Amendement (gewijzigd/nader/vervangend) : Nader gewijzigd amendement van de leden Flach en Bontenbal ter vervanging van nr. 44 over voor kleine collectieve warmtesystemen die buiten een vastgestelde warmtekavel liggen, te kiezen voor een vrijstellingsregeling met een meldplicht in plaats van een ontheffing
36 576 Regels omtrent productie, transport en levering van warmte (Wet collectieve warmte)
Nr. 62
NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN FLACH EN BONTENBAL TER VERVANGING VAN DAT
GEDRUKT ONDER NR. 44
Ontvangen 19 juni 2025
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
In artikel 2.5, tweede lid, onderdeel b, en artikel 2.7, tweede lid, onderdeel b,
wordt telkens voor «waarop» ingevoegd «waarvoor de vrijstelling op grond van artikel
3.01, vierde lid, geldt en».
II
Na het opschrift van hoofdstuk 3 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 3.01. Vrijstelling
Artikel 3.01 meldplicht en vrijstelling
1. Het warmtebedrijf meldt het college en de Autoriteit Consument en Markt het voornemen
om warmte te leveren door middel van een klein collectief warmtesysteem in een gebied
dat buiten een warmtekavel ligt.
2. De Autoriteit Consument en Markt deelt het warmtebedrijf binnen een bij ministeriële
regeling te bepalen termijn na ontvangst van de melding mede of het warmtebedrijf
een aanvraag bij de Autoriteit Consument en Markt moet indienen waarin de Autoriteit
Consument en Markt verzocht wordt bij besluit vast te stellen of het warmtebedrijf:
a. voldoende beschikt over de organisatorische en technische bekwaamheid noodzakelijk
voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3.6, in het gebied waarop de melding
betrekking heeft;
b. voldoende financieel in staat is de taken, bedoeld in artikel 3.6, in het gebied waarop
de melding betrekking heeft, uit te voeren.
3. Indien de Autoriteit Consument en Markt op grond van het tweede lid het warmtebedrijf
heeft gemeld dat een aanvraag om een besluit moet worden ingediend, kan de Autoriteit
Consument en Markt aan dit besluit voorschriften en beperkingen verbinden.
4. Het warmtebedrijf dat warmte levert met een klein collectief warmtesysteem als bedoeld
in het eerste lid, is 30 jaar vrijgesteld van het verbod, bedoeld in artikel 1.2,
eerste lid, indien:
a. het warmtebedrijf beschikt over een aansluitovereenkomst met de gebouweigenaar of
toekomstige gebouweigenaar als bedoeld in artikel 2.8, achtste lid;
b. de Autoriteit Consument en Markt:
1°. binnen de termijn, bedoeld in tweede lid, niet heeft aangegeven dat een besluit aangevraagd
dient te worden, of
2°. bij besluit heeft vastgesteld dat het warmtebedrijf voldoet aan de gronden, genoemd
in het tweede lid, onderdelen a en b.
5. De vrijstelling op grond van het vierde lid geldt voor het gebied waarvoor de aansluitovereenkomst
of aansluitovereenkomsten, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, gelden.
6. Het warmtebedrijf zendt binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn het
college:
a. de aansluitovereenkomst, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a;
b. de mededeling van de Autoriteit Consument en Markt op grond van het tweede lid, en
c. het besluit van de Autoriteit Consument en Markt, bedoeld in het tweede lid, waarin
is vastgesteld dat het warmtebedrijf voldoet aan de gronden, genoemd in het derde
lid, onderdelen a en b, indien de Autoriteit Consument en Markt in de mededeling op
grond van het tweede lid heeft aangegeven dat het warmtebedrijf een aanvraag om een
besluit als bedoeld in het tweede lid moet indienen.
7. Het college zendt een afschrift van de informatie, genoemd in het zesde lid aan de
Autoriteit Consument en Markt en meldt voor welk gebied de vrijstelling op het grond
van het vierde lid geldt.
8. Het warmtebedrijf meldt het college onmiddellijk indien redelijkerwijs te voorzien
is dat het collectief warmtesysteem waarvoor de vrijstelling op grond van het vierde
lid geldt geen klein collectief warmtesysteem meer is als bedoeld in het eerste lid.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de wijze waarop de melding, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan en de bij de melding
te verstrekken gegevens en bescheiden;
b. de gronden, genoemd in het tweede lid;
c. de wijze waarop de aanvraag om een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt ingediend,
de bij de aanvraag om dat besluit te verstrekken gegevens en bescheiden en de termijn
waarbinnen de Autoriteit Consument en Markt het besluit neemt.
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over:
a. de voorschriften en beperkingen, bedoeld in het derde lid;
b. de wijze waarop het gebied, bedoeld in het vijfde lid, wordt bepaald.
III
Artikel 3.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «een klein collectief warmtesysteem» ingevoegd «buiten
een warmtekavel«.
2. Het zevende lid vervalt.
3. In het achtste lid vervalt «en het zevende lid, onderdelen a en b,».
4. In het twaalfde lid vervalt «en zevende lid».
IV
In het opschrift van § 3.2 wordt «ontheffing» vervangen door «vrijstelling en ontheffing».
V
Artikel 3.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt na wijziging ingevoegd «vrijstelling en».
2. In het tweede lid, wordt «eerste tot en met negende lid, en elfde en twaalfde lid»
vervangen door «eerste tot en met zesde lid, en achtste, negende, elfde en twaalfde
lid».
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Een vrijstelling op grond van artikel 3.01, vierde lid, kan gewijzigd worden. Artikel
3.01 is van overeenkomstige toepassing.
VI
Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt na «intrekken» ingevoegd «vrijstelling en».
2. In het eerste lid wordt na «dat er grond is» ingevoegd «de vrijstelling op grond
van artikel 3.01, vierde lid, niet langer geldig te laten zijn, of».
3. In het tweede lid, aanhef, wordt «Het college» vervangen door «De vrijstelling geldt
niet langer of het college».
4. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «de ontheffing» vervangen door «de vrijstelling
of ontheffing».
5. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «Het college» vervangen door «De vrijstelling geldt niet langer,
of het college».
b. In onderdeel b wordt na «aanvraag» ingevoegd «om een ontheffing of in de melding
op grond van artikel 3.01, eerste of zesde lid,».
6. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De aanhef komt te luiden:
De vrijstelling geldt nog of de ontheffing wordt op grond van het tweede lid, onderdeel
a, en het derde lid, niet ingetrokken voordat voor een ander warmtebedrijf een vrijstelling
geldt of aan een ander warmtebedrijf op grond van artikel 3.1, eerste lid, een ontheffing
is verleend voor het gebied waarop de vrijstelling of ontheffing betrekking heeft,
of aan een ander warmtebedrijf een aanwijzing is verleend voor het gebied waarop de
vrijstelling of ontheffing betrekking heeft:.
b. In onderdeel a wordt «de ontheffing» vervangen door «de vrijstelling of ontheffing».
c. In onderdeel b wordt na «met dien verstande dat» ingevoegd «de vrijstelling in alle
gevallen niet meer geldt of».
7. In het vijfde lid wordt na «te bepalen termijn» ingevoegd «voor een ander warmtebedrijf
geen vrijstelling geldt,».
8. In het zesde lid wordt «waarvoor de ontheffing gold» vervangen door «waarvoor de
vrijstelling of ontheffing gold».
9. In het achtste lid, onderdeel b, wordt na «als» ingevoegd «een vrijstelling niet
langer geldt of».
10. In het negende lid, onderdeel b, wordt na «waarbinnen» ingevoegd «een ander warmtebedrijf
een vrijstelling verkrijgt en».
VII
Artikel 3.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt na «overdragen» ingevoegd «vrijstelling en».
2. In het eerste lid wordt na «de overdracht van» ingevoegd «een vrijstelling als bedoeld
in artikel 3.01, vierde lid, of».
3. In het tweede lid wordt na de «de overdracht van» ingevoegd «een vrijstelling of».
4. In het vijfde lid wordt «ontheffing» vervangen door «instemming».
5. Het zesde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt na «het gebied, bedoeld in artikel» ingevoegd «3.01, vijfde
lid, of».
b. In onderdeel b wordt «de ontheffing» vervangen door «de vrijstelling of ontheffing».
VIII
Artikel 3.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt na «warmtebedrijf» ingevoegd «waarvoor een vrijstelling
op grond van artikel 3.01, vierde lid, geldt, of» en wordt «waarvoor de ontheffing
geldt» vervangen door «waarvoor de vrijstelling of ontheffing geldt».
2. In het eerste lid, onderdelen h, i en j, en tweede lid, wordt «een warmtekavel» telkens
vervangen door «het gebied waarop de vrijstelling of ontheffing betrekking heeft».
3. In het derde lid wordt «de ontheffing» vervangen door «de vrijstelling of ontheffing«.
4. In het vierde lid wordt «met een ontheffing als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid,»
vervangen door «met een vrijstelling als bedoeld in artikel 3.01, vierde lid, of een
ontheffing als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid,».
IX
In artikel 3.7 wordt na «indien» ingevoegd «voor een warmtebedrijf een vrijstelling
geldt op grond van artikel 3.01, vierde lid, of».
X
In artikel 3.8, eerste lid, aanhef, wordt na «warmtebedrijf» ingevoegd «waarvoor een
vrijstelling op grond van artikel 3.01, vierde lid, geldt, of».
XI
In artikel 3.9, eerste lid, aanhef, wordt na «warmtebedrijf» ingevoegd «waarvoor een
vrijstelling op grond van artikel 3.01, vierde lid, geldt, of» en wordt «het gebied,
bedoeld in artikel 3.1, eerste lid,» vervangen door «het gebied waarop de vrijstelling
of ontheffing betrekking heeft».
XII
Artikel 3.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt na «Een warmtebedrijf» ingevoegd «waarvoor een vrijstelling
op grond van artikel 3.01, vierde lid, geldt, of».
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt na «volgende warmtebedrijf» ingevoegd «waarvoor een vrijstelling
op grond van artikel 3.01, vierde lid, geldt, of» en wordt «waarvoor de ontheffing
gold, indien de ontheffing van het warmtebedrijf» vervangen door «waardoor de vrijstelling
of de ontheffing gold, indien de vrijstelling of ontheffing van het warmtebedrijf».
b. In onderdeel a wordt «de ontheffing» vervangen door «de vrijstelling of ontheffing».
c. In onderdeel c wordt «ontheffing» vervangen door «vrijstelling of ontheffing».
3. In het derde lid wordt «waarvan de ontheffing» vervangen door «waarvan de vrijstelling
of ontheffing» en wordt na «het daarop volgende warmtebedrijf» ingevoegd «waarvoor
de vrijstelling op grond van artikel 3.01, vierde lid, geldt of».
XIII
In artikel 3.12, onderdeel b, wordt na «artikelen» ingevoegd «3.01, derde lid».
XIV
In artikel 4.4, tweede lid, onderdeel b, wordt voor «aan» ingevoegd «voor een ander
warmtebedrijf op grond van artikel 3.01, vierde lid, een vrijstelling geldt, of».
XV
In artikel 7.21, tweede lid, wordt na «zijn» ingevoegd «vrijstellingen op grond van
artikel 3.01, vierde lid, gelden en zijn».
XVI
In artikel 9.1, tweede lid, wordt na «2.49, onderdeel a,» ingevoegd «3.01,».
XVII
In artikel 12.14c, eerste lid, wordt «tussen een aangewezen warmtebedrijf dan wel
een warmtebedrijf waaraan een ontheffing als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, is
verleend» vervangen door «tussen een op grond van artikel 12.2 of 12.3 aangewezen
warmtebedrijf of een warmtebedrijf waaraan op grond van artikel 12.11, eerste lid,
een ontheffing is verleend».
XVIII
In artikel 12.17a, vijfde lid, wordt na «op een warmtebedrijf» ingevoegd «waarvoor
een vrijstelling op grond van artikel 3.01, vierde lid, geldt, of».
XIX
In artikel 12.24, zesde lid, vervalt onderdeel b.
Toelichting
De indieners stellen voor om voor kleine collectieve warmtesystemen die buiten een
vastgesteld warmtekavel liggen, te kiezen voor een vrijstellingsregeling met een meldplicht
in plaats van dat een warmtebedrijf telkens een ontheffing zal moeten aanvragen. Daarbij
blijft wel sprake van een toets door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) op de
geschiktheid van het betrokken warmtebedrijf. Ook de taken en verplichtingen voor
kleine collectieve warmtesystemen die onder andere zien op de duurzaamheid, leveringszekerheid,
consumentenbescherming en tarifering van warmte blijven van toepassing.
De in het wetsvoorstel voorgestelde ontheffingsprocedure vormt een drempel voor de
ontwikkeling van kleine collectieve warmtesystemen. Bij kleine collectieve warmtesystemen
gaat het veelal om nieuwbouw- of renovatieprojecten waarbij de warmtevoorziening door
een projectontwikkelaar in concurrentie gegund wordt aan een warmtebedrijf. Met het
geselecteerde warmtebedrijf wordt vervolgens een klein collectief warmtesysteem ontwikkeld
dat is afgestemd op het project en de verwachte warmte- en koudevraag van verbruikers.
Wanneer er een ontheffing moet worden aangevraagd voor de realisatie van dit soort
systemen, toetst de gemeente onder andere of het verlenen van de ontheffing negatieve
invloed heeft op de mate waarin een collectieve warmtevoorziening in een warmtekavel
op een kosten efficiënte wijze kan worden ontwikkeld en geëxploiteerd. Daar waar nog
geen warmtekavel is vastgesteld en er dus ook nog geen globaal kavelplan is, zal het
moeilijk zijn om precies in kaart te brengen welke effecten het verlenen van de ontheffing
zal hebben op de verwachtte tarieven dan wel het rendement van het aangewezen warmtebedrijf.
Hierdoor ervaren zowel de projectontwikkelaar als het beoogde warmtebedrijf onzekerheid
over of er een ontheffing zal worden verleend.
De indieners stellen, in lijn het advies van het Adviescollege Toetsing Regeldruk
en de wetenschapstoets, voor om in ieder geval bij kleine collectieve warmtesystemen
buiten een vastgesteld warmtekavel te kiezen voor vereenvoudiging. De ontheffingsprocedure
wordt vervangen door een vrijstelling voor 30 jaar in combinatie met een toets door
de ACM en een meldplicht bij het college (voorgestelde artikel 3.01, eerste lid).
Het warmtebedrijf moet haar voornemen melden bij het college en de ACM waarna de ACM
beoordeelt of wil toetsen of het warmtebedrijf organisatorisch, technisch en financieel
geschikt is om de taken uit te voeren (tweede lid). Als de ACM een dergelijke toets
nodig vindt, zal het warmtebedrijf een aanvraag moeten indienen bij de ACM zodat de
ACM de geschiktheid kan toetsen. Zo nodig kan de ACM voorschriften en beperkingen
verbinden aan een besluit (derde lid). De vrijstelling geldt voor het gebied waarvoor
de aansluitovereenkomst of de aansluitovereenkomsten gelden (vijfde lid). Het warmtebedrijf
is verplicht deze overeenkomsten en de mededeling of het besluit van de ACM bij het
college te melden zodat het college kan vaststellen of er een vrijstelling geldt en
voor welk gebied (zesde lid). In verband met het toezicht van de ACM op het warmtebedrijf
is het van belang dat het college deze informatie ook deelt met de ACM (zevende lid).
Het warmtebedrijf is verplicht zich te melden als het kleine collectieve warmtesysteem
zich zodanig zal uitbreiden dat het aantal van 1500 aansluitingen overschreden zal
worden (achtste lid). Dan zou geen sprake meer kunnen zijn van een vrijstelling maar
zal het systeem onder het regime van hoofdstuk 2 komen te vallen. Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de wijze waarop een
en ander gemeld, aangevraagd, beoordeeld en besloten wordt (negende lid). Zo nodig
worden ook nadere regels gesteld over de voorschriften en beperkingen die de ACM aan
een besluit kan verbinden (tiende lid).
Bij kleine collectieve warmtesystemen gaat het veelal om nieuwbouw- of renovatieprojecten
waarbij de warmtevoorziening door een projectontwikkelaar in concurrentie gegund wordt
aan een warmtebedrijf. Met het geselecteerde warmtebedrijf wordt vervolgens een klein
collectief warmtesysteem ontwikkeld dat is afgestemd op het project en de verwachte
warmte- en koudevraag van verbruikers. De keuze voor een warmtebedrijf wordt dus al
in een vroeg stadium gemaakt. Met de in het wetsvoorstel voorgestelde ontheffingsprocedure
moet hiervoor eerst een ontheffingsaanvraag gedaan worden, is een besluit van het
college nodig en volgt een periode van bezwaar en/of beroep. Dat zorgt voor veel onzekerheid
en rompslomp, kan veel tijd kosten en haalt de vaart uit de gewenste ontwikkeling
van deze kleine collectieve warmtesystemen. De indieners willen er daarbij op wijzen
dat het, zeker als je gebouwgebonden systemen meerekent, gaat om vele warmtesystemen
waarvoor een ontheffing aangevraagd zou moeten worden.
Bovendien zijn de plannen voor ontwikkeling van de collectieve warmtevoorziening daar
waar nog geen warmtekavel is vastgesteld, waarschijnlijk onvoldoende concreet om tijdig
een aansluiting voor verbruikers te kunnen realiseren. Hiermee is de collectieve warmtevoorziening
dus ook geen realistisch alternatief voor het beoogde kleine collectief warmtesysteem.
Wanneer er wel een warmtekavel is vastgesteld en eerder sprake is van interferentie
met een concreet plan voor een meer grootschalige collectieve warmtevoorziening, dient
het warmtebedrijf op grond van artikel 3.1 een ontheffing aan te vragen en zijn ook
de afwijzingsgronden uit 3.1, zesde lid, van toepassing.
Flach Bontenbal
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
André Flach, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
Henri Bontenbal, Tweede Kamerlid