Amendement : Amendement van het lid Sneller over een wettelijke verplichting om concreter te motiveren waarom toepassing van voorlopige hechtenis noodzakelijk en proportioneel is
36 327 Vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (Wetboek van Strafvordering)
Nr. 13 AMENDEMENT VAN HET LID SNELLER
            
Ontvangen 19 december 2024
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Na artikel 2.5.21, derde lid, wordt een lid toegevoegd, luidende:
3a. Het bevel geeft in het bijzonder aandacht aan de specifieke omstandigheden van de
                              verdachte of beklaagde die de voorlopige hechtenis rechtvaardigen.
                           
Toelichting
               
De toepassing van voorlopige hechtenis in Nederland krijgt zowel nationale als internationale
                  kritiek.1 Het wordt te vaak en te gemakkelijk toegepast, terwijl alternatieven middels de schorsing
                  onder voorwaarden onvoldoende benut worden (gedragsinterventies, huisarrest, contactverbod,
                  borgsom, elektrisch toezicht). Uit onderzoek van de Europese Commissie blijkt dat
                  een derde van de Nederlandse gevangenispopulatie in voorlopige hechtenis zit, aanzienlijk
                  meer dan het Europese gemiddelde van 25%.2 Vaak blijkt voorlopige hechtenis achteraf onnodig, te herleiden uit het aantal toegekende
                  schadevergoedingen aan ex-verdachten ter compensatie van de onrechtmatig doorgebrachte
                  tijd in voorarrest.3 Net als voor reguliere korte detenties geldt voor korte detenties in het kader van
                  voorlopige hechtenis dat deze detentieschade veroorzaken en dat recidivecijfers na
                  detentie hoog liggen.4 De indiener onderschrijft derhalve de ambities van de regering om tegemoet te komen
                  aan de kritiek. Net als de Raad van State5 vraagt indiener zich echter af of het nu voorliggende voorstel voldoende effectief
                  is om deze ambities waar te maken en stelt zich daarom het voorliggende amendement
                  voor.
               
Recente arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), zoals Maassen
                  t. Nederland en Hasselbaink t. Nederland, hebben duidelijk gemaakt dat de Nederlandse
                  praktijk op het gebied van het motiveren van een besluit tot voorlopige hechtenis
                  tekortschiet. Het Hof hecht groot belang aan een zorgvuldige en op de individuele
                  zaak toegesneden onderbouwing van de noodzaak van voorlopige hechtenis. Ook de aanbevelingen
                  van de Europese Commissie (EC) onderstrepen dat rechterlijke beslissingen omtrent
                  voorlopige hechtenis naar behoren gemotiveerd moeten worden, met specifieke verwijzing
                  naar de individuele omstandigheden die vrijheidsbeneming rechtvaardigen.6 De regering acht dat de professionele standaarden van de rechtspraak voldoende waarborgen
                  bieden ten aanzien van het motiveren van een besluit tot voorlopige hechtenis.7 Nu deze standaarden dateren uit 2015, en de arresten van het EHRM dateren uit 2021,
                  is indiener van mening dat die niet tot de gewenste verbetering geleid hebben.8 Dit onderstreept de noodzaak van een wettelijke regeling. Daarnaast is de indiener
                  van mening dat een wettelijke verplichting voor rechters om uitgebreider en concreter
                  te motiveren waarom voorlopige hechtenis noodzakelijk en proportioneel is, kan bijdragen
                  aan een terughoudender toepassing van voorlopige hechtenis, conform het uitgangspunt
                  dat vrijheidsbeneming enkel als uiterste maatregel (ultimum remedium) wordt toegepast.
               
Sneller
Indieners
- 
              
                  Indiener
 Joost Sneller, Kamerlid
 
          