Nota van wijziging : Vierde nota van wijziging
36 378 Regels over energiemarkten en energiesystemen (Energiewet)
Nr. 44
VIERDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 17 mei 2024
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 2.24a, vierde lid, onderdeel a, wordt toegevoegd «of de verstrekking door
de vergunninghouder, bedoeld in het eerste lid, of de curator in diens faillissement,
van bepaalde gegevens over de eindafnemers, die voor de uitvoering noodzakelijk zijn,
aan aan te wijzen partijen».
B
In artikel 2.25, derde lid, onderdeel a, wordt na «voorkomen» ingevoegd «, waaronder
de verstrekking van bepaalde gegevens over de eindafnemer aan aan te wijzen instanties».
C
In artikel 3.7, eerste lid, vervalt «en» aan het slot van onderdeel f en wordt aan
onderdeel g «en» toegevoegd.
D
In artikel 3.114, tweede lid, wordt na «indien deze» ingevoegd «objectieve criteria
hanteert» en vervalt «de kosten van de LNG beheerder in verband met de uitvoering
van de aan hem opgedragen wettelijke taken of verplichtingen reflecteren en».
E
Na afdeling 6.2 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
AFDELING 6.2A NATIONAAL PLAN ENERGIESYSTEEM
Artikel 6.3a Nationaal plan energiesysteem
1. Onze Minister stelt ten minste eens in de vijf jaar een Nationaal plan energiesysteem
vast.
2. Het Nationaal plan energiesysteem bevat de hoofdlijnen van het rijksbeleid, gericht
op:
a. de transitie naar een klimaatneutraal, robuust, betaalbaar en betrouwbaar energiesysteem
in Nederland;
b. het bevorderen van de strategische onafhankelijkheid van het aanbod van bronnen van
energie, van dragers van energie en van grondstoffen buiten Nederland.
3. Het Nationaal plan energiesysteem bevat in ieder geval:
a. de beschrijving van sectorale transitiepaden naar klimaatneutraliteit en van ontwikkelpaden
van de transitie van bronnen en dragers van energie met fossiele oorsprong naar hernieuwbare
bronnen en dragers van energie en naar kernenergie als bedoeld in artikel 1, eerste
lid, onderdeel a, van de Kernenergiewet;
b. een analyse van factoren die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling naar een klimaatneutraal
energiesysteem of die daarbij meegewogen moeten worden;
c. beleid ten aanzien van de nationale productie van energie, de infrastructuur voor
energie, de aard, omvang en inzet van eventuele opslag of reserves voor verschillende
energiedragers en de omzetting van energiedragers;
d. beleid ten aanzien van de diversificatie van energiebronnen en ten aanzien van de
diversificatie van de import van energiedragers;
e. een beschrijving van de risico’s, gelet op de doelen, bedoeld in het tweede lid, en
het beleid ten aanzien van de beheersing daarvan; en
f. een overzicht van en visie op de beoogde resultaten van het in het tweede lid bedoelde
rijksbeleid en de wijzen waarop die resultaten zullen worden nagestreefd.
6.3b procedure en verantwoording Nationaal plan energiesysteem
1. Onze Minister legt een ontwerp van een Nationaal plan energiesysteem aan eenieder
ter consultatie voor.
2. Onze Minister stelt het Nationaal plan energiesysteem vast in overeenstemming met
het gevoelen van de ministerraad.
3. Onze Minister zendt het Nationaal plan energiesysteem aan de beide kamers der Staten-Generaal.
4. Onze Minister zendt ten aanzien van de beleidsontwikkeling ter uitvoering van het
Nationaal plan energiesysteem jaarlijks uiterlijk op 1 november aan beide kamers der
Staten-Generaal een energienota, met een beschrijving van in ieder geval:
a. de voortgang van de realisatie van het energiebeleid;
b. de gevolgen voor de rijksbegroting van het energiebeleid;
c. de gevolgen voor huishoudens, ondernemingen en overheden van significante ontwikkelingen
in het energiebeleid.
F
In artikel 7.3, onderdeel C, wordt het in te voegen artikel vernummerd tot artikel
104a.
G
Artikel 7.23 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «blijft de aangeslotene deze meetinrichting beheren» vervangen
door «kan de aangeslotene deze meetinrichting blijven beheren tot de aangeslotene
de transmissiesysteembeheerder voor gas verzoekt om de situatie te beëindigen. De
aangeslotene verleent daarbij de nodige medewerking.»
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
a. de installatie en het beheer van meetinrichtingen;
b. het verzamelen, valideren en vaststellen van meetgegevens;
c. de doorgifte van gegevens van de beheerde meetinrichtingen en meetgegevens aan een
bij die ministeriële regeling te bepalen registerbeheerder.
H
Aan artikel 7.43, tweede lid, onderdeel a, wordt toegevoegd «met inbegrip van ontheffing
van artikel 3.115».
Toelichting
Algemeen
Deze nota van wijziging betreft het voorstel van wet houdende regels over energiemarkten
en energiesystemen (hierna: het wetsvoorstel). In lijn met de toezegging aan het lid
Erkens van de VVD tijdens het wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel op 15 april
2024, wordt met deze nota van wijziging voorgesteld het Nationaal plan energiesysteem
wettelijk vast te leggen. Daarnaast worden enkele wetstechnische correcties voorgesteld;
de artikelsgewijze toelichting geeft hierover meer details.
Het Nationaal plan energiesysteem
Het energiesysteem is zeer belangrijk voor ons welzijn en mede het fundament onder
de welvaart in onze samenleving. Hoe we wonen, werken, reizen en produceren wordt
mede door het energiesysteem bepaald. Het energiesysteem moet daarnaast onderdeel
zijn van een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving en het moet Nederland in staat
stellen economisch krachtig te zijn. Het gebruik van fossiele energie leidt echter
ook tot klimaatverandering en om die een halt toe te roepen, dient het energiesysteem
ruim voor 2050 klimaatneutraal te zijn. Hoe sneller het huidige energiesysteem wordt
omgebouwd, hoe meer ruimte en tijd er bestaat om de transitie van gebruikssectoren1 naar klimaatneutraliteit te kunnen accommoderen.
Het energiesysteem moet robuust, betaalbaar, betrouwbaar, veilig, duurzaam, rechtvaardig
en participatief zijn. Een betrouwbare en betaalbare energievoorziening is cruciaal
voor economie en maatschappij. Dit vergt beleid om te streven naar een meer strategische
onafhankelijkheid van het aanbod van bronnen van energie en grondstoffen buiten Nederland,
met een gediversifieerde importstrategie, in samenwerking met onze buurlanden en de
Europese energiemarkt.
De visie op de energietransitie en het energiesysteem legt het kabinet vijfjaarlijks
vast in een Nationaal plan energiesysteem (hierna: NPE). Met deze nota van wijziging
worden deze kabinetsvisie en de bijbehorende cyclus wettelijk verankerd.
Het NPE fungeert als overkoepelend beleidsplan voor de transitie van het energiesysteem
naar klimaatneutraliteit, als onderdeel van de transitie naar een klimaatneutraal
Nederland in Europa en bevat de hoofdlijnen van het rijksbeleid om ruim voor 2050
een klimaatneutraal energiesysteem te bereiken. Het beoogt de noodzakelijke verandering
van het energie- en grondstoffensysteem en het beleid dat hiervoor nodig is te beschrijven.
Voorts heeft het NPE betrekking op het bevorderen van de strategische onafhankelijkheid
van energie en grondstoffen in Nederland en het vergroten van diversificatie om zowel
de betaalbaarheid van energie als ook de leveringszekerheid ervan verder te waarborgen.
Daarbij gaat het om het vergroten van de nationale energieproductie, energiebesparing,
diversificatie van energiebronnen, diversificatie van import, inzet van opslag en
eventuele strategische energiereserves en het voorkomen van indirecte afhankelijkheden
en inflexibiliteit in de waardeketens. Daarnaast verschaft het NPE, samen met het
Klimaatplan dat op grond van de Klimaatwet vijfjaarlijks wordt vastgesteld, de basis
voor het Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan (INEK). Het INEK moet op grond
van Verordening (EU) 2018/1999 elke vijf jaar worden ingediend bij de Europese Commissie
in het kader van Europese verplichtingen volgend uit de Overeenkomst van Parijs.
Verhouding tussen NPE en het wetsvoorstel
Met het energiesysteem wordt in NPE-verband bedoeld het geheel van vraag en aanbod,
transport, omzetting en opslag van energiedragers en de inzet en onderlinge wisselwerking
van bronnen en dragers van energie. De term energiesysteem komt al voor in het wetsvoorstel,
maar heeft gelet op het feit dat het wetsvoorstel betrekking heeft op transport en
levering van elektriciteit en gas een iets andere en beperktere betekenis. Het NPE
omvat bijvoorbeeld ook de rol van collectieve warmtesystemen in het energiesysteem,
terwijl de regulering van de warmtemarkt onderwerp is van een separate wet en buiten
het bereik van de Energiewet valt. De betekenis van de term energiesysteem kan telkens
in de context van de betreffende bepaling in het wetsvoorstel goed worden begrepen.
Toewerken naar een meer geïntegreerde aanpak
De voorgestelde regeling bij wet maakt dat het opstellen van een NPE niet vrijblijvend
is, maar leidt tot de verplichting om eens in de vijf jaar een NPE vast te stellen.
Het NPE geeft richting aan van rijkswege te nemen beslissingen die raken aan de transitie
naar een volledig klimaatneutraal energiesysteem en het bevorderen van de strategische
onafhankelijkheid van het aanbod van bronnen van energie en grondstoffen buiten Nederland.
Het NPE dat specifiek gericht is op het energiebeleid, is in die zin vergelijkbaar
met het Klimaatplan, dat een wettelijke status heeft in de Klimaatwet. Het rijksbeleid
voor het energiesysteem in Nederland moet worden bezien in het licht van de in het
NPE neergelegde hoofdlijnen. De bedoeling is dat hiervan slechts gemotiveerd wordt
afgeweken. Het NPE heeft beleidsmatig een bredere strekking dan het elektriciteits-
en gasbeleid in enge zin. Ook over andere energiebronnen, grondstoffen en andere energiemarkten
zullen in het NPE uitspraken worden gedaan. De regeling van het NPE is om praktische
redenen in de Energiewet opgenomen. De elektriciteits- en gasvoorziening kan immers
niet los worden gezien van de totale energiehuishouding. Voor de publieke belangen
die het NPE beoogt te waarborgen2, is een gevarieerd aanbod van primaire energiebronnen zoals wind, zon, kernenergie,
aardwarmte en biogrondstoffen van groot belang. Energiebeleid is daarmee ook een geïntegreerd
beleid: ontwikkelingen bij elektriciteit en gas werken door bij andere energiebronnen
en vice versa. Met name de betrouwbaarheid van het energiesysteem als geheel kan alleen
in een breder kader worden beoordeeld.3
Artikelsgewijs
Onderdeel A
Artikel 2.24a, vierde lid, bevat een grondslag om bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur regels te stellen over de uitvoering van de verplichting, bedoeld in het
derde lid, in het kader van de leveringszekerheid bij het intrekken van een vergunning
of faillissement van een leverancier. Met dit onderdeel wordt verduidelijkt dat daarbij
ook regels kunnen worden gesteld over de verstrekking van gegevens over de betrokken
eindafnemers aan nader aan te wijzen partijen. Bijvoorbeeld de verstrekking van contactgegevens
van de betrokken eindafnemers door de curator van een failliete leverancier aan de
transmissiesysteembeheerder of de door de ACM aangewezen nieuwe leverancier die de
levering aan de betreffende eindafnemers moet overnemen.
Onderdeel B
In de grondslag in artikel 2.25, derde lid, om nadere regels te stellen over de maatregelen
die een leverancier neemt om betalingsachterstanden te verhelpen of te voorkomen,
wordt verduidelijkt dat dit ook betrekking kan hebben op gegevensuitwisseling tussen
de leverancier en een in de ministeriële regeling aan te wijzen instantie. In de ministeriële
regeling kan worden bepaald in welke gevallen de leverancier de hiervoor noodzakelijke
gegevens kan verstrekken om betalingsachterstanden te verhelpen of te voorkomen. Het
is daarmee bijvoorbeeld – net als in de huidige Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers
van elektriciteit en gas – mogelijk om te regelen dat een leverancier in bepaalde
gevallen aan gemeenten een signaal geeft over een klant met een betalingsachterstand
ten behoeve van schuldhulpverlening.
Onderdeel C
Dit betreft een correctie van het gebruik van het woord «en» in de opsomming in het
eerste lid.
Onderdeel D
Met deze wijziging worden de criteria voor goedkeuring van de berekeningsmethode voor
de tarieven die een LNG-beheerder in rekening mag brengen, beter in lijn gebracht
met artikel 32 van de gasrichtlijn (richtlijn 2009/73/EG) en artikel 19, vijfde lid,
van de gasverordening (verordening (EG) 715/2009).
Onderdeel E
Artikel 6.3a Nationaal plan energiesysteem
Het Nationaal Plan Energiesysteem wordt tenminste eens in de vijf jaar vastgesteld.
Artikel 6.3a, eerste lid, sluit daarmee aan bij de in de Klimaatwet vastgelegde cyclus
voor het vaststellen van het Klimaatplan en de in EU-verband vastgelegde verplichting
om een INEK in te dienen bij de Europese Commissie, volgend uit Verordening (EU) 2018/1999.
Deze verplichting is op haar beurt onderdeel van de internationale afspraken volgend
uit de Overeenkomst van Parijs.
In het tweede lid wordt voorgeschreven dat het NPE de hoofdlijnen moet bevatten van
het rijksbeleid voor de transitie naar een klimaatneutraal energiesysteem in Nederland.
Dit rijksbeleid beoogt met de transitie van het energiesysteem disruptieve klimaatverandering
te stoppen, door uitstoot van CO2 te stoppen en CO2 uit de atmosfeer te onttrekken en vast te leggen. Het te voeren rijksbeleid heeft
daarnaast betrekking op het bevorderen van de strategische onafhankelijkheid van energie
en grondstoffen in Nederland. Het doel van het NPE is om de transitie en het streven
naar meer strategische onafhankelijkheid van het aanbod van bronnen van energie en
grondstoffen buiten Nederland in goede banen te leiden en als toetssteen te dienen
voor de inzet van beleidsinstrumenten op korte en middellange termijn. Het NPE biedt
een richtsnoer voor het te voeren energiebeleid en zal een centrale rol vervullen
bij het voeren van de regie in de transitie. Het NPE zal tevens de kaders moeten scheppen
voor de programmatische uitwerking van beleid in alle gebruikssectoren en alle energieketens
van het energiesysteem. Dit werkt tevens door in de inzet van financiële, ruimtelijke
en juridische beleidsinstrumenten en uitvoeringsgerichte programma’s voor klimaat
en energie, zoals de Programma’s Noordzee en het Programma Energie Hoofdstructuur.
Het NPE is daarnaast richtinggevend en kaderstellend voor de allocatie van middelen
binnen de rijksoverheid voor klimaat en energie. Dat wil zeggen dat (financiële) maatregelen
voor klimaat- en energiebeleid altijd getoetst moeten worden aan de gewenste ontwikkelrichting
van het NPE. Via een jaarlijks te verschijnen Monitor energiesysteem wordt in beeld
gebracht hoe de opbouw van het nieuwe energiesysteem verloopt en worden ook afhankelijkheden
in beeld gebracht. Via de eveneens jaarlijks te versturen Energienota kan worden bijgestuurd
en ontstaat ook voor het parlement inzicht en overzicht.
In het derde lid wordt uitgewerkt welke onderdelen het NPE ten minste bevat.
In de eerste plaats (onderdeel a) wordt een beschrijving opgenomen van sectorale transitiepaden
naar klimaatneutraliteit en van ontwikkelpaden van de transitie van bronnen en dragers
van energie met fossiele oorsprong naar hernieuwbare bronnen en dragers van energie
en naar kernenergie. Het NPE beschouwt keuzes over het energiesysteem vanuit een integrale
blik op alle gebruikssectoren en alle energieketens van het energiesysteem. Vanuit
deze integrale blik wordt actief gestuurd op de ontwikkeling van de energieketens4. Met het uitwerken van sectorale transitiepaden en ontwikkelpaden voor de energieketens
wordt in het NPE beoogd om vraag, aanbod, transport en flexibiliteit in het energiesysteem
voor verschillende energiedragers in samenhang te bezien. Met deze ketenaanpak stuurt
het kabinet gericht op benodigde opschaling en uitrol van beleid met betrekking op
de ketens, binnen bepaalde randvoorwaarden. Uit het NPE volgt dat het aanbod centraal
staat, met een inzet op een maximale vergroting van het aanbod per keten, binnen bepaalde
randvoorwaarden. Uit de sectorale transitiepaden volgt daarnaast een beeld van de
vraagontwikkeling in de tijd. Uit de analyse van beide volgen mogelijke afwegingen
en keuzes waarop de rijksoverheid met beleid kan sturen op de ontwikkeling van het
energiesysteem. Het verbindt ook de visie voor de lange termijn met keuzes voor de
kortere termijn.
In de tweede plaats (onderdeel b) worden factoren in beeld gebracht die meewegen bij
keuzes voor het energiesysteem, zoals circulariteit, grondstoffengebruik, veiligheid
en ruimtelijke inrichting.
In de derde plaats (onderdeel c) bevat het NPE, ter bevordering van de strategische
onafhankelijkheid van bronnen en dragers van energie en grondstoffen in Nederland,
een beschrijving of samenvatting van beleid ten aanzien van de nationale productie
van energie, de infrastructuur voor energie, de aard, omvang en inzet van eventuele
opslag of reserves voor verschillende energiedragers en de omzetting van energiedragers.
Nederland kent meerdere beleidslijnen die leiden tot meer eigen productie van energie,
waaronder voor kernenergie.
Kernenergie is een betrouwbare en uitstootvrije bron van energie. Kernenergie brengt
een robuuste basislast in het systeem die daarmee een goede aanvulling kan zijn op
wind en zon, omdat kernenergie niet afhankelijk is van weersomstandigheden. Kernenergie
kan CO2-vrij regelbaar vermogen leveren. Het ruimtelijk beslag van kernenergie is kleiner
dan bij andere energiebronnen. De meerwaarde van het NPE is dat het integraal kijkt
naar het energiesysteem, naar de verschillende beleidslijnen voor (het opschalen van)
productie van energie in Nederland en naar de benodigde infrastructuur. Tevens gaat
het NPE in op de behoefte van de gebruiker voor waterstof, duurzame gassen, warmte
en elektriciteit. Opslag en reserves van energie kunnen een rol spelen om te zorgen
dat het energiesysteem robuust, betrouwbaar en betaalbaar blijft. De aard, omvang
en inzet van opslag en reserves verschilt per energiedrager. De omzetting van energiedragers
kan hierbij ook een rol spelen. Zo zijn gas en waterstof gemakkelijker en goedkoper
op te slaan en te transporteren dan elektriciteit. Het Nederlandse beleid valt niet
los te zien van het beleid van omliggende landen en het Europese beleid, omdat er
één Europese energiemarkt is waar Nederland nauw verbonden en sterk geïntegreerd is
met omliggende landen. Dit vergt dus een goede afstemming van het beleid met de buurlanden
en in Europa.
In de vierde plaats (onderdeel d) bevat het NPE een beschrijving of samenvatting van
beleid ten aanzien van de diversificatie van energiebronnen en van de diversificatie
van de import van energiedragers. Door in te zetten op verschillende energiebronnen
(diversificatie van energiebronnen) wordt ervoor gezorgd dat indien een energiebron
uitvalt of door omstandigheden niet beschikbaar is, de productie van deze bron kan
worden vervangen door andere energiebronnen. Dit onderdeel hangt inhoudelijk ook samen
met het beleid in onderdeel c. Nederland zal zelfs met een grote nationale productie
van energie altijd nog op vlakken energie blijven uitwisselen met andere landen in
de toekomst. Het is daarom van belang dat er wordt ingezet op diversificatie van leveranciers
en aanleverroutes voor deze energiebronnen. Dit vermindert het risico op kwetsbare
afhankelijkheid.
In de vijfde plaats (onderdeel e) bevat het NPE een beschrijving van de risico’s voor
het behalen van de met het NPE nagestreefde doelen, en het beleid ten aanzien van
de beheersing daarvan. Het kan hierbij gaan om directe of indirecte risico’s op de
verschillende onderdelen, bijvoorbeeld de risico’s voor eigen productie en de directe
en indirecte afhankelijkheden van onderdelen en grondstoffen.
In de zesde plaats (onderdeel f) bevat het NPE een overzicht van en visie op de beoogde
resultaten van het beleid voor de doelen die omschreven zijn in het tweede lid. Tevens
omschrijft het NPE de wijzen waarop die resultaten zullen worden nagestreefd, zoals
ook in de eerdere onderdelen omschreven.
6.3b procedure en verantwoording Nationaal plan energiesysteem
Het eerste lid regelt als onderdeel van de totstandkoming van het NPE dat het plan
in concept ter consultatie wordt voorgelegd, zodat iedereen de mogelijkheid heeft
om een reactie te geven.
In het tweede lid wordt, gelet op het gegeven dat beleid voor het energiesysteem een
onderwerp van nationaal belang is en de individuele departementen overstijgt doordat
de verantwoordelijkheid voor onderdelen van het beleid inhoudelijk onder verantwoordelijkheid
van verschillende departementen valt, geregeld dat het NPE wordt vastgesteld in overeenstemming
met het gevoelens van de ministerraad. Zodoende wordt gegarandeerd dat alle relevante
departementen betrokken zijn bij het opstellen van het plan.
In het derde lid wordt de Minister verplicht het NPE aan beide kamers der Staten-Generaal
te zenden. De Staten-Generaal kunnen desgewenst met de Minister in debat gaan over
het NPE.
In het vierde lid wordt geregeld dat de Minister jaarlijks uiterlijk op 1 november
de Energienota toezendt aan beide kamers der Staten-Generaal. In de Energienota geeft
het kabinet een appreciatie van de voortgang en legt het kabinet verantwoording af
over het gevoerde energiebeleid. In de Energienota wordt in elk geval ingegaan op
de voortgang van de uitvoering van het NPE, de gevolgen voor de rijksbegroting en
de gevolgen voor huishoudens, ondernemingen en overheden.5 Hiervoor richt het kabinet een cyclus in van monitoring, verantwoording en evaluatie.
Deze is in lijn met de klimaat- en begrotingscyclus en resulteert in de Monitor energiesysteem.
De Tweede Kamer wordt dan, gelijktijdig met Klimaatnota en de Klimaat- en Energieverkenning
(KEV), geïnformeerd door middel van de Monitor energiesysteem en de Energienota waarmee
de verantwoording over het gehele klimaat- en energiebeleid jaarlijks in dezelfde
cyclus verloopt. De eerste Monitor energiesysteem en Energienota worden in 2024 verwacht.
Over de verhouding tussen de Monitor Energiesysteem, de Energienota, Klimaatnota en
Klimaat- en Energieverkenning kan nog het volgende worden opgemerkt:
• De Monitor Energiesysteem biedt een aanvulling op deze verantwoording die specifiek
ingaat op belangrijke onderdelen van het energiesysteem die niet of onvoldoende in
bestaande verantwoording zijn opgenomen. De hiervoor beschreven cyclus sluit tevens
aan bij de begrotingscyclus. Op het moment dat de cyclus voor klimaatbeleid via wijziging
van de Klimaatwet wordt aangepast, zal ook deze cyclus voor het energiesysteem op
dezelfde wijze worden aangepast, zodat beide jaarlijks gelijk blijven lopen. Overigens
kan, naast de vijfjaarlijkse volledige herziening van het NPE, tevens in de tussentijd
herziening of bijsturing van het NPE plaatsvinden.
• De Monitor energiesysteem toont de ontwikkeling van het energiesysteem zelf én de
voortgang van beleid voor het energiesysteem voortvloeiend uit het Nationaal plan
energiesysteem. De Monitor gaat in op de ontwikkeling van de vier energieketens van
het energiesysteem en op de afhankelijkheid van het buitenland voor de energie- en
grondstoffenvoorziening. Door te monitoren op de behaalde resultaten van het beleid
kan er, ook tussentijds worden bijgestuurd. Hierdoor blijft het beleid flexibel, realistisch
en robuust.
• De Energienota geeft, volgend op de Monitor energiesysteem en de klimaat- en energieverkenning,
een overzicht van de voortgang van beleid voor het energiesysteem en de uitvoering
van het NPE. Het kabinet zal in de Energienota aangeven welke belemmeringen in de
uitwerking van beleid en de uitvoering worden gesignaleerd en hoe hier met de beleidsinzet
op wordt ingespeeld. Voorts worden de effecten op de begroting van de beleidsinzet
voor het energiesysteem beschreven en mogelijke significante gevolgen van de beleidsinzet
voor het energiesysteem op burgers, ondernemingen en overheden.
Onderdeel F
Dit betreft een kleine correctie van een eerdere wijziging middels nota van wijziging.
Artikel 104 Elektriciteitswet 1998 bestaat reeds; dit dient artikel 104a te zijn.
Onderdeel G
Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat de meetinrichting van aangeslotenen met
een grote aansluiting wordt geïnstalleerd en beheerd door een meetverantwoordelijke
partij (artikel 2.46). Daarnaast bestaan enkele andere situaties, zoals wanneer een
aangeslotene dit zelf doet (artikel 2.53) of wanneer de TSB voor gas deze taak uitvoert
(artikel 3.54). Artikel 7.23 regelt overgangsrecht voor de afwijkende situatie waarin
een systeembeheerder bij een grote aansluiting meetinrichtingen installeert en beheert
in plaats van een meetverantwoordelijke partij (eerste lid) en de situatie waarin
een aangeslotene op het transmissiesysteem voor gas dat zelf doet in plaats van de
TSB voor gas (tweede lid).
Met de wijziging van het tweede lid wordt aangegeven dat (alleen) op verzoek van de
aangeslotene deze afwijkende situatie kan worden beëindigd. De aangeslotene moet in
dat geval de daarbij benodigde medewerking verlenen. Ook na het beëindigen van deze
situatie zal de aangeslotene medewerking moeten verlenen aan het installeren en beheren
van de meetinrichting (artikel 2.45, derde lid).
Ten onrechte was geen delegatiegrondslag opgenomen om bij ministeriële regeling regels
te stellen over de installatie en het beheer van meetinrichtingen, het verzamelen,
valideren en vaststellen van meetgegevens en de gegevensuitwisseling met een registerbeheerder.
Het nieuwe derde lid, voorziet in deze delegatiegrondslag. De wijziging sluit aan
bij soortgelijke delegatiegrondslagen zoals bijvoorbeeld in artikel 2.46, eerste lid,
van het wetsvoorstel.
Deze wijziging heeft geen materiële gevolgen. De huidige «technische codes» onder
de huidige Elektriciteitswet 1988 en Gaswet bevatten voor deze partijen reeds voorschriften
over het installeren en beheren van de meetinrichtingen, alsmede het uitvoeren van
metingen en doorgifte van gegevens. Dit betreft bijvoorbeeld de Meetcode Gas LNB meting
door aangeslotene, welke ziet op de situatie beschreven in het tweede lid van artikel
7.23. Middels deze wijziging worden de missende delegatiegrondslag opgenomen om de
bestaande voorschriften ook onder het regime van de Energiewet te brengen.
Onderdeel H
Met deze wijziging wordt een omissie hersteld. Zoals is vermeld in de toelichting
bij artikel 3.115 kunnen Nederlandse interconnectorsysteembeheerders die thans zijn
ontheven van de verplichting om door de ACM vastgestelde of goedgekeurde tarieven
in rekening te brengen, van die verplichting ontheven blijven zolang en voor zover
die ontheffing geldt. Dit kwam onvoldoende tot uitdrukking in artikel 7.43, tweede
lid, onderdeel a.
Deze toelichting wordt ondertekend mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie