Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de verzamelbrief moties en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs (Kamerstuk 31293-738)
31 293 Primair Onderwijs
31 289
Voortgezet Onderwijs
Nr. 757
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 25 oktober 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
over de brief van 27 juni 2024 inzake de verzamelbrief moties en toezeggingen primair
en voortgezet onderwijs (Kamerstuk 31 293, nr. 738).
De vragen en antwoorden zijn op 10 september 2024 aan de Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 25 oktober 2024 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Bromet
Adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
4
II
Antwoord/reactie van de Staatssecretaris
5
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de Staatssecretaris voor het toesturen van de verzamelbrief
moties en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs en hebben daar de volgende
vragen over.
Deze leden lezen dat vrijwel alle leerplichtambtenaren een stijging zien in hun regio
voor een vrijstelling op grond van richtingsbezwaren. Zijn hier exacte cijfers van
bekend?
Daarnaast lezen zij dat ouders ook bezwaren hebben tegen het onderwijs als zodanig.
Welke bezwaren worden daar precies mee bedoeld?
De leden van deze fractie vragen eveneens hoeveel scholen in aanmerking zouden komen
voor een samenwerkingsschool.
Daarnaast vragen zij in hoeverre scholen bekend zijn met de samenwerkingsscholen.
Scholen kunnen er namelijk ook voor kiezen een aanvraag te doen bij het ministerie
om een kleine school te laten bestaan.
Tenslotte vragen voornoemde leden of scholen die een aanvraag doen bij het ministerie
om een kleine school te mogen blijven, worden ingelicht over de mogelijkheid van de
samenwerkingsscholen.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de verzamelbrief moties en toezeggingen
primair en voortgezet onderwijs. Deze leden hebben over verschillende thema’s nog
een aantal opmerkingen en vragen.
Digitalisering in het funderend onderwijs
De leden van de NSC-fractie staan niet onwelwillend tegenover digitalisering in het
funderend onderwijs en zien dat dit ook zeker positieve effecten kan hebben. Innovaties
op het gebied van beveiliging en procesoptimalisatie worden van harte onderschreven.
Deze leden stellen echter wel vragen over het groeiende gebruik van digitale leermiddelen.
Dit moet immers niet nog meer ten koste gaan van bijvoorbeeld de lees- en schrijfvaardigheid.
Hoe kijkt de Staatssecretaris naar de relatie tussen de grote groei in het gebruik
van digitale leermiddelen en de achteruitgang van de basisvaardigheden?
Eerste resultaat monitoronderzoek wachtlijsten in het gespecialiseerd onderwijs
De leden van de NSC-fractie vinden het opvallend dat de Staatssecretaris geen uitspraken
kan doen over het totaal aantal leerlingen dat in Nederland op een wachtlijst staat
en vragen hier een duidelijk beeld van te schetsen. Deze leden merken op dat de periode
2024–2027 behoorlijk lang is om de monitor in te voeren. Kan de Staatssecretaris aangeven
of er eerder al resultaten gedeeld kunnen worden? Wat wil de Staatssecretaris op de
korte termijn doen om de groeiende wachtlijsten aan te pakken?
Fries in het onderwijs
De leden van de NSC-fractie willen graag door de Staatssecretaris op de hoogte worden
gehouden over hoe de structurele middelen met afspraken, met het vervallen van de
SPUK1, vanaf 2025 worden uitgekeerd aan de provincie Fryslân. Deze leden lezen ook dat
niet alle leerlingen in Fryslân de kans krijgen het Fries te leren door het lerarentekort.
Is dit de enige oorzaak of zijn er nog andere belangrijke oorzaken te noemen? Zo ja,
welke?
Gemakkelijk in gesprek over mentale gezondheid van jongeren
De leden van de NSC-fractie merken op dat de Staatssecretaris summier beschrijft dat
persoonlijke hulp erg belangrijk is en dat die hulp in de meeste gevallen goed toegankelijk
is. Deze leden vinden dat deze hulp niet op het bordje van de leraar/docent moet komen
wanneer dit verder gaat dan een gesprekje met docent of mentor en dat er voldoende
middelen en mogelijkheden beschikbaar moeten zijn voor preventieve jeugdhulp. Kan
de Staatssecretaris concrete informatie en cijfers overleggen over die mogelijkheden
om in gesprek te gaan in zowel het funderend onderwijs, als het vo2 en het mbo3?
Uitstel inwerkingtreding urennorm lichamelijke opvoeding vo
De leden van de NSC-fractie lezen dat er veel gedoe is rondom het invoeren van de
urennorm lichamelijke opvoeding en vragen of, met de informatie die de Staatssecretaris
inmiddels heeft en de signalen die er vanuit het veld komen, het niet verstandiger
is af te zien van een verplichte urennorm bewegingsonderwijs. Hoe kijkt de Staatssecretaris
hier tegenaan?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de verzamelbrief
van de Staatssecretaris met betrekking tot de uitvoering van enkele moties en toezeggingen.
De leden van de D66-fractie zijn in het bijzonder geïnteresseerd in de uitvoering
van de motie van het lid Hagen4, waarin wordt gevraagd naar meer kwalitatief onderzoek ten aanzien van kinderen die
op verzoek van hun ouders worden vrijgesteld van de leerplicht vanwege richtingsbezwaren.
Deze leden maken zich grote zorgen om de verdriedubbeling van vrijstellingen op basis
van richtingsbezwaren. In de motie wordt gesproken over de noodzaak van kwalitatief
onderzoek naar de specifieke beweegredenen van ouders, om hun kind vrij te stellen
van de leerplicht. Daarnaast wordt verzocht om te bezien of uit dit onderzoek lessen
kunnen worden getrokken voor leerplichtambtenaren en scholen. Deze leden vragen of
de Staatssecretaris bereid is om meer informatie te delen vanuit het op 23 mei 2024
gehouden rondetafelgesprek over thuiszitters en thuisonderwijs en of de Staatssecretaris
voornemens is om verder onderzoek te doen naar de exacte beweegredenen van ouders
en daarbij ook ouders en kinderen te spreken, gezien uit het rondetafelgesprek is
gebleken dat leerplichtambtenaren niet of slechts moeizaam contact krijgen met de
ouders. Daarbij lezen deze leden geen lessen die kunnen worden getrokken voor leerplichtambtenaren
en scholen, zijn deze er wel, zo vragen deze leden. En indien deze lessen niet getrokken
kunnen worden op basis van het rondetafelgesprek, is het dan niet wenselijk om verder
verdiepend onderzoek te doen waarbij onder andere ook met ouders en kinderen wordt
gesproken, zo vragen zij. Tot slot vragen deze leden of de Staatssecretaris de zorgen
deelt die leven onder leerplichtambtenaren over kinderen die vrijgesteld zijn van
de leerplicht wegens richtingsbezwaren en wat zij hieraan gaat doen.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de verzamelbrief moties en toezeggingen
primair en voortgezet onderwijs. Deze leden hebben enige vragen en opmerkingen bij
de brief.
De leden van de BBB-fractie hebben met betrekking tot de afronding van DPIA5 en DTIA6 op Google Workspace for Education en ChromeOS primair onderwijs beheerde Chromebooks
de volgende vraag. Kan nader worden toegelicht waarom het voor een cloudproduct als
Google Workspace for Education noodzakelijk is dat scholen en schoolbesturen zelf
een aantal nieuwe instellingen doorvoeren?
Over het eerste resultaat monitoronderzoek wachtlijsten in het gespecialiseerd onderwijs
hebben deze leden de vraag of de verzamelde gegevens gebruikt kunnen worden voor een
opzet van een centrale databank. Met betrekking tot de onaangekondigde bezoeken door
de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) hebben de voornoemde leden de vraag
met welke vertegenwoordigers van het veld de inspectie gesprekken heeft gevoerd.
Ten aanzien van de eindevaluatie Samenwerkingsscholen vragen de leden van de BBB-fractie
waarom twee van de 14 samenwerkingsscholen inmiddels zijn gestopt. Hebben betrokkenen
van deze voormalige samenwerkingsscholen meegewerkt aan het onderzoek? Kan daarnaast
nader worden toegelicht hoe met de aanbevelingen van de onderzoekers aan de slag zal
worden gegaan?
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de verzamelbrief moties
en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs. Deze leden hebben hierover nog een
enkele vraag.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Staatssecretaris voornemens is een
wetsvoorstel uit te werken waarin minimale eisen aan het thuisonderwijs worden gesteld
en ook een vorm van toezicht zal worden georganiseerd. Deze leden merken op dat er
in diverse landen als Denemarken, Finland en de Belgische deelstaat Vlaanderen reeds
toezicht voor thuisonderwijs bestaat. Is de Staatssecretaris bereid om een vergelijkend
onderzoek uit te laten voeren naar hoe in andere Europese landen eisen worden gesteld
aan het thuisonderwijs en hoe het toezicht daar vorm krijgt, om daar lessen uit te
trekken voor de vormgeving van het toezicht in het voorgenomen wetsvoorstel?
II Antwoord/reactie van de Staatssecretaris
VVD
De leden van de VVD-fractie danken de Staatssecretaris voor het toesturen van de verzamelbrief
moties en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs en hebben daar de volgende
vragen over. Deze leden lezen dat vrijwel alle leerplichtambtenaren een stijging zien
in hun regio voor een vrijstelling op grond van richtingsbezwaren. Zijn hier exacte
cijfers van bekend? Daarnaast lezen zij dat ouders ook bezwaren hebben tegen het onderwijs
als zodanig. Welke bezwaren worden daar precies mee bedoeld?
Het aantal beroepen op vrijstelling vanwege richtingsbezwaren is opgenomen in de Rapportage
leerplichtwet7. Deze rapportage is op 10 mei 2024 met de brief «Passend Onderwijs: blijven bouwen
aan de basis»8 gedeeld met uw Kamer. Hierin wordt een landelijke stijging van het aantal vrijstellingen
in de afgelopen jaren zichtbaar. Per gemeente is vanwege vergelijkbaarheid en privacy
technische redenen met percentages aangegeven welk gedeelte van de kinderen in de
leerplichtige leeftijd gebruik maakt van een vrijstelling.
Ouders kunnen alleen een beroep doen op de vrijstelling vanwege richtingsbezwaren
op basis van een concreet en zwaarwegend bezwaar tegen de richting van de scholen
in de omgeving, waarbij zij ook aangeven welke welbepaalde geloofsovertuiging of levensbeschouwing
zij aanhangen of belijden. Uit bepaalde levensovertuigingen zijn er bezwaren tegen
de richting van het onderwijs van scholen in de omgeving die dicht aanliggen tegen
de onderwijspraktijk. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om hoe deze ouders aankijken tegen
de relatie tussen leraar en leerling. Hier raken de bezwaren tegen de richting aan
de bezwaren tegen schoolonderwijs als zodanig.
De leden van de VVD-fractie vragen eveneens hoeveel scholen in aanmerking zouden komen
voor een samenwerkingsschool. Daarnaast vragen zij in hoeverre scholen bekend zijn
met de samenwerkingsscholen. Scholen kunnen er namelijk ook voor kiezen een aanvraag
te doen bij het ministerie om een kleine school te laten bestaan. Tenslotte vragen
voornoemde leden of scholen die een aanvraag doen bij het ministerie om een kleine
school te mogen blijven, worden ingelicht over de mogelijkheid van de samenwerkingsscholen
Een samenwerkingsschool kan tot stand komen als daardoor de continuïteit van het openbaar
of het bijzonder onderwijs gehandhaafd kan blijven. Die continuïteit wordt bedreigd
indien een school onder de opheffingsnorm zit of dreigt te komen. In 2024 zaten 509
basisscholen onder de opheffingsnorm. In theorie zouden al deze scholen een samenwerkingsschool
kunnen vormen met een andere school (bijzonder in combinatie met openbaar onderwijs).
In de praktijk zien we dat samenwerkingsscholen alleen tot stand komen wanneer openbaar
onderwijs of een richting binnen het bijzonder onderwijs dreigt te verdwijnen. Het
is niet bekend hoeveel scholen weten van de mogelijkheid om een samenwerkingsschool
te vormen. Wel weten profielorganisaties, zoals Verus en VOS/ABB, van het bestaan
deze mogelijkheid. Scholen die met opheffing worden bedreigd laten zich vaak adviseren
en ondersteunen door profielorganisaties. Op de site van de Rijksoverheid worden scholen
geïnformeerd over de mogelijkheden als opheffing dreigt, zoals een fusie of de vorming
van een samenwerkingsschool. Mijn ministerie zal bekijken of de mogelijkheid om een
samenwerkingsschool te vormen beter onder de aandacht kan worden gebracht bij scholen
die onder de opheffingsnorm vallen.
NSC
De leden van de NSC-fractie staan niet onwelwillend tegenover digitalisering in het
funderend onderwijs en zien dat dit ook zeker positieve effecten kan hebben. Innovaties
op het gebied van beveiliging en procesoptimalisatie worden van harte onderschreven.
Deze leden stellen echter wel vragen over het groeiende gebruik van digitale leermiddelen.
Dit moet immers niet nog meer ten koste gaan van bijvoorbeeld de lees- en schrijfvaardigheid.
Hoe kijkt de Staatssecretaris naar de relatie tussen de grote groei in het gebruik
van digitale leermiddelen en de achteruitgang van de basisvaardigheden?
De achteruitgang van basisvaardigheden kent veel verschillende mogelijke oorzaken,
zoals het toenemende aantal taken voor scholen, het tekort aan leraren en schoolleiders
en een verouderd en overladen curriculum. Bredere maatschappelijke trends zoals niet-educatieve
schermtijd dragen hier eveneens aan bij.
Om het tij te keren zet het Ministerie van OCW volop in op ondersteuning van scholen
bij een effectieve inzet van leermiddelen om de basisvaardigheden van leerlingen te
verbeteren. Via het Masterplan Basisvaardigheden en het Groeifondsprogramma Impuls
Open Leermateriaal, onderzoekt het Ministerie van OCW welke leermiddelen – zowel digitaal
als papier – effectief zijn voor specifieke lesdoelen en leerlingen. Deze inzichten
worden gebruikt om een kwaliteitskader voor leermiddelen op te stellen.
Digitale media spelen hierbij een belangrijke rol, omdat ze kansen bieden om verhalen
op nieuwe, interactieve manieren te presenteren en kinderen beter te ondersteunen
bij het lezen. Het Groeifondsprogramma Nationaal Onderwijslab AI onderzoekt momenteel
de mogelijkheden hiervoor. Tegelijkertijd worden maatregelen getroffen om te voorkomen
dat kinderen enkel korte, oppervlakkige teksten online lezen, wat ten koste kan gaan
van «diep» lezen. Het nieuwe curriculum verplicht scholen daarom om rijke, kwalitatief
hoogstaande teksten aan te bieden, zoals originele artikelen uit kranten, tijdschriften
en passages uit literatuur. Om een sociale en geconcentreerde leeromgeving te bevorderen
heb ik met een brede vertegenwoordiging uit het onderwijs afgesproken dat niet-educatief
gebruik van mobiele telefoons en andere persoonlijke devices niet langer is toegestaan
in de klas. Deze afspraak werpt nu al zijn vruchten af. Docenten en leerlingen voelen
zich veiliger, werken geconcentreerder en zijn socialer blijkt uit landelijk onderzoek.
De leden van de NSC-fractie vinden het opvallend dat de Staatssecretaris geen uitspraken
kan doen over het totaal aantal leerlingen dat in Nederland op een wachtlijst staat
en vragen hier een duidelijk beeld van te schetsen. Deze leden merken op dat de periode
2024–2027 behoorlijk lang is om de monitor in te voeren. Kan de Staatssecretaris aangeven
of er eerder al resultaten gedeeld kunnen worden? Wat wil de Staatssecretaris op de
korte termijn doen om de groeiende wachtlijsten aan te pakken?
Zoals ik u in de verzamelbrief van juni j.l. schreef kan ik om twee redenen helaas
geen uitspraken doen over het totaal aantal leerlingen dat in Nederland op een wachtlijst
staat voor gespecialiseerd onderwijs. Op dit moment wordt er niet centraal geregistreerd
hoeveel leerlingen er op een wachtlijst staan. Daarom is deze monitor, uitgevoerd
door Oberon, gestart. Maar ook deze monitor biedt geen volledig inzicht. De eerste
reden daarvoor is dat leerlingen soms bij meerdere scholen tegelijkertijd worden aangemeld.
Dat betekent dus ook dat ze op meerdere wachtlijsten kunnen staan en dat geeft een
vertekend beeld van het totaal. Daarnaast vullen (nog) niet alle scholen de vragenlijst
van Oberon in. Ik verwacht bij de volgende meting in het najaar reactie van meer scholen.
Dit omdat deze peiling, eerder dan vorige keer, aangekondigd is bij de scholen.
Ik heb uw Kamer via de brief over passend onderwijs in mei 2024 geïnformeerd over
de acties waarmee ik samen met het veld en de Ministeries SZW en VWS de komende periode
deze wachtlijsten aan wil pakken (Kamerstuk 31 497, nr. 490). Ik herhaal graag een aantal van de voorgenomen acties in het kort:
• Korte termijnoplossingen: verspreiden van goede voorbeelden om regulier en gespecialiseerd
onderwijs beter op elkaar aan te laten sluiten.
• Middellange termijnoplossingen: onderzoek naar het beter stroomlijnen van de aanmeldprocedure
en tlv-afgifte zodat scholen beter kunnen anticiperen op de instroom.
• Lange termijnoplossingen: er komt met de Ministeries SZW, OCW en VWS een geïntegreerd
plan van aanpak voor de druk op de keten kinderopvangonderwijs-zorg.
In het voorjaar van 2025, bij de volgende Kamerbrief over passend onderwijs, informeer
ik uw Kamer conform de motie Kwint/Van der Hul9 over de uitkomsten van de komende meting en de voortgang op de genoemde acties.
De leden van de NSC-fractie willen graag door de Staatssecretaris op de hoogte worden
gehouden over hoe de structurele middelen met afspraken, met het vervallen van de
SPUK10, vanaf 2025 worden uitgekeerd aan de provincie Fryslân. Deze leden lezen ook dat
niet alle leerlingen in Fryslân de kans krijgen het Fries te leren door het lerarentekort.
Is dit de enige oorzaak of zijn er nog andere belangrijke oorzaken te noemen? Zo ja,
welke?
Het kabinet heeft besloten in principe specifieke uitkeringen over te hevelen naar
het gemeente- en provinciefonds. In het Hoofdlijnenakkoord (bijlage bij Kamerstuk
36 471, nr. 37) is namelijk aangegeven dat specifieke uitkeringen gemeenten en provincies beperkt
in hun autonomie en strikte eisen en zware controlelasten met zich mee brengen. Met
de middelen uit de Decentrale Uitkering (DU) kan de provincie Friesland invulling
geven aan de afspraken in de Bestjoersôfspraak Fryske taal en kultuer (BFTK), maar
de DU is in zichzelf bestedingsvrij. Hierover wordt nog overleg gevoerd met de betrokken
ministeries (BZK en Financiën). De redenen waarom niet alle leerlingen in Fryslân
de mogelijkheid krijgen om Fries te leren variëren van onderwijskundige redenen tot
moeilijkheden bij het vinden van voldoende bevoegde leraren Fries. Dankzij de inzet
van de provincie van de afgelopen jaren, gesteund door de departementen OCW en BZK,
zien we dat steeds minder, en dat is een goede ontwikkeling gezien de status van het
Fries als tweede rijkstaal. Tegelijkertijd is er inderdaad ook in Fryslân sprake van
een lerarentekort. In de BFTK zijn dan ook maatregelen opgenomen om dit aan te pakken,
zodat alle leerlingen in het Friese taalgebied de kans krijgen de taal te leren.
De leden van de NSC-fractie merken op dat de Staatssecretaris summier beschrijft dat
persoonlijke hulp erg belangrijk is en dat die hulp in de meeste gevallen goed toegankelijk
is. Deze leden vinden dat deze hulp niet op het bordje van de leraar/docent moet komen
wanneer dit verder gaat dan een gesprekje met docent of mentor en dat er voldoende
middelen en mogelijkheden beschikbaar moeten zijn voor preventieve jeugdhulp. Kan
de Staatssecretaris concrete informatie en cijfers overleggen over die mogelijkheden
om in gesprek te gaan in zowel het funderend onderwijs, als het vo11 en het mbo12?
Leraren en docenten hebben een belangrijke signaleringsfunctie, maar ik ben het er
volledig mee eens dat dergelijke zorgtaken niet op hun bordje thuishoren. Daarom zorgen
scholen en onderwijsinstellingen er in veel gevallen voor dat er bijvoorbeeld zorgprofessionals
op locatie werkzaam zijn. Zo hebben sommige scholen een psycholoog in dienst of er
is iemand van een jeugdhulpinstelling een dag per week aanwezig. Daar kunnen leerlingen
of studenten mee in gesprek gaan als dat nodig is. Hoe dat precies geregeld is, kan
per sector en per school of onderwijsinstelling verschillen. Dit omdat de invulling
zeer afhankelijk is van de schoolpopulatie en lokale context.
Daarnaast treedt naar verwachting per 1 augustus 2026 de wettelijke verplichting in
om in het funderend onderwijs een interne (en externe) vertrouwenspersoon aan te stellen.
Daarbij wordt ook de positie van de vertrouwenspersoon versterkt door eisen vast te
leggen ten aanzien van diens taken. Er moet bijvoorbeeld voldoende tijd beschikbaar
worden gesteld voor de uitvoering van die taken en er komen eisen aan de deskundigheid
van de vertrouwenspersoon.
De leden van de NSC-fractie lezen dat er veel gedoe is rondom het invoeren van de
urennorm lichamelijke opvoeding en vragen of, met de informatie die de Staatssecretaris
inmiddels heeft en de signalen die er vanuit het veld komen, het niet verstandiger
is af te zien van een verplichte urennorm bewegingsonderwijs. Hoe kijkt de Staatssecretaris
hier tegenaan?
Het vak lichamelijke opvoeding is het enige schoolvak in het voortgezet onderwijs
(vo) waarvoor een wettelijke urennorm bestaat. De signalen uit het veld gaan vooral
over de onduidelijke formulering van deze norm: het uitgangspunt is momenteel dat
vo-scholen het aantal uur van vóór 2005 moeten aanhouden om de kerndoelen te kunnen
behalen. Hier staat echter geen concrete urennorm bij. Dat geeft in de praktijk verwarring,
omdat scholen niet altijd weten hoeveel uren lichamelijke opvoeding zij moeten aanbieden.
Om scholen te helpen is het dus van belang om de urennorm voor het voortgezet onderwijs
alsnog te concretiseren, zodat het glashelder is waar scholen aan moeten voldoen.
Dit is ook conform het amendement Hamer-Mosterd.13 Daarom blijft het de intentie om een concreet aantal uren op te nemen in de Wet Voortgezet
Onderwijs (WVO), net als dit onlangs is gebeurd in de Wet Primair Onderwijs (WPO).
De verduidelijking van de urennorm in het voortgezet onderwijs heeft geen gevolgen
voor het primair onderwijs.
D66
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de verzamelbrief
van de Staatssecretaris met betrekking tot de uitvoering van enkele moties en toezeggingen.
De leden van de D66-fractie zijn in het bijzonder geïnteresseerd in de uitvoering
van de motie van het lid Hagen, waarin wordt gevraagd naar meer kwalitatief onderzoek
ten aanzien van kinderen die op verzoek van hun ouders worden vrijgesteld van de leerplicht
vanwege richtingsbezwaren. Deze leden maken zich grote zorgen om de verdriedubbeling
van vrijstellingen op basis van richtingsbezwaren. In de motie wordt gesproken over
de noodzaak van kwalitatief onderzoek naar de specifieke beweegredenen van ouders,
om hun kind vrij te stellen van de leerplicht. Daarnaast wordt verzocht om te bezien
of uit dit onderzoek lessen kunnen worden getrokken voor leerplichtambtenaren en scholen.
Deze leden vragen of de Staatssecretaris bereid is om meer informatie te delen vanuit
het op 23 mei 2024 gehouden rondetafelgesprek over thuiszitters en thuisonderwijs
en of de Staatssecretaris voornemens is om verder onderzoek te doen naar de exacte
beweegredenen van ouders en daarbij ook ouders en kinderen te spreken, gezien uit
het rondetafelgesprek is gebleken dat leerplichtambtenaren niet of slechts moeizaam
contact krijgen met de ouders. Daarbij lezen deze leden geen lessen die kunnen worden
getrokken voor leerplichtambtenaren en scholen, zijn deze er wel, zo vragen deze leden.
En indien deze lessen niet getrokken kunnen worden op basis van het rondetafelgesprek,
is het dan niet wenselijk om verder verdiepend onderzoek te doen waarbij onder andere
ook met ouders en kinderen wordt gesproken, zo vragen zij. Tot slot vragen deze leden
of de Staatssecretaris de zorgen deelt die leven onder leerplichtambtenaren over kinderen
die vrijgesteld zijn van de leerplicht wegens richtingsbezwaren en wat zij hieraan
gaat doen.
Ik deel de zorgen van de D66-fractie en van de leerplichtambtenaren over de snelle
stijging van het aantal leerlingen met een vrijstelling vanwege richtingsbezwaren.
Om die reden werken we ook aan maatregelen op dit gebied, waarmee we de gesignaleerde
problemen kunnen aanpakken. Ik wil met de maatregelen garanderen dat deze kinderen
in ieder geval enig onderwijs van een zekere kwaliteit wordt geboden. Dit in het belang
van hun ontwikkeling en binding met de samenleving. Over de beoogde maatregelen zal
ik uw Kamer later dit jaar nader informeren.
In het kader van de motie van het lid Hagen (D66) zijn in maart vanuit mijn ministerie
gesprekken gevoerd met leerplichtambtenaren over deze groep. De belangrijkste opbrengsten
van de gesprekken met leerplichtambtenaren zijn met uw Kamer gedeeld in de verzamelbrief.
De belangrijkste les uit deze gesprekken was dat regelgeving en toezicht dringend
gewenst is, omdat deze groep op dit moment niet in beeld is. Het rondetafelgesprek
van 23 mei jl. waar u ook naar verwijst, was een gesprek van uw Vaste Kamercommissie
over thuiszitters en thuisonderwijs. Nader onderzoek onder de groep ouders die beroep
doet op een vrijstelling ligt moeilijk, omdat de ouders niet landelijk geregistreerd
worden en dus niet als zodanig te benaderen zijn. Met de thuisonderwijsorganisaties
is regelmatig contact. Zij vertegenwoordigen een belangrijk gedeelte van de doelgroep,
maar kunnen ook niet alle ouders die beroep doen op een vrijstelling tot hun achterban
rekenen. Bij de uitwerking van maatregelen worden zowel de ouders, via de thuisonderwijsorganisaties,
als de leerplichtambtenaren betrokken. In het geval van een internetconsultatie bij
wetgeving krijgt vervolgens iedereen de mogelijkheid een zienswijze op het wetsvoorstel
kenbaar te maken.
BBB
De leden van de BBB-fractie hebben met betrekking tot de afronding van DPIA14 en DTIA15 op Google Workspace for Education en ChromeOS primair onderwijs beheerde Chromebooks
de volgende vraag. Kan nader worden toegelicht waarom het voor een cloudproduct als
Google Workspace for Education noodzakelijk is dat scholen en schoolbesturen zelf
een aantal nieuwe instellingen doorvoeren?
Niet alle scholen die gebruik maken van Google Workspace doen dat op dezelfde manier.
Het is daarom niet mogelijk om instellingen die voortvloeien uit de afspraken met
Google automatisch voor iedereen door te voeren. Wel is geprobeerd om het voor scholen
zo makkelijk mogelijk te maken. Voor onderwijsinstellingen met minderjarige leerlingen
is er een snelkoppeling voor de juiste privacy-instellingen beschikbaar. Dit is de
zogenoemde K-12 instelling (de Amerikaanse term voor school met leerlingen onder de
18 jaar). Veel van de handmatig uit te voeren instellingen worden door het inschakelen
van deze K-12 knop doorgevoerd. Het advies is dat instellingen in het mbo en hoger
onderwijs deze optie ook inschakelen. Verder moeten onderwijsinstellingen een licentie
aanschaffen. Voor scholen die gebruik maken van Chromebooks is er een privacyvriendelijke
versie (de data processor mode) beschikbaar in ChromeOS (het besturingssysteem van
Chromebooks). Scholen dienen de Chromebook in beheer te nemen in Workspace for Education
en deze privacyvriendelijke modus te starten. SIVON en SURF, de ICT-coöperaties voor
respectievelijk het funderend en hoger onderwijs die onderhandelingen met Google uitgevoerd
hebben, hebben op hun websites meer informatie en technische handleidingen opgenomen
over hoe de aanpassingen in zijn werk gaan. Daar staat ook een duidelijke beschrijving
van welke onderwijsinstellingen zij moeten doorvoeren.
Over het eerste resultaat monitoronderzoek wachtlijsten in het gespecialiseerd onderwijs
hebben de leden van de BBB-fractie de vraag of de verzamelde gegevens gebruikt kunnen
worden voor een opzet van een centrale databank.
Dit lijkt me nu niet passend, omdat deze centrale databank geen betrouwbaar totaalbeeld
kan geven van het aantal leerlingen op een wachtlijst omdat leerlingen soms bij meerdere
scholen tegelijkertijd worden aangemeld en dus ook op meerdere wachtlijsten kunnen
staan. Via de jaarlijkse monitor zet ik wel in op een zo goed mogelijk beeld van de
ontwikkeling van de wachtlijsten.
Met betrekking tot de onaangekondigde bezoeken door de Inspectie van het Onderwijs
(hierna: inspectie) hebben de voornoemde leden de vraag met welke vertegenwoordigers
van het veld de inspectie gesprekken heeft gevoerd.
De inspectie heeft gesproken met leraren, schoolleiders, directeuren, intern begeleiders,
zorgcoördinatoren, bestuurders, beleidsadviseurs, opleidingsmanagers en de directeur
van Ouders & Onderwijs.
Ten aanzien van de eindevaluatie Samenwerkingsscholen vragen de leden van de BBB-fractie
waarom twee van de 14 samenwerkingsscholen inmiddels zijn gestopt. Hebben betrokkenen
van deze voormalige samenwerkingsscholen meegewerkt aan het onderzoek? Kan daarnaast
nader worden toegelicht hoe met de aanbevelingen van de onderzoekers aan de slag zal
worden gegaan?
Betrokkenen van één van de twee gestopte samenwerkingsscholen hebben meegewerkt aan
de wetsevaluatie. Deze school bevindt zich op Schiermonnikoog. Het bleek lastig een
bestuur te behouden. In overleg is vervolgens besloten het bestuur bij de gemeente
te beleggen en daarmee is de school officieel openbaar geworden. In de praktijk functioneert
de school nog als een samenwerkingsschool. Zo heeft de school nog steeds een identiteitscommissie
en heet de school nog steeds samenwerkingsschool. De aanbeveling om bij vormen van
een samenwerkingsschool meer uit te gaan van één nieuwe verbonden identiteit, in plaats
van het waarborgen van twee identiteiten, gaat mijn ministerie toepassen bij het contact
met scholen die interesse hebben in de vorming van een samenwerkingsschool. Een andere
aanbeveling is om alle scholen, ook die niet met opheffing worden bedreigd, de mogelijkheid
te geven om een samenwerkingsschool te vormen. Het Ministerie van OCW neemt deze aanbeveling
mee in het omvormen van de opheffingssystematiek in het basisonderwijs. Mijn ministerie
onderzoekt daarbinnen de mogelijkheid om een samenwerkingsschool te vormen al vóór
opheffing dreigt. Die mogelijkheid kan, zeker in dunbevolktere gebieden, een welkom
alternatief zijn om een kwalitatief goed onderwijs te kunnen borgen.
Tot slot merken de leden van de BBB-fractie met betrekking tot de motie van de leden
Van Zanten, Stoffer, Ceder, De Kort en Krul16 op dat zij uitkijken naar de verdere ontwikkeling van beleid rondom opheffingsnormen
en de toepassing van de kleinescholentoeslag, waarover de Kamer in het najaar wordt
geïnformeerd.
ChristenUnie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de verzamelbrief moties
en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs. Deze leden hebben hierover nog een
enkele vraag.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Staatssecretaris voornemens is een
wetsvoorstel uit te werken waarin minimale eisen aan het thuisonderwijs worden gesteld
en ook een vorm van toezicht zal worden georganiseerd. Deze leden merken op dat er
in diverse landen als Denemarken, Finland en de Belgische deelstaat Vlaanderen reeds
toezicht voor thuisonderwijs bestaat. Is de Staatssecretaris bereid om een vergelijkend
onderzoek uit te laten voeren naar hoe in andere Europese landen eisen worden gesteld
aan het thuisonderwijs en hoe het toezicht daar vorm krijgt, om daar lessen uit te
trekken voor de vormgeving van het toezicht in het voorgenomen wetsvoorstel?
Met het aangekondigde wetsvoorstel zal worden vastgelegd dat ouders die een beroep
doen op een vrijstelling vanwege richtingsbezwaren vervangend onderwijs moeten geven
dat voldoet aan bepaalde minimumnormen en daarnaast zal het toezicht op dit onderwijs
worden geregeld. Hierbij wordt vanzelfsprekend ook gekeken naar goede voorbeelden
uit het buitenland. Met de collega’s uit Vlaanderen is hierover bijvoorbeeld al contact.
Ook van andere landen leren we graag en zoeken we uitwisseling. Daarbij wil ik wel
voorkomen dat eventueel nader onderzoek leidt tot verdere vertraging van het wetstraject,
omdat het zicht op het onderwijs dat deze kinderen krijgen op dit moment ontbreekt
en we dat zicht wel graag snel willen kunnen krijgen in het belang van de betreffende
kinderen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier