Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg inzake de Reactie op het rapport 'NWO-programma's voor vrij onderzoek' van het Rathenau Instituut (Kamerstuk 29338-278)
2024D42215 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 30 september 2024 inzake de Reactie op het
rapport «NWO-programma's voor vrij onderzoek» van het Rathenau Instituut (Kamerstuk
29 338, nr. 278).
De voorzitter van de commissie,
Bromet
Adjunct-griffier van de commissie,
Huls
Inhoud
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
• Inbreng van de leden van de NSC-fractie
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de reactie op het rapport «NWO1-programma’s voor vrij onderzoek. Mogelijke grondslagen voor budgetverdeling» van
het Rathenau Instituut.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie maken zich zoals bekend grote zorgen over
de toekomst van het Nederlandse wetenschappelijke onderzoek en de aangekondigde bezuinigingen
op de onderwijs- en onderzoeksbudgetten voor komende jaren. Dit klemt naar het oordeel
van deze leden des te meer, nu op NWO drastisch zal worden bezuinigd. Zij constateren
dat dit niet zonder gevolgen zal blijven voor de toekomst van het Nederlandse wetenschappelijk
onderzoek, het toekomstige Nederlandse innovatievermogen en daarmee het toekomstige
Nederlandse verdienvermogen. Hoeveel minder onderzoekers krijgen hierdoor straks minder
financiering en wat betekent dat voor de toekomst van deze onderzoekers?
In het verlengde hiervan doemt de vraag op wat het concreet voor Nederland betekent,
omdat minder onderzoekers kunnen worden ingezet op belangrijk onderzoek. De leden
van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de Minister of, en zo ja, in welke vorm in de
toekomst nog budget te verdelen valt voor serieus nieuwsgierigheidsgedreven onderzoek.
Deze leden vragen de Minister om te voorzien in een overzicht van de te verdelen budgetten
voor de komende jaren. Specifieker willen zij graag een concreet inzicht in de gevolgen
van de aangekondigde bezuinigingen op NWO. Tot slot horen deze leden graag hoe de
Minister gesprekken met NWO vormgeeft en hoe de Kamer hierover geïnformeerd gaat worden.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de onderhavige stukken en hebben
op dit moment geen verdere vragen.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op het rapport
«NWO-programma’s voor vrij onderzoek» van het Rathenau instituut en hebben enkele
kritische vragen.
Grondslagen voor budgetverdeling over domeinen
De Minister schrijft in zijn brief dat de huidige systematiek die het NWO hanteert
voor de verdeling van het budget voor ongebonden, nieuwsgierigheidsgedreven onderzoek
over de domeinen de afgelopen twintig jaar nauwelijks is veranderd ondanks dat in
dezelfde periode het onderzoeksstelsel dat wel is. De Minister suggereert ook dat
dit een reden is om de huidige systematiek opnieuw kritisch tegen het licht te houden.
De leden van de NSC-fractie vragen welke vragen daarbij voor de Minister centraal
zouden moeten staan. Het ligt voor de hand om beleid eens in de zoveel tijd opnieuw
te evalueren in het licht van nieuwe ontwikkelingen die zich voordoen, maar wat zijn
volgens de Minister in dit geval de relevante criteria om daarbij te hanteren?
De leden van de NSC-fractie lezen verder dat de Minister in zijn brief schrijft dat
hij het verstandig vindt van het NWO om met een pilot te beginnen alvorens over te
stappen op een meer permanente bekostigingssystematiek van ongebonden, nieuwsgierigheidsgedreven
onderzoek gebaseerd op de relatieve aanvraagomvang van de vier verschillende domeinen.
Erkent de Minister daarmee dat de huidige bekostigingssystematiek inderdaad vraagt
om een hervorming? Zo ja, wat zijn de redenen dat de Minister een dergelijke hervorming
als wenselijk beschouwt? Wat is precies het probleem met de huidige verdeling en de
historische groei hiervan?
De Minister noemt in zijn brief de gedachte dat de omvang van het aantal aanvragen
binnen een domein een rechtvaardiging kan zijn, om dat domein een groter deel van
het beschikbare onderzoeksbudget toe te bedelen. Louter het feit dat een alternatieve
verdeelsleutel praktisch uitvoerbaar is, achten de leden van de NSC-fractie als een
weliswaar noodzakelijke maar onvoldoende basis voor de daadwerkelijke inzet ervan.
Is de Minister het daarmee eens? Zo ja, wat rechtvaardigt een op aanvraag gebaseerde
verdeling? Wat maakt het geschikt als criterium?
De leden van de NSC-fractie vragen wat de pilot precies behelst. Welke aanvragen tellen
mee? Vindt de verdeling plaats op basis van aantal aanvragen of op basis van hoeveel
geld er wordt aangevraagd? Hoe vaak mag iemand een aanvraag indienen en hoe vaak wordt
de verdeling opnieuw gemaakt op basis van aanvragen?
De leden van de NSC-fractie zijn verbaasd dat hier een uitgebreide pilot wordt uitgevoerd,
terwijl het grotere probleem – de aanvraagdruk die ondanks vele maatregelen torenhoog
blijft – onopgelost is. Dit blijft een voortdurende verkwisting van energie en tijd
door jonge wetenschappers. Welke maatregelen worden er nog meer genomen om de aanvraagdruk
echt te reduceren? Is de Minister het ermee eens dat geld verdelen tussen domeinen
op basis van het aantal aanvragen een directe prikkel is om als decanen zoveel mogelijk
aanvragen in te dienen?
Ook zijn de leden van de NSC-fractie van mening dat de «tombola», de grote invloed
van willekeur wanneer het toekenningspercentage onder de 25% valt, een hardnekkig
probleem is. Welke pilots zou de Minister graag willen zien om dit rechtvaardiger
in te richten? Hoe kijkt de Minister naar een pilot met gewogen loting met groepen
die rondom de «zaaglijn» vallen?
Wat verwacht de Minister van de hoeveelheid geld die verschuift binnen de domeinen
en in welke richting en in welke domeinen vindt die verschuiving plaats?
De leden van de NSC-fractie constateren dat talentenprogramma’s niet de enige zijn
waar een verdeling binnen domeinen plaatsvindt. Ook bij de sectorplannen wordt een
verdeling gehanteerd. Bij startersbeurzen zat een grondslag voor de jonge universiteiten.
In de medische wetenschap vond een sterke groei plaats van het aantal promotieplaatsen
en de bijbehorende premies. Hoe past de verdeling tussen de domeinen in de pilot in
de context van de verschuiving die andere instrumenten realiseren? Op welke manier
blijft het gehele stelsel in balans en voorziet in redelijke verdeling van de financiering?
Op welke wijze worden eventuele toekomstige financieringsbronnen, bijvoorbeeld uit
defensiegelden, meegenomen in het palet? Is het niet verstandiger om ook bij de open
competitie en de talentenprogramma’s strategischer beslissingen te maken met betrekking
tot de verdeling tussen domeinen in plaats van het aan het aantal aanvragen te laten
afhangen met mogelijk negatieve prikkels tot gevolg?
De leden van de NSC-fractie vinden het belangrijk dat de resultaten van de pilot en
de evaluatie hiervan worden afgewacht alvorens deze om te zetten naar beleid. Op deze
manier kan voortijdig worden bepaald wat de impact ervan is op het stelsel en of het
al dan niet tot suboptimale uitkomsten leidt, zoals ook de Minister erkent. Maar ook
hier is het deze leden niet volledig duidelijk met het oog op welke criteria de Minister
de uitkomst van de pilot van plan is te beoordelen. Kan de Minister toezeggen dat
deze pilot ook desnoods stop wordt gezet tijdens deze evaluatie? Waar denkt de Minister
aan als hij het heeft over «suboptimale uitkomsten» en welke resultaten zou hij daarentegen
als optimaal of positief beoordelen?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voornemen van
NWO om te experimenteren met een deel van hun beurstoekenning. Deze leden vinden animo
voor en kwaliteit van onderzoek logische factoren voor toekenning van een beurs. Zij
zijn benieuwd hoe het experiment gaat uitpakken.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister wanneer en hoe hij dit experiment gaat
evalueren en wanneer hij voornemens is de Kamer hierover te informeren. Deze leden
vragen wat voor effect de Minister verwacht voor gebieden die normaal een laag honoreringspercentage
hebben. Is de Minister bereid de verandering in honoreringspercentages van deze onderzoeksgebieden
te monitoren?
Daarnaast vinden de leden van de D66-fractie het belangrijk dat NWO de aanvraagdruk
voor beurzen zoveel mogelijk beperkt. Deze leden vragen de Minister wat voor effect
hij naar aanleiding van dit experiment verwacht voor de aanvraagdruk en of hij bereid
is dit te monitoren. Daarnaast vragen zij de Minister wat hij het aankomende jaar
in algemene zin gaat doen om de aanvraagdruk voor onderzoekers te verlagen.
De leden van de D66-fractie lezen in de toelichting bij de subsidiebezuinigingen dat
de Minister verwacht dat zijn bezuinigingen negatieve impact zullen hebben op het
behalen van de doelen van zijn wetenschapsbeleid. Daarnaast lezen deze leden dat de
Minister in de begeleidende brief bij het NWO-rapport stelt dat hij aandacht voor
domeinoverstijgend onderzoek belangrijk vindt. Zij vragen de Minister of hij verwacht
dat zijn beleid in brede zin zal leiden tot meer of minder domeinoverstijgend onderzoek.
Het Rathenau instituut benadrukt in het rapport het belang van stabiele budgetverdeling
met een lange tijdshorizon. De leden van de D66-fractie vragen de Minister wat volgens
hem het effect is van het nieuwe regeerakkoord op de stabiliteit van budgetverdelingen
en onderzoeksbekostiging.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister aangeeft dat hij een transparante
budgetverdeling over domeinen belangrijk vindt en dat hij het doorvoeren van veranderingen
in de budgetverdeling over de domeinen door NWO voorzichtig wil aanpakken en de effecten
daarvan goed in de gaten zal houden. Deze leden moedigen deze wijze van bestuur en
beleid ontwikkelen aan. Zij verzoeken de Minister of hij de budgetverdeling over de
domeinen en de effecten van zijn bezuinigingen goed in de gaten wil houden, dit te
monitoren en nieuwe informatie hierover elk half jaar aan de Kamer kan toezenden.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister op welke manier hij wil zorgen dat
onderzoek en onderwijs over de volle breedte mogelijk blijft en hij sommige sectoren
niet onevenredig zal raken met zijn bezuinigingen.
De leden van de D66-fractie vinden het belangrijk dat in elk wetenschapsdomein ruimte
is voor wetenschappers en onderzoekers om ongebonden onderzoek te kunnen doen. De
wereld heeft innovatie nodig voor de toekomst en daarvoor zijn investeringen in fundamenteel
en ongebonden onderzoek nodig, waarvan de toepassing vooraf nog niet vaststaat, stelde
recent ook het IMF (Internationaal Monetair Fonds)2. Deze leden vragen de Minister te reflecteren op de waarde van ongebonden onderzoek.
In brede zin constateren zij dat de onderzoeksfinanciering van NWO inmiddels twee
keer als sluitpost is gebruikt om de begroting rond te krijgen; de eerste keer bij
verschuiving van bezuinigingen naar de starters- en stimuleringsbeurzen en de tweede
keer bij de invulling van de subsidietaakstelling. Zij vragen de Minister of hij voornemens
is de onderzoeksfinanciering van NWO de aankomende jaren vaker als sluitpost voor
de begroting te gebruiken.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat kleine en unieke opleidingen in Nederland
gekoesterd moeten worden, zoals opleidingen voor bijzondere ambachten of unieke taal-
en cultuurstudies. Deze leden lezen in het nieuws dat bij de Universiteit Leiden en
de Universiteit Utrecht talenstudies gaan verdwijnen, omdat deze «onrendabel» zouden
zijn. Zij vragen de Minister wat hij vindt van deze ontwikkeling. De leden van de
D66-fractie vragen wat de effecten van het wegbezuinigen van deze studies zullen zijn
voor ongebonden onderzoek in deze sectoren. Deze leden vragen de Minister of hij studies
Keltisch, Frans, Duits, Cultuurgeschiedenis, Perzisch of Arabisch beoordeelt als «onrendabel».
Zij vragen de Minister wat hij eraan gaat doen om klein en uniek onderzoek en onderwijs
in Nederland te koesteren.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.M. Huls, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.