Amendement : Amendement van de leden Ouwehand en Beckerman over het invoeren van een agro-industrieheffing
36 277 Tijdelijke regels over de instelling van een begrotingsfonds voor het landelijk gebied en de natuur (Tijdelijke wet Transitiefonds landelijk gebied en natuur)
Nr. 20 AMENDEMENT VAN DE LEDEN OUWEHAND EN BECKERMAN
Ontvangen 19 april 2023
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
Aan artikel 7 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door
een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. gelden verkregen uit de agro-industrieheffing, bedoeld in artikel 7a, eerste lid.
II
Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 7a Agro-industrieheffing
1. Onder de naam agro-industrieheffing wordt een heffing geheven voor de uitgaven van
het fonds.
2. De heffing wordt geheven van ondernemingen die:
a. werkzaam zijn in of ten behoeve van de landbouw- en voedselvoorzieningsketen;
b. behoren tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie; en
c. een marktaandeel hebben op de relevante markt dat ten minste gelijk is aan het bij
die maatregel bepaalde percentage.
3. De heffing wordt niet geheven van ondernemingen waarin de primaire productie van
landbouwproducten plaatsvindt.
4. De heffingsgrondslag wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald, met dien verstande
dat de heffing progressief is en is gebaseerd op de omzet van de onderneming.
5. De tarieven voor de heffing worden bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld.
6. De heffing wordt door Onze Minister per kalenderjaar geheven.
7. De heffing kan bij dwangbevel worden ingevorderd.
8. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald tot welk bedrag de uitgaven van
het fonds die, in een bij die maatregel te bepalen periode, zijn gedaan ten hoogste
door middel van de heffing worden opgebracht.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de heffing.
Toelichting
Er leeft zowel bij indieners als in de Tweede Kamer een sterke en onderbouwde wens
om wettelijk te borgen dat private ondernemingen die jarenlang hebben geprofiteerd
van de Nederlandse veehouderij een niet-vrijblijvende financiële bijdrage aan het
Transitiefonds landelijk gebied en natuur te laten leveren. Deze wens komt onder meer tot uiting in het coalitieakkoord Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst, waarin nadrukkelijk de verwachting wordt uitgesproken dat er een «niet-vrijblijvende
bijdrage van banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie en de «retail» tot
stand komt:
«We investeren de komende jaren fors in een duurzame landbouw en in een robuust natuurareaal,
om weer tot een balans te komen. Om de natuur in Nederland in goede staat te brengen
kiezen we voor een brede aanpak die zich richt op de verscheidenheid aan gebieden.
(...) Omdat deze aanpak langjarig, voorspelbaar en coherent beleid vereist, stellen
we een ruimhartig transitiefonds in. We zetten de transitie in naar kringlooplandbouw
met een goed verdienmodel, zodat boeren in staat gesteld en maatschappelijk gewaardeerd
worden om de benodigde verandering te realiseren, waarbij jonge boeren toekomst krijgen.
Daarbij verwachten we een niet-vrijblijvende bijdrage van banken, toeleveranciers,
de verwerkende industrie en de «retail».»
Ook in de Tweede Kamer kwam deze wens reeds tot uiting. De Tweede Kamer nam op 28 juni
2022 met ruim 4/5e meerderheid de motie-Thijssen c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 292) aan, die stelt dat:
«overwegende dat het agro-industrieel complex achter de boeren het meest heeft geprofiteerd
van de intensieve veehouderij; overwegende dat het niet eerlijk is om alleen boeren
en belastingbetalers te laten opdraaien voor de kosten van de stikstofcrisis; verzoekt
de regering te onderzoeken hoe banken en leveranciers en afnemers met langlopende
contracten zijn te verplichten tot een bail-in die een substantieel aandeel in de
transitiekosten draagt,»
De indieners stellen dat er de afgelopen jaren enorm veel geld is verdiend aan de
Nederlandse veehouderij. De toevoegde waarde die het zogenaamde agro-complex creëerde
op basis van producten van Nederlandse boeren bedroeg alleen al in 2019 33 miljard
euro. Nederland is de tweede landbouwexporteur ter wereld als het gaat om de totale
waarde van geëxporteerde landbouwproducten. De indieners wijzen erop dat de baten
ten gunste komen van private ondernemingen, en de lasten voor in ieder geval een groot
deel worden afgewenteld op Nederland in brede zin: de Nederlandse burger en belastingbetaler,
de Nederlandse natuur, de Nederlandse volksgezondheid maar zeker ook de Nederlandse
boeren. Uit onderzoek van de WUR blijkt dat de Nederlandse primaire sector, en dat
geldt met name voor veehouderijen, slechts een zeer klein gedeelte overhoudt van het
geld dat er in het agro-complex verdiend wordt.
De maatschappelijke kosten van de Nederlandse veehouderij zijn in verschillende onderzoeken
nader in beeld gebracht. Het onderzoeks- en adviesbureau CE Delft concludeerde in 2018 dat: «de totale netto maatschappelijke schade van de Nederlandse
consumptie van vlees op dit moment ongeveer 4,5 miljard euro per jaar bedraagt (inclusief
subsidies).» Het internationaal onderzoeks- en adviesbureau Ecorys concludeerde in een Maatschappelijke Kosten en Batenanalyse in 2020 dat de Nederlandse
veehouderij alleen al in 2018 gepaard ging met 6,6 miljard euro aan maatschappelijke
schade (klimaat, natuur en gezondheid).
Indieners zijn zich ervan bewust dat beide onderzoeken maatschappelijke kosten van
de veehouderij in beeld hebben gebracht die niet direct ten laste zijn gekomen van
de overheidsfinanciën. In de komende twaalf jaar tijd wordt echter 24,3 miljard euro
aangewend voor het Transitiefonds landelijk gebied en natuur. Indieners zijn van mening dat een deel van de indirecte maatschappelijke kosten
hiermee gematerialiseerd wordt en zo alsnog direct voor rekening van de belastingbetaler
komen. De indieners vinden het onrechtvaardig dat private ondernemingen jarenlang
winst hebben gemaakt aan een systeem dat grote maatschappelijke kosten met zich mee
heeft gebracht, terwijl er in de door het kabinet voorgestelde opzet van het Transitiefonds
vooralsnog geen mogelijkheid bestaat om een verplichte bijdrage te eisen van private
ondernemingen.
Indieners wijzen op een ander begrotingsfonds dat reeds in de landbouw wordt toegepast,
het Diergezondheidsfonds. Dit fonds heeft als doel het betalen van kosten en uitgaven
in verband met de bestrijding, bewaking en preventie van en onderzoek naar dierziekten,
zoönosen, ziekteverschijnselen en resistentie in brede zin en wordt voor de helft
gefinancierd door private bedrijven uit de primaire sector. De indieners zien deze
diergezondheidsheffing als wetstechnisch voorbeeld van de manier waarop een heffing
van de sector geheven kan worden.
De onderliggende wet biedt reeds de mogelijkheid voor een vrijwillige bijdrage aan
het fonds van derden. De indieners creëren in aanvulling daarop de wettelijke verplichting
voor een substantiële verplichte bijdrage voor de ondernemingen die lang aan de Nederlandse
veehouderij hebben verdiend: banken met diensten ten behoeve van de agrarische sector,
toeleveranciers, de verwerkende industrie en supermarkten. De primaire sector (boeren)
wordt nadrukkelijk van deze bijdrage uitgesloten.
Aangezien het onderzoek naar aanleiding van de motie-Thijssen c.s. niet is afgerond,
bieden de indieners de Minister de mogelijkheid om de afronding van dit onderzoek
af te wachten. Nadien zal de regering bij algemene maatregel van bestuur (amvb) met
een verplichte bijdrage voor dit fonds komen. De exacte afbakening zal in ieder geval
bestaan uit de ondernemingen die een materiële impact op de markt hebben en die reeds
in het coalitieakkoord worden genoemd: «banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie
en de retail» en ondernemingen die in de motie-Thijssen c.s. worden genoemd. Onder
toeleveranciers vallen in ieder geval veevoederbedrijven. Met het begrip onderneming
wordt bedoeld een onderneming in de zin van de Mededingingswet. De terminologie primaire productie van Artikel 7a, lid 3 beoogt aan te sluiten bij die van Art. 1.1 van de Regeling
nationale EZK- en LNV-subsidies (Rnes). De exacte hoogte en invulling worden tevens
nader bepaald per amvb.
Ouwehand
Beckerman
Indieners
-
Indiener
Esther Ouwehand, Kamerlid -
Medeindiener
Sandra Beckerman, Kamerlid