Amendement : Amendement van de leden Van Wijngaarden en Van Toorenburg over het onvermeld laten van bepaalde gegevens ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer
35 349 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht in verband met de nadere versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Wet uitbreiding slachtofferrechten)
Nr. 7
AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN WIJNGAARDEN EN VAN TOORENBURG
Ontvangen 2 oktober 2020
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
In artikel I wordt na onderdeel D een onderdeel ingevoegd, luidende:
Da
Artikel 149a wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een
lid ingevoegd, luidende:
3. In de processtukken en in stukken waarvan de kennisneming ingevolge dit wetboek wordt
toegestaan blijven in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen
bepaalde daarin aan te wijzen gegevens in het belang van de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer van het slachtoffer onvermeld, tenzij deze gegevens voor door de rechter
te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. De voordracht voor een krachtens het derde lid vast te stellen algemene maatregel
van bestuur, dan wel de vaststelling van een ministeriële regeling op basis van een
dergelijke algemene maatregel van bestuur, wordt niet eerder gedaan dan vier weken
nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Toelichting
De privacy van slachtoffers van misdrijven wordt op dit moment nog niet voldoende
beschermd, zo bleek ook uit het Witboek van Slachtofferhulp Nederland. Aan de Tweede
Kamer is onder andere meermalen toegezegd te onderzoeken hoe de privacy van slachtoffers
binnen het strafproces beter kan worden gewaarborgd. In lijn daarmee stellen de indieners
voor maatregelen te treffen om te voorkomen dat contactgegevens van slachtoffers zonder
noodzaak ter kennis komen van de verdachte en anderen. De best uitvoerbare benadering
daarvoor lijkt te zijn om wettelijk te verankeren dat dergelijke gegevens niet zonder
noodzaak in brondocumenten, zoals het proces-verbaal van aangifte, worden opgenomen.
De realiteit van het strafproces is evenwel dat stukken waarin gegevens van het slachtoffer
voorkomen op veel verschillende momenten in het strafproces worden toegevoegd aan
het procesdossier en zo ook op veel verschillende momenten ter kennis kunnen komen
van de verdachte. Dit maakt het noodzakelijk dat de voor stukken verantwoordelijke
ketenpartners, bijvoorbeeld de politie, zelf al maatregelen nemen om te voorkomen
dat persoonsgegevens van het slachtoffer in deze stukken worden opgenomen: de bescherming
begint bij de bron. De verantwoordelijkheid voor de bescherming van deze gegevens
is zodoende een verantwoordelijkheid van elke schakel in de keten (politie, slachtofferhulp,
enz.) ten aanzien van zijn eigen rol, waarbij de eindverantwoordelijkheid van het
Openbaar Ministerie (OM) is zoals die in het onderstaande is beschreven.
Met dit amendement wordt in het Wetboek van Strafvordering een bepaling opgenomen
die ertoe strekt dat in processtukken bepaalde gegevens in het belang van de bescherming
van de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer onvermeld worden gelaten als deze
niet van belang zijn voor de door de rechter te nemen beslissingen. De relevantie
voor door de rechter te nemen beslissingen is blijkens het huidige artikel 149a Sv
ook het algemeen leidende criterium voor de toevoeging van stukken aan het strafdossier.
Deze normstelling moet er in de eerste plaats in resulteren dat contactgegevens van
het slachtoffer, zoals adres, telefoonnummer en burgerservicenummer, niet worden opgenomen
in het proces-verbaal van aangifte of in andere stukken die bij de processtukken (kunnen)
worden gevoegd.
Niet alleen in alle processtukken moeten deze gegevens onvermeld blijven, maar ook
in andere stukken waarvan de verdachte op grond van het Wetboek van Strafvordering
de kennisneming wordt toegestaan, bijvoorbeeld ter onderbouwing van een verzoek tot
het voegen van die stukken als processtuk (artikel 34 Sv). De officier van justitie
is verantwoordelijk voor de samenstelling van de processtukken en kan daartoe ook
instructies geven aan de opsporingsambtenaren voor het opmaken en aanleveren van processen-verbaal.
De bepaling betekent in de tweede plaats, dat de officier van justitie, indien zulke
gegevens in dergelijke andere stukken zijn opgenomen of indien deze onverhoopt zonder
dat die gegevens voor door de rechter te nemen beslissingen relevant zijn in een processtuk
zijn opgenomen, deze gegevens alsnog doet verwijderen alvorens de verdachte de kennisneming
ervan toe te staan.
Het onvermeld blijven van gegevens wordt achterwege gelaten, indien deze gegevens
voor door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn.
Dit is bijvoorbeeld het geval indien het gegeven rechtstreeks verband houdt met het
strafbare feit. Bij een straatroof is het doorgaans niet nodig in het proces-verbaal
het adres of telefoonnummer van het slachtoffer te vermelden. Is echter sprake van
een woninginbraak, dan is het vermelden van het adres als plaats delict onvermijdelijk.
Bij een verdenking van belaging kan behalve het adres van het slachtoffer ook het
telefoonnummer relevant zijn, bijvoorbeeld om vast te kunnen stellen hoe vaak de verdachte
naar dat nummer heeft gebeld. Beslissingen in de strafzaak betreffen niet alleen het
bewijs van het strafbare feit, maar kunnen ook voorwaarden of maatregelen, zoals een
locatie- en/of contactverbod inhouden. Ook daarvoor kan vermelding in de processtukken
in het belang van het onderzoek zijn.
Het voorgestelde artikel 149a, derde lid, bepaalt dat de gevallen waarin deze norm
geldt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Dit maakt
een gefaseerde invoering van het aangescherpte beleid ter bescherming van de privacy
van slachtoffers mogelijk doordat de reikwijdte van de bepaling betreffende het onvermeld
laten van slachtoffergegevens eventueel in eerste instantie kan worden beperkt tot
de meest relevante delicten, bijvoorbeeld ernstige zeden- en geweldsdelicten. Met
name voor de slachtoffers van die delicten wordt de noodzaak gevoeld hen te beschermen
tegen het risico dat hun contactgegevens in handen komen van de verdachte. Daarnaast
is in het vijfde lid voorzien in een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur
nadere regels te stellen over de wijze waarop de processtukken worden samengesteld
en ingericht. Dit wettelijk kader biedt ruimte om werkende weg en op basis van realistische
en gedegen implementatieplannen te komen tot geschikte werkprocessen zoals nu worden
onderzocht en via simulaties worden beproefd. In het voorgestelde zesde lid is geregeld
dat de algemene maatregel van bestuur en/of de ministeriële regeling met de aangewezen
gevallen middels een voorhangprocedure worden voorgelegd aan de Staten-Generaal.
Tot slot wijzen indieners erop dat staand beleid bij de politie voorschrijft dat de
politieambtenaar bij het opnemen aangifte van een misdrijf, de aangever wijst op de
mogelijkheid te kiezen voor domicilie en daarmee niet het privéadres op te nemen in
de aangifte. Naleving van dit beleid sluit aan bij de geest van het voorgestelde amendement.
Van Wijngaarden Van Toorenburg
Indieners
-
Indiener
J. van Wijngaarden, Tweede Kamerlid -
Medeindiener
Madeleine van Toorenburg, Kamerlid
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Tegen |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
50PLUS | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Krol | 1 | Voor |
Van Haga | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |