Amendement : Amendement van de leden Grinwis en Kröger over dat infrastructuurbedrijven ook actief mogen worden op de warmtemarkt als zij niet zijn aangewezen als warmtebedrijf
36 576 Regels omtrent productie, transport en levering van warmte (Wet collectieve warmte)
Nr. 42 AMENDEMENT VAN DE LEDEN GRINWIS EN KRÖGER
Ontvangen 10 juni 2025
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
Artikel 2.12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het vijfde lid wordt toegevoegd «, met uitzondering van:
a. het aangaan van leveringsovereenkomsten, aansluitovereenkomsten als bedoeld in artikel 2.24,
eerste lid, en overige overeenkomsten over de levering van warmte aan derden;
b. het aangaan van een overeenkomst met betrekking tot de inkoop van warmte».
2. Na het vijfde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
5a. De overeenkomst waarin het aangewezen warmtebedrijf en de derde, bedoeld in het vijfde
lid, zijn overeengekomen dat de derde werkzaamheden uitvoert voor het aangewezen warmtebedrijf
wordt niet langer dan voor een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde
termijn aangegaan.
5b. Het is verboden in een overeenkomst de voorwaarde te stellen dat een investering
in een aangewezen warmtebedrijf afhankelijk is van of het aangewezen warmtebedrijf
de werkzaamheden bedoeld in artikel 2.12, vijfde lid, laat verrichten door een derde.
3. Aan het slot van het zevende lid wordt toegevoegd «, over de werkzaamheden en de
uitvoering daarvan, bedoeld in het vijfde lid, en de overeenkomst bedoeld in lid 5a
en 5b».
II
Na artikel 12.10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 12.10a overgangsrecht overeenkomsten uitbesteden taken artikel 2.12
1. Artikel 2.12, vijfde lid, onderdelen a en b, is niet van toepassing op warmtebedrijven
die op grond van artikel 12.2 of 12.3 zijn aangewezen of op grond van artikel 12.11,
eerste lid, een ontheffing hebben verkregen.
2. Artikel 2.12, lid 5a, is niet van toepassing op een overeenkomst als bedoeld in 2.12,
lid 5a, die geldt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel.
III
Artikel 12.22, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van subonderdeel 2 wordt toegevoegd «, of een rechtspersoon of vennootschap
die werkzaamheden als bedoeld in artikel 2.12, vijfde lid, van de Wet collectieve
warmte voor het aangewezen warmtebedrijf uitvoert en die deel uitmaakt van een groep
waartoe ook een ook een transmissie- of distributiebeheerder hoort».
2. Aan het slot van subonderdeel 3 wordt toegevoegd «of een rechtspersoon of vennootschap
die werkzaamheden als bedoeld in artikel 2.12, vijfde lid, van de Wet collectieve
warmte voor het aangewezen warmtebedrijf uitvoert».
IV
In artikel 12.22, onderdeel B, subonderdeel 2, onder d, wordt:
a. na «zijn bedrijf» ingevoegd «of die voortvloeien uit werkzaamheden als bedoeld in
artikel 2.12, vijfde lid, van de Wet collectieve warmte die worden verricht voor het
aangewezen warmtebedrijf»;
b. «de voorwaarde dat het aangewezen warmtebedrijf geen nevenactiviteiten verricht.»
vervangen door «de voorwaarde dat het aangewezen warmtebedrijf en het infrastructuurbedrijf
dat werkzaamheden verricht voor het aangewezen warmtebedrijf geen nevenactiviteiten
verrichten.».
V
In artikel 12.22, onderdeel C, wordt na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:
3a. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op een infrastructuurbedrijf dat
werkzaamheden als bedoeld in artikel 2.12, vijfde lid, van de Wet collectieve warmte
verricht voor een aangewezen warmtebedrijf als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet collectieve
warmte.
Toelichting
Dit amendement regelt dat infrastructuurbedrijven, voorheen netwerkbedrijven, ook
actief mogen worden op de warmtemarkt als zij niet zijn aangewezen als warmtebedrijf.
Zij kunnen hierdoor een warmteservicebedrijf oprichten. Momenteel is dit op grond
van de Energiewet uitgesloten.
Steeds meer gemeenten en regio’s nemen het initiatief tot het oprichten van een eigen
warmtebedrijf. Zeker in een fase waarin het warmtebedrijf nog relatief klein is, kan
het interessant zijn om diensten in te kopen bij een warmteservicebedrijf waar centraal
kennis en uitvoeringskracht wordt opgebouwd. Vanuit een gedeelde dienstverlener kan
logischerwijs makkelijker doorgegroeid worden naar een regionaal warmtebedrijf. Indieners
zien dat infrastructuurbedrijven publieke partijen zijn die kennis, expertise en uitvoeringskracht
met zich meebrengen en op deze manier de meest geschikte partijen zijn om lokale warmtebedrijven
te ondersteunen bij de aanleg en het onderhoud van collectieve warmtevoorzieningen,
zonder dat dit ten koste gaat van hun inzet op het vergroten van de capaciteit op
het elektriciteitsnet.
De Wcw voorziet er reeds in dat infrastructuurbedrijven mogen deelnemen in lokale
en regionale aangewezen integrale warmtebedrijven, door een aanpassing van het groepsverbod
en de lijst met toegestane nevenactiviteiten in de Energiewet (wijziging van respectievelijk
artikel 3.10 en 3.19 van de Energiewet in artikel 12.22 van het wetsvoorstel). Door
dit amendement mogen infrastructuurbedrijven ook als warmteservicebedrijf werkzaamheden
verrichten voor een aangewezen warmtebedrijf. Daartoe wordt de lijst met toegestane
nevenactiviteiten in het bestaande artikel 12.22 verder verruimd (onderdeel IV).
Door een aanvullende aanpassing van het groepsverbod mag een infrastructuurbedrijf
deelnemen in een warmteservicebedrijf waarin ook een onderneming deelneemt die actief
is als producent of leverancier op de gas en elektriciteitsmarkt (onderdeel III).
Aan deze verruiming zijn dezelfde voorwaarden verbonden zoals die reeds gelden op
grond van artikel 12.22, onderdeel C (onderdeel V).
Op dit moment is er al een markt voor warmteservicebedrijven. Om verstoring van de
gezonde marktwerking voor warmteservicebedrijven te voorkomen worden in het amendement
aanvullende maatregelen voorgesteld. In de eerste plaats wordt verboden dat de investering
in een warmtebedrijf afhankelijk wordt gemaakt van afname van diensten bij het warmteservicebedrijf
(onderdeel I, punt 2). Dit heeft als doel om de keuzevrijheid van warmtebedrijven
en daarmee de concurrentie zoveel mogelijk te bevorderen. Met datzelfde oogmerk wordt
ook een maximumtermijn verbonden aan de overeenkomst waarmee werkzaamheden worden
uitbesteed aan een warmteservicebedrijf (onderdeel I, punt 2).
Ook dient geborgd te worden dat aangewezen warmtebedrijven voldoende autonomie houden
richting het regionale warmteservicebedrijf. Voorgesteld wordt daarom om het aangaan
van leverings- en aansluitovereenkomsten alsook de inkoop van warmte verplicht bij
het aangewezen warmtebedrijf zelf te leggen (onderdeel I, punt 1). Zo wordt voorkomen
dat het warmteservicebedrijf feitelijk de rol van het aanwezen warmtebedrijf overneemt.
Om de doorontwikkeling van gemeentelijke warmtebedrijven met een gedeeld warmteservicebedrijf
naar integrale regionale warmtebedrijven niet te belemmeren, ligt het voor de hand
om onderzoek te doen naar het gewenste eindbeeld ten aanzien van organisatiemodellen.
Zo nodig kan op basis van de uitkomsten van dit onderzoek, bijvoorbeeld via voorwaarden
aan de samenwerking met de nationale deelneming warmte, worden bijgestuurd. Ook zal
dit onderwerp onderdeel uitmaken van de evaluatie van de Wcw na zeven jaar. Als tegen
die tijd blijkt dat aanvullende maatregelen nodig zijn om bij te sturen, kunnen deze
worden genomen.
Grinwis Kröger
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Pieter Grinwis, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
Suzanne Kröger, Tweede Kamerlid