Brief regering : Voortgangsrapportage Basisregistratie Ondergrond (BRO) inclusief de resultaten van het onderzoek opname gegevens over bodemverontreinigingen
33 136 Structuurvisie Ondergrond
Nr. 23 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MILIEU EN WONEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 januari 2020
De wet Basisregistratie ondergrond (Bro) (Kamerstuk 33 839) is in september 2015 door de Staten-Generaal aangenomen en op 1 januari 2018 in
werking getreden. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft indertijd voor het
Programma BRO een meerjarig investeringsbedrag van € 52,325 mln. voor de periode 2016–2021
gereserveerd en toegezegd de Kamer elk jaar te informeren over de implementatie van
de BRO.
In de brief van 12 oktober 2018 bent u in algemene zin geïnformeerd over doel, opzet
en aanpak van de invoering van de wet Bro (Kamerstuk 33 136, nr. 18) waarnaar ik kortheidshalve verwijs. Met deze brief informeer ik u over de voortgang
en de relevante ontwikkelingen inzake de Basisregistratie Ondergrond in het afgelopen
jaar.
Voortgang Programma BRO
Inhoud
Mijn inzet is om de BRO in de periode 2018–2022 in vier tranches in te voeren. In
elke tranche zullen nieuwe registratieobjecten onder de werking van de BRO worden
gebracht. De eerste tranche is, tegelijk met de wet, op 1 januari 2018 in werking
getreden en in beheer genomen. Voor tranche 2 is het besluitvormingsproces afgerond;
het gewijzigde Besluit BRO en de gewijzigde Regeling BRO worden op 1 januari 2020
van kracht en de relevante onderdelen van de BRO zullen vanaf die datum in beheer
worden genomen. Voor tranche 3 is het standaardisatie proces afgerond en zijn de werkzaamheden
voor Besluit en Regeling in volle gang; de verwachting is dat deze tranche op 1 januari
2021 kan worden ingevoerd. In totaal zijn er dan in de eerste drie tranches negentien
registratieobjecten gerealiseerd.
Voor tranche 4 heeft de programmastuurgroep mij onlangs positief geadviseerd over
het resterende aantal van vijf nog te realiseren registratieobjecten. Leidend daarbij
was, net als bij de vorige tranches, de toegevoegde publieke waarde. De werkzaamheden
om de mate van standaardisatie daarbij te bepalen zullen medio 2020 aanvangen
Het programma BRO kent een stapsgewijze ontwikkeling waarbij doorlooptijd en budget
taakstellend zijn bij de realisatie. Met een beoogde invoeringsdatum van 1 januari
2022 voor deze tranche zal het Programma conform planning (op tijd en binnen budget)
worden voltooid.
Aanpak
Zoals in de bovengenoemde brief van 12 november 2018 is aangekondigd, is het Bureau
ICT-toetsing (BIT) gevraagd om een toets uit te voeren op de huidige gerealiseerde
infrastructuur op basisniveau, de uitbreidbaarheid en beheerbaarheid hiervan in relatie
tot de scope van het programma BRO. Over dit advies bent u in de brief van 26 februari
2019 (Kamerstuk 33 136, nr. 22) geïnformeerd. Kort samengevat was het BIT-advies dat het Implementatieprogramma
strikter moet sturen op scope en beheersbaarheid in de standaardisatietrajecten. Naar
aanleiding hiervan heeft het Programmabureau BRO een stap-voor-stap-aanpak ingevoerd.
Daarbij wordt in de eerste stap de óf-vraag beantwoord (óf, en zo ja in welke vorm,
een registratieobject voorziet in een maatschappelijke behoefte), in de tweede stap
wordt onderzocht hoe dat dan vorm moet krijgen, en in de derde stap wordt de mate
van standaardisatie bepaald (met een «minimal viable product» als uitgangspunt). Deze
werkwijze wordt voor wijzigingen en uitbreiding van de BRO inmiddels succesvol toegepast.
Bronhouders
Een kwalitatief hoogwaardige en landsdekkende verzameling gegevens is voor het succes
van de BRO een absolute randvoorwaarde. Ik stuur er daarom op dat zoveel mogelijk
bronhouders zijn aangesloten op, en gegevens leveren aan de Landelijke Voorziening.
Vanaf november 2018 tot juli 2019 is een Implementatieprogramma uitgevoerd waarin
alle bronhouders actief zijn benaderd. Dat heeft erin geresulteerd dat op een paar
uitzonderingen na, alle gemeenten, provincies en waterschappen op het Bronhouderportaal
van de BRO zijn aangesloten, en dat zij leveringen aan de BRO kunnen gaan doen. De
ondersteuning vanuit het implementatieprogramma is op verzoek van de gemeentelijke
bronhouders een half jaar verlengd om de inrichting bij de bronhouders te kunnen bestendigen
en het aanleverproces op gang te brengen.
Specifiek voor de gemeenten heeft het Programmabureau een procesanalyse laten uitvoeren,
waarin is onderzocht waar BRO-gegevens de werkprocessen van gemeenten raken.1 Parallel heeft de VNG een impactanalyse laten uitvoeren op de organisatorische, financiële
en personele impact van de invoering van de BRO bij gemeenten. Het gemeentelijk domein,
dat de afgelopen jaren terughoudend was in relatie tot de BRO, wordt hiermee sterk
geholpen om de BRO effectief te implementeren. Dit uit zich in een sterke stijging
van het aantal gegevensleveringen aan de BRO.
Gebruikers
De verstrekking van gegevens middels diverse kanalen is verder uitgebouwd, waardoor
gebruikers in toenemende mate met gegevens uit de BRO aan de slag gaan. Er is veel
aandacht gegeven aan voorlichting aan gebruikers in de vorm van presentaties, werkconferenties
en een vernieuwde website. Daarbij wordt de lijn gevolgd dat goede ondergrondinformatie
van wezenlijk belang is, niet alleen voor de realisatie van infrastructurele projecten,
maar ook voor grote maatschappelijke opgaven als energietransitie, woningbouwopgave,
klimaatverandering, alsook de grote toegevoegde waarde voor de Omgevingswet. Er is
een aantal nieuwe Proof of Concepts gerealiseerd die aansluiten bij de doelstellingen
van de nationale omgevingsvisie (NOVI) en de te ontwikkelen regionale energiestrategieën
(RES). In deze PoCs is voor concrete vraagstukken de meerwaarde van ondergrondinformatie
helder in kaart gebracht.
Financiën en planning
De verwachting is dat het Programma BRO binnen het eerder in deze brief genoemde meerjarig
investeringsbedrag kan worden uitgevoerd. Een belangrijke beheersmaatregel, in lijn
met de aanbevelingen van het BIT-advies en van de Programmastuurgroep BRO, is dat
de planning strak wordt uitgelijnd op het realiseren van de voorziene inhoud van de
BRO in uiterlijk 2022. Dit om te voorkomen dat het Programma een open einde zou krijgen.
Voor additionele wensen is derhalve in beginsel binnen het huidige Programma geen
ruimte meer, noch financieel, noch qua capaciteit.
Bodemverontreinigingen
De Tweede Kamer heeft in december 2018 de gewijzigde motie van de leden Ronnes en
Van Gerven (Kamerstukken 34 864, nr. 19) aangenomen (Handelingen II 2018/19, nr. 37, item 25), waarin de regering wordt gevraagd om informatie over bodemverontreinigingen in
de Basisregistratie Ondergrond op te nemen. Daarop heeft het Programmabureau BRO een
verkennend onderzoek laten uitvoeren. De resulterende rapportage «Bodemverontreinigingsgegevens
BRO» is onlangs door de Programmastuurgroep BRO vastgesteld.
De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat de toegankelijkheid van de desbetreffende
gegevens veel beter zou moeten zijn, en dat ontsluiting van de gegevens in/via een
centrale voorziening, zoals de BRO, significante meerwaarde heeft. Er is ook een breed
draagvlak in «het veld» voor. De business case voor de realisatie blijkt in de verschillende
realisatiescenario’s gunstig. Ik sta daarom positief tegenover de gevraagde uitbreiding
van de BRO.
Wel is vastgesteld dat de stakeholders nog sterk uiteenlopende opvattingen hebben
over welke gegevens zouden moeten worden geregistreerd. Het rapport geeft hier een
eerste indruk van, maar in een vervolgonderzoek moet de scope van de registratie nog
duidelijk worden bepaald. Een eerste raming geeft aan dat de totale investering 5
à 10 miljoen euro kan gaan bedragen, met een structurele beheerlast in de ordegrootte
van 2 miljoen euro per jaar. Deze bedragen kunnen nog toenemen als historische gegevens
in de BRO moeten worden opgenomen. De uiteindelijke scope zal een aanzienlijke invloed
op de genoemde bedragen hebben. Ook dit aspect vereist nog nader onderzoek. Opgemerkt
wordt dat historische gegevens thans compleet, maar wel decentraal, bij gemeenten
en provincies berusten; in het nadere onderzoek zal ook moeten worden meegenomen welke
last de eventuele overheveling naar de BRO met zich meebrengt voor deze bestuursorganen.
Ook zijn er bijna even veel historische gegevens beschikbaar bij de private partijen
als netbeheerders en de waterwinbedrijven. Zij zijn bereid om deze gegevens in te
brengen in de BRO als gemeenten, provincies en RWS hun historische gegevens ook in
brengen.
Ik ben van mening dat een groeimodel de beste aanpak is om tot een gedegen registratie
te komen. Ik sluit ook hierbij aan op het eerder genoemde advies van het Bureau ICT-toetsing
en richt de aanpak van het programma op het zo snel mogelijk opleveren van compacte,
bruikbare registratieobjecten.
De eerste stap is daarom het opnemen van nieuwe verontreinigingssituaties in de BRO,
mogelijk aanvankelijk met een beperkt aantal gegevens, later met méér.
In een tweede stap kan dan de opname van historische gegevens worden vormgegeven,
waarbinnen dan ook weer een passend dan wel toenemend niveau van specificatie kan
worden gekozen. Gezien de huidige problematiek met PFAS, zal ik tevens verkennen hoe
de gegevens over de PFAS meegenomen kunnen worden in de uitbreiding van de BRO.
Het hebben van basisgegevens lijkt een vanzelfsprekendheid. Dat is het echter niet.
De PFAS problematiek heeft laten zien dat beschikbaarheid van betrouwbare basisgegevens
van grote economische en maatschappelijke waarde kan zijn.
Zoals ik eerder in deze brief heb aangegeven, biedt het lopende Programma BRO geen
financiële ruimte of capaciteit om nieuwe onderdelen in op te nemen. Het is ook mijn
overtuiging dat lopende programma’s met een grote ICT-component niet moeten worden
opengebroken met additionele functionaliteit.
Het programma loopt nu goed en ik wil geen risico’s introduceren die kunnen leiden
tot vertraging en overschrijding van het vigerende Programma BRO. Hiermee volg ik
de lijn die de voormalige commissie-Elias in 2014 heeft geadviseerd. De beoogde uitbreiding
van de BRO zal daarom niet eerder dan 2022 kunnen worden uitgevoerd. Ik laat onderzoeken
hoe de uitbreiding van de BRO met bodemverontreinigingsgegevens, inclusief PFAS, gestalte
zou moeten krijgen, en hoe de organisatie en de financiering daarvan kunnen worden
ingericht.
Het uitgangspunt daarbij zal zijn dat de realisatie van de gevraagde toevoeging aan
de BRO naadloos aansluit op de voltooiing van het lopende Programma.
De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer
Indieners
-
Indiener
S. van Veldhoven-van der Meer, minister voor Milieu en Wonen