Nota van wijziging : Nota van wijziging
36 766 Wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet op de accijns in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2023/2413 van het Europees parlement en de Raad van 18 oktober 2023 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001, verordening (EU) 2018/1999 en Richtlijn 98/70/EG wat de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen betreft, en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad
Nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 8 september 2025
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In het voorgestelde artikel I, onderdeel A, komt onderdeel 9 te luiden:
9. De begripsbepaling «leveren aan de Nederlandse markt» wordt vervangen door een
nieuwe begripsbepaling en bijbehorende omschrijving en komt te luiden:
leveren aan de Nederlandse markt van vervoer:
a. uitslag tot verbruik als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de accijns, dan wel leveren
van minerale oliën door een houder van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats
als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, van die wet aan een andere houder van een vergunning
voor een accijnsgoederenplaats, beide voor zover de inboeker kan aantonen dat de hoeveelheid
ingeboekte brandstof is uitgeslagen tot verbruik als bedoeld in artikel 2 van de Wet
op de accijns, geleverd aan de sector land of de sector binnenvaart;
b. leveren van een hoeveelheid brandstof aan de sector zeevaart.
B
In het voorgestelde artikel I, onderdeel A, komt onderdeel 11 te luiden:
11. De begripsomschrijving van onderneming komt te luiden:
onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, voor zover deze
onderneming is ingeschreven in het handelsregister als bedoeld in die wet en rechtspersoonlijkheid
bezit als bedoeld in artikel 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
C
In het voorgestelde artikel I, onderdeel C, wordt in artikel 9.7.1.3, onderdeel b,
na «van de richtlijn hernieuwbare energie» toegevoegd «, met inbegrip van de controle
over de ingevoerde gegevens door luchtvaartbrandstofleveranciers als bedoeld in artikel
10 van Verordening (EU) 2023/2405».
D
In het voorgestelde artikel I, onderdeel V, komt onderdeel 3 te luiden:
3. Het eerste lid, onderdeel c (nieuw) komt te luiden:
c. voldoet aan de overig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde
eisen, waaronder eisen ten aanzien van het aantonen dat de hoeveelheid ingeboekte
biobrandstof is geleverd aan de Nederlandse markt voor vervoer.
E
In het voorgestelde artikel I, onderdeel W, vervalt in artikel 9.7.4.4, onderdeel
b, «in het geval van vloeibare hernieuwbare brandstof van niet-biologische oorsprong,».
F
In het voorgestelde artikel I, onderdeel Y, wordt aan artikel 9.7.4.6 een lid toegevoegd,
luidende:
7. In afwijking van het eerste lid schrijft het bestuur van de emissieautoriteit een
aantal emissiereductie-eenheden bij ter grootte van een bij ministeriële regeling
vastgesteld gedeelte van de CO2-equivalent-ketenemissiereductie van de hoeveelheid ingeboekte elektriciteit.
G
Het voorgestelde artikel I, onderdeel AL, komt te luiden:
Artikel 9.7.6.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na onderdeel c een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. de broeikasgasemissiegegevens;
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De producent van waterstof uit elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, niet zijnde
biomassa, controleert:
a. de aard en hoeveelheid van de door hem gebruikte elektriciteit uit hernieuwbare bronnen,
niet zijnde biomassa, voor de vervaardiging van de hernieuwbare waterstof;
b. de juiste verhouding tussen de hoeveelheid gebruikte elektriciteit uit hernieuwbare
bronnen, niet zijnde biomassa, en de hoeveelheid door hem vervaardigde hernieuwbare
waterstof;
c. de hoeveelheid per afnemer van de door hem geleverde hernieuwbare waterstof;
d. de broeikasgasemissiegegevens;
en voert hierover een goede boekhouding.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. De producent van een hernieuwbare brandstof van niet-biologische oorsprong controleert:
a. de aard en hoeveelheid van de door hem gebruikte hernieuwbare waterstof voor de vervaardiging
van de hernieuwbare brandstof van niet-biologische oorsprong;
b. de juiste verhouding tussen de hoeveelheid gebruikte hernieuwbare waterstof en de
soort en hoeveelheid door hem vervaardigde hernieuwbare brandstof van niet-biologische
oorsprong;
c. de hoeveelheid per afnemer van de door hem geleverde hernieuwbare brandstof van niet-biologische
oorsprong;
d. de broeikasgasemissiegegevens;
en voert hierover een goede boekhouding.
4. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over het eerste tot en met
derde lid.
H
In het voorgestelde artikel I, onderdeel AM, komt onderdeel 1 te luiden:
1. In het eerste lid wordt na «onderneming» ingevoegd «of een partij», «massabalans»
vervangen door «massabalans van biobrandstoffen», «duurzame grondstof» vervangen door
«duurzame grondstof voor biobrandstof» en na «duurzame biobrandstof» toegevoegd «en
controleert de broeikasgasemissiegegevens».
I
In het voorgestelde artikel I, onderdeel AO, komt artikel 9.8.4.3 te luiden:
Artikel 9.8.4.3
1. Het bestuur van de emissieautoriteit opent op verzoek van de raffinaderijhouder op
diens naam in het register een rekening met inboekfaciliteit en overboekfaciliteit.
2. Het bestuur van de emissieautoriteit opent op verzoek van de leverancier tot eindverbruik,
bedoeld in artikel 9.7.1.1, of de onderneming, bedoeld in artikel 9.7.5.3, derde lid,
op diens naam in het register een rekening met overboekfaciliteit.
3. Het bestuur van de emissieautoriteit opent op naam van de partijen, bedoeld in het
eerste en tweede lid, niet meer dan één rekening.
4. Het bestuur van de emissieautoriteit opent in het register een afboekrekening.
5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over het openen, bijhouden en beheer
van de rekeningen in het register.
J
In het voorgestelde artikel I, onderdeel AO, wordt in artikel 9.8.4.5, eerste lid,
«op de rekening van een raffinaderijhouder» vervangen door «op de rekening van de
partijen, bedoeld in artikel 9.8.4.3, eerste en tweede lid».
Toelichting
A (artikel I, onderdeel A – artikel 9.7.1.1)
De begripsbepaling «leveren aan de Nederlandse markt» wordt uitgebreid met de toevoeging
«aan vervoer», als samengesteld begrip. De toevoeging «aan vervoer» komt vervolgens
in de begripsomschrijving tot uitdrukking met toevoeging van de reeds gedefinieerde
begrippen «sector land», «sector binnenvaart» en «sector zeevaart», waarmee een nadere
invulling wordt gegeven aan de verschillende (vervoers)toepassingen van de geleverde
brandstoffen. De nieuwe begripsbepaling wordt gebruikt in artikel 9.7.4.1, eerste
lid, onderdelen a en c, van de Wet milieubeheer, waarbij regels worden gesteld aan
het inboeken van een geleverde vloeibare biobrandstof of vloeibare hernieuwbare brandstof
van niet-biologische oorsprong. Het in de begripsbepaling opgenomen onderdeel a bevat
als kern uitslag tot verbruik of leveren onder schorsing van betaling van accijns,
voor zover de inboeker kan aantonen dat is uitgeslagen tot verbruik. Met andere woorden,
het betreft het leveren van brandstoffen zijnde accijnsgoederen (met inbegrip van
LPG en LNG), aan (vervoers)toepassingen in de sector land en de sector zeevaart. Onderdeel
b van de begripsbepaling vult de begripsbepaling voorts in met het leveren van een
hoeveelheid brandstof aan de sector zeevaart.
B (artikel I, onderdeel A – artikel 9.7.1.1)
Met deze wijziging wordt de begripsomschrijving van onderneming aangevuld, zodat duidelijk
is dat een onderneming ook daadwerkelijk ingeschreven dient te zijn in het handelsregister,
naast het vereiste van rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 3 van Boek 2 van
het Burgerlijk Wetboek. Daarmee verkrijgt de onderneming, in de hoedanigheid van inboeker,
de bevoegdheid om een geleverde hoeveelheid hernieuwbare energie in het register in
te kunnen voeren ingevolge artikel 9.7.4.1 van de Wet milieubeheer.
C (artikel I, onderdeel C – artikel 9.7.1.3)
Met deze uitbreiding van de delegatiegrondslag voor het stellen van regels over de
controle van in de Uniedatabank ingevoerde gegevens over luchtvaartbrandstoffen, wordt
uitvoering gegeven aan artikel 10 van Verordening (EU) 2023/2405 van het Europees
parlement en de Raad van 18 oktober 2023 inzake het waarborgen van een gelijk speelveld
voor duurzaam luchtvervoer (ReFuelEU Luchtvaart). De lidstaten dienen ingevolge Verordening
(EU) 2023/2405 te beschikken over het nodige wettelijke en administratieve kader op
nationaal niveau om ervoor te zorgen dat de door luchtvaartbrandstofleveranciers in
die Uniedatabank ingevoerde informatie nauwkeurig is, en is geverifieerd en gecontroleerd
overeenkomstig artikel 31 bis van de RED. Verzuimd is om hiervoor een delegatiegrondslag
op te nemen in de Uitvoeringswet FuelEU Maritiem en ReFuelEU Luchtvaart. Vanwege de
koppeling met de RED is ervoor gekozen om deze delegatiegrondslag alsnog toe te voegen
aan artikel 9.7.1.3 van de Wet milieubeheer, om zo de geconstateerde omissie te herstellen.
D (artikel I, onderdeel V – artikel 9.7.4.2)
Met de in onderdeel c opgenomen delegatiegrondslag worden bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur eisen gesteld aan de in te boeken vloeibare biobrandstof, in
aanvulling op de eisen zoals opgenomen in de onderdelen a (duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria)
en b (gecertificeerde opslaglocatie en massabalans over opslaglocatie). In ieder geval
hebben de aanvullende eisen betrekking op het aantonen dat de hoeveelheid ingeboekte
biobrandstof is geleverd aan de Nederlandse markt voor vervoer. Daarnaast kan worden
gedacht aan het versoepelen van de eis van het voeren van een massabalans van bioLPG
en bioLNG over de opslaglocatie waar deze biobrandstoffen zich direct voorafgaande
aan de levering aan de Nederlandse markt voor vervoer bevonden. De reden hiervoor
is dat hoeveelheden in het buitenland vervaardigd bioLNG na de invoering in Nederland
in de regel niet meer op een accijnsgoederenplaats voor minerale oliën terechtkomt,
maar bij aankomst in Nederland direct in opslagvaten door opleggers naar de tanklocatie
verplaatst wordt.
E (artikel I, onderdeel W – artikel 9.7.4.4)
Artikel 9.7.4.4 van de Wet milieubeheer bevat regels ten aanzien van in te boeken
vloeibare of gasvormige hernieuwbare brandstof van niet-biologische oorsprong. Een
belangrijke voorwaarde om deze brandstoffen van niet-biologische oorsprong te kunnen
inboeken bevat de in onderdeel b opgenomen eis, dat deze brandstoffen zich direct
voorafgaand aan de levering aan de Nederlandse markt voor vervoer op een opslaglocatie
van de inboeker bevond, die door het door hem gehanteerde vrijwillige systeem is gecertificeerd,
dan wel op een opslaglocatie van een ander voor zover die certificering zich over
die opslaglocatie uitstrekt. Daarnaast dient de inboeker over die opslaglocatie de
massabalans van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong te voeren.
Deze eisen gelden zowel ten aanzien van vloeibare als ten aanzien van gasvormige hernieuwbare
brandstof van niet-biologische oorsprong.
F (artikel I, onderdeel Y – artikel 9.7.4.6)
Dit nieuwe zevende lid is overgenomen van artikel 9.7.4.6, derde lid (oud), van de
Wet milieubeheer. Echter, vanwege de overgang in de systematiek van een afrekening
en beloning op energiebasis (energiesturing) naar een afrekening en beloning op broeikasgasketenbelasting
en -besparing (CO2-ketenemissiesturing), bevat het zevende lid geen delegatiegrondslag meer om bij inboeking
van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen de energiewaarde van deze ingeboekte elektriciteit
administratief met een ministeriële regeling vast te stellen factor te vermenigvuldigen
(onder de oude systematiek was dat factor 4).
Ingevolge het nieuwe zevende lid, schrijft het bestuur van de emissieautoriteit een
aantal emissiereductie-eenheden bij, ter grootte van een bij ministeriële regeling
vastgesteld gedeelte van de CO2-equivalent-ketenemissiereductie van de hoeveelheid ingeboekte elektriciteit. Als
hoofdregel voor de bij ministeriële regeling vast te stellen gedeelte van de CO2-equivalent-ketenemissiereductie van de hoeveelheid ingeboekte elektriciteit geldt,
dat het bestuur van de emissieautoriteit gebruik maakt van het gemiddelde aandeel
elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in Nederland volgens het Centraal Bureau voor
de Statistiek (CBS). Op deze hoofdregel van waardering van de geleverde elektriciteit
zullen enkele uitzondering worden gemaakt: voor het gedeelte van de geleverde elektriciteit
die de inboeker aantoonbaar op zijn adres uit hernieuwbare bronnen heeft opgewekt,
dan wel via een directe lijn op zijn adres krijgt geleverd, beschouwt het Register
hernieuwbare energie vervoer de gehele geleverde hoeveelheid elektriciteit als afkomstig
uit hernieuwbare bronnen.
G (artikel I, onderdeel AL – artikel 9.7.6.1)
Met de overgang van een beloning op basis van de energie-inhoud van de vervaardigde
biobrandstof of hernieuwbare brandstof van niet-biologische oorsprong naar een beloning
op basis van de CO2-ketenemissiereductie, is ook de hoogte van de CO2eq emissiebesparing van de (uit een grondstof voor een biobrandstof of uit een hernieuwbare
waterstof) vervaardigde biobrandstof onderscheidenlijk hernieuwbare brandstof van
niet-biologische oorsprong van belang. Daarom verlangt artikel 9.7.6.1 van de Wet
milieubeheer dat de producent van een biobrandstof en die van een hernieuwbare brandstof
van niet-biologische oorsprong zich vanaf kalenderjaar 2026 ook verantwoorden over
de broeikasgasemissiereductie. Hiertoe controleert de producent de broeikasgasemissiegegevens
op het bewijs van duurzaamheid.
H (artikel I, onderdeel AM – artikel 9.7.6.2)
De uitbreiding van de bepaling naar partijen, herstelt een onbedoelde beperking van
de reikwijdte van de bepaling tot ondernemingen. Uit het toezicht van de Nederlandse
Emissieautoriteit (NEa) op schakels in de keten van duurzame (grondstoffen voor) biobrandstoffen
en die van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, blijkt dat niet
elke gecertificeerde schakel van een erkend duurzaamheidsysteem of van een erkend
vrijwillig systeem de hoedanigheid van onderneming als bedoeld in artikel 5 van de
Handelsregisterwet heeft. Met de overgang naar een certificeringsystematiek voor hernieuwbare
brandstoffen van niet-biologische oorsprong waar voorheen een systematiek van boekhoudkundige
vergroening met garanties van oorsprong voor ander gas uit hernieuwbare bronnen gold,
is ook een uitbreiding van de reikwijdte van artikel 9.7.6.2 van de Wet milieubeheer
naar vrijwillige systemen geboden. Ten slotte verduidelijkt de wijziging dat de duurzame
grondstof op een biobrandstof betrekking heeft en vult ze de bepaling aan met een
vereiste controle van de broeikasgasemissiegegevens op het bewijs van duurzaamheid.
I (artikel I, onderdeel AO – artikel 9.8.4.3)
De rekeningen in het register kennen verscheidene faciliteiten. Welke faciliteit een
rekeninghouder op zijn rekening krijgt is afhankelijk van zijn rol. Dat is neergelegd
in het eerste en tweede lid. Zo heeft de raffinaderijhouder op zijn rekening in het
register de mogelijkheid om hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong
in het register in te boeken en daarvoor raffinaderijreductie-eenheden op zijn rekening
te ontvangen (inboekfaciliteit). Eenmaal ontvangen raffinaderijreductie-eenheden kan
de raffinaderijhouder vervolgens overboeken naar een leverancier tot eindverbruik,
bedoeld in artikel 9.7.1.1, of een onderneming, bedoeld in artikel 9.7.5.3, derde
lid, van de Wet milieubeheer (overboekfaciliteit). Ook leveranciers tot eindverbruik,
bedoeld in artikel 9.7.1.1, of ondernemingen, bedoeld in artikel 9.7.5.3, derde lid,
van de Wet milieubeheer, verkrijgen een rekening met een overboekfaciliteit in het
Register raffinagereductie-eenheden, om overboeking van hun rekeningen naar de andere
rekeninghouders mogelijk te maken.
De beperking tot één rekening per partij ingevolge het derde lid is ingegeven door
de begrenzing van de spaarmogelijkheid (zie artikel 9.8.4.5 van de Wet milieubeheer).
Het hebben van meer rekeningen zou het immers voor een partij mogelijk maken om die
spaarbeperkingen te omzeilen.
Met de in het vierde lid genoemde afboekrekening kan het bestuur van de emissieautoriteit
de naar die rekening overgeboekte raffinagereductie-eenheden onttrekken aan het aantal
in het register beschikbare raffinagereductie-eenheden.
De ingevolge het vijfde lid bij ministeriële regeling te stellen regels over het openen,
bijhouden en beheren van de rekening hebben onder andere betrekking op de bij het
openen te verstrekken gegevens, de toegang door medewerkers van de onderneming tot
de rekening en eventuele verplichtingen met betrekking tot omgang met de inlogcodes
en dergelijke.
J (artikel I, onderdeel AO – artikel 9.8.4.5)
Raffinaderijreductie-eenheden die niet zijn gebruikt door een leverancier tot eindverbruik
ten behoeve van het voldoen aan zijn jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer
als bedoeld in artikel 9.7.2.1 van de Wet milieubeheer, kunnen worden gespaard door
de houders van deze eenheden voor het volgende kalenderjaar. Dit zijn naast de raffinaderijhouders
die hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong in het Register raffinagereductie-eenheden
inboeken en daarvoor raffinaderijreductie-eenheden op hun rekening ontvangen, ook
de partijen die raffinaderijreductie-eenheden op hun rekening in het register overgeboekt
kunnen krijgen, zoals de leveranciers tot eindverbruik, bedoeld in artikel 9.7.1.1,
of de onderneming, bedoeld in artikel 9.7.5.3, derde lid, van de Wet milieubeheer.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
A.A. Aartsen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.A. Aartsen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.