Brief regering : Stabilisering van de weide- en akkervogelpopulatie
33 576 Natuurbeleid
Nr. 135
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 oktober 2018
Met deze brief informeer ik de Kamer over de aanpak ter behoud van weidevogels, zoals
toegezegd tijdens het Algemeen Overleg Natuur op 8 maart jl. (Kamerstuk 33 576, nr. 129). Hoewel de verantwoordelijkheid in beginsel bij de provincies ligt, zal ik tevens
aangeven waar ik vanuit het Rijk een rol zie die aansluit bij mijn tijdens de begrotingsbehandeling
2018 (Handelingen II 2017/18, nr. 32) uitgesproken doelstelling de weidevogelpopulatie
te stabiliseren. Het beleid zoals dat hieronder wordt uiteengezet vereist dit soort
samenwerking tussen verschillende overheden, met lokale kennishouders als terreinbeheerders
en natuurorganisaties en met de boeren zelf. Het volgt daarmee de ingezette lijn van
de nieuwe LNV-visie, met nadruk op regionale samenwerking en de gezamenlijke opgave
om te komen tot een kringlooplandbouw met een gezond ecologisch systeem en de juiste
condities voor weide- en akkervogels.
De inhoud van deze brief is dan ook zorgvuldig afgestemd met de provinciale partners,
om recht te doen aan de diverse regionale initiatieven die al zijn ontplooid. Hierbij
wil ik wel vooraf de notie maken dat de brief hoofdzakelijk de hoofdlijnen schetst
van de provinciale plannen – die voor een gedeelte nog in ontwikkeling zijn – en daarbij
dus niet de ambitie heeft uitputtend te zijn voor de lange lijst aan projecten die
nu, of in de nabije toekomst, worden gerealiseerd. Bovendien zijn er aangrenzende
beleidsmaatregelen van Rijk en provincies die niet in deze brief beschreven worden
maar wel dit onderwerp raken, net als sommige hier beschreven maatregelen een breder
doel dienen dan alleen weidevogelbeheer.
In het onderstaande zet ik achtereenvolgens de diverse sporen van de provincies uiteen,
binnen en bovenop het bestaande agrarisch natuurbeheer. Daarnaast licht ik kort toe
waar mijn ministerie aanvullend beleid voert (o.a. pilots GLB, internationale inzet)
en geef ik gelijktijdig invulling aan de volgende moties en toezeggingen:
– Kamerstuk 33 576, nr. 129, toezegging dit najaar de Kamer te informeren over provinciale aanpak weidevogelproblematiek;
– (Handelingen II 2017/18, nr. 32, toezegging nog in 2018 de mogelijkheid te bieden
te starten met beheer;
– Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 96, motie lid Dik-Faber over overleg met provincies betreffende de inzet van POP-3 middelen;
– Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 38, motie lid Dik-Faber over ontwikkelen pilots met een combinatie van gebiedsgerichte
maatregelen.
Context
Weidevogels als de grutto, tureluur, kievit en wulp staan voor een groot deel van
de samenleving symbool voor de kwaliteit van het landschap. De zoektocht naar het
eerste kievitsei in het voorjaar, de uitverkiezing van de grutto als onze nationale
vogel in 2015 en het klassieke landschapsbeeld van een weide met koeien én vogels
zijn allen uitingen van onze cultuurhistorische waarden en daarmee voor veel Nederlanders
inherent verbonden aan een gezond en vitaal Nederlands boerenlandschap.
Terecht is er daarom groeiende aandacht voor de zorgwekkende neerwaartse trend van
de weidevogelpopulatie, waarbij boerenlandvogels (inclusief akker- en erflandvogels)
sinds 1990 met ongeveer 30% zijn afgenomen (boerenlandvogel indicator, SOVON 2017).
De oorzaken hiervoor zijn complex, gebiedsafhankelijk en hebben een significante lange
termijn component. Onderling verbonden factoren als openheid van het landschap, predatie,
ontwatering en verstoring vereisen gebiedsgerichte maatregelen met een lange adem.
Het is daarom van belang dat we ons ook bewust zijn van deze lange termijn component
bij onze interpretatie van de cijfers en bijbehorende beleidsoplossingen. Een relatief
goed jaar voor de weidevogel zoals we hebben gehad in 2017 zegt weinig over de cijfers
van het huidige jaar, bijvoorbeeld nu die cijfers mogelijk lager zullen uitvallen
door een koud begin van het voorjaar en een uitzonderlijk warme zomer.
De zorgen die bestaan rond de populatiecijfers van de boerenlandvogels leven niet
alleen bij burgers, de Kamer en mijn ministerie. Provincies, agrarische collectieven
en boeren zien deze achteruitgang met hun eigen ogen op hun weilanden, akkers en boerenerf.
Boerenlandvogels staan voor hen naast cultuurhistorische waarden tevens voor een gezonde
balans tussen natuur en landbouw, als indicator van een levendige en vruchtbare bodemstructuur.
Provincies hebben zich om die reden ook positief uitgesproken over scenario 2 van
de toekomstscenario’s weide- en akkervogelbeheer (Kamerstuk 33 576 XIII, nr. 97) en zijn aan de slag gegaan met provinciale actieplannen.
Als eerste stap in de richting van dit scenario heeft het Rijk al vorig jaar besloten
in 2019 en 2020 binnen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in totaal € 40 mln.
(2x € 20 mln.) over te hevelen van Directe betalingen (Pijler 1) naar het Plattelandsontwikkelingsprogramma
(Pijler 2), bestemd voor agrarisch natuurbeheer (Kamerstuk 28 625 XIII, nr. 249). Agrarisch natuurbeheer zorgt voor een grotere betrokkenheid van boeren bij het
verbeteren van de biodiversiteit en het versterken van de natuur in landbouwgebieden,
zoals het behoud van weidevogels. Uitgangspunt is dat er een substantiële inzet wordt
gedaan op zowel het verbeteren van milieucondities en het versterken van het beheer,
als een impuls wordt gegeven om het GLB in de toekomst beter in te kunnen zetten voor
maatschappelijke diensten in het landelijk gebied.
In afstemming met provincies is een verdeling overeengekomen voor de € 40 mln. Het
gaat om € 9 mln. voor niet productieve investeringen, € 22 mln. voor versterking Agrarisch
natuur- en landschapsbeheer (ANLb), en € 9 mln. voor pilots toekomstbestendige landbouw
ten behoeve van het nieuwe GLB. In lijn met de geldende verantwoordelijkheidsverdeling
zullen provincies de niet productieve investeringen en het agrarisch natuur- en landschapsbeheer
uitvoeren, en neemt mijn ministerie het initiatief om de pilots toekomstbestendige
landbouw in het nieuwe GLB te initiëren. Gelijktijdig werd hiermee uitvoering gegeven
aan de (gewijzigde) motie lid Dik-Faber van 24 november 2016 (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 96) over overleg met provincies betreffende de inzet van POP-3 middelen. Vanwege verplichtingen
binnen het GLB is de overheveling ook genotificeerd bij de Europese Commissie. Op
6 september 2018 is hiervoor een officiële goedkeuring ontvangen.
Provinciale aanpak
De provincies hebben na deze initiële stap de handschoen verder opgepakt. Vorig jaar
al is door de provincies besloten de € 22 mln. extra middelen voor beheer gefaseerd
in 2017 en 2018 open te stellen ter behoud van de boerenlandvogels. De provincies
betrekken het natuurbeheer in een gebied hierbij, zodat natuurbeheer en agrarisch
natuurbeheer meer op elkaar worden afgestemd. Daarop aansluitend hebben zij mij verzocht
om al dit jaar de investeringsregeling open te stellen voor in totaal € 9 mln. niet-productieve
investeringen. Daarmee geef ik tevens uitvoering aan mijn eerdere toezegging aan de
Kamer tijdens de begrotingsbehandeling 2018 (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 32) dat al in 2018 kan worden gestart met extra beheer voor weide- en akkervogels.
In navolging van deze extra middelen hebben de provincies meerjarige actieplannen
opgesteld. Bij alle provincies is vermindering van de verstoring (met name uitstellen
van maaien) een relatief vaak toegepaste laagdrempelige aanpak. Bij de besteding van
de extra middelen voor beheer en aanvullende provinciale middelen staan dan ook meer
gebiedsgerichte maatregelen centraal, met aandacht voor de daar geldende uitdagingen
als aantrekkelijkheid van het landschap en predatie, alsmede het vergroten van de
betrokkenheid van en kennisdeling tussen natuurorganisaties, vrijwilligers en burgers.
De aantrekkelijkheid van het landschap voor boerenlandvogels verschilt per provincie
en zelfs daarbinnen. Desalniettemin geven meerdere provincies met overwegend weideland
in hun actieplannen aandacht aan vernatting van landbouwgrond en de creatie van plas
dras gebieden waar de vogels ongestoord kunnen foerageren. Op die wijze heeft Gelderland
de eerste successen behaald met de terugkeer van de kemphaan na 20 jaar afwezigheid
en wordt in Zuid-Holland provinciale grond ingezet om weidevogelkerngebieden te creëren.
Daarbij wordt ook gekeken naar het vergroten van het areaal aan kruidenrijk grasland,
waarvoor ik twee pilots ondersteun in Noord-Holland en Friesland. In provincies met
akkervogels spelen inrichtingsmaatregelen (slotenbeheer, landschapselementen, etc.)
een belangrijke rol.
Verschillende provincies ruimen daarnaast plaats in binnen hun plannen voor effectief
predatiebeheer. Vooralsnog geven de provincies aan genoeg ruimte te ervaren binnen
de huidige regelgeving predatiebeheer. Zo wordt er binnen de provincie Overijssel
nauw samengewerkt door de collectieven en de faunabeheereenheid over mogelijke verlaging
van predatiedruk door zwarte kraaien, vossen en steenmarters en heeft Friesland plannen
om vervolg te geven aan een succesvolle pilot steenmarterbeheer. Ik bekijk momenteel
de mogelijkheden om daar, mede vanuit de motie van lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 38) over gebiedsgerichte maatregelen, aan bij te dragen. Ik ondersteun al projecten
en onderzoeken rondom predatiebestendigheid van onder meer Sovon en de Vogelbescherming.
Behoud van boerenlandvogels en een bredere ontwikkeling naar een kringlooplandbouw
die ruimte biedt aan de natuur, biodiversiteit en andere maatschappelijke diensten
kan echter niet alleen door boeren worden bereikt. Provincies benutten daarom de aandacht
rondom het onderwerp om inspraak te organiseren en advies in te winnen van groepen
naast boeren en collectieven, zoals natuurorganisaties, vrijwilligers, waterschappen
en ketenpartners. In Friesland is het Olterterpoverleg inmiddels hét adviesorgaan
voor de verdere ontwikkeling van het provinciale weidevogelbeleid. In Noord-Holland
wordt ingezet op versterking van de samenwerking tussen beheerders van het natuurnetwerk
en agrarische collectieven en in andere provincies hebben natuurorganisaties en collectieven
gezamenlijk meegeschreven aan het actieplan (o.a. Groningen, Drenthe, Overijssel).
Succesvolle participatie heeft op die manier al geleid tot onder meer een flinke toestroom
van vrijwilligers voor het tellen van patrijzen in Gelderland.
Tot slot richten de provincies zich in hun plannen op monitoring en onderzoek en worden
de ingerichte samenwerkingsverbanden benut voor verdere kennisdeling. In Zeeland wordt
daarvoor financieel bijgedragen aan onderzoeksprojecten rondom akkervogelbeheer en
in Noord-Holland wordt kennisdeling tussen collectieven en externe experts gestimuleerd.
Met betrekking tot akkervogelbeheer ben ik voornemens volgend jaar een soortgelijke
scenariostudie te initiëren als uitgevoerd voor de weidevogels, mede gefinancierd
met behulp van de structureel in de begroting opgenomen middelen uit het amendement
Grashoff-Leenders (Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 91). De studie moet inzicht geven in het beheer van de meer heterogene vogelgroepen
akkervogels. Investeringen in monitoringsprojecten zoals gaande in Noord-Holland,
Zuid-Holland en Drenthe moeten de kennis over akker- en weidevogelbeheer verder versterken.
Pilots toekomstbestendige landbouw
De € 9 mln. die beschikbaar komt door de overheveling binnen het GLB zal onder leiding
van mijn ministerie worden aangewend voor specifieke pilots toekomstbestendige landbouw
in het kader van het nieuwe GLB. Om een nieuw GLB model te ontwerpen, te testen en
te verbeteren worden er in Nederland nog dit jaar zeven pilots beschikt die gaan experimenteren
met regionale doelgerichte betalingen. Met de pilots wordt beoogd te toetsen hoe de
landbouw in evenwicht te laten komen met klimaatverandering en duurzame energie, met
de inzet van natuurlijke hulpbronnen, en hoe dit samen kan gaan met het behoud van
het boerenlandschap en versterking van de biodiversiteit. Hierbij dienen boerenlandvogels
vaak als icoonsoort voor een toekomstbestendige landbouw. Zo is er een pilotvoorstel
dat met de kieviet als boegbeeld de verbinding wil leggen tussen akkerland en grasland,
ook buiten gebieden die nu in aanmerking komen voor agrarisch natuurbeheer. In de
veenweidegebieden wordt er een pilot ontwikkeld die weidevogels verbindt aan koolstofvastlegging
en keteninitiatieven, en bijvoorbeeld in de Achterhoek wordt ingezet op het versterken
van het coulisselandschap, en daarmee op de voor dit landschap kenmerkende soorten
als de patrijs. Met deze pilots, in combinatie met het mogelijk bijdragen aan de voortzetting
van de Friese pilot rond steenmarterpredatie, geef ik tevens uitvoering aan de wens
van de Kamer om pilots te ontwikkelen die streven naar een combinatie van gebiedsgerichte
maatregelen, gelijke de motie van Kamerlid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 38). Overigens wordt ook bij andere pilots, zoals pilots die worden uitgevoerd met inzet
van de klimaatenveloppe, verbinding gezocht tussen bovenstaande beleidsdoelen. Zo
wordt onder meer binnen de Pilot Klimaatslimme landbouw nagedacht hoe flexibel peilbeheer
kan bijdragen aan weidevogelbeheer, bijvoorbeeld door het tijdelijk creëren van plas
dras gebieden.
Internationaal
Weidevogels zijn slechts een beperkt deel van hun jaarlijkse cyclus in Nederland,
waar ze in het voorjaar komen om te broeden en hun jongen groot te brengen. Er zijn
verschillende verdragen die weidevogels internationaal beschermen. Naast de Europese
Vogelrichtlijn, zijn de belangrijkste het AEWA en RAMSAR verdrag. Het Africa Eurasia
Waterbirds Agreement (AEWA) beoogt om watervogels, waaronder de weidevogels vallen,
langs hun hele migratieroute te beschermen. Nederland is voorstander van het afschaffen
van jacht op deze soorten. De Europese Commissie wil met verwijzing naar de Vogelrichtlijn
nog niet instemmen met het voorstel om binnen het kader van de AEWA een aantal vogelsoorten
in een zwaardere categorie op te nemen waardoor jacht niet meer is toegestaan. Frankrijk
heeft recent het besluit genomen om het moratorium op de jacht op de grutto met een
jaar te verlengen en de jacht op de wulp in de Franse kustzone nog een jaar toe te
staan. Met de Europese Commissie wordt in aanloop naar de vergadering van AEWA in
december verder overlegd over de mogelijkheid om verdere jacht door Frankrijk op vogels
als grutto en wulp te voorkomen en te onderzoeken hoe deze vogels wel onder het zwaarste
beschermingsregime van de Vogelrichtlijn gebracht kunnen worden.
Initiatieven en pilots
Een goede bodemkwaliteit, duurzame landbouw en behoud van de weidevogels leeft niet
alleen bij de overheid. Het past de rol van het Rijk en de provincies dan ook om zoveel
mogelijk faciliterend op te treden voor initiatieven uit de sector zelf. Initiatieven
rondom landschapsherstel (bv. Wij.land van Commonland), samenbrengen van financiële
stromen (bv. pilot LandvanWaarde) en creëren van innovatieve keteninstrumenten (zoals
de Biodiversiteitsmonitor) sluiten direct aan bij de provinciale en Rijksbeleidsplannen
en ondersteun ik actief. Vanuit die functie wordt ook in de werkgroep Gebiedsaanpak
Duurzame Landbouw meegedacht over het samenbrengen van de vele verschillende initiatieven
voor het uitruilen van kennis over borging en beloning van kennis later dit jaar.
Op deze wijze blijf ik betrokken bij initiatieven en pilots die bij kunnen dragen
aan betere kennis over boerenlandvogels, agrarisch natuurbeheer en natuurinclusieve
landbouw. Mede met behulp van de structurele middelen van het amendement Grashoff-Leenders
(Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 91) ondersteun ik onderzoeken op predatie, monitoring en innovatie. Als onderdeel daarvan
heb ik financieel bijgedragen aan de optimalisatieplannen van agrarische collectieven
voor de investeringsregeling later dit jaar.
De weg naar een stabilisering van de weide- en akkervogelpopulatie vraagt geduld en
doorzettingsvermogen. De inclusieve en grondige werkwijze van de provincies creëert
de juiste toewijding van alle belanghebbenden en zet daarmee de volgende stap in het
behouden van deze Nederlandse icoonsoorten op de lange termijn.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit