer de bescherming van deze bepalingen verliest. Wanneer
dit van toepassing is, is te bepalen door de Nederlandse rechter. Dit was bijvoorbeeld
het geval in de uitspraak van 5 juli 2018 van het Gerechtshof Den Bosch3, waarin het Gerechtshof heeft bepaald dat bepaalde wetsartikelen omtrent ontslag
van dwingend recht waren in de zin van Rome I en dat deze meer bescherming boden dan
het arbeidsrecht van het keuzeland. Hieruit volgde dat deze dwingendrechtelijke bepalingen
van toepassing waren op het arbeidscontract ter zake. Het is dus aan de Nederlandse
rechter om te bepalen onder welke omstandigheden het Nederlandse arbeidsrecht van
toepassing is en niet aan de Nederlandse overheid.
In Nederland gevestigde luchtvaartmaatschappijen moeten aan de Nederlandse arbeidswetten
voldoen die een goede bescherming bieden aan hun medewerkers die vanuit Nederland
werken. Dit is ook wenselijk voor cockpit- en cabinepersoneelsleden in dienst bij
buitenlandse luchtvaartmaatschappijen en die gewoonlijk vanuit Nederland werken, zodat
oneigenlijke concurrentie door bedrijven wordt voorkomen.
Sluiting Ryanair basis Eindhoven
In zijn algemeenheid kan de overheid particuliere bedrijven niet tegenhouden bij (een
beslissing tot) het sluiten van een vestiging in Nederland. Wanneer het Nederlands
arbeidsrecht van toepassing is, dient Ryanair zich aan de vigerende Nederlandse regelgeving
te houden omtrent overplaatsing of ontslag. Bij een (gedwongen) overplaatsing is het
namelijk van belang dat de werkgever de persoonlijke omstandigheden van de werknemer
in overweging neemt en onderbouwt dat er een zwaarwichtig belang is voor een gedwongen
overplaatsing, zoals volgt uit de uitspraak van het Gerechtshof Den Bosch van 5 juli
2018. Onbetaald verlof is onwenselijk, en een werkgever kan dit niet zomaar eenzijdig
opleggen. Dat kan alleen in onderling overleg.
Inzet in Europa
Binnen Europa zet Nederland zich in voor betere arbeidsvoorwaarden in de luchtvaartsector.
Nederland is in gesprek met andere landen om deze problematiek in Europees verband
aan te pakken. Zo heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat zich tijdens
de Aviation Summit die op 3 en 4 oktober plaatsvond in Wenen met de transportministers
uit België, Denemarken, Frankrijk, Duitsland en Luxemburg geschaard achter de «Declaration
on a Social Agenda in Aviation»4. In deze verklaring roepen de Ministers op om samen met de Europese Commissie concrete
en effectieve maatregelen te nemen op het gebied van het verzekeren van gezonde en
eerlijke concurrentie binnen de Europese luchtvaarsector en om sociale dumping te
voorkomen. Ook wordt gewerkt aan coördinatie tussen verschillende lidstaten op dit
gebied. In dit kader bereidt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen
met een aantal andere EU-lidstaten een brief aan Ryanair-topman O’Leary voor. In deze
brief zal worden aangegeven dat het wenselijk is dat Ryanair het arbeidsrecht toepast
van het land van waaruit de medewerkers gewoonlijk werken.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid