Brief Presidium : Brief van het Presidium over een adviesaanvraag aan de Onderwijsraad over het Werkprogramma 2025
36 410 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2024
Nr. 139
BRIEF VAN HET PRESIDIUM
Aan de Leden
Den Haag, 26 juni 2024
Het Presidium legt hierbij, conform artikel 7.35 lid 2 van het Reglement van Orde,
aan u voor het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
bij brief van 5 juni 2024 om advies te vragen aan de Onderwijsraad inzake het Werkprogramma
2025.
Het Presidium stelt u voor in te stemmen met het bijgevoegde verzoek en dit door te
geleiden aan de Onderwijsraad.
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Martin Bosma
BIJLAGE 1 BRIEF VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan het presidium
Den Haag, 5 juni 2024
Namens de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verzoek
ik u aan de Kamer voor te stellen1 om een adviesaanvraag bij de Onderwijsraad in te dienen om in het Werkprogramma 2025
de volgende onderwerpen op te nemen:
a. Verkenning over Evidence in onderwijspraktijk en onderwijsbeleid
b. Advies over Toetsing in een vernieuwd curriculum
In de bijlage treft u een uitgewerkte vraagstelling aan.
Ik verzoek u te bevorderen dat de Kamer hierover zo spoedig mogelijk een beslissing
neemt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De griffier van de commissie, Verhoev
BIJLAGE 2
De Onderwijsraad is bereid en heeft ruimte in haar werkprogramma om in te gaan op
het verzoek van de Kamer om een verkenning c.q. advies uit te brengen over Evidence in onderwijspraktijk en onderwijsbeleid en Toetsing in een vernieuwd curriculum.
In overleg met de Onderwijsraad is de formulering van de adviesaanvraag als volgt
vormgegeven:
Uitwerking van de vraagstelling
− Evidence in onderwijspraktijk en onderwijsbeleid
Verkenning op verzoek van de Tweede Kamer
Evidence-based en evidence-informed werken is steeds gangbaarder, zowel in de onderwijspraktijk
als in het onderwijsbeleid. Praktijkmensen gebruiken kennis uit onderzoek om te begrijpen
wat onder welke omstandigheden werkt en om kwaliteitsgestuurd te werken. Een criterium
voor het verkrijgen van overheidssubsidie is vaak dat scholen werken met bewezen effectieve
methoden. Evidence-based werken betekent werken op basis van wat bekend is uit experimenteel
(natuur)wetenschappelijk onderzoek, zoals in de geneeskunde gewoon is. Evidence-informed
werken, is gebruik maken van wetenschappelijke inzichten, ervaringskennis en die toepassen
in de eigen context.
Het is goed om te weten wat werkt; tegelijkertijd is onderwijs geen exacte wetenschap
en werkt niet alles overal. Het is belangrijk te zien onder welke omstandigheden,
in welke context, met welke methoden, bij welke doelgroep en vanuit welke wetenschappelijke
(sub)discipline welke evidence is vergaard. Daarnaast worden interventies die geen
of negatieve resultaten opleveren minder goed gepubliceerd, terwijl dat wel kennis
is die voor de praktijk van belang kan zijn. Onderzoek is vaak slecht toegankelijk
voor de onderwijspraktijk en onderwijsmensen vinden het soms lastig om onderzoeksresultaten
naar hun eigen praktijk te vertalen. Bovendien kan evidence de status van absolute
waarheid krijgen bij onderwijsontwikkeling en -beleid, wanneer er weinig oog is voor
de contextualiteit van wetenschappelijke methodes en interventies. Verder ligt bij
evidence-based en informed-werken het primaat bij wetenschappelijke kennis. Praktijkkennis,
vakmanschap en het feit dat elke beslissing in de klas gesitueerd is, wordt daarmee
secundair. Ten slotte kan de verabsolutering van evidence ook de autonomie van scholen
en leraren(teams) aantasten en innovatie beperken, doordat vanuit beleid op bepaalde
inhouden aangestuurd wordt.
Deze verkenning op verzoek van de Kamer bespreekt de kansen en risico’s van evidence-informed
werken in de onderwijspraktijk en het onderwijsbeleid, vanuit de vraag: Waar is de
verbinding tussen onderzoek, beleid en praktijk te versterken?
− Toetsing in een vernieuwd curriculum
Advies op verzoek van de Tweede Kamer
In opdracht van de overheid vernieuwen vertegenwoordigers van leraren uit het primair
en voortgezet onderwijs momenteel het curriculum2. Dit doen zij samen met vakexperts en curriculumexperts. Tegelijk en deels in het
verlengde hiervan ontwikkelen deze groepen van onderwijsprofessionals ook examenprogramma’s
voor het voortgezet onderwijs, daarbij geadviseerd door toetsdeskundigen. Aangekondigd
is dat ook de doorstroomtoets in het primair onderwijs en de volgtoetsen zullen worden
aangepast in lijn met het vernieuwde curriculum. De aanpassing van de toetsing aan
het vernieuwde curriculum brengt specifieke vraagstukken met zich mee.
In de eerste plaats is het nodig om in kaart te brengen welke onderwijsopbrengsten
op welke wijze getoetst kunnen worden. De toetsbaarheid van onderwijsopbrengsten bepaalt
in belangrijke mate of onderwijsdoelen als beheersingsdoelen of alleen als aanbodsdoelen
kunnen worden geformuleerd. In de tweede plaats moet rekening worden gehouden met
technologische ontwikkelingen die andere manieren van toetsen mogelijk of zelfs noodzakelijk
maken. Het gaat dan bijvoorbeeld om geautomatiseerde toetsing of generatieve taalmodellen.
Ten derde is het belangrijk om na te gaan hoe verschillende functies van toetsing
kunnen worden verenigd, waarbij onbedoelde effecten ook in beschouwing worden genomen.
Toetsen en de voorbereiding daarop kunnen bijvoorbeeld motiverend en leerzaam zijn
of de aandacht richten op belangrijke onderwijsdoelen. Ze kunnen echter ook stress
veroorzaken (bijvoorbeeld als er te vaak getoetst wordt of er te veel op het spel
staat), het curriculum versmallen (als de toetsing eenzijdig is) of kansengelijkheid
onder druk te zetten (denk bijvoorbeeld aan privaat gefinancierde toetstraining en
aan onbetrouwbare of «oneerlijke» toetsen).
De Kamer vraagt de Onderwijsraad vanuit een brede beschouwing over de functies, mogelijkheden
en beperkingen van toetsing, een advies te geven over de volgende vraag: Hoe kan toetsing
op een adequate wijze invulling krijgen in het vernieuwde curriculum?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. (Martin) Bosma, voorzitter van het Presidium
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.