Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 600 XXIII Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (XXIII) voor het jaar 2025
Nr. 6
                   VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
            
Vastgesteld 25 oktober 2024
De vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei, belast met het voorbereidend onderzoek
                  van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst
                  van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
               
De vragen zijn op 10 oktober 2024 voorgelegd aan de Minister van Klimaat en Groene
                  Groei. Bij brief van 24 oktober 2024 zijn ze door de Minister van Klimaat en Groene
                  Groei beantwoord.
               
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
                  het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
               
De voorzitter van de commissie, Thijssen
De griffier van de commissie, Nava
Vragen en antwoorden
               
1
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel belastinginkomsten de Nederlandse Staat (ongeveer)
                     is misgelopen doordat het hoofdkantoren van Shell en andere multinationals zijn verplaatst
                     naar het buitenland? Kunt u een inschatting maken van hoeveel euro aan verduurzamingsinvesteringen
                     Nederland hierdoor is misgelopen?
                  
Antwoord
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen
                     (AWR) kan het kabinet niet ingaan op individuele fiscale dossiers. In algemene zin
                     zijn multinationals belangrijke spelers in de internationale investeringsstromen van
                     en naar Nederland1 en locatie doet er in economische zin toe: nabijheid bevordert handel, controle,
                     kennisdeling en investeringen. Het valt niet te kwantificeren in welke mate het vertrek
                     van bepaalde hoofdkantoren directe invloed heeft op verduurzamingsinvesteringen in
                     Nederland.
                  
2
Kunt u een overzicht maken van de Europese wetgeving die in 2025 zal worden behandeld?
                     Kunt u per voorstel aangeven wat het belang voor Nederland hierbij is?
                  
Antwoord
De nieuwe Europese Commissie is nog niet formeel aangetreden, waardoor het niet duidelijk
                     is welke wetgevingsvoorstellen de Commissie in 2025 zal doen. Na haar aantreden zal
                     de nieuwe Commissie een werkprogramma publiceren met daarin alle voorgenomen (wetgevings)voorstellen.
                     Wel heeft de voorzitter van de Europese Commissie, Von der Leyen, haar politieke richtsnoeren
                     en de politieke agenda’s (mission letters) voor de 27 kandidaat Commissarissen gepubliceerd.
                     Hieruit blijkt onder andere dat de Commissie voornemens is in de eerste 100 dagen
                     de eerder aangekondigde Clean Industrial Deal (CID) mededeling te publiceren. De verwachting
                     is dat op deze overkoepelende mededeling onder de nieuwe Europese Commissie verschillende
                     wetgevingsvoorstellen zullen volgen. De CID is voor Nederland van belang omdat zij
                     naar verwachting zowel ingaat op de verduurzamingsagenda van de industrie als het
                     concurrentievermogen. In dit kader wordt in de eerste helft van 2025 een voorstel
                     voor een Industrial Decarbonisation Accelerator Act verwacht, die beoogt de vergunningverlening
                     van industriële projecten voor verduurzaming te versnellen.
                  
Tevens verwacht het kabinet een voorstel om de doelstelling van 90% netto emissiereductie
                  voor 2040 te verankeren in de EU-Klimaatwet. De Europese klimaatwet verplicht de EU
                  tot het stellen van een tussendoel voor 2040 op weg naar klimaatneutraliteit in 2050.
                  Bij ongewijzigd beleid in het huidige EU klimaatbeleid komen we al uit op 88% reductie.
                  Het belang van Nederland is dat een duidelijke tussenstap tussen 2030 en 2050 stabiliteit
                  en investeringszekerheid biedt voor bedrijven die investeren in de transitie. In lijn
                  met de motie Erkens betekent dat ook dat voldoende aandacht moet uitgaan naar de uitvoerbaarheid
                  van regelgeving, het versnellen van vergunningverleningen, oplossen van netcongestieproblemen,
                  harmonisatie van de methodologie van netwerktarieven ter bevordering van het gelijke
                  speelveld en kostendeling voor nieuwe energie-infrastructuur op zee met grensoverschrijdende
                  effecten.
               
Verder zal de Europese Commissie mogelijk eind 2025 een voorstel voorleggen voor de
                  herziening van het leveringszekerheidsraamwerk van de EU voor gas en elektriciteit.
                  Hieronder valt de herziening van de verordening gasleveringszekerheid. De Kamer is
                  eerder geïnformeerd over het Nederlandse non-paper ter beïnvloeding van de herziening
                  van deze verordening2. Tot slot is het een mogelijkheid dat al in 2025 nieuwe regelgeving op het gebied
                  van de CO2-infrastructuur wordt voorgesteld. Daarbij is het van belang dat de toekomstige regelgeving
                  voor CO2-transportinfrastructuur verdere ontwikkeling van reeds lopende projecten in Nederland
                  faciliteert.
               
Voor de lopende EU voorstellen van de Commissie verwijs ik u naar het meest recente
                  kwartaaloverzicht EU wetgeving (pm vindplaats). Begin 2025 ontvangt u de rapportage
                  over het derde en vierde kwartaal van 2024.
               
3
Hoe ontwikkelen de energiekosten in Nederland zich ten opzichte van andere landen,
                     bijvoorbeeld Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, België en Frankrijk?
                  
Antwoord
In vergelijking met ons omringende landen lagen energietarieven voor huishoudens tot
                     het uitbreken van de prijscrisis in 2022 op een vergelijkbaar niveau en vertoonden
                     ze een vergelijkbare ontwikkeling. Tijdens de prijscrisis reageerden de energietarieven
                     in deze vier landen elk op een andere manier op de marktontwikkelingen. Dit kan onder
                     andere liggen aan de energiemix van het land of aan de manier hoe energieleveranciers
                     in dat land hun energie inkochten. Nu de energiemarkten alweer gedurende een lange
                     termijn op een stabiel niveau liggen, bewegen de energietarieven voor huishoudens
                     weer naar elkaar toe. De ontwikkeling van de energierekening voor huishoudens wordt
                     doorlopend gevolgd.
                  
Afgelopen jaar is door E-bridge onderzocht hoe de elektriciteitskosten voor Nederlandse
                  industriële grootverbruikers zich verhouden tot die in buurlanden en hoe deze zich
                  naar verwachting ontwikkelen richting 20303. Hieruit blijkt dat de elektriciteitskosten flink uit de pas lopen met ons omringende
                  landen. De elektriciteitsrekening bevat 3 componenten: De elektriciteitsprijs, de
                  netkosten, en de belastingen en overige kosten. De verschillen met andere landen komen
                  met name door andere belastingen, de IKC-regeling en lagere netkosten dan wel kortingen
                  op de netkosten.
               
4
Hoeveel zijn de energiekosten van bedrijven in Nederland de afgelopen 5 jaar gestegen?
                     Waar ligt dit aan? Hoe verhoudt dit zich tot onze buurlanden?
                  
Antwoord
De Energierekening bevat drie componenten: de elektriciteitsprijs, de netkosten, en
                     de belastingen en overige kosten. Het is moeilijk om een eenduidig beeld te schetsen
                     voor bedrijven in Nederland omdat de kosten afhankelijk zijn van het type bedrijf.
                     In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de elektriciteitskosten voor bedrijven
                     in Nederland in de afgelopen vijf jaar zijn gestegen. Dit komt met name door de gestegen
                     inkoopprijzen voor elektriciteit; voor grote industriële afnemers door het vervallen
                     van kortingen zoals de indirecte kostencompensatie en de volumecorrectieregeling;
                     en door de gestegen netwerkkosten. De gestegen inkoopprijzen gelden ook voor buurlanden,
                     terwijl we zien dat de netwerkkosten uit de pas gaan lopen met buurlanden omdat genoemde
                     kortingen daar nog wel worden gehanteerd. Ook de stijging van de netwerkkosten doet
                     zich niet overal in gelijke mate voor vanwege verschillen tussen landen in de bekostiging
                     van het netwerk of historisch reeds zwaarder aangelegde elektriciteitsnetten bijv.
                     in landen met meer nucleaire energie of verschillen in de behoefte en/of het tempo
                     van de uitbouw van het netwerk. Hoeveel de totale elektriciteitskosten voor bedrijven
                     zijn gestegen hangt dus sterk af van de individuele situatie van een bedrijf. Zeker
                     voor bedrijven die voorheen profiteerden van de volumecorrectieregeling zijn de totale
                     elektriciteitskosten met tientallen procenten gestegen in de afgelopen vijf jaar.
                  
5
Tot welk jaar zal Nederland steenkool blijven gebruiken?
Antwoord
Vanaf 2030 zal het steenkoolgebruik in Nederland substantieel afnemen door de sluiting
                     van de kolencentrales. Naast de inzet voor het opwekken van elektriciteit wordt steenkool
                     door Tata Steel gebruikt voor de productie van staal. In het kader van de maatwerkafspraken
                     wordt momenteel met Tata Steel onderhandeld over verduurzaming en verschoning van
                     de productie. Het doel van de maatwerkafspraken is dat bedrijven zoals Tata Steel
                     in Nederland verduurzamen. Hiermee wordt voorkomen dat emissies naar elders op de
                     wereld verplaatsen («liever groen hier, dan grijs elders»). De inzet van de maatwerkafspraken
                     is dat Tata Steel overstapt van kolen op aardgas en waterstof. Vanaf het moment dat
                     Tata Steel de overstap maakt zal het steenkoolgebruik door Tata Steel ook afnemen
                     en uiteindelijk uitfaseren.
                  
6
Tot welk jaar zal steenkool in de Rotterdamse haven overgeslagen worden?
Antwoord
Op dit moment is dat aan de markt en bestaat er geen beleid om hier een einddatum
                     op te zetten. Dit zal in de praktijk dus afhangen van het moment dat in het achterland
                     de vraag naar steenkool verdwijnt. Na een eerdere flinke daling in overslag van 2015
                     t/m 2020 is er de laatste jaren vanwege de oorlog in Oekraïne een toename van kolenoverslag
                     in de Rotterdamse haven. Van alle kolen die Rotterdam binnenkomen blijft slechts ongeveer
                     10% in Nederland. De overige 90% gaat naar Duitsland, naar de Duitse staalindustrie
                     en elektriciteitscentrales. Havenbedrijf Rotterdam gaat in zijn prognoses wel uit
                     van een vermindering van de vraag naar kolen. Het tempo waarin dat gebeurt, wordt
                     in hoge mate bepaald door de ontwikkelingen in Duitsland en is afhankelijk van de
                     toename van de opwekking en import van hernieuwbare energie aldaar, de mogelijkheden
                     om deze op te slaan en het tempo waarmee gas en/of waterstof in de productie van staal
                     kunnen worden toegepast. Voor gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie mikt
                     Duitsland op een «Kohleausstieg» in 2038.
                  
7
Voor welk bedrag zijn de fossiele subsidies verminderd met deze begroting?
Antwoord
In de Miljoenennota 2024 en 2025 is een overzicht opgenomen van overheidsregelingen
                     die mogelijk een voordeel voor het gebruik van fossiele energiedragers opleveren.
                     De regelingen hiervan die op de KGG-begroting staan zijn de Subsidieregeling Indirecte Kostencompensatie ETS (IKC-ETS), de Investeringsaftrek t.b.v. opsporen en winning aardgas kleine velden Noordzee (mijnbouwheffing),
                        de Vulmaatregelen gasopslag, en de veilinginkomsten uit het EU-Emissiehandelssysteem. Onderstaand geef ik een toelichting op wat de begroting voor consequenties heeft
                     voor de verwachte inkomsten en uitgaven in deze regelingen.
                  
Met de Subsidieregeling Indirecte Kostencompensatie ETS (Hierna: IKC-regeling) wordt
                  compensatie verleend aan bedrijven die zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico als gevolg van elektriciteitsprijzen waarin de kosten voor de uitstoot
                  van broeikasgasemissies zijn doorberekend. Voor de IKC-regeling was voor uitbetaling
                  in 2024 over het jaar 2023 € 186 mln. gereserveerd. Een voorwaarde van de IKC is om
                  50% hiervan in CO2-reducerende maatregelen te investeren. In de 2025-begroting van KGG zijn nog geen
                  middelen gereserveerd voor de IKC-regeling in 2025. In het Regeerprogramma is aangegeven
                  om verlenging van de IKC-regeling tijdens de voorjaarsbesluitvorming te bezien.
               
De Investeringsaftrek voor opsporing en winning van aardgas op de Noordzee is bedoeld
                  om tijdens de energietransitie winning in kleine velden te stimuleren zodat leveringszekerheid
                  behouden blijft, ook met het wegvallen van het Groningenveld. Er – is niet op voorhand
                  bekend hoeveel aanvragen en uitgaven er zullen zijn, omdat dit afhankelijk is van
                  het niveau van nieuwe investeringen die door de olie- en gas operators gedaan zullen
                  worden. Een inschatting, die ook is weergegeven in het rapport Belastingen in Maatschappelijk Perspectief, Bouwstenen voor een beter en Eenvoudiger
                     Belastingstelsel (maart 2024), is dat deze investeringsaftrek in 2025 naar verwachting een bedrag
                  van € 3 mln zal bedragen. De investeringsaftrek geldt alleen voor mijnbouwondernemingen
                  die een winstaandeel verschuldigd zijn en ook niet voor de berekening van de vennootschapsbelasting
                  (vpb). Hiermee is in de regel de belastingdruk van deze bedrijven groter dan van andere
                  ondernemingen met een dergelijke investeringsaftrek. Er is voor deze regeling geen
                  geoormerkte reservering opgenomen in de KGG-begroting, omdat de investeringsaftrek
                  in mindering wordt gebracht op de afdracht die de bedrijven doen middels de mijnbouwheffingen.
                  Deze komen toe aan de algemene middelen.
               
Naast bovengenoemde regelingen is in de Miljoenennota 2024 toegelicht dat de Vulmaatregelen Gasopslag ook mogelijk een voordeel voor het gebruik van fossiele energiedragers kan opleveren.
                  De vulmaatregel – welke is bedoeld om de gasleveringszekerheid van Nederland en omringende
                  landen te waarborgen en samen met bondgenoten vast te kunnen houden aan strenge(re)
                  sancties tegen Rusland. – ook mogelijk een voordeel voor het gebruik van fossiele
                  energiedragers kan opleveren. Voor het vulseizoen 2025–2026 is op de KKG-begroting
                  € 233 mln. gereserveerd voor de taak die EBN heeft om de gasopslagen te vullen. Voor
                  het vulseizoen 2024–2025 was € 256,737 mln. gereserveerd. De maatregel heeft tot nu
                  toe netto niet tot kosten voor de rijksoverheid geleid.
               
Tot slot leidt de uitbreiding van het tweede Europese emissiehandelssysteem voor fossiele
                  brandstoffen (ETS2) – welke is bedoeld om CO2-emissiereductie te bevorderen in lijn met de Europese Klimaatwet – vanaf 2027 tot
                  een vermindering van fossiele voordelen omdat minder sectoren worden vrijgesteld van
                  het ETS2. Hierdoor stijgen de ETS-ontvangsten op de KGG-begroting tussen 2027 en 2029
                  met cumulatief ca. € 777 mln.
               
8
Hoeveel procent CO2-reductie wordt verwacht dat Nederland met het huidige (voorgenomen) beleid zal halen
                     in 2040?
                  
Antwoord
Er is geen raming beschikbaar van de emissies in 2040 op basis van het huidige beleid.
                     De Klimaat- en Energieverkenning van het PBL geeft enkel een kwalitatief beeld voor
                     2040. Het is moeilijk om een dergelijke raming te maken aangezien het Nederlandse
                     beleid grotendeels volgt uit het Europese beleid en de EU het Europese doel voor 2040
                     nog niet heeft vastgelegd en er ook nog geen volledig beeld bestaat van het Europese
                     beleid om dat doel te realiseren.
                  
9
Wanneer worden in 2025 de kernenergie-besluiten over de aanbesteding, ruimtelijke
                     locatie en het rijk-regio genomen? Welke afwegingen moeten hiervoor nog worden gemaakt?
                  
Antwoord
Volgend jaar zal het kabinet meerdere belangrijke besluiten moeten nemen voor het
                     nieuwbouwtraject voor de eerste twee kerncentrales. Het gaat hierbij om de locatie,
                     het Rijk-Regiopakket, de financiering en de aanbesteding.
                  
Wat betreft de locatie werkt het kabinet richting de ontwerp voorkeursbeslissing in
                  de projectprocedure. Zo snel mogelijk in 2025 wil het kabinet daartoe de concept-Notitie
                  Reikwijdte en Detailniveau (NRD) ter inzage te leggen. In de concept-NRD motiveert
                  het kabinet welke concrete locaties in het milieueffectonderzoek (planMER) zullen
                  worden onderzocht. In deze Integrale Effectenstudie en een Milieueffect Rapportage
                  (plan-MER) worden de verschillende locatiealternatieven onderzocht op onder andere
                  milieueffecten, kosten, techniek en omgeving. Op de ontwerp voorkeursbeslissing mag
                  vervolgens iedereen een zienswijze indienen en tevens wordt de Commissie voor de milieueffectrapportage
                  gevraagd advies te geven over de kwaliteit van het plan-MER. Afhankelijk van dit advies
                  en van de zienswijzen kan vervolgens een definitieve voorkeursbeslissing en dus locatiebesluit
                  worden genomen.
               
Het kabinet zal na de ontwerp voorkeursbeslissing samen met de betreffende regio zo
                  snel mogelijk tot een voorlopig Rijk-Regiopakket komen. Zoals aangegeven in de Kamerbrief
                  van 11 september jl.4 ben ik met de gemeente Borsele, de provincie Zeeland en de bewoners reeds in gesprek
                  hierover. Daarbij heeft het kabinet zijn eerste reactie op de voorwaarden die de gemeente
                  Borsele en provincie Zeeland hebben gesteld aan de komst van de twee kerncentrales
                  gedeeld. Om deze goede weg verder in te zetten, heb ik samen met de gemeente Borsele
                  en provincie Zeeland een intentieverklaring afgesloten waarin we afspraken hebben
                  gemaakt hoe we gezamenlijk toewerken naar een goed antwoord op de voorwaarden. Ik
                  ben ook zeer verheugd dat Raymond Knops namens de drie overheden het proces zal begeleiden
                  om te komen tot een Rijk-Regiopakket.
               
Voor de financiering en de rol van de overheid daarin is besluitvorming in 2025 voorzien.
                  Het kabinet zal daartoe binnen enkele weken de marktconsultatie en een kabinetsappreciatie
                  daarop met de Kamer delen. Daarbij zal het kabinet tevens ingaan op het vervolgproces
                  tot aan besluitvorming. Het kabinet onderzoekt verschillende financieringsstructuren.
                  Zoals eerder aangegeven aan de Kamer5, blijkt uit gesprekken met diverse private partijen, waaronder potentiële technologieleveranciers,
                  energiebedrijven en financiële instellingen, dat zij een deelname van de overheid
                  in de projectorganisatie (zowel in het vergunningstraject als in de bouwfase) verwachten.
                  Een stevig overheidsaandeel zou een belangrijk signaal zijn dat de overheid het project
                  van groot belang acht en bereid is om mede risico te dragen, wat kan bijdragen aan
                  het drukken van de financieringskosten door gebruik te maken van de sterke kredietwaardigheid
                  van de Nederlandse staat. Naast financieringskwesties spelen overigens, zoals eerder
                  aangegeven, ook publieke belangen een belangrijke rol in de keuze voor overheidsdeelname
                  bij de bouw van kerncentrales; de overheid moet immers zorgen voor de borging van
                  duurzaamheid en leveringszekerheid, wat niet alleen een financiële risico-rendement
                  afweging is.
               
De voorbereiding van het aanbestedingstraject zal in 2025 plaatsvinden. Een onafhankelijke
                  toets (third-party review) vindt nu plaats op de resultaten van de marktconsultatie en technische haalbaarheidsstudies,
                  en zal ook inzichten bieden ten aanzien van de opties in het uitwerken van het proces
                  voor de selectie van een technologie leverancier. Omdat deze verschillende beslissingen
                  sterk aan elkaar relateren zal te zijner tijd goed door het kabinet geborgd worden
                  dat ze ook in samenhang genomen worden. Daarnaast verwacht het kabinet dat de resultaten
                  van de third-party review nader inzicht zullen bieden in de verdere planning van het
                  nieuwbouwtraject.
               
10
Kunt u empirisch bewijs leveren dat absolute ontkoppeling van CO2 uitstoot op wereldwijde schaal kan worden bereikt tegen een achtergrond van aanhoudende
                     economische groei, en dat absolute ontkoppeling van koolstofemissies kan worden bereikt
                     in een tempo dat snel genoeg is om opwarming van de aarde met meer dan 1,5°C of 2°C
                     te voorkomen?
                  
Antwoord
Op wereldwijde schaal is er nog geen empirisch bewijs voor een absolute ontkoppeling
                     van CO2 uitstoot en economische groei omdat de mondiale emissies nog stijgen. Maar dat bewijs
                     voor ontkoppeling en groene groei is er wel op nationale/regionale schaal, zoals voor
                     Nederland en de EU. De Nederlandse economie is sinds 1990, per hoofd van de bevolking,
                     gecorrigeerd voor inflatie, met 66% gegroeid. In absolute termen, dus niet per capita,
                     is de economie sinds 1990 ongeveer verdubbeld in omvang. In dezelfde periode is de
                     uitstoot van broeikasgassen met ongeveer 35% gedaald. Binnen Nederland is er dus sprake
                     van absolute ontkoppeling en groene groei. Scenario’s van het IPCC en de IEA – waar
                     in alle gevallen wordt uitgegaan van blijvend economische groei – laten zien dat het
                     ook op mondiale schaal mogelijk is om tot een absolute ontkoppeling te komen en de
                     opwarming van de aarde tot 1,5°C of 2°C te beperken.
                  
11
Hoe wordt in de begroting rekening gehouden met de toegankelijkheid van duurzame mobiliteit,
                     zoals elektrisch vervoer en openbaar vervoer, voor mensen met een lager inkomen of
                     in minder stedelijke gebieden?
                  
Antwoord
In de begroting van KGG zijn geen specifieke maatregelen opgenomen die toezien op
                     elektrisch of openbaar vervoer, deze zijn onderdeel van de begroting van IenW. Duurzame
                     mobiliteit betekent reizen naar werk en privé op een schone, betaalbare en comfortabele
                     manier in elke regio en voor alle inkomensgroepen. De Kamer heeft via de motie-Bikker
                     vorig jaar ook 300 miljoen euro aan structurele extra middelen uitgetrokken om de
                     decentrale overheden te ondersteunen in het betaalbaar en bereikbaar houden van het
                     ov voor alle reizigers. In het hoofdlijnenakkoord is een afspraak gemaakt om de Brede
                     Doeluitkering Verkeer en Vervoer met 10% te verlagen. Samen met de vervoerregio’s
                     Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) en Vervoersregio Amsterdam (VRA), met IPO
                     en VNG, het Ministerie van IenW en het Ministerie van BZK wordt bezien welke effecten
                     deze afspraak heeft op het ov-voorzieningenniveau in deze twee vervoerregio’s. Bij
                     inrichting van (toekomstig) mobiliteitsbeleid zal het kabinet deze bredere afwegingen
                     rondom betaalbaarheid en verduurzaming blijven meewegen. Zo zet het kabinet in op
                     een eerlijke verdeling van lasten over elektrische auto’s en brandstofauto’s zodat
                     autorijden betaalbaar blijft en tegelijkertijd de elektrische auto in voldoende mate
                     wordt ondersteund om de afgesproken klimaat- en energiedoelen te halen en stikstofreductie
                     te realiseren. Het kabinet informeert de Kamer hierover komend voorjaar.
                  
12
Hoeveel middelen worden in de begroting gereserveerd voor sociale compensatiemaatregelen
                     voor huishoudens die negatief worden beïnvloed door klimaatmaatregelen, zoals CO2-belastingen of hogere energieprijzen?
                  
Antwoord
Het kabinet stelt rechtvaardigheid centraal bij (besluitvorming over) klimaatbeleid,
                     waarbij bijdrage en ondersteuning naar draagkracht als een van de principes wordt
                     aangenomen. Voor verschillende maatregelen wordt gekeken hoe middelen terecht kunnen
                     komen op de plek waar ze het hardst nodig zijn. Bijvoorbeeld via de lokale aanpak
                     isolatie. Een overzicht van klimaatmaatregelen vindt u in de beantwoording op vraag 14.
                  
Het effect van de hoogte van de energierekening op bestaanszekerheid wordt integraal
                  gewogen bij de koopkracht besluitvorming. Het kabinet heeft daarnaast voor de jaren
                  2025 en 2026 twee maal 60 miljoen euro gereserveerd voor een in te richten Energiefonds,
                  dat steun biedt aan huishoudens in energiearmoede. Binnen dit Energiefonds wordt nadrukkelijk
                  de koppeling met de verduurzaming van de gebouwde omgeving gezocht. Het Energiefonds
                  is onderdeel van het beleidsveld van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
                  Verduurzaming van de gebouwde omgeving heeft een belangrijke rol om de energierekening
                  betaalbaar te houden voor iedereen. Daarnaast verlaagt het kabinet de energiebelasting
                  op aardgas tot 170.000 m3. In de beantwoording op vraag 21 vindt u een overzicht van maatregelen die worden
                  genomen om de energierekening betaalbaar te houden voor iedereen.
               
13
Wat wordt gezien als de minimale noodzakelijke omvang van de begrotingsreserve duurzame
                     energie en klimaattransitie?
                  
Antwoord
De SDE-regelingen subsidiëren het verschil tussen kostprijs van opwek duurzame energieproductie/CO2-reductie en de marktprijs voor energie/CO2. De begrotingsreserve duurzame energie en klimaattransitie is ingesteld om te zorgen
                     dat onderuitputting in de SDE-regelingen, als gevolg van vertraagde realisatie van
                     projecten, beschikbaar blijft voor de energietransitie. Daarnaast is de reserve nodig
                     om eventuele tegenvallers als gevolg van dalende energieprijzen op te kunnen vangen.
                     Zeker nu de prijsrisicobuffer, bedoeld om tegenvallers als gevolg van energieprijsdalingen
                     op te kunnen vangen, in de SDE-middelen is verlaagd naar 10%. Wanneer tegenvallers
                     groter zijn dan waar in de prijsrisicobuffer rekening mee is gehouden, kunnen deze
                     met de begrotingsreserve duurzame energie worden opgevangen. De afgelopen jaren zijn
                     de energieprijzen zeer volatiel, waardoor kasuitgaven van de SDE-regelingen met miljarden
                     kunnen schommelen. Vanwege deze volatiliteit is het van belang dat de middelen in
                     de begrotingsreserve beschikbaar blijven om eventuele tegenvallers op te kunnen vangen.
                  
14
Welke maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de baten van klimaatmaatregelen
                     (bijv. subsidies voor verduurzaming van woningen) gelijkmatig verdeeld worden onder
                     alle sociaaleconomische groepen?
                  
Antwoord
Voor verschillende maatregelen wordt momenteel gekeken hoe middelen terecht kunnen
                     komen op de plek waar ze het hardst nodig zijn. Bijvoorbeeld via de lokale aanpak
                     isolatie, deze is erop gericht om juist in regio’s met hoog risico op energiearmoede
                     en lage energielabels in koopwoningen mensen te ondersteunen met het treffen van isolatiemaatregelen.
                     Daarnaast is er vorig jaar in het voorjaarspakket aangekondigd dat er via de collectieve
                     aanpak van kwetsbare dorpen en wijken extra geld beschikbaar is gekomen voor gemeenten
                     met een relatief hoog aandeel koopwoningen met lage labels en lage inkomens.
                  
15
Kunt u een overzicht geven per inkomenspercentiel waar de middelen uit deze begroting
                     terecht komen?
                  
Antwoord
Een overzicht van waar de middelen uit deze begroting terechtkomen per inkomenspercentiel
                     is niet eenvoudig te geven. Het kabinet zet er op in dat de energietransitie draagbaar
                     is voor iedereen. Zo heeft het kabinet tweemaal 60 miljoen vrijgemaakt voor 2025 en
                     2026 voor de oprichting van een Energiefonds. Daarmee wordt zowel inkomensondersteuning
                     als hulp bij verduurzaming van woningen beoogd voor kwetsbare huishoudens. Dit Energiefonds
                     is onderdeel van het beleidsveld van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
                     Verduurzaming van de gebouwde omgeving heeft een belangrijke rol om de energierekening
                     betaalbaar te houden voor iedereen. Daarnaast verlaagt het kabinet de energiebelasting
                     op aardgas tot 170.000 m3. In de beantwoording op vraag 21 vindt u een overzicht van maatregelen die worden
                     genomen om de energierekening betaalbaar te houden voor iedereen.
                  
16
Wanneer worden de (Small Modular Reactors-gelden (SMR-gelden) beschikbaar gesteld?
                     Welke voorwaarden worden hieraan verbonden?
                  
Antwoord
Bij de Voorjaarsbesluitvorming 2023 is een bedrag van € 65 miljoen gereserveerd voor
                     het SMR-programma, tot en met 2030. Bij de EZK-begrotingsbehandeling voor 2024 is
                     per amendement het uitgavenbedrag voor 2024 verhoogd naar € 10 miljoen en de resterende
                     beschikkingsruimte volledig toegekend. Deze middelen worden benut voor het opstellen,
                     uitwerken en uitvoeren van het SMR-programma (kst-32 645-123). Volgend uit het SMR programma zal in 2025 een nationale visie op SMR’s in Nederland
                     worden uitgewerkt en het merendeel van de middelen zal ingezet worden om deze visie
                     uit te rollen.
                  
Via aansluiting bij het Technologie Ontwikkelingsprogramma van het MMIP Kernenergie
                  wordt gekeken naar hoe uiteindelijk innovatie omtrent SMR’s kan worden gestimuleerd.
               
17
Wat is de verwachte broeikasgasreductie in 2030 op basis van de plannen uit deze begroting?
Antwoord
PBL raamt de reductie in de KEV 2024 op basis van het vastgestelde en voorgenomen
                     beleid, waarbij waar mogelijk het beleid uit het hoofdlijnenakkoord is meegenomen
                     op 44–52%, en inclusief het geagendeerde beleid op 45–52%.
                  
18
Hoe verhoudt de broeikasgasreductie in 2030 op basis van de plannen uit deze begroting
                     met de bevindingen van PBL uit de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2023 waarin
                     geconcludeerd werd dat de verwachte broeikasgasreductie in 2030 uitkomt op circa 46–57%?
                  
Antwoord
Waar in de KEV 2023 de raming op basis van het geagendeerde beleid uitkwam op 46–57%
                     reductie is dat in de KEV 2024 45–52%. Zowel in 2023 als in 2024 geeft PBL aan dat
                     om de bovenkant van de bandbreedte binnen bereik te brengen alles goed moet gaan in
                     de uitvoering. Er zijn verschillende redenen die volgens PBL dit verschil verklaren.
                     Zo hebben energieprijzen en marktontwikkelingen invloed op de ramingen en zijn er
                     belemmeringen die zorgen voor vertraging in de uitvoering zoals netcongestie. Tot
                     slot is een deel hiervan het effect van maatregelen die in het Hoofdlijnenakkoord
                     en het Regeerprogramma zijn teruggedraaid.
                  
19
Waar wordt bezuinigd ten opzichte van de vorige begroting en wat zijn de effecten
                     op CO2-reductie per bezuiniging?
                  
Antwoord
In het Hoofdlijnenakkoord (HLA) is afgesproken om Rijksbreed € 1 mld. structureel
                     te bezuinigen op subsidies. Het totaal van de taakstelling voor het voormalige EZK
                     loopt op tot € 174 mln. in 2029, waarvan € 129 mln. voor KGG. In tabel 3 op blz 20
                     van de KGG begroting 2025 is aangegeven hoe de subsidietaakstelling is ingevuld. Bij
                     Voorjaarsnota 2025 vindt mogelijk een heroverweging plaats van de invulling op basis
                     van dan actuele inzichten en prioriteiten.
                  
Daarnaast is in het HLA is afgesproken de prijsrisicobuffer in de raming voor de SDE
                  te verlagen naar 10%. De SDE middelen op de begroting van KGG worden daarom naar beneden
                  bijgesteld met € 1 mld. per jaar vanaf 2026.
               
Tenslotte is op de middelen voor waterstof en batterijen in totaal € 1,2 mld. bezuinigd
                  als onderdeel van de taakstellingen van kabinet-Schoof. Een deel hiervan zal lopen
                  via het Klimaatfonds en het deel via reeds overgehevelde middelen op de departementale
                  begroting(en). In tabel 5 op blz 23 van de KGG begroting 2025 is aangegeven hoe deze
                  taakstelling is ingevuld.
               
Naast deze bezuinigingen zijn er ook posten op de begroting waar juist sprake is van
                  een intensivering. Het is niet mogelijk om een inschatting te maken van het CO2-effect van de voorgenomen bezuinigingen per maatregel. Het PBL beoordeelt jaarlijks
                  in de KEV enkel het integrale effect van het beleid.
               
20
Hoeveel middelen worden in 2025 gereserveerd voor maatregelen om de sociale ongelijkheid
                     te verminderen in de context van de energietransitie, zoals energiearmoede?
                  
Antwoord
Het effect van de hoogte van de energierekening op bestaanszekerheid wordt integraal
                     gewogen bij de koopkracht besluitvorming. Het kabinet heeft daarnaast voor de jaren
                     2025 en 2026 twee maal 60 miljoen euro gereserveerd voor een in te richten Energiefonds,
                     dat steun biedt aan huishoudens in energiearmoede. Binnen dit Energiefonds wordt nadrukkelijk
                     de koppeling met de verduurzaming van de gebouwde omgeving gezocht. Het op te richten
                     Energiefonds is onderdeel van het beleidsveld van het Ministerie van Sociale Zaken
                     en Werkgelegenheid. Verduurzaming van de gebouwde omgeving heeft een belangrijke rol
                     om de energierekening betaalbaar te houden voor iedereen. Daarnaast verlaagt het kabinet
                     de energiebelasting op aardgas tot 170.000 m3. In de beantwoording op vraag 21 vindt u een overzicht van maatregelen die worden
                     genomen om de energierekening betaalbaar te houden voor iedereen.
                  
21
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de energietransitie in 2025 betaalbaar en toegankelijk
                     blijft voor alle inkomensgroepen?
                  
Antwoord
Het kabinet neemt diverse maatregelen om de energierekening voor alle huishoudens
                     betaalbaar te houden en de bestaanszekerheid voor huishoudens te vergroten. Zo wordt
                     de energiebelasting op aardgas tot 170.000 m3 verlaagd. Daarnaast heeft het Kabinet besloten om voor de jaren 2025 en 2026, twee
                     maal 60 miljoen euro te reserveren voor een in te richten Energiefonds. Dit fonds
                     wordt op dit moment verder uitgewerkt, en moet ten goede komen aan huishoudens in
                     energiearmoede. Hierbij wordt nadrukkelijk de koppeling met verduurzaming van de gebouwde
                     omgeving gezocht. Het Energiefonds valt onder het beleidsveld van het Ministerie van
                     Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
                  
De energetische kwaliteit van de woning speelt een sleutelrol in de hoogte van de
                  energierekening van een individueel huishouden. Vanuit het Ministerie van Volkshuisvesting
                  en Ruimtelijke Ordening worden verschillende maatregelen genomen die bijdragen aan
                  het verlagen van de energierekening door energiebesparing binnen, en verduurzaming
                  van, de woning. Om de verduurzaming van huurwoningen te stimuleren is in het Regeerprogramma
                  aangekondigd dat het kabinet de uitfasering van huurwoningen met EFG-labels doorzet.
                  Daarnaast worden in 2025 diverse regelingen aangepast. Per 1 april 2025 worden de
                  verschillende subsidies voor het aansluiten op een warmtenet gebundeld in een nieuwe
                  subsidie. Deze zal de subsidieregeling aardgasvrije huurwoningen (SAH), en ook delen
                  van de ISDE, DuMaVa en SVVE vervangen. De subsidie verduurzaming en onderhoud (SVOH)
                  voor particuliere verhuurders wordt aangepast per 1 januari 2025. De looptijd wordt
                  verlengd naar 1 januari 2030 en het aanvraagproces wordt vereenvoudigd om beter aan
                  te sluiten bij de doelgroep.
               
Ook in de koopsector is er beleid om verduurzaming voor iedereen toegankelijk te maken.
                  Zo continueert het Nationaal Warmtefonds in 2025 de rentekorting voor financiering
                  voor VvE’s en 0% rente voor woningeigenaren met een verzamelinkomen tot € 60.000.
                  Hiertoe is bij voorjaarsbesluitvorming 2024 € 212 mln. uit het Klimaatfonds toegevoegd
                  aan de begroting. Verder kan iedereen in Nederland een subsidie (ISDE) aanvragen tot
                  maximaal 30% van de kosten en zijn vrijwel alle gemeenten aan de slag om woningeigenaren
                  en Vve’s te helpen die extra hulp het hardste nodig hebben met middelen uit de lokale
                  aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma. Ten slotte ondersteunt het kabinet mensen
                  met advies en informatie, via onder andere Verbeterjehuis.nl.
               
22
Op welke manier wordt in de begroting rekening gehouden met de impact van stijgende
                     energieprijzen op huishoudens met lage inkomens?
                  
Antwoord
Op dit moment is er geen sprake van stijgende energieprijzen. De prijzen op de energiemarkt
                     zijn in de afgelopen tijd gestabiliseerd. Nadat de groothandelsprijs voor gas (TTF
                     Month ahead) in augustus 2022 bijna 300 euro per megawattuur bedroeg, ligt deze ondertussen
                     al geruime tijd tussen de 30 en 40 euro6. Wel liggen de energieprijzen nog op een hoger niveau dan voor de Russische invasie
                     in Oekraïne.
                  
Het kabinet neemt verschillende maatregelen om de energierekening voor alle huishoudens
                  betaalbaar te houden en de bestaanszekerheid voor huishoudens te vergroten. Er moet
                  zo veel mogelijk voorkomen worden dat een groep achterblijft die niet mee kan doen
                  en geconfronteerd wordt met toenemende energieprijzen. Het kabinet heeft verschillende
                  maatregelen genomen om de energierekening voor alle huishoudens betaalbaar te houden,
                  zoals benoemd in de beantwoording van vraag 21.
               
23
Welk deel van de begroting is specifiek gericht op het verbeteren van toegang tot
                     duurzame energiebronnen voor kwetsbare en achtergestelde gemeenschappen?
                  
Antwoord
Het Kabinet heeft geen specifieke middelen op de begroting voor Klimaat en Groene
                     Groei gereserveerd om de toegang te verbeteren tot duurzame energiebronnen voor kwetsbare
                     en achtergestelde gemeenschappen. Het kabinet werkt aan een betaalbare energierekening
                     voor iedereen, bijvoorbeeld door het verlagen van de energiebelasting en door alle
                     bewoners en verhuurders in staat te stellen om woningen te isoleren en verduurzamen
                     middels regelingen zoals de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen
                     (SVOH), de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE), en de Subsideregeling verduurzaming
                     voor verenigingen van eigenaars (SVVE).
                  
Wel heeft het kabinet voor de jaren 2025 en 2026 twee maal 60 miljoen euro gereserveerd
                  voor een in te richten Energiefonds, dat steun biedt aan huishoudens in energiearmoede.
                  Binnen dit Energiefonds wordt nadrukkelijk de koppeling met de verduurzaming van de
                  gebouwde omgeving gezocht. Het Energiefonds is onderdeel van het beleidsveld van het
                  Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
               
24
Hoe wordt er in de begroting van 2025 rekening gehouden met de verschillen tussen
                     regio’s in Nederland, vooral in achtergestelde of economisch zwakkere gebieden, in
                     de uitvoering van klimaatbeleid?
                  
Antwoord
Bij de vorming van beleid is altijd sprake van een bredere belangenafweging waarbij
                     naast CO2-reductie ook andere belangen worden meegewogen. Bijvoorbeeld ten aanzien van rechtvaardigheid
                     en regionale effecten van beleid. Zo is er vorig jaar in het voorjaarspakket aangekondigd
                     dat er via de collectieve aanpak van kwetsbare dorpen en wijken extra geld beschikbaar
                     is gekomen voor gemeenten met een relatief hoog aandeel koopwoningen met lage labels
                     en lage inkomens. Ook is in het kader van Nij Begun dit voorjaar een extra impuls
                     voor een isolatieaanpak aangekondigd voor woningeigenaren in Groningen en Noord Drenthe.
                  
25
In welk jaar verwacht u de eerste Small Modular Reactor (SMR) in Nederland operationeel
                     kan zijn? Op basis van welke onderzoeken doet u deze verwachting?
                  
Antwoord
Momenteel lijkt realisatie van een SMR tegen 2040 mogelijk.
Dit wordt gebaseerd op de volgende overwegingen;
1. Een marktanalyse, uitgevoerd door NRG (begin 2023), schat de minimale doorlooptijd
                           voor vergunningverlening en bouw van een SMR in op circa zeven jaar, mits deze is
                           gebaseerd op conventionele technieken en het een ontwerp betreft dat al eens is gebouwd.
                        
2. Publicaties van de IAEA en OECD-NEA7, die op dit moment laten zien dat de inzet van first-of-a-kind SMR’s gebaseerd op
                           conventionele technologieën realistisch kan zijn eind jaren ’20 of in de eerste helft
                           van de jaren ’30, worden hierbij nauw gevolgd.
                        
In de praktijk blijkt dat bij kansrijke en vergevorderde first-of-a-kind projecten
                     de tijdlijn vaak uitloopt of de projecten uiteindelijk zelfs worden afgeblazen (bijv.
                     Carbon Free Power Project, in Idaho). Leren van lessen uit het buitenland voorkomt
                     first-of-a-kind problematiek als deze in Nederland. Op basis van deze verwachtingen
                     lijkt de realisatie van SMR’s tegen 2040 in Nederland mogelijk. Indien de lessen uit
                     first-of-a-kind problematiek niet worden afgewacht en de realisatie van een SMR eerder
                     wordt gestart in Nederland zullen naar verwachting de risico’s (veel) groter zijn
                     en zal een grotere rol en financiële bijdrage vanuit de overheid nodig zijn. De verwachting
                     over wanneer een SMR in Nederland gebouwd kan zijn, kan uiteraard worden bijgesteld
                     bij nieuwe inzichten. Internationale (markt)ontwikkelingen worden met grote interesse
                     gevolgd.
                  
26
Wat is de definitie van groene groei?
27
Wat is de definitie van grijze krimp?
Antwoord 26 en 27
Groene groei is het samenbrengen van verduurzaming én concurrentiekracht. We hebben
                     in Nederland al gezien dat dit kan. De Nederlandse economie is blijven groeien terwijl
                     er belangrijke stappen zijn gezet in de verduurzaming van de economie en de CO2-uitstoot daalde. In meer detail: de Nederlandse economie is sinds 1990, per hoofd
                     van de bevolking, gecorrigeerd voor inflatie, met 66% gegroeid. In absolute termen,
                     dus niet per capita, is de economie sinds 1990 ongeveer verdubbeld in omvang. In dezelfde
                     periode is de uitstoot van broeikasgassen met ongeveer 35% gedaald en zijn er belangrijke
                     stappen gezet in de verduurzaming van de economie. Door de bestaande economie en industrie
                     om te bouwen naar een groene economie, maar ook door nieuwe en groene industrie op
                     te bouwen, zorgen we voor de afbouw van fossiel. Aanpassen aan klimaatverandering
                     én duurzame economische groei kunnen dus samen gaan. Groene groei maakt het mogelijk
                     om onze welvaart – en alles wat daarbij hoort aan publieke voorzieningen – ook voor
                     de langere termijn in stand te houden. Ik kijk met een optimistische blik naar wat
                     klimaatbeleid ons land kan brengen. Door nieuwe technologieën en nieuwe toepassingen
                     tegen klimaatverandering te stimuleren, bouwen we een schoon en welvarender land voor
                     deze en volgende generaties.
                  
28
Wat is de inhoudelijke argumentatie om de Routekaart Energieopslag niet om te zetten
                     in een Programma?
                  
Antwoord
Een Nationaal Programma Energieopslag is niet nodig om de acties uit de Routekaart
                     Energieopslag te bereiken. In de Routekaart Energieopslag staan voor alle acties actiehouders
                     en deadlines genoteerd.
                  
29
Op welke wijze worden systeemkosten meegewogen in de vormgeving van energiebeleid,
                     -subsidies en -investeringen?
                  
30
Bent u voornemens om systeemkosten een expliciete plaats te geven in de afwegingen
                     bij de vormgeving van energiebeleid, -subsidies en investeringen?
                  
Antwoord 29 en 30
Systeemkosten vormen een van de belangrijke weegfactoren bij de keuzes die het kabinet
                     maakt in het energie en klimaatbeleid. In het NPE heeft het kabinet de ontwikkeling
                     naar het toekomstige energiesysteem uiteengezet en daarbij aangegeven dat het energiesysteem
                     nu en in de toekomst duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar dient te zijn. Bij betaalbaarheid
                     gaat het om draaglijke prijzen voor gebruikers en zo laag mogelijke maatschappelijke
                     kosten voor de samenleving als geheel (lage systeemkosten). Het kabinet houdt oog
                     voor systeemkosten door zich bij overkoepelende beleidsplannen mede te baseren op
                     studies die ingaan op de nationale kosten van verschillende alternatieven en daarbij
                     systeemonderdelen in de breedte meenemen, zoals de Trajectverkenning Klimaatneutraal
                     Nederland van PBL en de scenario’s voor een klimaatneutraal energiesysteem van TNO.
                     Ik ben in gesprek met kennispartners hoe we zorg kunnen dragen voor een bredere kennisbasis
                     rond investeringen, kosten en verdeling gedurende de transitie ten behoeve van beleidskeuzes
                     in de transitie.
                  
31
Wat wordt er concreet gedaan om de kennis van kernenergie in Nederland verder uit
                     te bouwen?
                  
Antwoord
Om in Nederland nucleaire kennis en vaardigheden verder uit te bouwen wordt er gewerkt
                     aan de uitvoering van het Meerjarig Missiegedreven Innovatie Programma (MMIP) Kernenergie.
                     In dit MMIP, dat eind 2023 is gepresenteerd aan de Tweede Kamer, wordt de nucleaire
                     kennisbasis verder uitgebouwd door middel van onderzoeksprogramma’s aan de hand van
                     acht thema’s en wordt innovatie door middel van het Technologie Ontwikkelingsprogramma
                     gestimuleerd. Een integrale Human Capital Agenda (HCA) is ook een onderdeel van het
                     MMIP en richt zich op de versterking van het onderwijs op alle niveaus om voldoende
                     gekwalificeerd personeel op te leiden en aan te trekken.
                  
Een onderdeel van de HCA is de financiering van drie leerstoelen en zes promovendi
                  aan de TU Delft om het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek verder te versterken.
                  Dit najaar zal het kabinet de benodigde middelen richting de TU Delft beschikken.
                  Op hbo-niveau wordt met de Hogeschool Zeeland en de Nuclear Academy samengewerkt aan
                  een minor die begin 2025 zal starten. Op mbo-niveau heeft Scalda (mbo-instelling in
                  Zeeland) samen met de Nuclear Academy een keuzedeel nucleaire technologie opgezet
                  dat afgelopen september is gestart.
               
Tegelijkertijd worden op dit moment in dit kader twee inventarisatiestudies uitgevoerd
                  om inzichtelijk te krijgen waar we de komende jaren precies op moeten inzetten. De
                  eerste inventarisatiestudie is gericht op het in kaart brengen van vraag en aanbod
                  naar human capital met het oog op de bouw van de nieuwe kerncentrales in Nederland.
                  Met de uitkomsten van deze inventarisatiestudie vullen we met de sector en onderwijs-
                  en kennisinstellingen de Human Capital Agenda van het MMIP nader in met concrete acties
                  om zo het onderwijs op alle niveaus verder te versterken. De tweede inventarisatiestudie
                  is gericht op het in kaart brengen van de belangrijke kennis- en innovatievragen rondom
                  het thema kernenergie. Deze inventarisatiestudie onderzoekt door middel van gesprekken
                  met de sector de kennis- en innovatievragen van bedrijven, kennis- en onderwijsinstellingen
                  en de overheid. Met de uitkomsten van deze inventarisatiestudie worden verschillende
                  onderzoeksprogramma’s en het technologie ontwikkelingsprogramma uit het MMIP ingevuld
                  (eerste ronde voorstellen in 2025). Eind van het jaar zal het kabinet ook een brief
                  sturen aan de Kamer, waarin de uitkomsten van de studies worden meegenomen.
               
32
Hoe wordt er samengewerkt met Nederlandse bedrijven om hen te betrekken en mee te
                     laten profiteren van de bouw van de nieuwe kerncentrales? Hoe wordt dit meegenomen
                     in de aanbesteding en wordt dit ook als randvoorwaardelijk gesteld in de aanbesteding?
                  
Antwoord
Het kabinet vindt het belangrijk dat de Nederlandse industrie kan profiteren van de
                     komst van nieuwe kerncentrales. Daartoe onderzoekt het kabinet de komende tijd de
                     mogelijkheden en kansen voor de Nederlandse (maak)industrie tijdens verschillende
                     fases van het nieuwbouwproject en hoe dat in het selectieproces kan worden meegenomen.
                     Dit zal resulteren in een zogeheten lokalisatiestrategie. Deze lokalisatiestrategie
                     zal meegenomen worden in het aanbestedingstraject voor de nieuwe kerncentrales.
                  
Het bouwen van nieuwe kerncentrales is niet mogelijk zonder kennis, expertise en technologie
                  vanuit het buitenland. Het kabinet zoekt daarom naar een balans tussen wat we met
                  de Nederlandse (maak)industrie kunnen realiseren en welke kennis en kunde onvermijdelijk
                  uit het buitenland zal komen.
               
33
Kan er een duidelijke onderbouwing worden gegeven van de effecten van de 9,5 miljard
                     euro extra investering in kernenergie op de energieprijzen voor burgers en bedrijven?
                  
Antwoord
De energieprijzen voor burgers en bedrijven in de toekomst kennen van nature een mate
                     van onzekerheid, zeker op de termijn waarin verwacht wordt dat de beoogde kerncentrales
                     operationeel zijn. Een duidelijk effect op de energieprijs als gevolg van de extra
                     investering in kernenergie, of welke andere technologie dan ook, is dan ook niet te
                     geven. Naast de gekozen productietechnieken zijn de prijzen sterk afhankelijk van
                     de groei van de vraag naar energie, die op haar beurt gepaard gaat met aanzienlijke
                     onzekerheid.
                  
Er moet ook breder worden gekeken naar de rol van kernenergie in het energiesysteem,
                  in plaats van alleen naar de impact op de elektriciteitsprijzen. Kerncentrales kunnen
                  een constante en betrouwbare elektriciteitsvoorziening leveren. Dit is essentieel
                  voor de stabiliteit van het elektriciteitssysteem, met name in aanvulling op variabele
                  bronnen zoals wind- en zonne-energie. Daarnaast biedt kernenergie ook diversificatie
                  in het productieaanbod en kent het een andere toeleveringsketen, waardoor Nederland
                  minder afhankelijk wordt van individuele technologieën. Daarmee draagt het bij aan
                  het verbeteren van de leveringszekerheid en de strategische autonomie voor Nederland.
               
34
Hoe zijn de extra middelen voor kernenergie (9,5 miljard euro) opgebouwd? Wat is aan financiering nodig voor het langer openhouden van Borssele, voor
                     het bouwen van 2 kerncentrales, voor de bouw van twee extra kerncentrales?
                  
Antwoord
Met de ophoging van het perceel Kernenergie met € 9,5 miljard is er in totaal € 14,5
                     miljard beschikbaar voor het perceel Kernenergie in het Klimaatfonds. Circa € 400
                     miljoen hiervan is toegekend voor onderzoek en begeleiding, de opstart van de projectorganisatie,
                     technische haalbaarheidsstudies, het verstevigen van de nucleaire kennisinfrastructuur,
                     de SMR programma-aanpak en uitvoeringslasten.
                  
Voor de bedrijfsduurverlenging van de bestaande kerncentrale in Borssele is vooralsnog
                  € 12,8 miljoen uit het Klimaatfonds toegekend. Het grootste deel hiervan is bedoeld
                  voor de verouderingsonderzoeken.
               
De resterende middelen op het perceel Kernenergie zullen grotendeels nodig zijn voor
                  een investering in de nieuwbouw van kerncentrales.
               
In de technische haalbaarheidsstudies zijn EDF, KHNP en Westinghouse gevraagd te onderzoeken
                  of hun ontwerpen voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving, of ze op een terrein
                  binnen de locatie Borssele passen, wat de benodigde bouwtijden zijn en wat de mogelijke
                  kosten zijn.
               
Op dit moment kan het kabinet daarom geen inschatting geven van de kosten van de bouw
                  van twee kerncentrales. Wat de uiteindelijke kosten zullen zijn, zal ook afhangen
                  van de uitkomsten van de aanbesteding en de onderhandelingen met de techniekleveranciers.
               
Daarnaast verwacht het kabinet dat de resultaten van de technische haalbaarheidsstudies
                  ook een indicatie zullen geven van de mogelijkheid van schaaleffecten bij de bouw
                  van een derde en vierde kerncentrale. Het bouwen van meer reactoren achter elkaar
                  biedt mogelijk lagere ontwikkel- en bouwkosten per centrale. Op welke manier en voor
                  welk deel de overheid deelneemt is nog onderwerp van nader onderzoek en besluitvorming.
                  Dit kan mogelijk ook verschillen voor centrale 1 en 2 en centrale 3 en 4.
               
Het Klimaatfonds werkt met een reguliere cyclus. Ieder jaar zal bezien worden welke
                  voorstellen voor financiële dekking worden ingediend bij de fondsbeheerder (Minister
                  van KGG, die samen met de Minister van Financiën beslist over uitgaven uit het fonds).
               
35
Wat zijn de overwegingen om 2,7 miljard euro van het oorspronkelijke budget door te
                     schuiven naar 2031 t/m 2035?
                  
Antwoord
De schuif van budget naar latere jaren is gedaan om de oorspronkelijke middelen na
                     de ophoging met € 9,5 miljard in een realistischer kasritme op de begroting te zetten.
                     Tot dan toe liepen alle middelen t/m 2030, dit is geen realistische weergave van de
                     verwachte uitgaven voor kernenergie, omdat de bouwfase doorloopt tot na 2030. Zowel
                     de oorspronkelijke, als de huidige uitgavereeks voor kernenergie zijn indicatief en
                     staan op de Klimaatfondsbegroting.
                  
36
Hoe ziet u de bijdrage van kernenergie aan de energiemix in 2030, 2040 en 2050? Hoeveel
                     petajoule verwacht u in deze jaren te leveren met de inzet van kernenergie en hoeveel
                     CO2-reductie in Mton levert dit op?
                  
Antwoord
De huidige kerncentrale in Borssele blijft actief tot ten minste 2033, en mogelijk
                     nog langer als bedrijfsduurverlenging wordt gerealiseerd. De centrale in Borssele
                     zal naar verwachting jaarlijks zo’n 18 PJ aan elektriciteit leveren. Volgens de aannames
                     in het NPE zullen er tegen 2040 twee nieuwe grootschalige kerncentrales operationeel
                     zijn, samen met de bestaande centrale in Borssele, wat zal leiden tot een opwekking
                     jaarlijks van 101 PJ aan kernenergie.
                  
Voor 2050 is de aanname in het NPE dat de nucleaire capaciteit uitgebreid is tot circa 7
                  GW, door de bouw van vier nieuwe kerncentrales, mogelijk aangevuld met Small Modular
                  Reactors (SMR’s). Dit zou leiden tot een opwekking van 202 PJ aan kernenergie.
               
Vanaf 2035 zal naar verwachting de uitstoot van de elektriciteitssector naar nul zijn
                  afgenomen. In dat systeem kan kernenergie een betrouwbare basislast leveren, in aanvulling
                  op wind en zon. Er is dan geen sprake van CO2-reductie als gevolg van investeringen in kernenergie. De rol van kernenergie is dan
                  om een bijdrage te leveren aan een goed werkend energiesysteem in de toekomst.
               
37
Wat is het effect van de bezuinigingen op de DEI+ regeling, de MOOI regeling, de IPCEI
                     waterstof en de Green Deals op de mogelijkheid voor de industrie om te innoveren?
                  
Antwoord
De generieke taakstelling voor subsidies heeft gevolgen voor het beschikbare budget
                     voor de innovatieregelingen DEI+ en MOOI (pagina 20/21 begroting KGG). Deze regelingen
                     worden ingezet om innovaties aan te jagen die bijdragen aan verduurzaming van het
                     energiesysteem, industrie en gebouwde omgeving. Als gevolg van de taakstelling wordt
                     bijna 25% van het (oorspronkelijk) begrote budget bezuinigd over de periode 2025–2029.
                     Dit heeft als effect dat er minder innovatieprojecten ondersteund kunnen worden, wat
                     gevolgen kan hebben voor mogelijkheden voor de industrie om te innoveren en te verduurzamen.
                  
Het beperken van de subsidie voor innovatie heeft daarnaast effect op het vestigingsklimaat
                  voor innovatieve bedrijven. Het effect hiervan is echter niet te kwantificeren. De
                  DEI+ wordt volgend jaar tevens ingezet als instrument onder andere voor stimulering
                  van het produceren van biobrandstoffen en circulaire en biobased grondstoffen, met
                  middelen uit het Klimaatfonds. Daardoor komt er in de DEI+, ondanks deze taakstelling,
                  op bepaalde onderwerpen meer budgettaire ruimte in de komende jaren.
               
De bezuinigingen op de IPCEI waterstof en Green Deals hebben een kleinere omvang en
                  daarom minder effect op de mogelijkheid voor de industrie om te verduurzamen.
               
Bij Voorjaarsnota 2025 vindt mogelijk een heroverweging plaats van de invulling van
                  de taakstelling ná 2025 op basis van dan actuele inzichten en prioriteiten.
               
38
Kunt u aangeven welke uitgaven worden gedaan, zijn gereserveerd of voorzien zijn qua
                     bijdragen van Nederland aan de verschillende Important Projects of Common European
                     Interest (IPCEI’s)?
                  
Antwoord
De Nederlandse overheid neemt momenteel deel aan vier IPCEI-initiatieven. Nederland
                     heeft in totaal 1.921,4 miljoen euro budget gereserveerd voor Nederlandse deelname
                     in diverse Europese IPCEI projectinitiatieven.
                  
Het budget voor Nederlandse deelname in diverse Europese IPCEI projectinitiatieven
                     is:
                  
• 219,5 miljoen euro voor IPCEI Micro-elektronica en Communicatie Technologie (4 Nederlandse
                           projecten);
                        
• 71,2 miljoen euro voor IPCEI Cloudinfrastructuur en diensten (3 Nederlandse projecten);
• 31,2 miljoen euro voor IPCEI Med4Cure (3 Nederlandse projecten);
• 28,7 miljoen euro voor IPCEI Waterstof wave 1 (1 Nederlands project op waterstoftechnologie);
• 784 miljoen euro voor IPCEI wave 2 (8 Nederlandse projecten op waterstofproductie
                           door electrolyse);
                        
• 400 miljoen euro voor IPCEI wave 3 (1 Nederlands project op import en opslag);
• 200 miljoen euro voor IPCEI wave 4 (1 Nederlands project op waterstoftoepassingen
                           in mobiliteit en transport).
                        
39
Hoeveel geld gaat er accumulatief volgend jaar naar de verduurzaming van de industrie
                     (maatwerkafspraken, SDE++, VEKI, PIDI)? Kunt u een uitputtend overzicht geven van
                     welke subsidies en andere middelen er naar de verduurzaming van de industrie gaan?
                  
Antwoord
Onderstaand een overzicht van de beschikbare middelen voor verduurzaming van de industrie
                     en voor verduurzaming van het mkb op de KGG-begroting. De bovenste tabel bevat middelen
                     die specifiek voor verduurzaming van de industrie bestemd zijn. De middelen daarin
                     die afkomstig zijn uit het klimaatfonds zijn geduid met (KF) achter de naam van de
                     regeling. De onderste tabel bevat generieke regelingen waar de industrie ook aanspraak
                     op kan maken. Daarbij kan er vooraf geen onderscheid gemaakt worden welk deel naar
                     de verduurzaming van de industrie gaat.
                  
Voor de middelen die voor verduurzaming van de industrie in het Klimaatfonds gereserveerd
                  zijn iseen uitgebreid overzicht te vinden in het MJP 2025 in het perceel Verduurzaming
                  Industrie & innovatie mkb (p. 66) en enkele maatregelen bij het perceel VFO (p.42)
                  en Energie-Infrastructuur (p. 30). Voorbeelden zijn de middelen voor elektrolyse vraagsubsidies
                  en flex.
               
Verduurzaming industrie (bedragen x € 1.000)
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Verduurzaming MKB
9.000
Maatwerkaanpak – programmageld (KF)
26.937
13.035
20.450
5.000
5.000
5.000
Maatwerkaanpak – Nobian (KF)
24.000
65.000
20.000
63.000
8.000
Subsidies verduurzaming Industrie (klimaatenveloppe)
15.656
35.148
61.126
59.939
68.390
73.750
VEKI
60.768
143.207
113.187
100.016
82.941
73.715
TSE haalbaarheidsstudies Industrie
20.987
19.300
10.100
4.200
0
0
Clusteraanpak Verduurzaming Industrie
100
5.148
0
IKC ETS
186.000
NIKI (KF)
0
84.733
66.629
36.314
24.209
Cluster 6 (KF)
820
1.330
1.330
1.321
1.321
1.623
Generieke regelingen
2024
2025
2026
2027
2028
2029
SDE++
1.740
49.576
207.974
462.592
720.512
859.512
SDE+
157.821
277.785
343.017
428.115
600.627
991.752
SDE
269.500
46.773
340.000
366.000
373.000
384.000
DEI+
64.486
113.805
102.172
87.346
83.558
86.893
MOOI
59.414
73.408
61.193
56.898
38.392
38.158
40
Kunt u een uitsplitsing maken van hoeveel middelen er reeds zijn toegekend aan bedrijven
                     met maatwerkafspraken, hoeveel middelen er gereserveerd zijn voor maatwerkafspraken
                     die nu worden uitonderhandeld en hoeveel middelen er nog beschikbaar zijn voor maatwerkafspraken?
                  
Antwoord
Bij de uitwerking van de maatwerkafspraken wordt altijd eerst onderzocht in hoeverre
                     de bestaande instrumenten zoals de SDE++, de NIKI en de VEKI ingezet kunnen worden.
                     Pas als die instrumenten niet toereikend zijn, kan een maatwerksubsidie overwogen
                     worden. Het project portfolio waarover maatwerkafspraken worden voorbereid kan dus
                     gefaciliteerd worden door een mix van instrumenten. Wat betreft de specifieke middelen
                     voor maatwerk is er tot nu toe alleen een maatwerksubsidie van € 30 mln. toegekend
                     aan Yara vooruitlopend op een nog te tekenen Joint letter of Intent. Voor Nobian is
                     op basis van de getekende Joint letter of Intent een reservering gemaakt van € 200
                     miljoen voor een maatwerksubsidie.
                  
Voor bedrijven waarmee een Expression of Principles is getekend, is nog geen specifieke
                  reservering gemaakt op de KGG-begroting. Op de klimaatfondsbegroting zijn twee generieke
                  reserveringen gemaakt voor maatwerk. Er bestond in het Klimaatfonds een algemene reservering
                  van € 750 mln. Deze is na de toekenning voor Nobian met € 200 mln. verlaagd en daarna
                  weer opgehoogd met de middelen uit het Noodfonds voor bedrijven (€ 24,7 mln.) die
                  op het Klimaatfonds zijn gestort. Daarmee komt de reservering nu uit op € 574,7 mln.
                  De andere algemene reservering voor maatwerk in het Klimaatfonds is € 229,6 mln. Deze
                  twee reserveringen zijn middelen die voor hetzelfde zijn bedoeld, maar het vrijkomen
                  van deze middelen kent verschillende voorwaarden vanuit het Klimaatfonds en daarom
                  zijn ze separaat opgenomen. Dit wordt toegelicht in het Meerjarenprogramma 2025, p.
                  68, 69.8
41
Zijn de subsidies voor de verduurzaming van de industrie, waaronder de Versnelde klimaatinvesteringen
                     industrie (VEKI) en de Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI) voor dit
                     jaar volledig uitgeput? Zo niet, hoe kan dit en hoeveel middelen schuiven er door
                     naar volgend jaar?
                  
Antwoord
Er zijn in 2024 drie subsidieregelingen beschikbaar specifiek voor de verduurzaming
                     van de industrie en deels voor het mkb: VEKI, IKC ETS en TSE Haalbaarheidsstudies.
                     Of alle subsidies voor de verduurzaming van de Industrie dit jaar volledig zijn uitgeput
                     is nu nog niet met zekerheid te zeggen, aangezien het jaar nog niet voorbij is. Voor
                     het Programma Infrastructuur Duurzame Industrie – waar u specifiek naar vraagt – bestaat
                     geen subsidieregeling. Daarnaast is er een aantal subsidies dat breder is dan enkel
                     verduurzaming van de industrie. Dit betreffen de DEI+, SDE++ en MOOI. Eventuele onderuitputting
                     bij deze regelingen is niet specifiek toe te rekenen aan een bepaalde sector.
                  
In de prognoses richting eind van het jaar wordt voor sommige subsidieregelingen wel
                  onderuitputting voorzien. Zo is er in de prognoses nu een onderuitputting voorzien
                  van ca. € 10 mln kas op de VEKI regeling, ca. € 3 mln kas op de TSE haalbaarheidsstudies
                  en ca. € 30 mln op de IKC ETS regeling. Voor de VEKI en de TSE haalbaarheidsstudies
                  geldt dat die nog openstaan tot in het nieuwe jaar, en de definitieve cijfers pas
                  in 2025 bekend zijn. Naar verwachting wordt het verplichtingenbudget van beide regelingen
                  in 2024 volledig benut, en zijn kasmiddelen naar verwachting nodig in 2025 voor uitfinanciering
                  van dan reeds aangegane verplichtingen. Voor de IKC ETS is het verwachte verschil
                  in de uitgaven grotendeels te verklaren uit minder aanvragers dan verwacht en een
                  lagere productie (en dus lager elektriciteitsverbruik) door alle aanvragers tezamen.
               
Dat onderuitputting doorschuift naar volgend jaar is geen automatisme. In principe
                  geldt een harde jaargrens en kan geld alleen terugkomen in een volgend jaar via de
                  zogenaamde Eindejaarsmarge. Daar wordt pas in het voorjaar weer over besloten.
               
De specifieke en oneindige Eindejaarsmarge voor Klimaatfondsmiddelen (op de departementale
                  begroting) is recent komen te vervallen als onderdeel van de begrotingsregels van
                  dit kabinet, met als doel dat er realistischer zal worden geraamd. Departementen brengen
                  in beeld in welke gevallen het niet doorschuiven van onbenutte middelen in 2024, tot
                  knelpunten leidt in 2025. Dit wordt onderdeel van de Voorjaarsbesluitvorming.
               
42
In lijn met het TNO-rapport Expertsessie reflectie sociaal-economische gevolgen van
                     Klimaatfondsvoorstellen, hoe bewaakt u dat het tempo van elektrificatie van de industrie
                     niet sneller gaat dan de groei van hernieuwbare elektriciteitsproductie? Andersom,
                     hoe bewaakt u dat de groei van duurzame elektriciteitsproductie niet sneller gaat
                     dan de vraag naar groene elektriciteit?
                  
Antwoord
Het is inderdaad van belang dat de groei van hernieuwbare elektriciteitsproductie
                     en elektrificatie tot op zekere hoogte in samenhang oplopen. Dat geldt niet alleen
                     voor de industrie maar voor het totaal aan elektriciteitsvraag. Direct elektriciteitsgebruik
                     biedt veel voordelen, onder andere omdat het efficiënt is en Nederland in staat stelt
                     om de energieonafhankelijkheid te vergroten. In het Nationaal Plan Energiesysteem
                     is daarom tot en met 2050 in beeld gebracht wat de verwachte en gewenste ontwikkeling
                     is van de CO2-vrije elektriciteitsproductie en de vraag naar elektriciteit per sector. Met de jaarlijkse
                     Energienota, die dit jaar voor het eerst is verschenen, wordt op basis van verantwoordingsinformatie
                     uit de Monitor Energiesysteem de ontwikkeling van de energieketens en de vraagsectoren
                     bekeken en worden waar nodig maatregelen genomen om knelpunten te verminderen.
                  
43
In lijn met het TNO-rapport Expertsessie reflectie sociaal-economische gevolgen van
                     Klimaatfondsvoorstellen waarin wordt voorgesteld dat er een betere onderbouwing komt
                     van de reden waarom aan enkele grote industriële bedrijven miljardensteun wordt verleend
                     voor groene waterstofproductie en vergassingstechnologie, kunt u die betere onderbouwing
                     geven?
                  
Antwoord
Het opschalen van elektrolyse is voor Nederland cruciaal om klimaatneutraal te worden
                     zonder volledig op import te vertrouwen. Om de benodigde opschaling op tijd te realiseren
                     zijn subsidies noodzakelijk, gezien de bestaande meerkosten. Deze subsidies stelt
                     het Rijk zoveel mogelijk generiek beschikbaar, zodat alle bedrijven een gelijke kans
                     hebben. De uitkomsten van de eerste gerichte elektrolysetender (OWE) wijzen ook uit
                     dat zowel grote als kleine bedrijven in staat zijn om een subsidie te krijgen.
                  
De reflectie van TNO lijkt gestoeld op de verwachting dat alleen grote bedrijven in
                  staat zijn om grootschalige elektrolyseprojecten te realiseren. Het overheidsbeleid
                  is gericht op kosteneffectieve opschaling, wat betekent dat grote bedrijven alleen
                  meer subsidies krijgen als zij significant goedkoper projecten kunnen realiseren.
                  Mocht dat het geval zijn dan dient dat een algemeen belang, namelijk de betaalbaarheid
                  van de energietransitie. Zo heeft de hele maatschappij baat bij de opschaling van
                  elektrolysecapaciteit.
               
44
Bent u voornemens om gericht beleid te ontwikkelen om ervoor te zorgen dat bestaande
                     gas -en kolencentrales omgebouwd kunnen worden naar CO2-neutrale centrales die de leveringszekerheid van elektriciteit kunnen waarborgen?
                     Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
                  
Antwoord
Met het Europese emissiehandelssysteem (ETS 1), waarbij er elk jaar minder emissierechten
                     worden uitgegeven tot 0 in 2040, is er een belangrijk instrument dat borgt dat een
                     deel van de bestaande gas- en kolencentrales uiteindelijk omgebouwd wordt naar CO2-neutrale centrales. Verder is op grond van de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie
                     per 1 januari 2030 elektriciteitsproductie uit kolen in Nederland niet meer toegestaan.
                     Met de brief van 29 januari 2024 (Tweede Kamer 2023–2024, 31 239, nr. 386) heeft de Minister voor Klimaat en Energie aangegeven dat om CO2-reductie te garanderen, bevorderd moet worden dat elektriciteitsproductie met aardgas
                     wordt vervangen door CO2-vrije energiedragers zoals waterstof. Om deze reden is de inzet van een exploitatiesubsidie
                     een logische keuze. Door de verwachte afname van het prijsverschil tussen CO2-vrije energiedragers en aardgas, geldt dat het later inzetten van de subsidie leidt
                     tot een hogere CO2-besparing per gesubsidieerd bedrag. Hierom is het doelmatig de exploitatiesubsidie
                     de komende jaren nog niet open te stellen, maar daarmee te wachten tot een moment
                     waarop het genoemde prijsverschil kleiner is geworden en meer zekerheid bestaat over
                     de vraag naar en de beschikbaarheid van waterstof. Het streven is om de regeling wel
                     vóór 2030 open te kunnen stellen. In het Klimaatfonds zijn hiervoor middelen gereserveerd.
                  
45
Kunt u aangeven welke middelen worden uitgetrokken voor het creëren van een gelijk
                     speelveld voor circulaire ondernemers en hoe zich dit verhoudt tot middelen die toekomen
                     aan bestaande, lineaire bedrijfsmodellen?
                  
Antwoord
Er worden geen middelen uitgetrokken specifiek voor het creëren van een gelijk speelveld
                     voor circulaire ondernemers. Wel is er sprake van diverse middelen die worden uitgetrokken
                     voor het bevorderen van de circulaire economie. Die moeten er, in combinatie met normeringen
                     en beprijzingen, zowel nationaal als Europees, aan bijdragen dat er steeds meer circulair
                     wordt omgegaan met grondstoffen. Uiteraard is een belangrijke reden om hiervoor ook
                     middelen uit te trekken dat circulaire oplossingen in eerste instantie vaak nog duurder
                     zijn dan de lineaire omgang met grondstoffen. Zie ook het antwoord op vraag 52.
                  
Het is niet mogelijk om een eenduidig onderscheid te maken tussen middelen die toekomen
                  aan circulaire versus aan lineaire bedrijfsmodellen. De diverse bestedingsvormen van
                  de middelen, zoals subsidieregelingen, maken dit onderscheid ook niet. Welzijn er
                  vele regelingen die zich richten op andere doeleinden dan de omgang met grondstoffen
                  en waar dus ondernemingen met beide (ideaaltypische) vormen van bedrijfsmodellen gebruik
                  van kunnen maken. Daarbij zet het kabinet zich in om ook in zulke regelingen circulariteit
                  zo mogelijk te gebruiken als uitgangspunt, zoals onder meer vermeld in een brief van
                  de Staatssecretaris van IenW (Kamerstuk 32 813, nr. 1397).
               
46
Hoeveel fulltime equivalent (fte) is er beschikbaar op het ministerie voor energiebesparing
                     in algemene zin?
                  
Antwoord
Binnen het Ministerie van Klimaat en Groene Groei werkt 8,6 fte aan energiebesparing,
                     waarvan 0,5 fte werkt aan toezicht en handhaving op de energiebesparingsplicht. Naast
                     deze 8,6 fte wordt een grotere capaciteit ingezet op het klimaat, energie en industriedossier,
                     waaronder bijvoorbeeld voor de uitvoering van klimaatmaatregelen en verduurzaming
                     van de industrie, vaak ook een energiebesparend effect hebben.
                  
Toezicht en handhaving op de energiebesparingsplicht wordt uitgevoerd door de omgevingsdiensten,
                  Staatstoezicht op de Mijnen en de Inspectie Leefomgeving en Transport. Zij voeren
                  de controles uit.
               
47
Hoe helpt het weer instellen van de Indirecte kostencompensatie (IKC) de industrie
                     om te verduurzamen? Welke prikkel hebben de bedrijven die voordeel hebben bij de IKC
                     om het geld dat zij door de IKC niet hoeven te besteden aan energie, dat geld in te
                     zetten voor verduurzaming? Hoe kan de IKC voorwaardelijk gemaakt worden aan energiebesparing
                     en verduurzaming?
                  
Antwoord
Een van de voorwaarden van de IKC-regeling in Nederland is om ten minste 50% van de
                     ontvangen middelen te investeren in maatregelen die CO2-uitstoot verminderen. Deze investering dient, voor ieder jaar dat een bedrijf IKC-middelen
                     ontvangt, voor minimaal 3% CO2-reductie te zorgen.
                  
De IKC is daarnaast door de Europese Commissie bedacht als maatregel om weglekeffecten
                  van het ETS te mitigeren. De IKC vergroot dus de effectiviteit van het ETS.
               
Elektrificatie is een belangrijke pijler van het beleid voor verduurzaming van de
                  industrie. De huidige stroomprijzen lijken elektrificatie echter tegen te werken.
                  De IKC-regeling leidt tot lagere stroomkosten en verbetert zo de business case voor
                  CO2-reductie in Nederland via elektrificatie.
               
48
Hoeveel procent van de reductieopgave van de industrie zal in 2028, in 2030, in 2035,
                     in 2040 en in 2045 naar schatting worden bereikt door Carbon Capture en Storage (CCS)?
                  
Antwoord
De verwachte bijdrage van CCS aan de reductieopgave van de industrie in de periode
                     2028–2030 zal naar verwachting 9 Mton zijn. Deze CO2-reductie is gebaseerd op CCS-projecten die momenteel in ontwikkeling zijn. De rol
                     van CCS na 2030 laat zich lastiger voorspellen. In een scenariostudie van het PBL
                     levert CCS een bijdrage van ruwweg 20–25 Mton in 2035, 27–33 Mton in 2040 en 27–37
                     Mton in 2045.
                  
49
Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van de verkenning van een gecoördineerde aanpak
                     voor de geharmoniseerde toepassing van de regels voor nettarieven in de EU door de
                     Europese energietoezichthouders en ACER verwachten?
                  
Antwoord
Nederland zet zich binnen de EU en in gesprekken met buurlanden in voor een gelijk
                     speelveld en verdere harmonisatie van de methodologie van netwerktarieven voor elektrolyse,
                     batterijopslag en de industrie. De inzet van Nederland is met name erop gericht om
                     de Europese Commissie en het EU agentschap voor samenwerking tussen toezichthouders
                     (ACER) om guidance te vragen en zo de verschillen in methodiek voor nettarieven tussen
                     lidstaten te verkleinen. Recent heeft ook Mario Draghi in zijn rapport over de toekomst
                     van het Europees concurrentievermogen van 9 september jl. opgeroepen om met richtsnoeren
                     te komen ter harmonisatie van de methodologie van netwerktarieven omdat verschillen
                     in nationale tariefstructuren de concurrentiepositie van industrieën en nieuwe technologieën,
                     zoals batterijen en elektrolysers, nadelig beïnvloeden. Het initiatief om dit verder
                     te verkennen ligt bij de Europese Commissie en ACER. Het kabinet blijft zich inzetten
                     om dit onderwerp in Europees verband onder de aandacht te brengen.
                  
50
Welke manieren ziet u om de harmonisatie van de nettarieven te gaan financieren? Hoe
                     pakt elk van deze manieren uit met betrekking tot klimaatrechtvaardigheid?
                  
Antwoord
Harmonisatie van de nettariefmethodiek tussen verschillende lidstaten vraagt niet
                     om financiering. Harmonisering ontstaat door de verdeelsleutels voor de nettarieven
                     in verschillende landen meer in lijn met elkaar te brengen. Dit vraagt dus om aanpassing
                     van regelgeving, niet inzet van financiële of budgettaire middelen. Voor de volledigheid
                     wordt opgemerkt dat de kosten van elektriciteitsnetten, conform Europese regels, worden
                     verdeeld aan de hand van verdeelsleutels die zijn neergelegd in Europese wet- en regelgeving
                     of door ACM zijn vastgelegd in technische codes. Daarbij is ACM gehouden aan ontwerpprincipes
                     die op Europees niveau zijn bepaald, zoals het non-discriminatiebeginsel en het kostenveroorzakingsbeginsel.
                     Dat laatste betekent dat kosten in beginsel toegerekend worden aan gebruikers van
                     de energienetten op basis van de geschatte kosten die hun gebruik van de energienetten
                     veroorzaakt. Een belangrijke overweging bij de verdeelsleutel is ook dat lagere nettarieven
                     of vrijstelling van nettarieven voor specifieke gebruikers betekent dat de nettarieven
                     van andere gebruikers toenemen.
                  
De nettarieven meer in lijn brengen met die van buurlanden kan ook door ingrepen in
                  de bekostiging van de netkosten door inzet van algemene middelen of subsidie voor
                  (groepen) afnemers. Dit vergt wel financiering door de Rijksoverheid. Het lopende
                  IBO onderzoekt in den brede mogelijke maatregelen die inzicht in en grip op de omvang
                  van de investeringen geven in de elektriciteitsinfrastructuur tussen nu en 2040, en
                  de bekostiging en financiering ervan, zowel vanuit nationaal als Europees perspectief.
                  Dit IBO moet leiden tot concrete beleidsopties, die bijdragen aan een goede concurrentiepositie
                  van Nederland en aan de betaalbaarheid van de energieinfrastructuur. Het wordt eind
                  februari 2025 opgeleverd.
               
51
Kunt u aangeven hoeveel middelen toegewezen zijn aan onderzoek en innovatie op het
                     gebied van het verminderen van de vraag naar en het efficiënter benutten van het gebruik
                     van kritieke materialen (voor hernieuwbare energietoepassingen)?
                  
Antwoord
Verschillende ministeries dragen bij aan onderzoek en innovatie op het gebied van
                     circulair gebruik van kritieke grondstoffen (o.a. ten behoeve van hernieuwbare energietoepassingen).
                     Hieronder tracht ik een zo goed mogelijk overzicht te geven van de beschikbare middelen
                     hiervoor.
                  
IenW stelt jaarlijks 2,5 mln. euro beschikbaar om te werken aan de circulariteit van
                  kritieke grondstoffen, in lijn met de KIA CE.
               
Circulair gebruik van kritieke grondstoffen is ook een integraal en cruciaal onderdeel
                  van de Integrale Kennis en Innovatie Agenda Klimaat & Energie (IKIA KE) van het Ministerie
                  van Klimaat en Groene Groei, waarin hergebruik, substitutie en vraagvermindering van
                  kritieke grondstoffen op meerdere plaatsen terugkomt. Hoeveel er jaarlijks binnen
                  het bredere energie-innovatie instrumentarium aan middelen wordt ingezet voor de circulariteit
                  van kritieke grondstoffen, is niet exact aan te geven; voor het bredere instrumentarium
                  is in totaal 360 mln. EUR per jaar beschikbaar en dat is inclusief de onderzoeks-
                  en innovatiemiddelen voor NWO en TNO.
               
Via de uitvoeringsorganisatie Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) worden
                  namens het Ministerie van Klimaat en Groene Groei meerdere financiële instrumenten
                  zoals de DEI+-regeling beschikbaar gesteld voor voorstellen rond circulariteit van
                  (ook kritieke) grondstoffen. Een overzicht van welke middelen binnen het RVO-instrumentarium
                  beschikbaar zijn voor het efficiënter benutten en verminderen van het gebruik van
                  (kritieke) grondstoffen is te vinden in het recent gepubliceerde rapport «Monitoring
                  transitie naar een circulaire economie op basis van overheidsondersteuning over het
                  jaar 2022»9
Verder is vanuit verschillende ministeries via de vraaggestuurde programmering circa
                  13 mln. euro beschikbaar gesteld aan onderzoeksinstituut TNO, voor onderzoek naar
                  de circulaire economie, waaronder de circulariteit van kritieke grondstoffen.
               
Via de PPS-Innovatieregeling (PPS-I) is 180 mln. euro beschikbaar gesteld voor het
                  missiegedreven innovatiebeleid. Alle topsectoren kunnen deze PPS-I-middelen inzetten,
                  op basis van inhoudelijke plannen, via de Kennis- en Innovatieagenda’s (KIAs). Het
                  Topconsortium voor Kennis en Infrastructuur (TKI) Groene Chemie en Circulariteit beschikt
                  binnen de PPS-I over een budget van 8.6 miljoen euro, dat grotendeels wordt ingezet
                  voor de KIA Circulaire Economie (KIA CE). Hierin (de KIA CE) is de circulariteit van
                  kritieke grondstoffen een prioriteit.
               
52
Kunt u aangeven welk aandeel van de subsidiegelden voor Klimaatbeleid gereserveerd
                     is voor het bevorderen van de circulaire economie?
                  
Antwoord
Binnen het Klimaatfonds vallen de volgende bestedingsdoelen te kwalificeren als specifiek
                     bedoeld voor het bevorderen van de circulaire economie:
                  
• Demonstratie energie- en klimaatinnovatie – categorie CE (DEI+-CE) € 55,2 mln.
• Bevorderen circulair doen en gedrag € 33,7 mln.
• Circulaire plastic hub € 267 mln.
• Nationale aanpak Biobased bouwen € 200 mln.
• Opschalen duurzame infra-innovatietechnieken € 100 mln.
• Maatwerksubsidies Afvalverbrandingsinstallaties € 222 mln.
Daarnaast zijn er, binnen het Klimaatfonds en daarbuiten, diverse middelen die ook
                     bijdragen aan het bevorderen van de circulaire economie, soms omdat ze specifieke
                     categorieën bevatten (zoals bepaalde bedrijfsmiddelen in de EIA), soms omdat ze expliciete
                     voorwaarden of criteria bevatten (zie ook vraag 45), soms omdat circulaire oplossingen
                     gebruik kunnen maken van een meer generieke subsidieregeling (zoals innovatieregelingen).
                  
53
Hoeveel fte is er beschikbaar op het ministerie voor het handhaven van energiebesparingsregelgeving?
Antwoord
Zie antwoord op de vraag 46.
54
Hoeveel kerncentrales kunnen gebouwd worden met 14,5 miljard euro gekeken naar de
                     recente bouw van kerncentrales in buurlanden zoals Engeland?
                  
Antwoord
In de technische haalbaarheidsstudies zijn EDF, KHNP en Westinghouse gevraagd te onderzoeken
                     of hun ontwerpen voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving, of ze op een terrein
                     binnen de locatie Borssele passen, wat de benodigde bouwtijden zijn en wat de mogelijke
                     kosten zijn.
                  
Daarnaast verwacht het kabinet dat de resultaten van de technische haalbaarheidsstudies
                  ook een indicatie zullen geven van de mogelijkheid van schaaleffecten bij de bouw
                  van een derde en vierde kerncentrale. Het bouwen van meer reactoren achter elkaar
                  biedt mogelijk lagere ontwikkel- en bouwkosten per centrale.
               
Begin 2025 zal de third-party review van de technische haalbaarheidsstudies worden
                  afgerond. Daarnaast zal ook de vorm van de deelname en financiering vanuit de overheid
                  van belang zijn voor het publieke aandeel in de kosten. In de brief die het kabinet
                  in november aan de Kamer wil sturen zal al wel worden ingaan op de verhouding tussen
                  de beschikbare middelen en de geschatte (publieke) kosten op basis van algemene onderzoeken
                  en andere projecten.
               
55
Kunt u de koolstofreductie vergelijken tussen de hoeveelheid kerncentrales die gebouwd
                     kunnen worden met 14,5 miljard euro en de hoeveelheid huishoudens die verduurzaamd
                     kunnen worden met 14,5 miljard euro?
                  
Antwoord
Nee, een dergelijke vergelijking is niet mogelijk.
56
Hoeveel bedrijven voldoen aan de energiebesparingsverplichting? Hoeveel bedrijven
                     daarvan ontvangen duurzaamheidsubsidies?
                  
Antwoord
Tot 1 oktober 2024 is voor 50.218 locaties een informatieplichtrapportage ingediend.
                     Dit is 45% van de verwachte doelgroep. Uit deze rapportages volgt dat voor de betreffende
                     locaties samen in totaal circa 1,1 miljoen maatregelen van toepassing zijn, waarvan
                     circa 71% volledig, 9% gedeeltelijk en 20% (nog) niet is uitgevoerd.
                  
Van de locaties waarover gerapporteerd is, heeft, zo blijkt uit de ingediende rapportages,
                  circa 37% (17.215) volledig voldaan aan de energiebesparingsplicht voor activiteiten.
                  Wanneer een locatie één maatregel niet of gedeeltelijk heeft uitgevoerd, voldoet de
                  locatie al niet aan de plicht. Dit geeft een vertekend beeld van de naleving. Het
                  ligt daarom voor de hand om te kijken naar het aandeel locaties waar nog een kwart
                  tot alle van de toepasselijke activiteitgebonden maatregelen moet worden uitgevoerd.
                  Dit percentage ligt op circa 26% (11.936) van de locaties waarover is gerapporteerd.
                  Voor wat betreft de gebouwmaatregelen voldoet 14% (6.321) van de locaties waarover
                  gerapporteerd is volledig aan de plicht en moet circa 28% (12.391) van deze locaties
                  nog een kwart tot alle van de toepasselijke maatregelen uitvoeren.
               
Tot 1 oktober 2024 zijn 2.288 onderzoeksplichtrapportages ingediend, wat neerkomt
                  op circa 55% van de doelgroep bestaande uit 4.150 locaties. Uit de rapportages blijkt
                  dat in de jaren 2021–2023 6.020 maatregelen zijn uitgevoerd en dat dit een jaarlijkse
                  energiebesparing van circa 29,1 petajoule (PJ) heeft opgeleverd.
               
Er zijn geen gegevens beschikbaar in hoeverre deze bedrijven en instellingen gebruikmaken
                  van duurzaamheidssubsidies.
               
57
Waar staat Nederland in het behalen van het doel van 50% minder primaire abiotische
                     grondstoffen?
                  
Antwoord
De abiotische grondstofvoetafdruk voor de economie (grondstoffengebruik in de gehele
                     keten) was 494 Mton in 2016, 561 Mton in 2018 en 501 Mton in 2020 en is dus sinds
                     2016 licht toegenomen. De afname in het grondstoffengebruik tussen 2018 en 2020 komt
                     vooral door de lockdowns tijdens de COVID pandemie. De totale grondstoffenefficiëntie
                     is tussen 2016 en 2020 met 7% toegenomen, maar er is nog geen sprake van een ontkoppeling
                     waarin bij een groeiende productie het grondstoffengebruik afneemt. Meer recente gegevens
                     komen beschikbaar in de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER), die het PBL
                     naar verwachting in februari 2025 publiceert.
                  
58
Op welke manier wordt toezicht gehouden op het voorkomen dat subsidiemiddelen worden
                     ingezet door bedrijven om te voldoen aan de energiebesparingsverplichting?
                  
Antwoord
Vanuit het oogpunt van doelmatig besteden van de overheidsgelden wordt bij het opstellen
                     van subsidieregelingen zoveel mogelijk het uitgangspunt gehanteerd dat normerende
                     en stimulerende maatregelen niet overlappen. Dit betekent dat maatregelen die voor
                     een subsidie in aanmerking komen een langere terugverdientijd hebben van 5 jaar (bijv. VEKI)
                     of dat ze voor woningen en consumenten beschikbaar zijn. Deze laatste categorieën
                     vallen niet onder de doelgroep van de energiebesparingsplicht.
                  
Verder bepaalt bijvoorbeeld de Regeling Nationale EZK- en LNV-subsidies dat er geen
                  subsidies voor de glastuinbouw mogen worden verstrekt voor de uitvoering van de verplichte
                  energiebesparende maatregelen.
               
59
Welke middelen zijn er in de begroting beschikbaar om energiearmoede, zoals te hoge
                     energieprijzen, te hoge warmtetarieven en geen toegang tot generieke isolatiesubsidies
                     voor kleingebruikers en huishoudens, tegen te gaan?
                  
Antwoord
Zie beantwoording vraag 21.
60
Kunt u in een overzicht weergeven hoe de 22 procent taakstelling op het ambtelijk
                     apparaat per onderdeel van het departement en voor de uitvoeringsorganisaties neerslaat?
                  
Antwoord
Op dit moment is het apparaatsbudget van EZ en KGG nog gedeeld. Voor EZ en KGG leidt
                     de apparaatstaakstelling tot een besparingsopgave oplopend tot € 90,9 mln in 2029.
                     In de grondslag voor berekening van de 22% bezuiniging uit het HLA zijn niet alleen
                     uitgaven voor de kerndepartementen opgenomen, maar ook de uitgaven voor de diensten
                     en inspecties (ACM, SodM en CPB). De uitgaven van deze uitvoerders in de grondslag
                     bedragen circa 40% van het geheel van de taakstelling voor EZ en KGG. Indien de taakstelling
                     in euro’s uitsluitend verhaald zou moeten worden op de uitgaven voor het kerndepartement,
                     zou het taakstellingspercentage oplopen tot 34%.
                  
Bij de verdeling van deze taakstelling is als uitgangspunt gehanteerd dat uitvoeringsorganisaties
                  en toezichthouders zo veel mogelijk moeten worden ontzien. Om die reden is er nu voor
                  gekozen om voor alle uitvoeringsorganisaties van EZ/KGG een efficiencytaakstelling
                  van bescheiden omvang te laten gelden, namelijk 0,5% per jaar, oplopend tot 2,5% in
                  2029. Deze korting geldt zowel voor de uitvoeringsorganisaties die worden gefinancierd
                  vanuit de beleidsartikelen alsook voor de uitvoeringsorganisaties die worden gefinancierd
                  vanuit het apparaatsartikel en daardoor aanvankelijk zouden vallen onder het hoge
                  kortingspercentage van 22%, waaronder ACM en SodM. De efficiencytaakstelling is in
                  lijn met wat het CPB in het algemeen veronderstelt als haalbaar voor organisaties.
                  Een aanvullende overweging voor de efficiencytaakstelling betreft de in het hoofdlijnenakkoord
                  opgenomen lijn dat bij invulling van de apparaatstaakstelling ook nadrukkelijk moet
                  worden gekeken naar externe inhuur. Daarbij wordt de uitvoering expliciet niet uitgesloten.
               
In totaal levert de efficiencytaakstelling bij de uitvoeringsorganisaties een besparing
                  op van circa € 24,6 mln. Daarmee resteert een taakstelling voor de kerndepartementen
                  EZ en KGG oplopend tot € 66,3 mln in 2029. De kerndepartementen zullen dus het grootste
                  deel van de taakstelling voor hun rekening nemen. Een aanpak om hier meerjarig invulling
                  aan te geven is in voorbereiding.
               
Omschrijving (bedragen in € mln)
2025
2026
2027
2028
2029
struc.
Taakstelling apparaat EZ/KGG
– 22,9
– 43,3
– 64,6
– 81,9
– 90,9
– 90,9
Totale bijdrage uitvoering
5,3
10,4
15,3
20,2
24,6
24,6
Totale resterende opgave
17,6
32,9
49,3
61,7
66,3
66,3
61
Kunt u aangeven op basis van welke criteria bepaald wordt hoe de 22 procent taakstelling
                     op het ambtelijk apparaat wordt ingevuld?
                  
Antwoord
Deze criteria worden nog uitgewerkt. Er wordt zowel gekeken naar het verminderen van
                     het aantal taken, als het efficiënter uitvoeren van taken.
                  
62
Kunt u concreet aangeven welke taken/werkzaamheden niet meer uitgevoerd gaan worden
                     vanwege de taakstelling van 22 procent op het ambtelijk apparaat?
                  
Antwoord
Dat antwoord kan nu nog niet worden gegeven, deze besluiten zijn nog niet genomen.
                     De komende maanden wordt hier invulling aan gegeven.
                  
63
Kunt u per subsidie onder de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing-
                     regeling (ISDE-regeling) uitsplitsen hoeveel daar de komende jaren op wordt gekort
                     ter invulling van de generieke taakstelling subsidies?
                  
Antwoord
Op het budget voor de ISDE is de volgende korting verwerkt naar aanleiding van de
                     maatregel uit het Hoofdlijnenakkoord om een generieke Rijksbrede taakstelling op subsidies
                     uit te voeren:
                  
2025
2026
2027
2028
2029
€ – 6.807.000
€ – 17.789.000
€ – 25.096.000
€ – 43.132.000
€ – 31.928.000
De ISDE-regeling kent één subsidieplafond voor de kleine windturbines en één subsidieplafond
                  voor de overige technieken (isolatiemaatregelen, warmtepompen, zonneboilers, aansluiting
                  warmtenet en elektrische kookvoorziening). Verder zijn er geen schotten binnen het
                  budget. Het is daarmee niet op voorhand te zeggen hoe de taakstelling precies terug
                  te zien zal zijn op de subsidie die wordt toegekend voor de verschillende technieken.
                  Overigens vindt er bij Voorjaarsnota 2025 een heroverweging van de invulling van de
                  subsidietaakstelling plaats op basis van dan actuele inzichten en prioriteiten (zie
                  blz. 20 van de KGG-begroting). Hierdoor kan de exacte taakstelling op de ISDE voor
                  2026 e.v. nog gaan wijzigen.
               
64
Op welke wijze geeft u in de begroting 2025 invulling aan het advies «Koersen op Klimaatneutraal»
                     van de Raad voor Openbaar Bestuur van 28 maart 2024, om de uitvoeringskosten (CDOKE-gelden)
                     voor gemeenten, provincies en waterschappen op te hogen tot 5,9 miljard voor de periode
                     2025–2030?
                  
Antwoord
Het huidige kabinet heeft als gevolg van de knellende Rijksbegroting in het hoofdlijnenakkoord
                     en het regeerprogramma de keuze gemaakt om geen aanvullende uitvoeringsmiddelen ter
                     beschikking te stellen aan medeoverheden voor hun klimaat- en energietaken voor de
                     jaren 2025–2030. Het kabinet stuurt op korte termijn een appreciatie van het ROB-advies
                     «Koersen op Klimaatneutraal» naar de Tweede Kamer.
                  
65
Wat zijn de verwachte personele gevolgen van de bezuinigingen op het Staatstoezicht
                     op de Mijnen (SodM)? Wat zijn de gevolgen in het algemeen van deze bezuinigingen?
                  
Antwoord
Zie beantwoording vraag 67. De efficiencykorting loopt voor SodM loopt op tot € 0,5
                     mln structureel vanaf 2029, daarbij aanmerkend dat deze korting niet per se personele
                     gevolgen hoeft te hebben.
                  
66
Wat zijn de verwachte personele gevolgen van de bezuinigingen op de Nederlandse Emissie
                     autoriteit (NEa)? Wat zijn de gevolgen in het algemeen van deze bezuinigingen?
                  
Antwoord
Zie beantwoording vraag 67. De efficiencykorting loopt voor NEa loopt op tot € 0,3
                     mln structureel vanaf 2029, daarbij aanmerkend dat deze korting niet per se personele
                     gevolgen hoeft te hebben.
                  
67
Wat zijn de verwachte personele gevolgen van de bezuinigingen op TNO, Centraal Bureau
                     voor de Statistiek (CBS), Kamer van Koophandel (KvK), Raad voor Accreditatie (RvA),
                     Centraal planbureau (CPB) en Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Wat zijn de gevolgen
                     in het algemeen van deze bezuinigingen?
                  
Antwoord
Een deel van de apparaatstaakstelling voor het voormalige Ministerie van EZK wordt
                     ingevuld op basis van een efficiencykorting van 0,5% per jaar, oplopend tot 2,5% in
                     2029, waarbij ook de uitvoeringsorganisaties van EZ en KGG, waaronder die genoemd
                     in deze en de vragen 65 en 66, worden meegenomen. In totaal wordt langs deze weg € 24,6
                     mln bezuinigd op de bijdragen van EZ en KGG aan de uitvoeringsorganisaties (diensten,
                     agentschappen, ZBO’s/RWT’s) van deze ministeries. Deze kortingen zijn verwerkt in
                     de ontwerpbegrotingen 2025 van EZ en KGG. Het is aan de uitvoeringsorganisaties om
                     deze kortingen te verwerken in hun begrotingen.
                  
68
Wat zijn de gevolgen van de taakstelling op de prijsrisicobuffer in de raming voor
                     de SDE?
                  
Antwoord
De taakstelling op de prijsrisicobuffer betekent een structurele ombuiging op de SDE-middelen
                     van jaarlijks € 1 miljard. Daarmee wordt de marge beperkt om hogere kasuitgaven als
                     gevolg van dalende energie- en CO2-prijzen op te kunnen vangen. Wanneer de prijsrisicobuffer niet voldoende is om een
                     tegenvaller te dekken, kan dit met de begrotingsreserve duurzame energie en klimaattransitie
                     worden opgevangen.
                  
69
Welke gevolgen heeft het bezuinigen op batterijen voor de voortvarende aanpak van
                     de netcongestieproblematiek?
                  
Antwoord
Door het bezuinigen op de maatregel batterijen bij grootschalig zon-PV is het in mindere
                     mate mogelijk om zonne-elektriciteit op te slaan om later te gebruiken. De maatregel
                     draagt bij aan het verminderen van invoedingsnetcongestie doordat er geen transport
                     van zonne-elektriciteit nodig is op zonnige piekmomenten. Er zijn verder geen gevolgen
                     voor de voortvarende aanpak van de netcongestieproblematiek.
                  
70
Welke factoren liggen ten grondslag aan de bijstelling van de ontvangsten onder de
                     Mijnbouwwet zoals die in tabel 6 van de memorie van toelichting?
                  
Antwoord
De post Ontvangsten Mijnbouwwet bestaat uit winstaandelen van de vergunninghouders
                     voor gaswinning, cijns (heffing van een percentage van de omzet) en oppervlakterecht.
                     Een deel van deze ontvangsten zijn het gevolg van de vergoeding die de NAM ontvangt
                     op basis van het Norg akkoord. De bijstelling op de Ontvangsten Mijnbouwwet heeft
                     als oorzaak dat er de komende jaren een hogere ontvangst winstaandeel wordt verwacht
                     dan eerder geprognotiseerd.
                  
71
Waarom zijn er nu wel inkomsten ingeboekt voor de CO2-heffing waar dat eerder niet het geval was?
Antwoord
Het kabinet heeft voorheen aangenomen dat de industrie tijdig zou investeren in verduurzaming
                     waardoor er geen heffing betaald zou worden, de bekende «stok achter de deur». Uit
                     recente onderzoeken blijkt echter dat het aannemelijk is dat de industrie in deze
                     kabinetsperiode CO2-heffing zal betalen, omdat zij niet tijdig (kunnen) investeren in verduurzaming.
                     Zo schat het PBL in de zogenaamde tariefstudie in dat bij het huidige beleid in 2030
                     6 Mton aan emissies worden beprijsd onder de CO2-heffing. Om recht te doen aan deze recente inzichten zijn er dit jaar in de Miljoenennota
                     voor het eerst inkomsten geraamd voor de CO2-heffing industrie. Conform afspraak in het Klimaatakkoord vloeien deze middelen terug
                     naar de verduurzaming van de industrie. De geraamde inkomsten van de CO2-heffing voor de afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) à 150 mln. euro zijn toegevoegd
                     aan het Klimaatfonds aan het perceel «onverdeeld». Deze zijn bedoeld voor maatregelen
                     die bijdragen aan de circulaire economie. De geraamde opbrengsten van de CO2-heffing voor de industrie (€ 291 mln. euro) zijn geboekt op het perceel Verduurzaming
                     Industrie & mkb van het Klimaatfonds.
                  
72
Kunt u per bedrijf waarmee u maatwerkafspraken sluit, uiteenzetten hoeveel megaton
                     CO2-reductie dit ongeveer oplevert en hoeveel werkgelegenheid deze bedrijven bieden in
                     Nederland? Hoeveel banen hiervan zijn direct en hoeveel banen hiervan zijn indirect?
                  
Antwoord
Op dit moment zijn er met 13 bedrijven een Expression of Principles overeengekomen. Dit is het eerste document dat getekend wordt met een bedrijf in
                     het gefaseerde proces binnen de maatwerkaanpak. In dit document zijn de verschillende
                     ambities en doelstellingen uiteengezet, waaronder de CO2-reductiedoelstelling richting 2030. Daarbij is er met Nobian, naast een Expression of Principles, ook een Joint Letter of Intent overeengekomen.
                  
In onderstaande tabel staan de ambities die de bedrijven hebben verwoord in de EoP’s.
Nr.
Naam bedrijf
Verwachte CO2-reductie o.b.v. EoP (Mton)
1.
Tata Steel Nederland (IJmuiden)
5,00
2.
DOW
1,70
3.
Air liquide
1,05
4.
LyondellBasell
0,35–0,55
5.
Nobian
0,54
6.
Zeeland Refinery
1,00
7.
Yara
1,50
8.
Shell (Moerdijk)
3,90
9.
OCI
0,80–1,7
10.
BP
1,20
11.
Anqore
0,44
12.
Cosun
0,25
13.
Alco
0,25
Op basis van openbare bronnen en middels navraag bij de bedrijven uit de tabel, kan
                  er een schatting worden gegeven van het totaal aantal directe banen bij de bovenstaande
                  bedrijven, zijnde circa 22.500.
               
Het is niet eenvoudig per bedrijf exact in kaart te brengen hoe groot de indirecte
                  werkgelegenheid is. Voor exporterende bedrijven in het algemeen – dat is dus breder
                  dan alleen bedrijven uit de doelgroep maatwerk – is het aantal indirecte banen een
                  factor 1.3 zo groot als het aantal directe banen (CBS, Nederland Handelsland, 2023).
               
Het kabinet zet zich samen met de bedrijven volop in om de ambities en reductiedoelstellingen
                  uit de Expression of Principles te vertalen naar uitvoerbare verduurzamingsprojecten.
                  Hiervoor is het noodzakelijk dat zowel de randvoorwaarden op orde zijn, als ook voldoende
                  commitment van de bedrijven om tijdig investeringsbeslissingen te nemen. In de volgende
                  voortgangsbrief over het maatwerktraject zal er ook aandacht zijn hoe de gesprekken
                  met de maatwerkbedrijven lopen en welke gesprekken actief worden voortgezet richting
                  de volgende fase. Dit is toegezegd in het commissiedebat Verduurzaming Industrie van
                  17 oktober jl.10. Deze brief zal in het voorjaar van 2025 aan de Kamer worden gestuurd.
               
73
In welke mate wordt de reductie van andere schadelijke emissies teruggedrongen met
                     het sluiten van de maatwerkafspraken? Wat voor effect heeft dit op de gezondheid van
                     omwonenden en de luchtkwaliteit van Nederland?
                  
Antwoord
De maatwerkaanpak is primair gericht op reductie van CO2-emissies maar kijkt ook nadrukkelijk naar verbetering van de leefomgeving. Per bedrijf
                     wordt verkend welke mogelijkheden er zijn om ook op dat terrein kansen voor bovenwettelijke
                     maatregelen te benutten. In de meeste Expressions of Principles (EoP’s) zijn hiervoor
                     ambities opgenomen; deze EoP’s zijn publiekelijk beschikbaar. De geformuleerde ambities
                     en/of maatregelen wisselen van bedrijf tot bedrijf. In veel gevallen gaat het om aanvullende
                     stikstofreductie, bij Tata Steel is er veel aandacht voor de verbetering van de gezondheid
                     van omwonenden, en in sommige gevallen wordt ook gekeken naar waterlozingen of veiligheidsrisico’s.
                     Deze EoP’s worden momenteel nader uitgewerkt om te komen tot maatwerkafspraken. Het
                     uiteindelijke effect op de omgeving van alle maatregelen bij de maatwerkbedrijven
                     is nu op voorhand nog niet te geven.
                  
74
Is het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (K&GG) bereid om aan te haken bij de
                     EU-Alliantie over kernenergie? Waarom wel of niet?
                  
Antwoord
In de SMR-programma-aanpak is aangegeven dat het kabinet positief staat tegenover
                     de EU-Industrial Alliance (hierna: EU-Alliantie). Deze EU-Alliantie zet zich onder
                     meer in om de uitrol van SMR’s in Europa te versnellen en de Europese nucleaire industrie
                     voor te bereiden op de SMR-ontwikkelingen. Deze aanpak sluit aan bij het Nederlandse
                     beleid gericht op het versnellen van de SMR-ontwikkelingen in Nederland, zoals uiteengezet
                     in de programma-aanpak. In de afgelopen periode zijn diverse Nederlandse marktpartijen
                     gekoppeld aan de EU-Alliantie. Verder is het Ministerie van Klimaat en Groene Groei
                     recent ook actief lid geworden van de EU-Alliantie, evenals een aantal andere Europese
                     lidstaten (o.a. Tsjechië, Finland, Frankrijk, Italië, Slowakije en Roemenië). Deelname
                     geeft directe toegang tot de relevante informatie voor onze nationale beleidsontwikkeling.
                  
75
Waar heeft de piek in de ETS-ontvangsten in 2027 mee te maken?
Antwoord
De piek in ETS-ontvangsten in 2027 komt door de start van veilingen van emissierechten
                     voor het ETS2. Om te zorgen voor voldoende beschikbaarheid van emissierechten en liquiditeit
                     op de ETS2-markt wordt in het ETS2 front loading toegepast. Dat betekent dat in het
                     eerste jaar (2027) 130% van het uitstootplafond wordt geveild. De extra 30% emissierechten
                     worden in de jaren 2029–2031 in mindering gebracht op de veilingvolumes. Dit leidt
                     tot dus ook nog eens tot een piek aan ETS2-veilinginkomsten in 2027 en lagere ETS2-inkomsten in de opvolgende jaren.
                  
76
Zijn de geraamde opbrengsten van de CO2-heffing voor de industrie gebaseerd op de ophoging van de CO2-heffing, zoals door het vorige kabinet besloten, of is de terugdraaiing van deze
                     ophoging in de begroting verwerkt?
                  
Antwoord
Bij de raming van de opbrengsten is rekening gehouden met de terugdraaiing van de
                     aanscherping van de CO2-heffing.
                  
77
Hoe is bij de bijstelling van de ontvangsten onder de Mijnbouwwet rekening gehouden
                     met nieuwe aanvragen voor gaswinning of verlenging van bestaande gasvelden?
                  
Antwoord
De prognose is gebaseerd op goedgekeurde winningsplannen, waarin ramingen zijn opgenomen.
                     De prognose is dus niet gebaseerd op verwachte vergunningen of winningsplannen; deze
                     worden niet meegenomen in de prognose voor de Ontvangsten Mijnbouwwet.
                  
78
Hoeveel middelen worden in 2025 gereserveerd voor het omscholen en bijscholen van
                     werknemers die in fossiele industrieën werken, zodat zij kunnen profiteren van nieuwe
                     werkgelegenheid in duurzame sectoren?
                  
79
Op welke wijze wordt in de begroting rekening gehouden met de sociale gevolgen van
                     de energietransitie, met name voor werknemers in sectoren die zwaar afhankelijk zijn
                     van fossiele brandstoffen?
                  
Antwoord op 78 en 79
De werkgevers en andere sociale partners zijn verantwoordelijk voor het ondersteunen
                     van werkenden bij een duurzame overstap naar ander werk. Zij hebben samen de ambitie
                     om tot dekkende van-werk-naar-werk-dienstverlening te komen. Het kabinet ziet de meerwaarde
                     hiervan in en bekijkt of zij een impuls kunnen geven om tot een dekkend stelsel te
                     komen. Deze en andere private en publieke arbeidsmarktdienstverlening ontsluiten we
                     via een Werkcentrum per arbeidsmarktregio. Zo kunnen we werkzoekenden, werkenden en
                     werkgevers beter ondersteunen. Via het Werkcentrum zullen we ook aanvullende branchegerichte
                     of doelgroepgerichte ondersteuning aanbieden, bijvoorbeeld de ondersteuning van het
                     Kolenfonds voor mensen die vanwege de transitie van kolen naar duurzamere energiebronnen
                     werkloos dreigen te worden en waarvoor de private dienstverlening en/of ondersteuning
                     onvoldoende blijkt te zijn. Hiervoor zijn en blijven middelen (€ 22 miljoen) op de
                     begroting van KGG beschikbaar als onderdeel van de begrotingsreserve.
                  
Daarnaast wordt een aanzienlijk deel van de door de EU beschikbaar gestelde middelen
                     in het Just Transition Fund (totale fonds is € 623 mln) ingezet voor de sociale kant
                     van de transitie naar een duurzame economie, waaronder voor om- en bijscholingsactiviteiten.
                     Ook zijn er verschillende programma’s uit het Nationaal Groeifonds die zich o.a. richten
                     op het ondersteunen van werknemers bij de overstap van een baan in een fossiele sector
                     naar een baan in een duurzame sector. Vanuit het Klimaatfonds is daarnaast een toekenning
                     van 7 miljoen euro en een reservering van 15 miljoen euro gedaan voor de subsidieregeling
                     praktijkleren, die o.a. is gericht op omscholing. Topsector Energie werkt aan het
                     vergroten van de synergie tussen al deze projecten.
                  
Tevens zet het kabinet in samenwerking met de sectoren in op de ontwikkeling van sectorale
                     ontwikkelpaden, waardoor het voor mensen onder meer makkelijker wordt om via scholing
                     over te stappen van de ene sector naar de andere sector.
                  
80
In hoeverre is het elektriciteitsnetwerk in 2035, 2040 en 2045 nog een bottleneck
                     voor de verduurzaming van de industrie?
                  
Antwoord
Op dit moment is netcongestie een knelpunt voor de verduurzaming van de industrie.
                     In veel regio’s in Nederland kunnen grootverbruikers geen nieuwe, of grotere elektriciteitsaansluiting
                     krijgen. Dit maakt het in veel gevallen onmogelijk om te verduurzamen met behulp van
                     elektrificatie totdat netcongestie in de betreffende regio is opgelost.
                  
Echter, gezien de Europese en Nederlandse klimaatdoelen, is er druk op de industrie
                  om toch op korte termijn te verduurzamen. Het is belangrijk dat de industrie voldoende
                  tijd heeft om te elektrificeren voordat er in 2040 geen nieuwe ETS rechten meer op
                  de markt komen, i.v.m. lange turn-around tijden van de huidige assets.
               
In de Cluster Energie Strategieën is er voor de vijf geografisch geclusterde industriegebieden
                  (Chemelot, Schelde Delta Regio, Rotterdam-Moerdijk, Noordzee Kanaalgebied en Noord-Nederland)
                  een vereenvoudigde infrastructuuranalyse uitgevoerd door TenneT waarin berekend is
                  in hoeverre het hoogspanningsnet toereikend is om de opgegeven verduurzamingsplannen
                  van de industrie te faciliteren. Uit deze analyse kwamen knelpunten naar boven, namelijk
                  overbelasting EHS/HS-transformatoren tussen 2035 en 2050. Uit de analyse van TenneT
                  bleek dat er geen extra infrastructuur nodig is ten opzichte van de plannen die al
                  in het meest recente investeringsplan van TenneT staan en dat de gevonden knelpunten
                  kunnen worden opgelost door het beter afstemmen van vraag en aanbod van elektriciteit.
                  Oplossingsrichtingen zijn o.a. flexibel elektriciteitsgebruik van de industrie, ruimtelijke
                  afstemming tussen vraag en aanbod en grootverbruikers direct aansluiten op een 380kV
                  station.
               
Er is echter nog geen concreet inzicht in hoeveel van die oplossingen waar ingezet
                  zouden moeten worden en hoeveel dit oplevert. Dit levert onzekerheid op voor de industrie
                  in deze vijf clusters. Een gedetailleerdere analyse van impact op het elektriciteitsnetwerk
                  van de verduurzamingsplannen van de industrie, en overige sectoren, wordt op dit moment
                  voorbereid in het volgende investeringsplan van TenneT. De eerste resultaten hiervan
                  volgen eind 2025.
               
Voor de decentrale industrie (cluster 6) zijn provinciale Cluster Energie Strategieën
                  opgesteld. Daarin komen knelpunten in de verschillende provincies tot aan 2035 naar
                  voren. Om hier een beter overzicht van te krijgen, wordt er op dit moment ook gewerkt
                  aan een landelijke cluster energiestrategie voor cluster 6 die naar verwacht eind
                  2024 of begin 2025 wordt opgeleverd. TenneT heeft nog geen infrastructuuranalyse uitgevoerd
                  voor de decentrale industrie. Hierdoor is er ook voor de decentrale industrie grote
                  onzekerheid of het stroomnetverzwaring tijdig en toereikend zal zijn.
               
81
Worden er in 2025 subsidies of speciale regelingen verstrekt aan huishoudens in lagere
                     inkomensgroepen voor het installeren van zonnepanelen of het verduurzamen van woningen?
                     Zo ja, hoeveel middelen worden hiervoor gereserveerd?
                  
Antwoord
Ja. Veel mensen met een laag inkomen huren een woning. Voor het verduurzamen van huurwoningen
                     is er de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH) en zijn er
                     afspraken met corporaties gemaakt voor het uitfaseren van EFG woningen. Corporaties
                     rekenen voor het isoleren van de huurwoningen geen huurverhoging, waardoor de energiebesparing
                     die daardoor kan worden bereikt ten gunste komt van de huurder. In het Regeerprogramma
                     is aangekondigd dat het kabinet de uitfasering van huurwoningen met EFG-labels doorzet.
                  
Veel woningeigenaren met een laag en middeninkomen hebben weinig spaargeld waardoor
                  zij hun woning niet kunnen verduurzamen. Subsidies dekken een deel van de aanneemsom,
                  maar deze groep kan het resterende deel vaak niet overbruggen met spaargeld. Voor
                  hen is het Nationaal Warmtefonds een uitkomst. Dankzij subsidie van het Rijk aan stichting
                  Nationaal Warmtefonds kunnen woningeigenaren renteloos lenen als hun verzamelinkomen
                  lager is dan zestigduizend euro. Verenigingen van Eigenaren ontvangen een rentekorting.
                  De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft de renteloze lening
                  en de rentekorting verlengd tot en met 2025. De Kamer is geïnformeerd over de extra
                  benodigde rijksbijdrage om deze regelingen voor te zetten tot en met 2030 (Tweede
                  Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 32 813, nr. 1182, titel: Verzamelbrief Verduurzaming gebouwde omgeving, datum: 28 mei 2024). Daarnaast
                  stelt het Rijk middelen beschikbaar aan gemeenten voor de Lokale aanpak van het Nationaal
                  Isolatieprogramma. Hiermee zetten gemeenten een eigen isolatieprogramma op voor inwoners
                  met een slecht geïsoleerde koopwoning of woning in een Vereniging van Eigenaars die
                  extra ondersteuning nodig hebben.
               
Het doel van de lokale aanpak is om 750.000 slecht geïsoleerde woningen te verbeteren
                  tot en met 2030. Dit jaar kunnen gemeenten de tweede tranche aanvragen voor 674 miljoen
                  euro om 286 duizend woningen te isoleren. Volgend jaar volgt de derde en laatste tranche.
                  In totaal is voor de lokale aanpak 1,6 miljard euro beschikbaar. Deze middelen kunnen
                  gestapeld worden met de landelijke subsidies Investeringssubsidie duurzame energie
                  en energiebesparing (ISDE) en de Subsidieregeling verduurzaming voor verenigingen
                  van eigenaars (SVVE), waarmee al tot circa 30% van de kosten kunnen worden gesubsidieerd.
               
Het kabinet heeft daarnaast voor de jaren 2025 en 2026 twee maal 60 miljoen euro gereserveerd
                  voor een in te richten Energiefonds, dat steun biedt aan huishoudens in energiearmoede.
                  Binnen dit Energiefonds wordt nadrukkelijk de koppeling met de verduurzaming van de
                  gebouwde omgeving gezocht. Het Energiefonds is onderdeel van het beleidsveld van het
                  Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
               
82
Worden er in 2025 subsidies of speciale regelingen verstrekt aan huishoudens in huurwoningen
                     voor het installeren van zonnepanelen of het verduurzamen van woningen? Zo ja, hoeveel
                     middelen worden hiervoor gereserveerd?
                  
Antwoord
Private verhuurders kunnen voor het verduurzamen van huurwoningen gebruikmaken van
                     de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud (SVOH). Van het totale budget van 152
                     miljoen is nog 141 miljoen beschikbaar. Er wordt geen subsidie verstrekt voor zonnepanelen.
                     Wel voor isolerende maatregelen en vanaf januari 2025 ook voor warmtepompen en zonneboilers.
                     Voor private verhuurders in gemengde VvE’s is de Subsidieregeling verduurzaming van
                     verenigingen van eigenaars beschikbaar. Voor woningcorporaties is daarnaast de SAH
                     voor het aansluiten van huurwoningen op een warmtenet beschikbaar en de SPOR voor
                     procesondersteuning.
                  
83
Kunt u aangeven wat de verwachte subsidie intensiteit is van de gereserveerde middelen
                     voor kernenergie in euro per vermeden ton CO2, danwel in euro per opgewekte kWh? Kunt u aangeven hoe zich dat verhoudt tot andere
                     vormen van elektriciteitsopwekking zoals zonneparken, windparken of gascentrales op waterstof, aangenomen dat de kerncentrale flexibel wordt
                     ingezet als aanvulling op zonnestroom en windstroom?
                  
Antwoord
Op het moment dat de voorgenomen kerncentrales operationeel zijn (vanaf 2035) is de
                     elektriciteitsketen naar verwachting CO2 vrij en worden er geen fossiele bronnen in de elektriciteitsmix verdrongen. Het kabinet
                     kan daarom niet aangeven wat de subsidie intensiteit is per vermeden ton CO2.
                  
Op dit moment onderzoekt het kabinet nog op welke wijze de Staat de voorgenomen kerncentrales
                  financieel zal ondersteunen, een gebalanceerde vergelijking is dan ook nog niet goed
                  mogelijk. Zo worden de begrote middelen breder ingezet dan enkel subsidie, bijvoorbeeld
                  t.b.v. onderzoek. Daarnaast verwacht het kabinet niet dat kernenergie enkel als aanvulling
                  wordt ingezet op wind en zon, maar meer als basislast die relevant is voor het energiesysteem
                  als geheel.
               
84
Zijn er problemen voor de businesscase voor nieuwe warmtenetten gezien de combinatie
                     van een op kostengebaseerde tariefstelling, met een maximumtarief en met een lagere
                     aardgasenergiebelasting voor kleinverbruikers dan eerder gepland? Zijn de subsidies
                     zoals de Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS) en de SDE++ voldoende om de businesscase
                     mogelijk te maken?
                  
Antwoord
Zoals het kabinet recent heeft aangegeven per brief van 7 oktober over de uitrol van
                     warmtenetten spelen er meerdere oorzaken waardoor de ontwikkeling van nieuwe warmtenetten
                     momenteel langzamer verloopt dan gewenst. De nieuwe kostengebaseerde tariefregulering
                     draagt bij aan het realiseren van een sluitende business case voor nieuwe warmtenetten
                     omdat deze bedrijven in staat stelt hun efficiënte kosten terug te verdienen. Tegelijkertijd
                     borgt deze dat de eindgebruiker niet meer betaalt dan nodig. In de periode dat de
                     nieuwe tariefregulering nog niet (volledig) is geïmplementeerd wordt de onrendabele
                     top voor warmtenetten gesubsidieerd met de Warmtenetten investeringssubsidie (WIS)
                     en neemt de SDE++-regeling de onrendabele top weg van nieuwe, duurzame warmtebronnen.
                     Zo wordt de business case van nieuwe warmtenetten ondersteund vooruitlopend op de
                     inwerkingtreding van de nieuwe tariefregulering.
                  
85
Ziet u een route om huishoudens op stadswarmte een voordeel te geven via nettarieven
                     of anderszins voor de lagere netbelasting die optreedt bij de keuze voor stadswarmte
                     in plaats van een warmtepomp?
                  
86
Is er gezien de socialisatie van de netkosten voor gas en elektra over nagenoeg de
                     hele samenleving sprake van een ongelijk speelveld daar de kosten van stadswarmte
                     door de aangeslotenen van een lokaal warmtenet moeten worden gedragen?
                  
Antwoord 85 en 86
Het mandaat voor de vaststelling van de maximale tarieven voor netbeheerkosten voor
                     gas en elektriciteit ligt bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en eventuele keuzes
                     om de tarieven anders vorm te geven zijn primair aan de ACM. Daarbij is het van belang
                     om er rekening mee te houden dat de netbelasting van een huishouden niet uitsluitend
                     afhankelijk is van de keuze voor de warmtevoorziening, maar ook afhangt van bijvoorbeeld
                     de aanwezigheid van (een laadpaal voor) een elektrische auto, zonnepanelen of een
                     vorm van energieopslag.
                  
In de huidige systematiek is het mogelijk dat een huishouden op stadsverwarming een
                  lagere netbelasting veroorzaakt maar evenveel bijdraagt aan de netbeheerkosten voor
                  elektriciteit als een huishouden met een warmtepomp en een hoge netbelasting. In dit
                  geval kan er sprake zijn van een ongelijk speelveld doordat beide huishoudens in gelijke
                  mate bijdragen aan de bekostiging van de (uitbreiding van de) elektriciteitsinfrastructuur,
                  maar in verschillende mate gebruik maken van het elektriciteitsnet en de infrastructuurkosten
                  van het lokale warmtenet uitsluitend door de huishoudens op het lokale warmtenet bekostigd
                  worden.
               
Het uitgangspunt van het kabinet is dat als een warmtenet voor de samenleving de goedkoopste
                  duurzame optie is, dit ook moet leiden tot een aantrekkelijke prijs voor de eindgebruiker.
                  Daarom is in de Kamerbrief aangekondigd dat mogelijke beleidsopties via een investeringssubsidie,
                  een prijsgarantie en doelgroepencompensatie nader onderzocht worden, waarmee het voordeel
                  van collectieve warmtesystemen voor de samenleving als geheel ook voldoende bij de
                  eindgebruikers landt zodat hun een aantrekkelijk aanbod gedaan wordt om over te stappen
                  op het collectieve systeem. Het TNO onderzoek naar het verschil tussen de nationale
                  kosten en eindgebruikerskosten van een warmtenet gaat hier inzicht in geven en wordt
                  eind dit jaar verwacht.
               
87
Op welke wijze worden de klimaatdoelen en doelen ter verduurzaming van de woningvoorraad
                     gedicht, nu het hoofdlijnenakkoord de normering van koopwoningen en CV-ketels, de
                     fiscale prikkel vanuit een hogere energiebelasting op aardgas afzwakt en geen invulling
                     wordt gegeven aan de benodigde uitvoeringsgelden voor het klimaatbeleid door provincies
                     en met name gemeenten?
                  
Antwoord
In de Klimaatnota geeft het kabinet in reactie op de KEV aan dat in het voorjaar tot
                     alternatief beleid besloten zal worden zodat de doelen conform het Regeerprogramma
                     binnen bereik komen. Dat geldt ook voor beleid gericht op de verduurzaming van de
                     woningvoorraad.
                  
88
Gezien de afspraak uit het regeerprogramma om het aantal specifieke uitkeringen verder
                     terug te dringen om de administratieve lasten bij gemeenten te verminderen, kunt u
                     onderbouwd aangeven wat de daadwerkelijke administratieve lasten zijn voor decentrale
                     overheden van de verschillende specifieke uitkeringen (SPUK) op uw begroting?
                  
Antwoord
Het is niet bekend wat de daadwerkelijke administratieve lasten zijn voor decentrale
                     overheden van de verschillende specifieke uitkeringen op de begroting van Klimaat
                     en Groene Groei. Het meest aangewezen alternatief voor een SPUK, als er geen beleidsbeperkende
                     afspraken zijn gemaakt, is een fondsuitkering middels een decentralisatie uitkering
                     (DU). Decentrale overheden maken ook bij een DU administratieve lasten. Er is geen
                     onderzoek gedaan naar de hoogte en het verschil in de administratieve lasten voor
                     decentrale overheden bij een SPUK of DU. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk geeft
                     alleen advies over administratieve lasten voor het bedrijfsleven en burgers.
                  
89
Kunt u aangeven hoe de middelen voor «uitvoering energietransitie – taken voor gemeenten»
                     doorlopen na 2030? Indien u hier geen zicht op heeft, hoe organiseert u dat u dat
                     inzicht wel heeft voordat de decentrale overheden deze reeks in hun eigen begrotingen
                     (vanaf 2027) moeten opnemen?
                  
Antwoord
Het kabinet Rutte IV heeft voor de jaren 2023 t/m 2030 in totaal € 5,6 miljard beschikbaar
                     gesteld voor de uitvoering van klimaat- en energietaken door medeoverheden. Het huidige
                     kabinet blijft deze uitvoeringsmiddelen beschikbaar stellen, met aftrek van circa
                     10% voor de jaren 2026 t/m 2030 zoals besloten in het Regeerprogramma. Er is nog geen
                     inzicht in de benodigde uitvoeringsmiddelen voor de jaren volgend op 2030. Een onderzoek
                     naar de benodigde uitvoeringsmiddelen voor na 2030 is daarom nodig.
                  
90
Waar worden de geothermiegelden exact aanbesteed? Kunt u de vertienvoudiging in 2026
                     uitleggen?
                  
Antwoord
De geothermiegelden betreffen klimaatfondsmiddelen die op twee belangrijke thema’s
                     worden ingezet: Lage Temperatuur Geothermie (LTG) en Ultra Diepe Geothermie (UDG).
                     Beide soorten geothermie worden vooralsnog niet benut in Nederland maar hebben wel
                     een groot potentieel. Voor LTG geldt dat met name innovatie en pilot- en demonstratieprojecten
                     nodig zijn. Daarom is een evenwichtige spreiding van middelen over de jaren bevorderlijk.
                     Voor UDG is met name de grote onzekerheid in de gesteldheid van de ondergrond de reden
                     dat deze vorm onderbenut blijft. Daarvoor zijn proefboringen nodig. Deze boringen
                     vereisen een significante investering ineen kort tijdsbestek. Vandaar dat het budget
                     in 2026 aanzienlijk hoger is dan in andere jaren.
                  
91
Waar besteedt het Ministerie van Justitie en Veiligheid de Stimuleringsregeling Duurzame
                     Energieproductie-middelen (SDE+-middelen) aan?
                  
Antwoord
Er zijn geen directe betalingen vanuit SDE+-middelen aan het Ministerie van Justitie
                     en Veiligheid. SDE+-middelen zijn in beheer van het Ministerie van Klimaat en Groene
                     Groei en worden besteed aan projecten voor opwek van hernieuwbare energie of CO2-reductie.
                  
92
Wat betekent het niet ophogen van deze heffing voor de broeikasgasuitstoot van de
                     industrie in 2030? Wat betekent dit voor het bereiken van het 55% reductiedoel in
                     2030?
                  
Antwoord
De aangekondigde aanscherping van de CO2-heffing industrie voor belastbare uitstoot boven de 50.000 ton had als doel om additionele
                     CO2-reductie te prikkelen bij de grootste industriële uitstoters in Nederland. Uit de
                     door PBL uitgevoerde tariefstudie blijkt dat de aanscherping van de CO2-heffing zou kunnen leiden tot ongeveer 4 Mton additionele emissiereductie. Door de
                     aanscherping terug te draaien wordt deze additionele reductie onzeker. In de studie
                     is echter uitgegaan dat het tarief verhoogd zou worden voor alle uitstoters, en niet
                     enkel voor belastbare uitstoot boven de 50.000 ton. De daadwerkelijke te verwachte
                     verduurzaming zou dus waarschijnlijk lager zijn geweest dan 4 Mton.
                  
De studie geeft ook aan dat het bereiken van het 55% reductie in de industrie in 2030
                  niet alleen van de hoogte van de heffing, maar van veel meer factoren afhangt, zoals
                  de ETS prijs, het op orde zijn van randvoorwaarden voor emissiereductie, waaronder
                  tijdige beschikbaarheid van CO2-vrije energiedragers, toegang tot energie-infrastructuur en tijdige vergunningverlening,
                  en tijdige besluitvorming rond grote industriële projecten. In de KEV 2024 geeft het
                  PBL met een nieuwe inschatting van de verwachte emissiereductie onder het huidige
                  beleid komen.
               
93
Hoe verhouden de kosten van de klimaatdoelen zich tot de economische impact op de
                     agrarische sector, met name op kleine en middelgrote boerenbedrijven?
                  
94
Welke concrete maatregelen worden genomen om de haalbaarheid van de klimaatdoelen
                     in 2030 en 2050 te waarborgen zonder disproportionele lasten voor plattelandsgemeenschappen?
                  
Antwoord op vraag 93 en 94
In de Klimaatnota geeft het kabinet in reactie op de KEV aan dat in het voorjaar tot
                     alternatief beleid besloten zal worden zodat de doelen conform het Regeerprogramma
                     binnen bereik komen. Dat geldt ook voor beleid gericht op de verduurzaming van landbouw.
                     De economische impact van klimaatmaatregelen is afhankelijk van de samenstelling van
                     het pakket. Het perspectief van plattelandsgemeenschappen heeft de aandacht van dit
                     kabinet en wordt meegenomen in de afweging van maatregelen die de klimaatopgave en
                     andere opgaves (stikstof, waterkwaliteit, biodiversiteit) moeten oplossen. Dit doet
                     het kabinet in de regel door het in kaart brengen van de gevolgen voor specifieke
                     groepen bij concrete beleidsvoorstellen.
                  
95
Op welke wijze kunnen agrarische ondernemers gebruik blijven maken van subsidieprogramma’s,
                     zoals de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE), ondanks de bezuinigingen?
                  
Antwoord
Agrarische ondernemers en andere ondernemers zullen ook in 2025 ISDE kunnen aanvragen
                     voor een warmtepomp, zonneboiler en een kleine windturbine. Daarnaast kunnen ze gebruikmaken
                     van de SDE++ en EIA. Het beschikbare budget voor de EIA in 2025 wordt verruimd van
                     259 miljoen naar 431 miljoen euro.
                  
96
Hoeveel van de middelen die zijn gereserveerd voor de verduurzaming van de industrie
                     en innovatie mkb komen beschikbaar voor bedrijven in de agrarische sector en op het
                     platteland?
                  
Antwoord
Binnen het Klimaatfondsperceel «Industrie en Innovatief mkb» staan middelen (€ 125 mln.) gereserveerd voor o.a. energiebesparingsfonds en leningen
                     tegen lage rente voor het micro- en kleinbedrijf. Beide voorstellen zijn ook gericht
                     op agrarische bedrijven. Daarnaast is er binnen ditzelfde Klimaatfondsperceel de Energie-efficiëntie
                     glastuinbouw-regeling (€ 199,9 mln.) waarmee glastuinders en samenwerkingsverbanden
                     van glastuinders energiebesparende maatregelen kunnen nemen.
                  
97
Hoe wordt gewaarborgd dat de financiële middelen voor verduurzaming van het mkb eerlijk
                     worden verdeeld, ook ten gunste van kleine en middelgrote boerenbedrijven die moeite
                     hebben met de energietransitie?
                  
Antwoord
Zoals gemeld in de Kamerbrief voortgang van de verduurzaming van het mkb (Kamerstuk
                     nr. 32 637-640) wordt er per jaar circa € 4,6 miljard aan steuncapaciteit ingezet voor de verduurzaming
                     van het brede mkb. Dit zijn bedrijven van 0 tot 250 fte aan medewerkers en een jaaromzet
                     van hoogstens € 50 miljoen en/of een jaarbalans kleiner of gelijk aan € 43 miljoen.
                     Hieronder valt het allergrootste deel van de boerenbedrijven. Dit budget voor het
                     mkb is extra ten opzichte van de programma’s die er bij het Ministerie van LVVN specifieke
                     beschikbaar zijn voor boerenbedrijven.
                  
98
Welk deel van de begroting van het Klimaatfonds en van het Ministerie van K&GG is
                     direct of indirect beschikbaar voor verduurzamingsprojecten in de landbouwsector?
                     Wat zijn de voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op deze middelen?
                  
Antwoord
Het Ministerie van LVVN is primair verantwoordelijk voor de landbouwsector. Op de
                     begroting van het Ministerie van KGG staan geen specifieke middelen voor verduurzaming
                     van de landbouw. Wel kan het zijn dat landbouwprojecten in aanmerking komen voor generieke
                     verduurzamingsregelingen van het Ministerie van KGG. Conform de Tijdelijke Wet Klimaatfonds
                     komen maatregelen met het oog op de klimaatdoelen die voor landbouw en landgebruik
                     gelden niet in aanmerking voor middelen uit het Klimaatfonds. Uitzondering hierop
                     zijn klimaatmaatregelen die (deels) neerslaan in de glastuinbouw zolang deze kunnen
                     worden ondergebracht in de bestedingsdoelen van het Klimaatfonds. Maatregelen op gebied
                     van landbouw en landgebruik die de klimaatdoelen van andere Klimaatakkoord-sectoren
                     nastreven, vallen ook binnen de reikwijdte van het Klimaatfonds. Bijvoorbeeld de verduurzaming
                     van landbouwvoertuigen door het vervangen van fossiele aandrijving door aandrijving
                     op waterstof. Maatregelen worden beoordeeld op basis van de wet en daarbij wordt de
                     cyclus van het Klimaatfonds gevolgd, die aansluit op de Klimaatwet en begrotingscyclus.
                  
99
Hoe worden de inspanningen van de agrarische sector erkend en ondersteund binnen het
                     kader van het Klimaatfonds, dat voornamelijk gericht lijkt te zijn op grootschalige
                     industriële en infrastructuurprojecten?
                  
Antwoord
Voor maatregelen in de landbouw is in het hoofdlijnenakkoord reeds 5 mld. vrijgemaakt
                     plus 500 mln. per jaar.
                  
Conform de Tijdelijke Wet Klimaatfonds komen maatregelen met het oog op de klimaatdoelen
                  die voor landbouw en landgebruik niet in aanmerking voor middelen uit het Klimaatfonds. Uitzondering hierop zijn in antwoord 98
                  beschreven.
               
100
Waaruit blijkt dat de Nederlandse industrie vernieuwend is, ook gezien de recente
                     NEa studie die constateert dat de industrie niet groener is geworden?
                  
Antwoord
De NEa analyse van 4 oktober jl. laat zien dat de 282 industriële installaties die
                     de NEa monitort gemiddeld genomen niet groener zijn geworden. Hierbij legt de NEa
                     uit dat het gemiddelde in hoge mate wordt gedreven door de grote industriële producenten.
                     Bij deze producenten is de CO2-efficiëntie volgens de NEa afgenomen doordat de productie is afgenomen en grote emissie-reducerende
                     investeringen nog niet zijn gerealiseerd. Dat grote investeringen zijn vertraagd geeft
                     het kabinet ook aan in de recente Kamerbrief over de verduurzaming van de industrie
                     [Tweede Kamer 2023–2024, 32 813-1414]. De NEa publicatie laat bovendien zien dat het merendeel van de gemonitorde bedrijven
                     wel degelijk efficiënter is geworden. Het kabinet maakt daaruit op dat ook het grootste
                     deel van de industrie in Nederland dat onder de ETS-richtlijn valt bezig is om emissies
                     te reduceren.
                  
Wat betreft de mate van vernieuwing kijkt het kabinet niet alleen naar de NEa-gegevens.
                  De Dutch Innovation Monitor constateerde namelijk dat het aandeel van bedrijven dat
                  ambieert om uiterlijk in 2030 een verwaarloosbare voetafdruk te hebben 55,7% is, en
                  aanvullend nog eens 22,5% van de bedrijven ambiëren dit voor 2050. Een groot deel
                  van deze ambities zijn door bedrijven vertaald in concrete doelstellingen. Deze doelstellingen
                  staan wel onder druk door de verslechterende bedrijfsomstandigheden. Tevens lijkt
                  het erop dat, op basis van recente subsidieaanvragen, de DEI+ in de meest recente
                  ronde (sterk) overtekend is. Dit laat zien dat bedrijven actief investeren in innovatie.
                  Uitputting van het budget leidt naar inschatting tot een jaarlijkse emissiereductie
                  van ongeveer 0,25 Mton. Als er voldoende budget beschikbaar zou zijn voor alle aanvragen
                  neemt deze schatting toe tot 0,75 Mton.
               
101
Waaruit blijkt dat de Nederlandse industrie floreert, ook gezien de rapportages van
                     het CPB waaruit blijkt dat de industriële productie voor het zoveelste kwartaal achter
                     elkaar krimpt?
                  
Antwoord
De industrie is verantwoordelijk voor 12% van de bruto toegevoegde waarde van de Nederlandse
                     economie en bijna 880.000 banen. Hiermee levert de industrie onmiskenbaar een belangrijke
                     bijdrage aan een welvarend Nederland, maar de industrie heeft het moeilijk en heeft
                     de afgelopen paar jaar te maken met een verslechterend investeringsklimaat. Sinds
                     het tweede kwartaal van 2023 laten de data van het CBS zien dat er sprake is van een
                     afname van productie binnen de Nederlandse industrie. In het tweede kwartaal van 2024
                     is de productie ten opzichte van het tweede kwartaal in 2023 met 3,4% afgenomen. Deze
                     daling wordt veroorzaakt door een terugloop van productie in onder andere de machinebouwindustrie,
                     gecombineerd met de productiedaling in de energie-intensieve industrie sinds 2022.
                     Hierbij spelen verschillende belemmeringen een rol. De Nederlandse industrie wordt
                     geconfronteerd met een teruglopende vraag naar industriële producten, mede door afnemende
                     productie binnen de Duitse industrie. Tevens spelen een tekort aan productiemiddelen
                     en arbeidskrachten, en relatief hoge energieprijzen in Nederland en de EU (sinds 2022)
                     een belangrijke rol. In welke mate deze factoren bijdragen is verschillend per bedrijfstak.
                     Momenteel lijkt de industriële productie zich te stabiliseren.
                  
102
Waaruit blijkt dat Nederlandse industrie een koploperspositie heeft in de wereld met
                     betrekking tot het verduurzamen van de industrie?
                  
Antwoord
In de monitor van het bedrijvenbeleid11 worden verschillende internationale indicatoren getoond. (www.bedrijvenbeleidinbeeld) worden verschillende internationale indicatoren getoond. Zij geven een gemengd beeld
                     van de verduurzamingsprestaties van de industrie. Zo toont de indicator over relatieve
                     emissie-intensiteit (broeikasgasuitstoot industrie excl. afval, per kilo, per euro
                     bruto toegevoegde waarde) weliswaar een verbetering in de periode 2017–2021, maar
                     een achterstand ten opzichte van andere EU-lidstaten. Hierbij is het van belang om
                     rekening te houden met het feit dat de samenstelling van de Nederlandse industrie
                     afwijkt van die van andere EU-landen: Nederland kent van oudsher een relatief grote
                     energie-intensieve basisindustrie. Een andere indicator is gebaseerd op de NEa-analyse
                     over de ontwikkeling van de efficiëntie van de industriële installaties in het ETS
                     in Nederland. Deze laat zien dat alleen de bedrijfstak papier en papierwaren beter
                     presteert dan de ETS-benchmarks, de maatstaven voor emissies-efficiëntie (doorgaans
                     in kilo CO2 per kilo product); overige bedrijfstakken presteren onder de maatstaf. Individuele
                     installaties kunnen echter wel efficiënter zijn.
                  
Er zijn ook andere manieren om naar een koploperspositie te kijken. Zo heeft TNO (Portfolioanalyse
                  2022 TNO-2022-R11324.pdf) in opdracht van het Ministerie van EZK gekeken naar de relatieve sterktes van de
                  Nederlandse kennisinstellingen, bedrijfstakken en technologieën voor een elftal innovatieopgaven
                  en vier vernieuwingsopgaven (de portfolio) op het terrein van verduurzaming en digitalisering.
                  Daaruit bleek dat de Nederlandse positie (ten opzichte van de EU-15 landen) op de
                  meeste innovatie-opgaven overwegend goed is; dit betekent dat er een sterke, brede
                  basis ligt waarop kan worden voortgebouwd door te innoveren.12
103
Hoeveel subsidie is er voor de industrie beschikbaar om te verduurzamen? Kunt u dit
                     onderverdelen in geld voor de verschillende subsidie regelingen, de maatwerkafspraken,
                     infrastructuur en schone energiebronnen?
                  
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 39.
104
Hoe beoordeelt u de waarschuwingen van het PBL dat het budget voor de maatwerkafspraken
                     niet voldoende zal zijn om de industriële clusters in Nederland te verduurzamen? Kunt
                     u een onderbouwing geven voor het budget dat nodig is per industrieel cluster of per
                     industriële technologie om te verduurzamen en een maatwerkafspraak te sluiten?
                  
Antwoord
Voor de verduurzaming van de Nederlandse industrie en de industriële clusters zijn
                     meer financiële en niet-financiële maatregelen nodig dan alleen de maatwerkafspraken
                     en het daarvoor gereserveerde budget. Naast de maatwerkmiddelen zijn er verschillende
                     generieke regelingen beschikbaar om de industrie te ondersteunen bij de verduurzaming.
                     Het benodigde budget voor het verduurzamen van een industrieel cluster of technologie
                     is afhankelijk van veel factoren en is niet zomaar te geven. Voor het maken van maatwerkafspraken
                     onderhandelt het kabinet met de individuele bedrijven. Het uitgangspunt daarbij is
                     een wederzijds commitment en wederkerigheid in de afspraken. De getekende Expressions
                     of Principles (EoP’s) zijn leidend voor het maken van een inschatting van het benodigde
                     budget. De EoP’s zijn de eerste stap naar de uiteindelijke maatwerkafspraken.
                  
105
Wat betekent het optimaliseren van de nationale gasproductie onder het kopje «Gasleveringszekerheid»
                     concreet voor de winning uit kleine gasvelden?
                  
Antwoord
Het kabinet heeft de ambitie uitgesproken om de gaswinning op de Noordzee op te schalen.
                     De productie van aardgas op de Noordzee zal de komende jaren sterk afnemen als er
                     geen maatregelen worden genomen. Daarom zullen er tussen de sector en de overheid
                     afspraken worden gemaakt over hoe de investeringsbereidheid kan worden vergroot, risico’s
                     kunnen worden verkleind en er meer exploratieactiviteiten zullen worden uitgevoerd.
                     Deze afspraken zullen worden vastgelegd in een sectorakkoord.
                  
106
Hoe is vastgelegd in de voorwaarden voor nieuwe Liquefied natural gas-terminals (Lng)
                     dat ze ook gebruikt kunnen worden voor de opslag van waterstof?
                  
Antwoord
Er gelden geen wettelijke voorwaarden voor nieuwe LNG terminals dat ze op termijn
                     voor andere doeleinden moeten worden hergebruikt. Wel geldt er een m.e.r.-beoordelingsplicht
                     bij de bouw van een terminal bestemd voor de invoer, opslag en overslag van aardgas.
                     Daarvoor moet altijd een Milieueffectrapport (MER) worden opgesteld ten behoeve van
                     de besluiten over de vergunningen. De MER-Commissie kan in haar richtlijnenadvies
                     aandachtspunten t.o.v. hergebruikmogelijkheden opnemen. Daarnaast zijn bedrijven zich
                     bewust van het feit dat de EU in 2050 klimaatneutraal dient te zijn en dat de prijzen
                     voor fossiele brandstoffen, waaronder LNG, zullen oplopen in de komende decennia mede
                     vanwege ETS1 en ETS2 wetgeving. Mede door deze prijsstijging is de verwachting dat
                     de vraag naar en het gebruik van LNG zal afnemen, en zullen terminal-eigenaren worden
                     uitgedaagd om op een gegeven moment «om te schakelen» naar duurzame alternatieven.
                     Dit kan overigens ook bio-LNG of synthetisch methaan betreffen waarvoor ombouw niet
                     of beperkt noodzakelijk is. Om de technische en wettelijke (on)mogelijkheden voor
                     hergebruik van LNG-infrastructuur voor waterstofdragers beter in beeld te krijgen
                     voert TNO op dit moment voor het Ministerie van KGG een onderzoek uit. Het eindrapport
                     zal in Q1 2025 worden gepubliceerd en aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
                  
107
Wat staat in absolute euro’s op de post nog niet ingevuld/vrij te besteden in tabel
                     15?
                  
Antwoord
Het percentage «nog niet ingevuld/vrij te besteden» staat op 0%, dit betekent dat
                     er geen middelen beschikbaar zijn waarvoor geen invulling is. De middelen zijn ofwel
                     juridisch verplicht (wegens wetsgebonden afspraken of reeds aangegane verplichtingen),
                     ofwel bestuurlijk gebonden, ofwel beleidsmatig gereserveerd. Beleidsmatig gereserveerd
                     betekent dat het budget is gereserveerd voor specifieke beleidsdoelen of plannen,
                     maar dat het budget desgewenst nog wel ingezet kan worden voor andere doelen omdat
                     hier geen juridische verplichtingen dan wel bestuurlijke afspraken aan zijn verbonden.
                  
108
Hoeveel budget is er uitgetrokken voor de publiekscampagne «Zet ook de Knop om»? Welk
                     deel van dit budget is specifiek gereserveerd voor de circulaire economie en welk
                     deel voor het stimuleren van hergebruik?
                  
Antwoord
Onder de koepel «Zet ook de knop om» wijzen sinds 2023 de Ministeries KGG, VRO, I&W
                     en LVVN het algemeen publiek, bedrijven en organisaties op mogelijkheden om in hun
                     eigen leefomgeving «de knop om te zetten» en zo bij te dragen aan een beter klimaat.
                     Dit gebeurt aan de hand van vier klimaatthema’s: anders wonen (inclusief anders met
                     energie omgaan), anders eten, anders met spullen omgaan en anders reizen. De Rijksoverheidscampagne
                     laat zien wat de overheid, bedrijven en burgers zelf al doen én nog kunnen doen. Alle
                     klimaatthema’s komen het hele jaar door terug in de (online) campagne en een aantal
                     daarvan komt terug in deelcampagnes van de betrokken departementen onder het Zet ook
                     de knop om-label.
                  
In 2024 was het hoofdthema van de koepelcampagne «anders met spullen omgaan». De begroting
                  voor de klimaatcampagne in 2024 was € 4.265.000 afkomstig uit het Klimaatfonds. Voor
                  2025 is voorzien om het thema «anders met energie omgaan» centraal te zetten. De verwachting
                  is conform 2024 hier € 4.265.000 uit het Klimaatfonds voor in te zetten. Er is geen
                  specifiek deel van het campagnebudget gereserveerd voor de circulaire economie en
                  voor het stimuleren van hergebruik.
               
109
Wat betekent het schrappen van het Nationaal Groeifonds (NGF) voor het vrijvallen
                     van middelen waarbij sprake is van onderuitputting?
                  
Antwoord
Het schrappen van het Nationaal Groeifonds (NGF) heeft geen effect op de systematiek
                     van het vrijvallen van NGF-middelen. Voor de middelen van het NGF geldt een 100% eindejaarsmarge.
                     Dit geldt zowel voor middelen op de begroting van het NGF, als voor NGF-projecten
                     op departementale begrotingen. Dit betekent dat in beginsel 100% van de onderuitputting
                     doorgeschoven kan worden naar het volgende jaar. In het volgende jaar kunnen deze
                     middelen dan tot besteding komen.
                  
110
Welk percentage van de projecten Opwek Energie op Rijkvastgoed is in coöperatief of
                     lokaal eigendom?
                  
Antwoord
Er zijn op dit moment al wel dergelijke projecten getenderd maar nog niet gerealiseerd.
                     Daarom is nog geen sprake van eigendom en is dus niet te zeggen welk percentage daarvan
                     lokaal is. Met het programma OER onderschrijven we het algemeen streven naar 50% lokaal
                     eigendom. In lijn met de OER aanpak passen gemeenten of provincies projecten in binnen
                     hun ruimtelijk beleid. Om die reden zijn zij ook verantwoordelijk om beleid te maken
                     voor lokaal eigendom. Om gemeenten en provincies hierbij te ondersteunen is recent
                     vanuit het programma OER in overleg met het Nationaal Programma RES (NPRES) een handreiking
                     gepubliceerd op de website van NPRES. Hiermee wordt uitgelegd hoe gemeenten en provincies
                     invulling kunnen geven aan lokaal eigendom bij OER projecten op areaal van RWS.
                  
111
Waarom wordt er alleen in 2026 geïnvesteerd in de opslag van waterstof?
Antwoord
De middelen voor 2026 worden ingezet voor de uitvoering van het eerste waterstofopslagproject
                     in Nederland (project Hystock in Zuidwending). Via (financiële) risicodeling worden
                     de investeringsrisico’s verkleind en wordt de realisatie van de eerste 4 cavernes
                     mogelijk gemaakt. De daadwerkelijke caverneontwikkeling zal tussen 2029–2034 plaatsvinden.
                     Voor de realisatie van de volgende cavernes zijn additionele klimaatfondsmiddelen
                     gereserveerd voor de jaren erna (102 miljoen euro). Momenteel wordt bezien hoe die
                     kunnen worden ingezet om bij te dragen aan de realisatie van voldoende opslagcapaciteit.
                  
112
Welke concrete plannen zijn er voor de uitbreiding van energie-infrastructuur op het
                     platteland, zoals waterstof- en laadinfrastructuur, om netcongestieproblemen op te
                     lossen en energietransitieprojecten in deze gebieden te ondersteunen?
                  
Antwoord
De concrete plannen voor uitbreiding van energie-infrastructuur van Nederland vindt
                     u in de investeringsplannen van TenneT, Gasunie en de regionale netbeheerders. Al
                     deze projecten zijn nodig om huidige en toekomstige netcongestieproblemen op te lossen
                     of te voorkomen. Netbeheerders maken in hun investeringsplan geen onderscheid tussen
                     projecten op het platteland, stedelijk gebied of anderszins. Bij de uitvoering van
                     deze projecten hebben netbeheerders met verschillende knelpunten te maken. TenneT
                     heeft in haar investeringsplan 2024–2033 dit jaar een bijlage toegevoegd waarbij per
                     vertraagd project is aangegeven aan welk type knelpunt dit ligt zoals tekort personeel,
                     geen mogelijkheid om verbinding tijdig uit te schakelen (VNB) of vergunningen (grondverwerving,
                     overeenkomsten met landeigenaren, ruimtelijke inpassing en stikstof). Om de realisatiekracht
                     te vergroten versnellen we met het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat
                     (MIEK) de besluitvorming over de aanleg van de benodigde energie-infrastructuurprojecten, geven we bepaalde projecten meer prioriteit in de investeringsplannen
                     van de netbeheerders en proberen we knelpunten bij de realisatie van projecten weg
                     te nemen. Zo werkt het kabinet aan vereenvoudigen en versnellen van vergunningverlening
                     en doet daarbij voorstellen voor aanpassingen aan wet- en regelgeving. Daarnaast verkent
                     het kabinet of een bredere stikstofaanpak voor energie-infrastructuur juridisch haalbaar
                     is. Voor de kerst wordt de Kamer geïnformeerd over de nieuwe projecten die tot het
                     MIEK zijn toegelaten, over wettelijke versnellingsmaatregelen en over de bredere stikstofaanpak.
                     Ten aanzien van de meest acute netcongestieproblematiek wordt de Kamer in november
                     geïnformeerd middels de LAN-brief.
                  
113
Wat zijn de overwegingen om de gereserveerde middelen voor de subsidie CO2-vrije gascentrales geheel door te schuiven naar het jaar 2030?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 44.
114
Waar wordt de subsidie voor CCS aan besteed buiten de 2 miljoen die naar het Clean
                     Energy Transition Partnership (CETP) gaat? Hoeveel hiervan gaat naar bedrijven?
                  
Antwoord
Op de begroting (artikel 31) staat € 3.369.000 voor het jaar 2025 gereserveerd voor
                     de ondersteuning van Research and Development van CCS. Dit zijn kasmiddelen om de
                     projecten uit de CETP-calls van 2022 en 2024 te financieren. Ook bevat dit bedrag
                     nog de laatste betalingen aan de projecten die onder het ACT-onderzoeksprogramma vallen,
                     de voorloper van het CETP-programma. Daarnaast wordt hieruit de «zeef-studie» bekostigd
                     waarmee jaarlijks wordt vastgesteld of er kostenefficiënte alternatieven zijn voor
                     CCS-projecten, als onderdeel van de SDE++. In 2025 wordt er wederom 2 miljoen beschikbaar
                     gesteld voor het CETP programma. De onderzoeksprojecten worden uitgevoerd door onderzoeksinstellingen
                     en bedrijven. Welk deel hiervan specifiek naar bedrijven gaat, verschilt per onderzoeksproject.
                  
115
Hoeveel is er in totaal gereserveerd voor subsidies aan CCS?
Antwoord
Om de tijdige realisatie van CCS te bevorderen is er geld uit het Klimaatfonds beschikbaar
                     gesteld. Hieruit wordt ook in 2025 een aantal subsidiebeschikkingen afgegeven aan
                     Energie Beheer Nederland (EBN B.V.) waarmee zij gezamenlijk met de operators de geschiktheid
                     van verschillende potentiële opslaglocaties kan onderzoeken. Voor 2025 bedraagt dit
                     begrote bedrag € 11.930.000 (artikel 31).
                  
Ook staat er op de begroting (artikel 31) € 3.369.000 voor het jaar 2025 gereserveerd
                  voor de ondersteuning van Research and Development van CCS. Deze middelen gaan naar
                  projecten die onder het Clean Energy Transition Partnership (CETP) subsidie ontvangen.
                  Daarnaast gaan er vanuit bredere subsidieregelingen, zoals de DEI+ en de TSE-haalbaarheidsstudies ook gelden naar studies en onderzoeksprojecten op het gebied van CO2-afvang, transport, opslag of hergebruik.
               
Op de begroting van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei van 2025 is voorzien
                  in een openstelling van de SDE in het jaar 2025. De SDE++ staat open voor CO2-reducerende technieken, waaronder CCS. Het is niet mogelijk om vooraf aan te geven
                  hoeveel SDE++-subsidie voor CCS gereserveerd is, omdat dit afhankelijk is van het
                  aantal subsidieaanvragen voor CCS en hoe kosteneffectief deze zijn ten opzichte van
                  andere SDE++-aanvragen. Over de voorwaarden van de 2025-ronde van de SDE++ wordt de
                  Tweede Kamer in het eerste kwartaal van 2025 geïnformeerd.
               
116
Hoeveel van de post overige subsidies is gereserveerd voor WarmtelinQ?
Antwoord
Hieronder een uitsplitsing van de post overige subsidies in duizendtallen.
2025
2026
2027
2028
2029
Subsidies Overig
18.501
40.993
47.911
19.842
17.842
Investeringssubsidie WarmtelinQ
0
0
18.925
0
0
Exploitatiesubsidie WarmtelinQ
20.000
20.000
19.000
17.000
Overig
18.501
20.993
8.986
842
842
117
Hoeveel fte is er beschikbaar op het ministerie voor energiecoöperaties?
Antwoord
Energiecoöperaties is een onderwerp dat mijn aandacht heeft, zowel vanuit de maatschappelijke
                     kant als vanuit de rol die energiecoöperaties kunnen spelen in de ontwikkeling van
                     de decentrale kant van het energiesysteem. Daarbij bouw ik voort op de reactie van
                     mijn voorganger eerder dit jaar op de initiatiefnota «Energie met Elkaar» van het
                     lid Kröger. Binnen de Rijksoverheid en het ministerie werken we aan een visie op energiecoöperaties
                     in het energiesysteem, bieden we handelingsperspectieven aan gemeenten voor het benutten
                     van energiecoöperaties en het stimuleren van lokaal eigendom, zorgen we dat de sector
                     onder begeleiding van NEN werkt aan kwaliteitseisen aan energiecoöperaties, werken
                     we een wettelijk kader uit om het delen van energie verder uit te breiden, en werken
                     we interdepartementaal met het Ministerie van BZK aan ruimte voor maatschappelijk
                     initiatief. Daarnaast is er het ontwikkelfonds en de Subsidieregeling Cooperatieve
                     Energieopwekking (SCE) om energie coöperaties te ondersteunen in hun oprichting en
                     bij de opwek van hernieuwbare energie. Dit betekent dat de inzet van het aantal FTE
                     verspreid is over verschillende organisatie onderdelen en varieert door de tijd heen.
                     Het ministerie weegt zorgvuldig af hoeveel inzet er nodig is om op de diverse terreinen,
                     waaronder energiecoöperaties, te werken aan een duurzaam, betrouwbaar en betaalbaar
                     energiesysteem.
                  
118
Hoe draagt de geplande investering in CO2-vrije gascentrales bij aan het waarborgen van een stabiele energievoorziening voor
                     plattelandsgebieden?
                  
Antwoord
CO2-vrije gascentrales zijn uiteindelijk nodig voor de leveringszekerheid van elektriciteit
                     in heel Nederland en daarmee ook voor plattelandsgebieden.
                  
119
Welke concrete maatregelen worden genomen om te voorkomen dat de doorschuiving van
                     de middelen voor CO2-vrije gascentrales naar 2030 de haalbaarheid van de nationale klimaatdoelen in 2030
                     in gevaar brengt?
                  
Antwoord
Zie ook het antwoord op vraag 44. Met de brief van 29 januari 2024 (Tweede Kamer 2023–2024,
                     31 239, nr. 386) heeft de Minister voor Klimaat en Energie aangegeven de focus te verleggen van een
                     investeringssubsidie naar een exploitatiesubsidie. De middelen voor CO2-vrije gascentrales dragen vanwege de beperkte beschikbaarheid van waterstof en waterstof-infrastructuur
                     voor 2030, primair bij aan het streven naar CO2-neutraliteit in 2035 voor de elektriciteitssector.
                  
120
Welke strategie heeft u in gedachten voor de middellange termijn om de leveringszekerheid
                     te garanderen?
                  
Antwoord
Om de leveringszekerheid van aardgas op de middellange termijn te versterken, neemt
                     het kabinet maatregelen aan zowel de vraagkant als de aanbodkant.
                  
Aan de vraagkant is energiebesparing van groot belang. Het kabinet kiest ervoor om
                  sterk in te zetten op energiebesparing middels het Nationaal Programma Energiebesparing.
                  Energie die we niet gebruiken, hoeven we ook niet op te wekken, te betalen, te importeren
                  of te transporteren. Energiebesparing draagt daardoor direct bij aan de betaalbaarheid,
                  vermindert de behoefte (en daarmee de schaarste) aan fossiele brandstoffen en hernieuwbare
                  bronnen, en daarmee ook de afhankelijkheid van andere landen.
               
Aan de aanbodkant neemt het kabinet maatregelen om enerzijds de productie van gas
                  in Nederland op peil te houden, bijvoorbeeld via het versnellingsplan gaswinning Noordzee.
                  Ook zet het kabinet in op diversificatie van import en het op peil houden – en waar
                  nodig uitbreiden – van LNG-importcapaciteit, conform adviezen van GTS. Zo wordt de
                  capaciteit van de GATE- en EET-terminal uitgebreid en onderzoekt het kabinet in samenwerking
                  met Gasunie en Vopak de mogelijkheden voor een verlenging van de exploitatie van EET
                  in de Eemshaven.13 Tot slot, is het van groot belang dat alternatieve energiebronnen voldoende worden
                  opgeschaald (zoals waterstof en groen gas) om de huidige vraag naar aardgas te vervangen.
               
Naast maatregelen aan de aanbod- en vraagzijde, zet het kabinet in op het versterken
                  van het gassysteem, onder andere met het wetsvoorstel bestrijden energieleveringscrisis.
                  Dit wordt onder meer gedaan door structurele vulmaatregelen voor de ondergrondse gasopslagen
                  te treffen. Het wetsvoorstel wordt op de korte termijn geconsulteerd.14
De Tweede Kamer ontvangt op reguliere basis een stand van zaken van bovengenoemde
                  maatregelen via de Kamerbrieven update gasleveringszekerheid. Het kabinet baseert
                  zich onder andere op analyses van Gasunie Transport Services (GTS) en van het European
                  Network of Transmission System Operators for Gas (ENTSO-G).
               
Voor wat betreft leveringszekerheid elektriciteit kijken de Monitor leveringszekerheid
                  van TenneT en de European Resource Adequacy Assesment van European Network of Transmission
                  System Operators for Electricity (ENTSO-E) jaarlijks op nationaal respectievelijk
                  Europees niveau circa tien jaar vooruit. De Minister voor Klimaat en Energie heeft
                  de Kamer per brief van 11 maart 2024 over de borging van de leveringszekerheid van
                  elektriciteit geïnformeerd.15 Het kabinet zal de Kamer eind 2024 nader informeren over de leveringszekerheid van
                  elektriciteit in lijn met de op 5 maart 2024 aangenomen motie van de leden Erkens
                  en Grinwis.16
121
Welke technologieën die leveringszekerheid kunnen garanderen heeft u in overweging
                     en welke van deze technologieën acht zij kansrijk?
                  
Antwoord
Voor wat betreft elektriciteit bepalen interconnectie, (batterij)opslag, (CO2-vrij) regelbaar vermogen en vraagrespons samen de leveringszekerheid. Uitgezonderd
                     de interconnectie, waarin TenneT investeert, is het aan marktpartijen om hierin te
                     investeren. Elk van de opties (batterij)opslag, (CO2-vrij) regelbaar vermogen en vraagrespons heeft vele vormen en variaties met elk zijn
                     eigen kenmerken qua omvang, duur en snelheid van op- en afregelen. Deels zijn deze
                     complementair en deels onderling uitwisselbaar, meer van de één maakt dat er minder
                     van de ander nodig is. Door de relatief grote interconnectiecapaciteit die Nederland
                     heeft, kan de benodigde flexibiliteit ook deels van buiten Nederland komen.
                  
122
Hoeveel geld is er beschikbaar voor de ombouw grootverbruikers om financieel bij te
                     dragen aan de noodzakelijke aanpassingen van installaties van laagcalorisch naar hoogcalorisch
                     gas? Wordt het voldoen aan de energiebesparingsverplichting als voorwaarde gesteld?
                  
Antwoord
Voor de grootverbruikers die het verboden is laagcalorisch gas uit het gastransportnet
                     te onttrekken (artikel 10g, eerste lid, van de Gaswet) is voorzien in een nadeelcompensatieregeling
                     (artikel 10m van de Gaswet). Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om in aanmerking
                     te komen voor nadeelcompensatie is uitgewerkt in de Beleidsregel nadeelcompensatie
                     verbod laagcalorisch gas grootste afnemers. In de Uitvoeringsregeling nadeelcompensatie
                     verbod laagcalorisch gas grootste afnemers is uitgewerkt wanneer een aanvraag kan
                     worden ingediend. Een van de voorwaarden is dat een aanvraag pas kan worden ingediend
                     nadat de afnemer is omgeschakeld naar hoogcalorisch gas. Nadeelcompensatie is een
                     vergoeding voor eventuele door het verbod veroorzaakte onevenredige schade die uitgaat
                     boven het normaal maatschappelijke risico, bijvoorbeeld omdat een afnemer investeringen
                     moet doen in aanpassing van zijn installatie of andersoortige schade zoals terugkerende
                     operationele kosten. Zoals blijkt uit de Beleidsregel en de Regeling, wordt bij de
                     beoordeling van een aanvraag de opgevoerde schade getoetst, met name met als doel
                     vast te stellen of daadwerkelijk sprake is van onevenredige schade door het verbod
                     die niet kon worden voorkomen door de afnemer. Deze toets staat los van de vraag of
                     de betreffende afnemer voldoet aan de energiebesparingsplicht. Overigens geldt wel
                     dat gasgestookte centrales worden verduurzaamd, hierop wordt in het antwoord op vraag
                     44 verder ingegaan. Er is een reservering opgenomen voor de situatie dat nadeelcompensatie
                     in het kader van deze regeling moet worden uitgekeerd. Deze reservering bedraagt op
                     dit moment € 78 miljoen, grotendeels op de Aanvullende Post.
                  
123
Hoeveel euro betalen huishoudens zonder zonnepanelen gemiddeld op jaarbasis aan hun
                     energieleverancier om de kosten van huishoudens met zonnepanelen te dekken?
                  
Antwoord
Onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen hebben op basis van data uit 2021
                     berekend dat de rekening van een huishouden zonder panelen 129 euro op jaarbasis,
                     omgerekend zo’n 14%, hoger lag door de salderingsregeling.17 De ACM heeft de meerkosten van mensen met zonnepanelen in het voorjaar van 2024 onderzocht.
                     De ACM schat op basis van de verzamelde informatie bij verschillende leveranciers
                     de kosten voor een leverancier van een gemiddelde klant met zonnepanelen in 2023 op
                     jaarbasis enkele honderden euro’s hoger waren dan van een vergelijkbare klant zonder
                     zonnepanelen. Deze kosten worden inmiddels wel deels doorberekend aan de mensen met
                     panelen zelf via terugleverkosten. De verhouding tussen deze doorberekende kosten
                     en de kosten die bij alle afnemers in rekening gebracht worden, is niet onderzocht.
                  
124
Hoe wordt het resterende budget naar aanleiding van het amendement Erkens (Kamerstuk
                     36 410 XIII, nr. 20), ter waarde van de resterende 45 miljoen euro, verdeeld binnen de verschillende
                     genoemde invullingsdoeleinden, en hoe is de verhouding proceskosten en budget voor
                     de daadwerkelijke uitvoering?
                  
Antwoord
Van de € 55 miljoen uit het amendement-Erkens is nog ca. € 45 miljoen beschikbaar
                     in 2025 en 2026. Deze zullen worden ingezet voor 1) de subsidieregeling vergroten
                     flexibel vermogen en 2) de aansprakelijkheidsregeling energiehubs. De verdeling van
                     middelen is als volgt:
                  
1. Subsidieregeling vergroten flexibel vermogen
• Flexibiliteitsscans – 29 miljoen
• Realisatie van flexibel vermogen – 15 miljoen
De uitvoeringskosten zijn onderdeel van bovenstaande budgetten en worden totaal op
                  ca. € 2 miljoen geschat (4%). Dit betekent dat € 42 miljoen als subsidie beschikbaar
                  zal komen in 2025 en 2026 voor bovenstaande onderdelen.
               
2. Aansprakelijkheidsregeling energiehubs – 1 miljoen
125
Welke concrete projecten worden gefinancierd met de stikstofaanpak piekbelasters industrie?
Antwoord
In de Kamerbrief «Voortgang verduurzaming industrie» van 10 oktober 2024 is dit toegelicht:
                     In oktober 2024 is een maatwerksubsidie van € 11,3 miljoen aan ROCKWOOL B.V. verleend
                     voor de inzet van een nieuw bindmiddel. Hiermee zal ROCKWOOL B.V. bovenwettelijk 42.000
                     kilogram ammoniak reduceren. Eerder is een maatwerksubsidie verleend aan Yara Sluiskil
                     van € 11,5 miljoen voor de installatie van een nageschakelde WESP-technologie (Wet Electrostatic Precipitator). Hiermee reduceert Yara Sluiskil bovenwettelijk 31.000 kilogram ammoniak en 48.000
                     kilogram ammoniumnitraatstof. Ten slotte wordt naar verwachting binnenkort een regeling
                     gepubliceerd die is gericht op de reductie van bovenwettelijke ammoniakemissie bij
                     grote (IPPC) installaties18. Binnen de groep van industriële piekbelasters wordt circa 90% van de ammoniakemissie
                     bij dergelijke installaties uitgestoten door vijf bedrijven. Hiervoor is een budget
                     van € 54 miljoen beschikbaar. De verwachting is dat deze subsidiemodule leidt tot
                     een jaarlijkse ammoniakreductie tussen de 150.000 en 200.000 kilogram. Naar verwachting
                     wordt in het voorjaar van 2025 helder welke projecten door middel van deze subsidie
                     worden gestart.
                  
126
Klopt het dat klimaatfinanciering betaald wordt uit de begrotingen van K&GG, Financiën
                     en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS)?
                  
Antwoord
Voor een overzicht van de klimaatfinanciering verwijs ik u graag naar bijlage 7 –
                     internationale klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden 2025 – in de HGIS nota
                     2025.
                  
127
Welke bedragen zijn er op de begroting van K&GG, respectievelijk de begrotingen van
                     Financiën en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS), gereserveerd
                     voor klimaatfinanciering, aangezien op de begroting van BHOS jaarlijks structureel
                     € 2,4 miljard + € 250 miljoen zal worden bezuinigd?
                  
Antwoord
Zoals beschreven in bijlage 7 van de HGIS nota 2025, is voorzien dat respectievelijk
                     € 800 miljoen aan internationale klimaatfinanciering zal worden gerealiseerd vanuit
                     de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp en € 100 miljoen vanuit
                     de begroting van Financiën. Deze inschattingen zijn gebaseerd op de begroting 2025.
                  
Voor wat betreft klimaatfinanciering zijn er geen budgetten op de KGG-begroting voor
                  2025 die hieraan direct bijdragen.
               
128
Hoe voorkomen we dat we op het gebied van kernenergie teveel gaan leunen op externe
                     kennis of kennis uit andere landen?
                  
Antwoord
Om ook in Nederland nucleaire kennis en vaardigheden op te bouwen wordt er gewerkt
                     aan de uitvoering van het Meerjarig Missiegedreven Innovatie Programma (MMIP) Kernenergie.
                     In dit MMIP, dat eind 2023 is gepresenteerd aan de Tweede Kamer, worden verschillende
                     kennis- en innovatievraagstukken beantwoord aan de hand van acht thema’s. Een integrale
                     human-capitalagenda is hier ook onderdeel van.
                  
Daarnaast onderzoekt het kabinet ook de mogelijkheden en kansen voor de Nederlandse
                  (maak)industrie tijdens verschillende fases van het nieuwbouwproject en hoe dat in
                  het selectieproces kan worden meegenomen.
               
Het is in het domein nucleair bij uitstek noodzakelijk om op te trekken met andere
                  landen en internationale organisaties, zoals bijvoorbeeld de IAEA, en te kijken wat
                  wij kunnen leren van andere projecten uit het buitenland. Het kabinet zoekt daarom
                  naar een balans tussen wat we met de Nederlandse (maak)industrie kunnen realiseren
                  en welke kennis en kunde onvermijdelijk uit het buitenland zal komen.
               
129
Wat is de verwachting van de hoeveelheid olie die Nederland in 2040 nog zal importeren?
                     En hoeveel in 2050?
                  
Antwoord
Vooropgesteld, het ramen van de olie-importen in 2040 en 2050 is met grote onzekerheid
                     omgeven. De benodigde import hangt namelijk samen met het verloop van de energietransitie.
                  
De KEV 2022 geeft op basis van vastgesteld en voorgenomen beleid aan dat er in 2040
                  netto 1691 PJ (40.4 miljoen ton olie-equivalent, Mtoe) aan ruwe aardolie en olieproducten
                  worden geïmporteerd in Nederland. 597 PJ (14,3 Mtoe) hiervan is bedoeld voor bunkering.
                  De KEV 2022 bevat geen cijfers voor 2050.
               
Voor een schatting van olie-importen onder de aanname van aanvullend beleid, kan worden
                  gekeken naar een studie van TNO (mei 2024) die twee scenario’s bevat: ADAPT en TRANSFORM.
                  In beide toekomstbeelden dalen de broeikasgasemissies en worden de klimaatdoelstellingen
                  gehaald. De manier waarop dat gebeurt verschilt. De Nederlandse maatschappij streeft
                  in ADAPT naar het handhaven van de huidige levensstijl en behoud van de economische
                  structuur, waaronder een sterke industriesector. In TRANSFORM zijn de Nederlandse
                  en Europese burgers bereid hun gedrag aan te passen met als motivatie hun CO2-voetafdruk te verkleinen.
               
Beide scenario’s modelleren het primaire energie-aanbod van olie in 2040 en 2050,
                  inclusief bunkerbrandstoffen. Aangezien de Nederlandse olieproductie in 2040 en 2050
                  minimaal zal zijn, geeft het primaire energie-aanbod een indicatief beeld van de te
                  verwachten import van olie ten behoeve van de Nederlandse vraag. In 2040 bedraagt
                  het primaire energie-aanbod voor olie volgens ADAPT 1138 PJ (27,2 Mtoe) en volgens
                  TRANSFORM 791 PJ (18,9 Mtoe). In 2050 bedraagt het primaire energie aanbod voor olie
                  volgens ADAPT 724 PJ (17,3 Mtoe) en volgens TRANSFORM 241 PJ (5,8 Mtoe).
               
130
Met hoeveel zullen de ontvangsten op de K&GG-begroting naar verwachting toenemen vanaf
                     2027 door de implementatie van Emission Trade System (ETS)-2?
                  
Antwoord
De ontvangsten van het ETS2 vindt u in tabel 19 op de K&GG-begroting. Het ETS2 start
                     in 2027. De verwachte inkomsten betreffen 3,6 miljard in 2027, 2,65 miljard in 2028
                     en 2,2 miljard in 2029.
                  
131
Kunt u de te verwachten veilinginkomsten van de ETS2 en ETS1 opsplitsen per sector?
Antwoord
De veilinginkomsten kunnen niet worden opgesplitst per sector omdat ETS-emissierechten
                     niet bestemd zijn voor specifieke sectoren. Wel is onderscheid mogelijk tussen inkomsten
                     door veiling van emissierechten in het ETS1 (zware industrie, elektriciteitssector,
                     luchtvaart en zeevaart) en ETS2 (gebouwde omgeving, mobiliteit, kleine industrie en
                     deelsectoren in de landbouw). Deze uitsplitsing staat in tabel 19 op de K&GG-begroting.
                  
132
Is het mogelijk om de tenderopbrengsten vanuit de wind-op-zeekavels structureel toe
                     te voegen aan de K&GG-begroting, gezien de grote kosten die gemaakt moeten worden
                     voor de aanleg van de netten op zee?
                  
Antwoord
De begrotingsregels stellen dat inkomsten en uitgaven strikt gescheiden dienen te
                     blijven, en daarmee vloeien tenderopbrengsten vanuit de wind-op-zeekavels naar de
                     algemene middelen. Hier kan bij hoge uitzondering vanaf geweken worden, zoals is gebeurd
                     bij de tenders van Hollandse Kust (west) kavels VI en VII en IJmuiden Ver kavels Alpha
                     en Beta. De bekostiging van het Net op Zee loopt niet geheel via de KGG-begroting.
                     De financiering van de Netten op Zee worden deels bekostigd via de nettarieven, met
                     een voorfinanciering direct vanuit het Ministerie van Financiën (staatsdeelnemingen)
                     aan TenneT en deels bekostigd met een subsidie van in totaal € 4 miljard aan TenneT
                     welke t/m 2040 wordt uitgekeerd. Deze subsidie loopt wel via de KGG-begroting en staat
                     los van de ontvangsten vanuit de tenders en is gefinancierd vanuit de SDE+. Overigens
                     loopt er momenteel ook een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) naar de bekostiging
                     van de elektriciteitsinfrastructuur. De oplevering van het IBO wordt begin 2025 verwacht.
                  
133
Hoeveel extra zal er dan worden ontvangen vanuit de dividenduitkering EBN en Ontvangsten
                     Mijnbouwwet, wanneer de aardgaswinning op de Noordzee conform kabinetsplannen wordt
                     opgeschaald?
                  
Antwoord
Op basis van de prognose van EBN kan er zonder additionele maatregelen nog slechts
                     circa 40 miljard m3 gas gewonnen worden op de Noordzee. Voorts is het zo dat als de gaswinning wordt
                     opgeschaald we daar niet gelijk in het volgende jaar een verhoogde productie van zien,
                     maar datdit pas na zo’n drie tot vijf jaar merkbaar zal worden in verhoogde productie
                     en daarmee gepaard gaande hogere ontvangsten voor het Rijk. Tevens is het belangrijk
                     om aan te geven dat het hier gaat om een inschatting, welke door veel (geopolitieke)
                     onzekerheden beïnvloed kan worden, en daarom géén exacte prognose is. Opschaling heeft
                     naar inschatting een potentieel van maximaal 150 miljard m3 op de Noordzee. Uitgaande van € 0,29 per m3 gas (aanname gebaseerd op het gemiddelde van de prognoses voor de komende vijf jaar
                     uit de gasbatenraming), is het totaal aan nog geschatte inkomsten via de gasbaten
                     van € 5,05 miljard. Wanneer het volledige resterende volumepotentieel van 150 miljard
                     m3 op de Noordzee gewonnen zou worden, vertegenwoordigt dit een geschatte waarde van
                     circa € 25,3 miljard aan extra totale ontvangsten aan gasbaten.
                  
134
Uit welke begroting/middelen zal de kostenveroordeling worden voldaan als de uitkomst
                     van de arbitrage met de NAM, die in 2025 wordt verwacht, zou neerkomen op een kostenveroordeling
                     voor de staat?
                  
Antwoord
De toekomstige uitkomst van de procedures wordt niet meegenomen in de begroting. Het
                     kabinet loopt niet vooruit op de dekking van mogelijke financiële schade voor de Staat
                     uit hoofde van minder ontvangsten van de NAM dan nu in de begroting geraamd, dan wel
                     voor de Staat eventuele budgettair nadelige uitspraken van het arbitrage-tribunaal,
                     mocht daar sprake van zijn. Belangrijk is dat een nadelige uitspraak voor bewoners
                     geen verschil maakt. Dat was juist de reden om NAM vanaf 2018 op afstand te zetten.
                  
135
Waarop is de geschatte aardgasproductie uit kleine velden gebaseerd, zoals vermeld
                     in tabel 20 van de memorie van toelichting?
                  
Antwoord
Deze wordt berekend op basis van de geschatte volumes in de goedgekeurde winningsplannen.
                     Om deze uit te drukken in euro’s worden deze volumes vermenigvuldigd met de door het
                     CPB periodiek ingeschatte toekomstige gasprijzen.
                  
136
In hoeverre is rekening gehouden in de geschatte aardgasproductie, zoals vermeld in
                     de memorie van toelichting, met nieuwe gasvelden waarvoor nog geen definitieve besluitvorming
                     is genomen (zoals bij Ternaard)?
                  
Antwoord
De schatting is gebaseerd op goedgekeurde winningsplannen, dus niet op verwachte vergunningen
                     en winningsplannen. Verwachte vergunningen worden dus niet meegenomen in de schatting,
                     vanwege het feit dat dit nog onzekere opbrengsten zijn.
                  
137
Wat zijn de verwachtingen voor de begroting met betrekking tot gaswinning voor de
                     periode van 2024 tot 2030?
                  
Antwoord
Voor de komende 5 jaar zijn de opbrengsten van de gaswinning geprognotiseerd op basis
                     van een verwachte gasprijs in cent per kubieke meter, zoals door het CPB opgegeven.
                     Op basis van de verwachte volumes gaswinning uit de goedgekeurde winningsplannen,
                     ontvangt de Staat inkomsten in de vorm van dividend van EBN en inkomsten uit de Mijnbouwwet.
                     De inkomsten Mijnbouwwet bestaan uit cijns, winstaandelen en oppervlakte rechten.
                     De verwachte inkomsten voor de komende vijf jaar zijn in onderstaande tabel weergegeven.
                     De inkomsten X1000 vormen de bedragen in euro’s.
                  
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Prijs in ct/m3
31,3
35,8
31,9
27,9
25,7
25,5
EBN uit te keren dividend
1567
1020
487
409
293
247
Mijnbouwwet
280
150
110
60
30
30
Totaal
1847
1170
597
469
323
277
138
In hoeverre is het mogelijk om de inkomsten die voortkomen uit de afschaffing van
                     de vrijstelling op het duaal gebruik van kolen in te zetten voor de verduurzaming
                     van de betalende bedrijven om zo hun verduurzaming te faciliteren?
                  
Antwoord
De vrijstelling voor duaal verbruik van kolen wordt vrijwel alleen gebruikt binnen
                     de Nederlandse ijzer- en staalindustrie. Het gaat hierbij vrijwel geheel om één bedrijf:
                     Tata Steel. Het afschaffen van de vrijstelling leidt tot een budgettaire opbrengst
                     voor het Rijk. In de onderhandelingen over een maatwerkafspraak met Tata Steel zal
                     worden meegenomen dat wordt voorgesteld om de vrijstellingen in de kolenbelasting
                     voor duaal en non-energetisch verbruik per 2027 af te schaffen.
                  
139
Hoe kijkt u naar het handelingsperspectief om sneller te verduurzamen van bedrijven
                     die geraakt worden door de afschaffing van de vrijstelling op duaal gebruik van kolen?
                     In hoeverre is dat perspectief er nog voldoende als deze maatregel wordt genomen?
                  
Antwoord
Het afschaffen van de vrijstelling voor duaal en non-energetisch verbruik dient met
                     name om het voor de ijzer- en staalindustrie minder aantrekkelijk te maken om te blijven
                     produceren op basis van kolen. Het zorgt er namelijk voor dat het gebruik van kolen
                     duurder wordt en duurzamere productiemethodes financieel relatief aantrekkelijker
                     worden. De lastenverhoging zorgt er echter wel voor dat voor en tijdens de transitie
                     van Tata Steel het verdienvermogen van het bedrijf beperkt wordt, waardoor het bedrijf
                     beperkt wordt in haar vermogen om de transitie-investeringen te financieren. Zoals
                     in het antwoord op vraag 138 is aangegeven, zal in de onderhandelingen over een maatwerkafspraak
                     met Tata Steel worden meegenomen dat wordt voorgesteld om de vrijstellingen in de
                     kolenbelasting voor duaal en non-energetisch verbruik per 2027 af te schaffen.
                  
140
Hoeveel mensen (fulltime-equivalent) werken aan de oprichting van het Ministerie van
                     KGG (secundair aan de organisatie, niet de inhoud)?
                  
Antwoord
De oprichting van het Ministerie van KGG en feitelijk daarmee de afsplitsing van werkzaamheden
                     zoals die belegd waren bij het voormalige Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
                     vraagt allerlei aanpassingen in de organisatie(-structuur), de inrichting van IV,
                     ICT en financiële systemen etcetera. Indicatief zijn hiermee thans zo’n 15 fte op
                     werkzaam. Dit is in slechts beperkte mate extra capaciteit, maar fte`s die zijn vrijgemaakt
                     uit de staande organisatie om de oprichting vorm te geven. Het is de ambitie dat deze
                     werkzaamheden uiterlijk in het eerste kwartaal van 2025 weer beëindigd kunnen worden.
                  
141
Wat zijn de tot nu toe gemaakte kosten voor de oprichting van het Ministerie van K&GG?
Antwoord
Dat is op dit moment nog niet bekend. De oprichting wordt zoveel mogelijk opgepakt
                     door ambtelijk personeel, waarbij het niet altijd duidelijk is wanneer iets reguliere
                     inzet betreft, of inzet specifiek voor de oprichting van KGG. Naar verwachting vallen
                     de kosten aanzienlijk lager uit dan bij de oprichting van eerdere nieuwe ministeries,
                     doordat gekozen wordt voor een model waarin twee ministeries bediend worden door één werkorganisatie.
                     Daarbij is het niet noodzakelijk om nieuwe (staf)directies op te zetten voor de ondersteuning
                     van het nieuwe departement. Ook worden kosten vermeden door bijvoorbeeld nu geen nieuwe
                     email-adressen aan te maken. Wel is het voorstelbaar dat er door efficiencyverlies (bijvoorbeeld doordat specifieke besluitvormingsprocessen apart moeten worden
                     ingericht) extra kosten gemaakt moeten worden. In een evaluatie van de splitsing van
                     het Ministerie van EZ in EZK en LNV in 2018 wordt geschat dat het volledig inrichten
                     van een nieuw ministerie ongeveer € 70 mln kost (waarvan € 20 mln incidenteel en € 50
                     mln structureel). De oprichtingskosten voor het Ministerie van KGG zullen beperkter
                     zijn.
                  
142
Wat zijn de totaal verwachte kosten van de oprichting van het Ministerie van K&GG?
Antwoord
Zie beantwoording vraag 141.
143
Bent u bereid om bij de verdere uitwerking van de Routekaart Negatieve Emissies als
                     uitgangspunt mee te nemen dat hierin geen voorkeur wordt gegeven aan bepaalde technieken?
                  
Antwoord
Het kabinet wil in de Routekaart Koolstofverwijdering relevante vraagstukken en feiten
                     op een rij zetten, hier beleidsuitgangspunten uit afleiden, en deze omzetten in concrete
                     instrumenten en andere maatregelen. Zo wil het kabinet zorgen voor koolstofverwijdering
                     die past bij de rest van ons klimaatbeleid, ons verdienvermogen versterkt, en voorkomt
                     dat koolstofverwijdering ten koste gaat van emissiereductie. Het kabinet werkt op
                     dit moment nog aan deze routekaart en wil op een dergelijke keuze nu niet vooruitlopen.
                  
144
Bent u van plan om in de Routekaart Negatieve Emissies concrete en substantiële doelstellingen
                     en volumes op te nemen voor negatieve emissies voor de komende jaren om de ontwikkeling
                     hiervan te stimuleren?
                  
Antwoord
In zowel het Klimaatplan als de Routekaart koolstofverwijdering zal worden aangegeven
                     met welke volumes (in megatonnen) koolstofverwijdering het kabinet voor 2040 rekening
                     houdt, en op welke wijze de ontwikkeling van koolstofverwijdering zal worden gestimuleerd.
                  
145
Voor de Warmtenetten Investerings subsidie (WIS) is er vanuit het Klimaatfonds totaal
                     972,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de periode 2025–2030, terwijl het bedrag
                     in de begroting tot en met 2029 optelt tot circa 435 miljoen; waar wordt het overige
                     bedrag, het verschil tussen bovengenoemde bedragen (ruim 500 miljoen), voorzien?
                  
146
Wat verklaart het verschil tussen de 972,5 miljoen euro voor de WIS die vanuit het
                     Klimaatfonds beschikbaar is gesteld voor de periode 2025–2030 en het bedrag uit de
                     begroting t/m 2029 dat optelt tot +/- 435 mln?
                  
147
Klopt het dat voor de WIS er vanuit het Klimaatfonds totaal 972,5 miljoen euro beschikbaar
                     is gesteld voor de periode 2025–2030, terwijl in de begroting het bedrag t/m 2029
                     op tot +/- 435 mln. telt? Waar wordt het overige bedrag, het verschil tussen bovengenoemde
                     bedragen (ruim 500 miljoen), voorzien?
                  
Antwoord 145, 146, 147
Het klopt dat er voor de WIS met de Voorjaarsnota 2024 vanuit het Klimaatfonds € 972,5
                     mln. beschikbaar is gesteld voor de periode 2025–2030, en dat er op dit moment circa
                     € 435 mln. in de begroting staat t/m 2029. De resterende uitgaven worden voorzien
                     voor de jaren na 2029. De middelen zijn dus nu nog niet zichtbaar omdat de huidige
                     begroting tot 2029 loopt, maar staan dus wel op de begroting van KGG.
                  
Het Klimaatfonds loopt t/m 2030, wat betekent dat er t/m 2030 verplichtingen kunnen
                  worden aangegaan. De kasuitgaven, als gevolg van de eerder aangegane verplichtingen,
                  lopen echter tot ver na 2030 door omdat het plannen en aanleggen van een warmtenet
                  een meerjarig project is. De WIS schrijft voor dat de startdatum van het project binnen
                  6 maanden na toekenning van de subsidie moet plaatsvinden, binnen een jaar moet een
                  investeringsbesluit zijn genomen en binnen 3 jaar moet de fysieke aanleg van het net
                  gestart zijn. Na 7 jaar moet de aanleg voltooid zijn en kan de definitieve subsidiehoogte
                  worden vastgesteld.
               
148
Hoe wordt gewaarborgd dat biobased grondstoffen de klimaatrechtvaardigheid niet aantast
                     gezien de mogelijke effecten buiten Nederland?
                  
Antwoord
Het mondiale aanbod aan duurzame biogrondstoffen is beperkt en de vraag zal naar verwachting
                     sterk toenemen. Mede vanuit het perspectief van klimaatrechtvaardigheid, vindt het
                     kabinet het daarom belangrijk om (naast de inzet op het verantwoord opschalen van
                     het aanbod) te sturen op zo hoogwaardig mogelijke inzet van biogrondstoffen. Binnen
                     het energiesysteem betekent dit dat er waar mogelijk wordt gestuurd op alternatieve
                     energiedragers (elektriciteit, warmte en waterstof) om zo de druk op de (mondiale)
                     biogrondstoffenvraag te verlichten. Desalniettemin blijven biogrondstoffen essentieel
                     om de klimaat-, energie- en circulariteitsdoelstellingen te behalen. Om te borgen
                     dat de inzet van biogrondstoffen duurzaam, verantwoord en zorgvuldig gebeurt heeft
                     het kabinet het duurzaamheidskader biogrondstoffen opgesteld, met daarin duurzaamheidscriteria
                     waar de gebruikte biogrondstoffen aan moeten voldoen.
                  
De Staatssecretaris Openbaar Vervoer en Milieu en ik zullen u dit jaar nog een brief
                  toesturen over het duurzaamheidskader en de verdere ontwikkeling hiervan.
               
149
Welke specifieke subsidies in de SDE, SDE+, en SDE++ worden gekort als gevolg van
                     de bezuinigingen van 4 miljard euro in de periode 2025–2029? Wat zijn de gevolgen
                     voor de agrarische sector?
                  
Antwoord
De SDE-regelingen subsidiëren het verschil tussen kostprijs van opwek duurzame energieproductie/CO2-reductie en de marktprijs voor energie/CO2. De bezuiniging van € 4 miljard in 2026–2029 is een bezuiniging op de prijsrisicobuffer
                     in de SDE-middelen, bedoeld om schommelingen in kasuitgaven op te vangen. Door deze
                     bezuiniging wordt de marge beperkt om tegenvallers als gevolg van gedaalde energieprijzen
                     op te kunnen vangen. Alle afgegeven beschikkingen voor de SDE, SDE+ en SDE++ zijn
                     juridisch verplicht. Er kan dus niet gekort worden op uitbetalingen aan reeds afgegeven
                     beschikkingen. Er zijn daarmee geen directe gevolgen voor de agrarische sector in
                     2026–2029. Wanneer tegenvallers niet uit de SDE-kasmiddelen gedekt kunnen worden,
                     kan dit met de begrotingsreserve duurzame energie en klimaattransitie worden opgevangen.
                  
150
Hoe worden de geplande bezuinigingen op de ontwikkeling van batterijen en groene waterstof
                     doorgevoerd? Wat zijn de gevolgen voor projecten in plattelandsgebieden?
                  
Antwoord
In het Hoofdlijnenakkoord is een bezuiniging aangekondigd van € 1,2 mld. op de ontwikkeling
                     van groene waterstof en batterijen. Het kabinet beoogt de ontwikkeling van de waterstofmarkt
                     te stimuleren met een kleinere inzet van subsidies en vermindert het budget voor waterstof
                     met in totaal € 1.157 mln. De resterende € 43 mln. van de bezuiniging is in mindering
                     gebracht op de maatregel «invoering batterijverplichting voor zonneparken». De verwerking
                     van de bezuiniging is weergegeven in het Meerjarenprogramma 2025 van het Klimaatfonds
                     en in tabel 5 van de Klimaatfondsbegroting. Omdat de bezuiniging is doorgevoerd naar
                     rato, zal de ontwikkeling van waterstof binnen alle betrokken maatregelen minder zijn,
                     maar gaan er naar verwachting geen waterstofmaatregelen in hun geheel niet door. Bij
                     deze maatregelen wordt er in principe geen onderscheid gemaakt tussen de locatie van
                     de projecten, het zijn generieke regelingen. Wel geldt dat sommige maatregelen inherent
                     locatiegebonden zijn, zoals bijvoorbeeld het demonstratieproject 1 voor elektrolyse
                     op zee en de opslag in zoutcavernes. Dit betekent dat er op dit moment geen directe
                     gevolgen zijn voor projecten in plattelandsgebieden.
                  
Voor batterijen: het effect van de ombuiging is dat er minder batterijen en/of ander
                  flexibel vermogen geïnstalleerd wordt bij zonneparken. Het oorspronkelijk gereserveerde
                  budget (zonder ombuiging) kan naar verwachting leiden tot circa 160–330MW batterijen
                  of ander flexibel vermogen bij circa 320–660MW zon-PV. Alhoewel hier geen beleidsdoelen
                  voor zijn gesteld, is de beschikbaarheid van voldoende flexibel vermogen essentieel
                  voor het toekomstige energiesysteem. Daarnaast leidt een ombuiging ertoe dat er minder
                  grootschalige zonneparken gebouwd kunnen worden vanwege de beperkte netcapaciteit
                  en invoedingscongestie. Ook hier worden er op dit moment geen directe gevolgen verwacht
                  voor projecten in plattelandsgebieden.
               
151
Welke kansen ziet u om trajecten die bijdragen aan stikstofverruiming door te laten
                     gaan, met als doel op de lange termijn meer ruimte voor stikstof te creëren?
                  
Antwoord
We verkennen of een bredere stikstofaanpak voor energie-infrastructuur juridisch haalbaar
                     is, ook omdat deze projecten stikstofreductie in de toekomst mogelijk maken. In de
                     voortgangsbrief MIEK zal het kabinet de Kamer dit jaar nog over deze verkenning informeren.
                  
152
Hoeveel middelen zijn er beschikbaar voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving
                     op het platteland, en hoe wordt ervoor gezorgd dat landelijke gemeenten gelijke toegang
                     hebben tot deze financiering als stedelijke gebieden?
                  
Antwoord
Er zijn verschillende subsidieregelingen voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving
                     die in alle gebieden aangevraagd kunnen worden, dus ook in landelijke gemeenten. Er
                     is geen verdeling van het budget naar type gebied. We monitoren wel in welke typen
                     gebieden relatief veel subsidie wordt toegekend. De Investeringssubsidie duurzame
                     energie en energiebesparing (ISDE) werd in 2022 en 2023 in niet stedelijk gebied relatief
                     het meest toegekend19. Naast landelijke subsidies zijn er regelingen die door gemeentes worden uitgevoerd,
                     zoals de Lokale Aanpak Isolatie. Het budget voor de Lokale Aanpak Isolatie lokale
                     wordt mede vastgesteld op basis van het aantal huishoudens met inkomens met risico
                     op energiearmoede in combinatie met het aantal lage energielabels in koopwoningen
                     binnen de gemeente. Zo is de lokale aanpak erop gericht dat middelen terechtkomen
                     waar ze het hardst nodig zijn. Aanvullend is het budget voor de collectieve aanpak
                     van kwetsbare dorpen en wijken onder andere voor gemeenten met een relatief hoog aandeel
                     koopwoningen met lage labels en lage inkomens extra en gemeenten in grensregio’s extra
                     geld in de lokale aanpak beschikbaar gekomen. Dit betreffen veel gemeenten buiten
                     stedelijke gebieden. Voor elke gemeente is het budget gereserveerd, dus er is geen
                     concurrentie tussen gemeenten.
                  
153
In hoeverre worden boerderijen en agrarische bedrijven betrokken bij initiatieven
                     voor verduurzaming van de gebouwde omgeving, zoals isolatieprogramma’s en de toepassing
                     van warmtepompen?
                  
Antwoord
Er zijn diverse subsidie- en financieringsmogelijkheden voor agrarische (en andere)
                     bedrijven en bedrijfsgebouwen, zoals de Energie Investeringsaftrek en een nieuw onderdeel
                     van de Borgstelling voor midden- en kleinbedrijf: BMKB-groen. Ook kunnen agrarische
                     (en andere) ondernemers voor een subsidie voor een warmtepomp, zonneboiler of warmtebron
                     terecht bij de ISDE en de SDE++. Lokaal wordt ook vaak samenwerking gezocht, bijvoorbeeld
                     om kassen en stedelijke gebouwen op 1 warmtebron en -net aan te sluiten. Voor de woningen
                     bij een boerderij: zie antwoord 152.
                  
154
Wat is de wisselwerking tussen prioriteringskader van de ACM voor transportverzoeken
                     bij schaarse netcapaciteit en uw planning inzake energie-infrastructuurprojecten?
                  
Antwoord
Met het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) werkt het kabinet
                     aan de tijdige realisatie van de energie-infrastructuur van groot nationaal belang.
                     Zo dragen we onder andere bij aan de voorbereiding en realisatie van elektriciteitsstations
                     en verbindingen, waarbij extra transportcapaciteit wordt gerealiseerd. Met het prioriteringskader
                     van de ACM kunnen transportverzoeken van partijen die een groot algemeen belang dienen
                     prioriteit krijgen bij de toekenning van deze transportcapaciteit.
                  
155
Kunt u aangeven welke middelen worden uitgetrokken voor de natuurinclusieve inpassing
                     van projecten voor hernieuwbare opwek op land? Kunt u een inschatting geven van hoeveel
                     subsidie dit is per geproduceerde eenheid van energie (kWh) en of deze subsidie toereikend
                     is voor de businesscase van natuurinclusieve energieopwekking?
                  
Antwoord
In de SDE++ ronde van 2024 zijn extra categorieën opgenomen voor natuurinclusieve
                     zon-pv projecten. Voor deze categorieën mogen projecten zich aanmelden indien in de
                     omgevingsvergunning specifiek aangemerkte voorwaarden zijn opgenomen. In juni 2024
                     is de Kamer geïnformeerd over deze voorwaarden (Kamerstuk 31 239-398). De meerkosten van deze voorwaarden voor natuurinclusieve inpassing zijn door het
                     PBL berekend en worden in de SDE++ vergoed, zodat de subsidie toereikend is voor deze
                     aanvullende eisen. De opslag is, wegens schaalvoordelen bij grotere projecten, variabel
                     voor de drie verschillende schaalgroottes in de SDE++. Voor grondgebonden projecten
                     ≥15 kWp en <1 MWp wordt een opslag van 0,78 ct/kWh gerekend. Voor grondgebonden projecten
                     ≥1 MWp en <20 MWp is de opslag 0,43 ct/kWh en voor die >20 MWp 0,36 ct/kWh. In 2025
                     zullen alleen nog natuurinclusieve categorieën voor zon-pv openstaan.
                  
Voor wind op land projecten worden in de SDE++ ook kosten meegenomen voor natuurinclusieve
                  inpassing. Zo worden de meerkosten van vogel- en vleermuisdetectiesystemen vergoed
                  binnen alle subsidiecategorieën voor wind op land. Omdat voor wind op land alle categorieën
                  rekening houden met natuurinclusieve inpassing, kan het kabinet niet specifiek vaststellen
                  wat de opslag is voor natuurinclusiviteit bij windprojecten op land. Voor meer informatie
                  over de verwerking van de meerkosten voor natuurinclusieve maatregelen binnen de SDE++
                  subsidie verwijs ik u graag naar het PBL Eindadvies Basisbedragen SDE++ 2024.20
Hiernaast is € 25 miljoen beschikbaar gesteld via het gewijzigd amendement van de
                  leden Kröger en Boucke (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 27) voor een kwaliteitsbudget voor wind- en zonprojecten. Dit bedrag wordt de komende
                  twee jaar beschikbaar gesteld. De Kamer wordt hierover eind van dit jaar geïnformeerd.
               
156
Kunt u aangeven hoeveel verschillende subsidieregelingen gestapeld kunnen of moeten
                     worden voor de realisatie van een warmtenet, inclusief opwek en aansluiting?
                  
Antwoord
De onrendabele top van duurzame warmtebronnen (zoals geothermie en restwarmte) wordt
                     ondersteund met de SDE++, en van warmtenetten via de Warmtenetten Investeringssubsidie
                     (WIS). De SDE++ subsidie kan samengaan met een bijdrage uit de WIS. In beide instrumenten
                     wordt erop toegezien dat er niet twee keer subsidie wordt ontvangen voor dezelfde
                     activiteit. Daarnaast zijn er subsidies voor de aanpassing aan gebouwen, de zogenaamde
                     inpandige kosten; ISDE voor particulieren, SVVE voor VVE’s en de SAH voor sociale
                     huurders. Deze subsidies zijn te combineren, maar worden vaak ook los aangevraagd
                     omdat de investeringen in bron, net en inpandige kosten op verschillende momenten
                     plaats kunnen vinden. Er wordt momenteel onderzocht in hoeverre het mogelijk is om
                     vanaf 2026 de ISDE, SVVE en SAH te bundelen om de verschillende types verbruikers
                     beter te kunnen ondersteunen en ontzorgen. Daarnaast is er ook laagdrempelige financiering
                     beschikbaar voor particulieren voor de inpandige kosten en de aansluitingskosten via
                     het Nationaal Warmtefonds, waaronder een 0% lening voor huishoudens met een verzamelinkomen
                     tot 60.000 euro.
                  
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
J. Thijssen, voorzitter van de vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei - 
              
                  Mede ondertekenaar
D.S. Nava, griffier