Brief regering : Evaluatie Programma Van Afval naar Grondstof
32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid
33 043 Groene economische groei in Nederland (Green Deal)
Nr. 74 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 oktober 2018
Met het programma Van Afval Naar Grondstof 2014–2016 (VANG) is ingezet op het versnellen
van de transitie naar een circulaire economie. Verschillende malen bent u geïnformeerd
over de opzet en de voortgang van het programma1 dat een vervolg heeft gekregen in het Rijksbrede programma «Nederland circulair in
2050»2. In het Grondstoffenakkoord3 zijn afspraken gemaakt met maatschappelijke partners om de transitie gezamenlijk
te versnellen. De Transitieagenda’s4, evenals de kabinetsreactie5 daar op, heb ik u dit voorjaar toegezonden.
In de brief bij de voortgangsrapportage VANG 20156 is toegezegd om medio 2017 het programma VANG te evalueren. Daarom is in 2017 aan
het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd om een evaluatie
uit te voeren van VANG over de periode 2014–2016. De evaluatie VANG treft u aan in
de bijlage7. In deze brief vat ik de resultaten samen en geef ik u mijn reactie.
Resultaten van de evaluatie
Het RIVM constateert dat VANG de transitie naar een circulaire economie heeft bevorderd.
Zo heeft VANG bijgedragen aan duurzamer produceren en consumeren. Het RIVM constateert
dat tijdens het VANG-programma innovatie over de hele keten veel meer aandacht gekregen
heeft. Dit betreft kennisontwikkeling, circulair ontwerp en de inzet op ketensamenwerking.
Voorbeelden van succesvolle initiatieven zijn het CIRCO-programma (Creating business
through circular design) en de KIEM-VANG-regeling (Kennis Innovatie Mapping). Door
het CIRCO-programma staat circulair ontwerpen inmiddels op de agenda bij kennisinstellingen
en wordt het omarmd door het bedrijfsleven. Door de KIEM-VANG-regeling (Kennis Innovatie
Mapping) zijn duurzame innovatietrajecten opgezet. Er is vooruitgang geboekt op alle
thema’s van VANG: stimuleren van ketens, grondstofonafhankelijk ondernemen, marktprikkels,
kennis en innovatie, circulair ontwerpen, consumptiepatronen en maatschappelijk verantwoord
inkopen. Het RIVM stelt dat transitie naar een circulaire economie een kwestie van
lange adem is en dat het Rijksbrede programma inspeelt op de bredere inzet die nu
nodig is om de transitie naar grondstoffenreductie te bewerkstelligen.
Het RIVM is van mening dat enkele aspecten nadere aandacht nodig hebben. De realisatie
van de doelen voor de scheiding van huishoudelijk afval (75% in 2020) en de vermindering
van de hoeveelheid huishoudelijk restafval (100 kg per inwoner in 2020) liggen niet
op schema. Dit geldt ook voor de hoeveelheid afval die wordt gestort of verbrand (halvering
tot 5 mln ton in 2022). Het RIVM geeft aan dat hier nog een flinke versnelling nodig
is.
Tot slot doet het RIVM een aantal aanbevelingen voor de inrichting en sturing van
het toekomstige beleid voor het versnellen van de transitie naar een circulaire economie,
zoals het expliciteren van de veranderstrategie en verder uitwerken van doelen. Het
RIVM vraagt daarnaast onder meer aandacht voor de volgende punten: de kwaliteit van
de te recyclen materialen, de noodzaak van financiële instrumenten, een sterkere invulling
van de rol van de overheid als regulator, het verbreden van de producentenverantwoordelijkheid,
hoe om te gaan met eerdere investeringen en het meten van de voortgang. Het RIVM constateert
daarbij dat het Rijksbrede programma «Nederland circulair in 2050», evenals het EU-kader
aan deze punten al meer aandacht geven.
Reactie
Het is goed om te zien dat VANG een positieve bijdrage heeft geleverd aan het op gang
brengen van de transitie naar een circulaire economie. De ambities, doelen en acties
van VANG zijn verwerkt in het Rijksbrede programma «Nederland circulair in 2050».
Extra aandacht vraagt het RIVM voor de realisatie van de doelstellingen voor afvalscheiding
en de hoeveelheid restafval. Dit neem ik serieus, want deze doelstellingen spelen
een belangrijke rol bij een zuiniger gebruik van grondstoffen. De evaluatie kijkt
terug op de periode 2014–2016. De laatste jaren is sprake van een gestage stijging
van de prestaties door gemeenten op het vlak van afvalscheiding en restafval, een
versnelling is echter nodig en mogelijk. Voor wat betreft de hoeveelheid restafval
blijkt uit de meest recente cijfers over 2016 dat 40 gemeenten de doelstelling van
100 kg restafval per inwoner per jaar al hebben behaald en dat anderzijds ca. 60 gemeenten
nog ruim 250 kg restafval hebben. Uit de onderlinge verschillen tussen gemeenten blijkt
dat er nog het nodige perspectief is voor verbetering van prestaties van gemeenten
die nog achterblijven. Dat is een belangrijke constatering, want om de doelstellingen
te halen is extra inzet van achterblijvende gemeenten van belang.
Gemeenten zijn er primair zelf verantwoordelijk voor dat hun inwoners afval scheiden.
Zij moeten afwegen welk instrumentarium ze willen inzetten in hun afvalbeleid. Zij
kennen immers hun eigen burgers en hun eigen situatie het beste. In de praktijk gaat
veel effect uit van invoering van diftar, een gedifferentieerd tarief van de afvalstoffenheffing
waarbij burgers meer betalen naar gelang zij meer afval hebben. Daarnaast blijkt dat
deze gemeenten veelal een lage afvalstoffenheffing hebben, zodat dit systeem goedkoper
is voor burgers. In 2017 hadden 179 gemeenten een vorm van diftar. Dit aantal groeit
elk jaar.
Voor goede resultaten van afvalscheiding is draagvlak bij de burgers een voorwaarde.
Hiervoor is het nodig dat de gemeente goed communiceert met haar burgers over nut
en noodzaak van wijzigingen in het afvalsysteem. Het moet de burgers bovendien zo
eenvoudig mogelijk worden gemaakt om hun afval te scheiden.
Door het rijk zijn de gemeenten de afgelopen jaren op allerlei manieren ondersteund
met kennis, expertise en instrumenten op het vlak van afvalreductie en -scheiding.
Er is een kennisinfrastructuur opgezet, er is ondersteuning on the job geleverd en
is een benchmark ontwikkeld waarmee gemeenten kunnen leren van elkaar. In veel nieuwe
collegeprogramma’s wordt expliciet aandacht geschonken aan duurzaamheid en daarmee
veelal ook aan het afvalbeleid. In het kader van de Balans van de Leefomgeving 2018
heeft het PBL geconstateerd dat bij gemeenten nog veel plannen op stapel staan en
de verwachting uitgesproken dat in 2020 flinke stappen zijn gezet richting de doelen
voor huishoudelijk afval.
Naast het gewicht van het afval is ook de waarde en de kwaliteit van de deelstromen
van belang. Hoe hoger de kwaliteit van de deelstromen hoe groter de leveringszekerheid
en hoe beter recycling kan plaatsvinden. Ook hiervoor is een goede communicatie met
burgers essentieel.
Maatregelen
De aanbevelingen van het RIVM neem ik over. De explicitering van de doelen en veranderstrategie
komen aan de orde in het Uitvoeringsprogramma circulaire economie 2019–2023, de aanbeveling
om de focus te leggen op materiaalketens neem ik mee bij het inrichten van het meet-
en sturingssysteem.
Het RIVM constateert dat met name het beleid gericht op meer afvalscheiding en minder
restafval versnelling behoeft. Het is daarvoor belangrijk dat het afvalbeleid van
gemeenten voldoende ambitie heeft. Daar vraag ik waar mogelijk en passend aandacht
voor. Ik zal deze evaluatie daarom onder de aandacht van de VNG brengen.
In het Uitvoeringsprogramma circulaire economie zal expliciet ondersteuning opgenomen
worden voor gemeenten waar nog veel verbeteringen mogelijk zijn. Daarbij gaat bijzondere
aandacht uit naar kwaliteitsverbetering van deelstromen. Verder heb ik in de kabinetsreactie
op de transitieagenda’s een aantal concrete maatregelen aangekondigd die doorwerken
naar meer afvalscheiding en circulariteit, zoals:
• Een aantal maatregelen die storten en verbranden van restafval tegen gaan en daarmee
circulariteit en afvalscheiding bevorderen. Ik wijs hier op de verhoging van de afvalstoffenbelasting
op verbranden en storten per 1 januari 2019 met € 18 naar € 31,39 per ton, die is
aangekondigd in de Miljoenennota 2019. Voorts zal ik een analyse laten uitvoeren naar
het stelsel van prikkels voor storten en verbranden en daar bij de Kamer op terug
komen als ik mogelijkheden voor verbetering zie, zoals toegezegd in het AO Circulaire
Economie van 6 september 2018.
• Versterken van de producentenverantwoordelijkheid. Dit zal positief doorwerken in
verlaging van de hoeveelheid restafval, evenals het beperken van het gebruik van wegwerpplastics.
• In gesprek gaan met de detailhandel over maatregelen om circulair gedrag te bevorderen.
De detailhandel kan een belangrijke invloed hebben op het gedrag van burgers.
• Kritisch bezien van het wettelijk kader voor afvalinzameling bij de kantoor-, winkel-
en dienstensector. Hier zijn nog verbeteringen mogelijk bij het scheiden van afval.
Deze maatregelen worden aangevuld met acties uit de Transitieagenda consumptiegoederen.
Dat vraagt inzet van het kabinet, maar ook van de andere partners in het Grondstoffenakkoord.
Uiteraard is het van belang om goed in beeld te houden of de genomen maatregelen het
juiste effect sorteren. Ik heb daarom het RIVM gevraagd als onderdeel van deze evaluatie
de beleidsinzet van na 2016 te beoordelen op effectiviteit. Het RIVM heeft als reactie
aangegeven dat van deze inzet in algemene zin een positieve bijdrage mag worden verwacht.
Binnen het meet- en sturingssysteem voor een circulaire economie wordt de vraag opgepakt
wat de doorwerking en effectiviteit is van beleidsmaatregelen en hoe deze vroegtijdig
in kaart is te brengen. Een kenniscoalitie met o.a. PBL, CBS, CPB, RIVM, TNO en RWS
werkt momenteel aan de ontwikkeling van dit systeem. Acties, beleidsprestaties, het
maatschappelijk transitieproces en de effecten die van belang zijn voor een circulaire
economie worden daarbij in samenhang bekeken. Ook het afvalmanagement maakt hiervan
deel uit.
Tot slot
De door het RIVM uitgevoerde evaluatie laat zien dat met het programma VANG een goede
aanvang is gemaakt met het gestructureerd versnellen van de transitie naar een circulaire
economie. De programmatische aanpak van VANG is doorontwikkeld tot het Rijksbrede
programma «Nederland circulair in 2050». Dit wordt met het Uitvoeringsprogramma circulaire
economie 2019–2023 in concrete acties vertaald. Dit uitvoeringsprogramma bevat onder
meer de extra inzet die nodig is voor meer afvalscheiding en minder restafval en ook
inspanningen van maatschappelijke partners. De ervaringen met VANG en de aanbevelingen
van het RIVM worden betrokken bij het verder inrichten van dit uitvoeringsprogramma
en de sturing ervan. Uw Kamer wordt jaarlijks voor het zomerreces op de hoogte gesteld
van de voortgang van dit programma.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer
Indieners
-
Indiener
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.