Amendement : Amendement van het lid Michon-Derkzen over instandhouding van het taakstrafverbod bij kinderpornografische delicten
36 222 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten in verband met de modernisering van de strafbaarstelling van verschillende vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag (Wet seksuele misdrijven)
Nr. 17 AMENDEMENT VAN HET LID MICHON-DERKZEN
Ontvangen 28 juni 2023
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Artikel I, onderdeel H, komt te luiden:
H
In artikel 77ma, eerste lid, onder b, wordt «240b, 248a, 248b, 248c en 250» vervangen door «252 en 253».
Toelichting
De indiener constateert dat de regering in de Wet seksuele misdrijven het taakstrafverbod
voor jeugdige daders van kinderpornografische delicten wil laten vervallen. De indiener
is van mening dat het taakstrafverbod bij kinderpornografische delicten in het belang
van daders, slachtoffers en de bescherming van de samenleving beter in stand kan worden
gelaten. Het amendement regelt dat dit onderdeel van het wetsvoorstel wordt gewijzigd.
Aangesloten wordt bij de misdrijven omschreven in de artikelen 252 en 253. Dit zijn
volgens de artikelsgewijze toelichting zesjaarsfeiten waarbij niet zonder meer sprake
behoeft te zijn van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit en waarvoor
het taakstrafverbod in het volwassenenstrafrecht onverkort geldt.1
De regering noemt in de nota naar aanleiding van het verslag dat het bij situaties
van «uit de hand gelopen sexting» bijzonder knellend kan zijn als jeugdige daders
geen taakstraf kunnen krijgen.2 Hieruit lijkt de regering te veronderstellen dat artikel 77ma van het Wetboek van
Strafrecht (Sr) vereist dat geen taakstraf kan worden opgelegd door de rechter wanneer
hij een jeugdige dader veroordeeld voor een kinderpornografisch delict. Dat is niet
het geval. De rechter dient naast een eventuele taakstraf echter óók een vrijheidsstraf
in de vorm van jeugddetentie of de PIJ-maatregel op te leggen. Kinderpornografie is
een ernstig strafbaar feit waarbij kinderen en hun familie soms de rest van hun leven
schade ondervinden als gevolg van het misdrijf. Het is een slecht signaal aan daders,
slachtoffers en de samenleving wanneer kale taakstraffen weer kunnen worden opgelegd
aan jeugdige daders die nu nog ten minste naast een eventuele taakstraf ook een vrijheidsstraf
of PIJ-maatregel krijgen opgelegd.
De indiener stelt dat aan het openbaar ministerie (OM) veel beleidsvrijheid toekomt
bij de beslissing om over te gaan tot vervolging. De daders van «uit de hand gelopen
sexting» zullen om die reden worden geseponeerd of worden afgedaan met een strafbeschikking
of afhankelijk van de omstandigheden worden gedagvaard voor het nieuwe delict sexchatting
(artikel 251 Sr) waarvoor het taakstrafverbod niet van toepassing is. De indiener
vertrouwt op de deskundigheid van het OM bij het maken van een zeer zorgvuldige beoordeling
in sextingzaken en deelt de opvatting van de regering dat strafvervolging niet in
alle gevallen wenselijk is. Indiener wijst hierbij ook op de Richtlijn en kader voor
strafvordering jeugd en adolescenten en de Leidraad afdoening sextingzaken «Pubers
in beeld» van het Landelijk Expertisecentrum Kinderporno en Kindersekstoerisme. In
lijn met het beleid van het OM, is het begrijpelijk dat wanneer het OM een zaak ernstig
genoeg vindt om voor te leggen aan de rechter, wordt aangesloten bij het bestaande
taakstrafverbod zoals dat vanaf 1 april 2014 geldt.
De indiener brengt hierbij ook naar voren dat de rechter veel beleidsvrijheid toekomt
bij het opleggen van straffen. In alle gevallen waarin de rechter op grond van artikel 77ma Sr
niet slechts een kale taakstraf mag opleggen, kan de rechter naast een taakstraf wel
jeugddetentie of PIJ-maatregelen (deels) voorwaardelijk opleggen. Dit in tegenstelling
tot het taakstrafverbod in het commune strafrecht.3 Ook is het mogelijk voor de rechter om een kale taakstraf voor jeugdigen bij recidive
op te leggen, omdat jeugdigen behoefte kunnen hebben aan herhaling van de straf, voordat
een vollediger begrip ontstaat van de strafwaardigheid van het handelen. Uit de wetgevingsgeschiedenis
blijkt dat de wetgever voldoende rekening heeft gehouden met het ultimum remedium-karakter van het taakstrafverbod van artikel 77ma Sr.
Michon-Derkzen
Indieners
-
Indiener
Ingrid Michon-Derkzen, Kamerlid