Schriftelijke vragen : De invulling van de 10%-korting bij het niet overhevelen specifieke uitkeringen en de bescherming van de financiële positie van medeoverheden
Vragen van het lid Wingelaar (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de invulling van de 10%-korting bij het niet overhevelen specifieke uitkeringen en de bescherming van de financiële positie van medeoverheden (ingezonden 26 mei 2025).
Vraag 1
Kunt u bevestigen dat de Kamer met het aannemen van de motie-Wingelaar expliciet heeft
verzocht om te borgen dat het niet overhevelen van specifieke uitkeringen geen negatieve
gevolgen mag hebben voor de financiële positie van decentrale overheden?1
Vraag 2
Hoe beoordeelt u, in het licht van deze motie, het feit dat de tien-procent-korting
op de departementale begroting in stand wordt gehouden wanneer een specifieke uitkering
niet wordt overgeheveld?
Vraag 3
Kunt u garanderen, in plaats van het als uitgangspunt te nemen, dat de instandhouding
van een specifieke uitkering niet alsnog indirect op medeoverheden wordt afgewenteld?
Vraag 4
Deelt u de mening dat het hanteren van de formulering dat het «uitgangspunt» is dat
de tien-procent-korting niet op medeoverheden wordt afgewenteld, onvoldoende recht
doet aan en strijdig is met de aangenomen motie-Wingelaar? Zo nee, waarom niet?
Vraag 5
Op basis van welke criteria wordt vastgesteld of de verlaging van prestatie-eisen
of afspraken over doelmatigere uitvoering in de 29 gevallen, zoals benoemd in de Kamerbrief,
voldoende is om de oorspronkelijke taaklast evenredig te verminderen? Hoe wordt getoetst
of medeoverheden daadwerkelijk minder taken hoeven uit te voeren bij een korting van
tien procent?2
Vraag 6
Hoe gaat u voorkomen dat de beoogde verlaging van prestatie-eisen niet leidt tot verschuiving
van risico’s of verantwoordelijkheden richting medeoverheden, terwijl budgetten minder
vrij besteedbaar blijven door de instandhouding van specifieke uitkeringen?
Vraag 7
In hoeverre acht u het wenselijk dat medeoverheden uiterlijk in het najaar geïnformeerd
worden over de nadere invulling van lagere prestaties, terwijl de korting al per 2026
doorgevoerd wordt? Kunt u toezeggen dat uiterlijk vóór Prinsjesdag 2025 de Kamer geïnformeerd
wordt over hoe de lagere prestatie-eisen of doelmatigere uitvoering bij de instandhouding
van specifieke uitkeringen?
Vraag 8
Heeft er reeds overleg plaatsgevonden tussen de betrokken vakdepartementen en de koepels
over de concrete invulling van de prestatieverlagingen bij de specifieke uitkering
waarvoor optie 1 of 2 wordt toegepast?
Vraag 9
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Natascha Wingelaar, Tweede Kamerlid