Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Ontwerpbesluit tot wijziging Besluit kinderopvangtoeslag in verband met de indexatie van toetsingsinkomens en maximum uurprijzen en de inzet van de eerste tranche van het ingroeipad (Kamerstuk 31322-537)
31 322 Kinderopvang
Nr. 540
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 27 juni 2024
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
brief van 7 juni 2024 over het Ontwerpbesluit tot wijziging Besluit kinderopvangtoeslag
in verband met de indexatie van toetsingsinkomens en maximum uurprijzen en de inzet
van de eerste tranche van het ingroeipad (Kamerstuk 31 322, nr. 537).
De vragen en opmerkingen zijn op 26 juni 2024 aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 27 juni 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Léon de Jong
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Inleiding
Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de
fracties van GroenLinks-PvdA en VVD over het Ontwerpbesluit tot wijziging Besluit
kinderopvangtoeslag 2025 in verband met de indexatie van toetsingsinkomens en maximum
uurprijzen en de inzet van de eerste tranche van het ingroeipad.1
Ik voel op basis van de inbreng in dit SO en de aangenomen motie van de leden Rajkowski
(VVD) en Van Oostenbruggen (NSC) om te kiezen voor variant 1 voldoende steun om het
besluit voor advies te gaan voorleggen aan de Raad van State. Dit moet deze zomer
gebeuren, zodat Dienst Toeslagen tijdig (uiterlijk 15 oktober) de wettelijke grondslag
heeft om de kinderopvang voor 2025 te indexeren en in december de voorschotten voor
januari kan uitbetalen.
Hieronder ga ik graag in op de vragen en opmerkingen. In afschrift wordt deze brief
ook naar de Eerste Kamer gestuurd.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA fractie
Vraag: De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben enkele vragen over de toegezegde evaluatie
over de indexatiemethode van de KOT. De leden vragen of de Minister daarin wil meenemen
wat de bijzondere indexaties (het afwijken van de reguliere indexatie) in het verleden
hebben betekend voor de betaalbaarheid van de kinderopvang.
Antwoord: Zoals ik in 2023 heb toegezegd in antwoord op Kamervragen van het lid Maatoug
(GroenLinks-PvdA), evalueer ik de indexeringssystematiek van de kinderopvangtoeslag.2
Naar verwachting is deze evaluatie in het voorjaar van 2025 afgerond, waarna ik de
uitkomsten met uw Kamer zal delen. In de evaluatie wordt ook gekeken naar afwijkingen
van de reguliere indexatie in het verleden. Als onderdeel van de evaluatie wordt ook
meegenomen in hoeverre de indexatiesystematiek heeft bijgedragen aan de betaalbaarheid
van de kinderopvang.
Ik verwijs u ook graag naar de Kamerbrief van 28 november 2022.3
In deze brief heb ik een overzicht opgenomen van wanneer er sinds 2006 is afgeweken
van de reguliere indexatie en wat het verschil was geweest tussen de gemiddelde uurtarieven
en de maximum uurprijzen indien de reguliere indexatie zou zijn gevolgd. Ook heb ik
in die brief de redenen achter deze ontwikkelingen nader toegelicht.
Vraag: Ook vragen de leden of de Minister wil onderzoeken wat de gedragseffecten in de markt
zijn bij het (vroeg) publiceren van de tarieven, en hoe voorkomen kan worden dat kinderopvangorganisaties
strategisch de prijs bepalen op basis van de tarieven.
Antwoord:
In de evaluatie zal aandacht zijn voor het proces van jaarlijks indexeren van de maximum
uurprijzen in de kinderopvang. Daarbij wordt bekeken of er knelpunten in dit proces
zijn. Ik zal daarbij ook ingaan op de vraag in hoeverre er een relatie bestaat tussen
het moment van publiceren van de maximum uurprijzen en de tariefzetting van kinderopvangorganisaties.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vraag:
De leden van de VVD-fractie zien graag een reflectie van het kabinet op de effecten
op personeelstekorten in de kinderopvangsector van dit voorstel.
Antwoord: Op dit moment is er een tekort aan pedagogisch professionals in de kinderopvang. Dat
zorgt voor wachtlijsten en een tekort aan beschikbare plaatsen. In mijn Voortgangsbrief
aanpak personeelstekorten kinderopvang van 4 april 20244 heb ik aangegeven welke acties ik op basis van mijn Kamerbrief Aanpak personeelstekort
in de kinderopvang uit 20225 samen met de sector onderneem om het personeelstekort in de kinderopvang beheersbaar
te houden, nu en in de toekomst.
De verwachting is dat de invoering van een nieuw financieringsstelsel, met een vergoeding
van 96% voor werkende ouders, er toe zal leiden dat de vraag naar kinderopvang toeneemt.
Daarmee neemt ook de druk op de wachtlijsten verder toe. Om er voor te zorgen dat
de sector meer tijd heeft om voldoende plaatsen te realiseren, heeft het kabinet in
2023 besloten tot een stapsgewijze invoering van het nieuwe financieringsstelsel.6
Het voorliggende ontwerpbesluit regelt de eerste tranche van deze stapsgewijze invoering.
Vraag:
De leden van de VVD-fractie zijn enthousiast dat dit voorstel werkende middengroepen
met kinderen een welkome steun in de portemonnee geeft. De leden vragen zich af of
het kabinet daarnaast kan uitleggen wat deze extra betaalbare kinderopvang voor een
voorbeeldgezin kan betekenen, zowel in besteedbaar inkomen als in mogelijkheden om
meer te werken.
Antwoord: De leden van de VVD-fractie uiten hun genoegen over de steun die dit voorstel biedt
aan werkende middeninkomens met kinderen. Ik deel die overtuiging. Daarbij vragen
de leden van de VVD-factie om deze steun te illustreren met een beschrijving van de
situatie van een voorbeeldhuishouden. Hiervoor sluit ik aan bij de voorbeelden die
ik schematisch heb beschreven in de bijlage bij mijn brief van 29 mei.7
Voorbeeld
Als voorbeeld neem ik een huishouden dat bestaat uit twee werkende ouders en twee
kinderen van 2 en 3 jaar oud, die in 2025 twee dagen per week naar de dagopvang gaan
tegen een uurtarief van € 10,25. In situatie 1 blijft het aantal dagen dat de ouders
werken gelijk. In situatie 2 besluit de minst werkende ouder een dag extra te gaan
werken.
Situatie 1
De ene ouder werkt 4 dagen per week en verdient daarmee een modaal salaris. De andere
ouder werkt 3 dagen per week en krijgt daarvoor een salaris van 75% modaal. Samen
gaan de ouders in 2025 bruto circa € 80.500 verdienen (175% modaal). Na verrekening
van belastingen, toeslagen en de kosten voor kinderopvang houden zij een netto besteedbaar
inkomen van € 63.237 over.
Na verhoging van de kinderopvangtoeslag volgens het voorstel houdt dit huishouden
in 2025 een netto besteedbaar inkomen van € 64.231 over. Zij zijn dus op jaarbasis
€ 994 minder kwijt aan kinderopvang, oftewel een positief inkomenseffect van 1,6%.
Situatie 2
De ene ouder werkt 4 dagen per week en verdient daarmee een modaal salaris. De andere
ouder werkt 3 dagen per week en krijgt daarvoor een salaris van 75% modaal. De andere
ouder besluit om in 2025 een dag extra te gaan werken, waardoor ook deze ouder een
modaal salaris ontvangt. Samen gaan de ouders in 2025 bruto circa € 92.000 verdienen
(200% modaal). Vanwege de dag extra werken is voor beide kinderen ook een dag extra
kinderopvang nodig. Na verrekening van belastingen, toeslagen en de hogere kosten
voor kinderopvang houden zij een netto besteedbaar inkomen van € 65.375 over. Zonder
verhoging van de kinderopvangtoeslag houden deze ouders op jaarbasis dus € 2.138 over
van de dag extra werken.
Na verhoging van de kinderopvangtoeslag volgens het voorstel houdt dit huishouden
door een dag extra te gaan werken in 2025 een netto besteedbaar inkomen van € 66.866
over. Op jaarbasis houden deze ouders dus € 3.629 over van de dag extra werken, oftewel
€ 1.491 meer dan wanneer de kinderopvangtoeslag niet verhoogd zou worden volgens het
voorstel.
Vraag:
De leden van de VVD-fractie zouden graag een nadere toelichting van de regering ontvangen
om het belang van deze eerste ingroeistap naar het nieuwe kinderopvangstelsel voor
werkende ouders met een middeninkomen te verduidelijken. Is de regering het met de
VVD-fractie eens dat werken hierdoor meer gaat lonen?
Antwoord
De leden van de VVD-fractie vragen om een nadere toelichting op het belang van dit
voorstel voor werkende middeninkomens. Daarbij vragen de leden van de VVD-fractie
of hun standpunt dat werken met dit voorstel meer gaat lonen klopt.
Ik onderschrijf het belang van dit voorstel voor werkende ouders. Zoals ik in mijn
brief van 29 mei heb toegelicht, vormen de kosten van kinderopvang vaak een belemmering
om (meer) te gaan werken.8 Voor veel huishoudens geldt dat ze een extra dag kinderopvang moeten afnemen om een
dag extra te kunnen werken, zeker als de partner met het grootste aantal arbeidsuren
al fulltime werkt. De extra kosten van die opvang verlagen de netto baten van een
dag extra werken. Dat geldt in het bijzonder voor middeninkomens, omdat zij recht
hebben op minder dan het maximale vergoedingspercentage in de kinderopvangtoeslag.
Daarnaast zorgt een dag extra werken er in veel gevallen voor dat zij in een hogere
inkomensklasse vallen, waardoor het vergoedingspercentage waar zij recht op hebben
verder daalt.
Met dit voorstel stijgt de kinderopvangtoeslag voor veel werkende ouders. Hierdoor
dalen de netto kosten van de opvang, in het bijzonder voor middeninkomens. Het klopt
dus dat (meer) werken voor deze ouders meer zal gaan lonen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.W.E. (Léon) de Jong, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier