Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Becker en De Kort over het bericht ‘hoe wenselijk zijn islamitische scholen?’
Vragen van de leden Becker en De Kort (beiden VVD) aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over het bericht «Gescheiden klassen, verbod op popmuziek en les in weerbaarheid tegen lhbtiq+ ideologie: hoe wenselijk zijn islamitische scholen?» (ingezonden 8 februari 2024).
Antwoord van Minister Paul (Primair en Voortgezet Onderwijs) (ontvangen 26 april 2024).
            Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1117.
         
Vraag 1
            
Bent u bekend met het bericht «Gescheiden klassen, verbod op popmuziek en les in weerbaarheid
               tegen lhbtiq+-ideologie: hoe wenselijk zijn islamitische scholen?»?1
Antwoord 1
            
Ja, hier ben ik mee bekend.
Vraag 2
            
Heeft uw ministerie en/of de Inspectie van het Onderwijs (hierna: onderwijsinspectie)
               een eigen inventarisatie van de schoolregels/leefregels op scholen in Nederland, onderverdeeld
               naar verschillende denominaties? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
            
Antwoord 2
            
Mijn ministerie en de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) hebben geen
               inventarisatie van de schoolregels/leefregels op scholen in Nederland. De inspectie
               houdt toezicht op alle aspecten van kwaliteit waarvoor wettelijke eisen gelden, waaronder
               ook de wettelijke burgerschapsopdracht. De wettelijke burgerschapsopdracht eist dat
               het onderwijs niet in strijd is met basiswaarden van de democratische rechtsstaat
               (vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit) en dat deze waarden actief bevorderd
               worden, en verplicht scholen om beleid te voeren ten behoeve van een schoolcultuur
               die voor allen veilig en respectvol is en waarin leerlingen kunnen oefenen met de
               basiswaarden van de democratische rechtsstaat. School- en leefregels worden bij dit
               toezicht, voor zover relevant, betrokken. Zo zorgen we ervoor dat ieder kind wordt
               voorbereid op een volwaardige deelname aan de samenleving.
            
Vraag 3
            
Worden alle schoolregels jaarlijks getoetst door de onderwijsinspectie of het ministerie
               of gebeurt dit eenmalig bij melding van de start van de school of bij de aanvraag
               van de bekostiging?
            
Antwoord 3
            
Bij de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen is geregeld dat bekostigingsaanvragen voor
               de stichting van nieuwe scholen worden getoetst aan een aantal wettelijke eisen. Een
               van die wettelijke eisen is dat de nieuwe school de wettelijke burgerschapsopdracht
               kan realiseren. De inspectie brengt hierover advies aan mij uit. Na de toekenning
               van de aanvraag en de start van het onderwijs houdt de inspectie toezicht. De inspectie
               doet dit via regulier geplande bezoeken en op risicogerichte basis (zie onder meer
               artikel 11 van de Wet op het onderwijstoezicht). Dit wordt verder beschreven in het
               antwoord op vraag 8.
            
Vraag 4
            
Is het volgens u wenselijk dat op een deel van de Nederlandse scholen jongens en meisjes
               gescheiden les van elkaar krijgen, het dragen van een hoofddoek op zeer jonge leeftijd
               wordt gestimuleerd en kinderen «weerbaar worden gemaakt tegen de lhbtiq+ ideologie»
               of bent u het met deze leden eens dat dit niet wenselijk is vanuit het belang van
               kinderen om in vrijheid op te groeien en vanuit het belang van integratie?
            
Antwoord 4
            
Als Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs beschouw ik het als mijn verantwoordelijkheid
               om ervoor te zorgen dat ieder kind zich veilig voelt op school, ongeacht de sekse,
               de seksuele gerichtheid of de levensovertuiging van het kind. Want kinderen moeten
               in vrijheid kunnen opgroeien, dat ben ik volledig met uw leden eens.
            
De burgerschapsopdracht schrijft daarom voor dat het onderwijs respect voor de basiswaarden
               vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit moet bevorderen. Ik ben geen voorstander
               van gescheiden onderwijs, van het stimuleren van het dragen van een hoofddoek op jonge
               leeftijd of van het «weerbaar maken van kinderen tegen de lhbtiq+-ideologie». Binnen
               de geldende wettelijke kaders is daar wel ruimte voor – onder voorwaarden.
            
Zo geldt onder meer de Algemene wet gelijke behandeling (hierna: Awgb). Deze bepaalt
               dat jongens en meisjes alléén gescheiden les mogen krijgen als er sprake is van gelijkwaardige
               voorzieningen. Scholen hebben zich verder te houden aan de wettelijke burgerschapsopdracht,
               die eisen stelt aan de inhoud van het onderwijs en aan de cultuur van een school.
               De wettelijke burgerschapsopdracht eist dat het onderwijs niet in strijd is met basiswaarden
               van de democratische rechtsstaat en dat het deze actief bevordert, en verplicht scholen
               om beleid te voeren ten behoeve van een schoolcultuur die voor allen veilig en respectvol
               is en waarin leerlingen kunnen oefenen met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
               Wanneer bijvoorbeeld kritiek op de «lhbtiq+-ideologie» overgaat in discriminatie,
               onveiligheid of haatzaaien of jongens en meisjes onderwijs van ongelijke kwaliteit
               krijgen, is dat zonder meer in strijd met de hiervoor genoemde wettelijke eisen en
               zal daartegen worden opgetreden. Zo zorgen we ervoor dat ieder kind wordt voorbereid
               op een volwaardige deelname aan de samenleving.
            
Vraag 5
            
Hoe verhoudt voor u het gescheiden lesgeven, het actief stimuleren om een hoofddoek
               te dragen en kinderen «weerbaar maken tegen de lhbtiq+-ideologie» zich tot de Nederlandse
               vrije samenleving en wetgeving gericht op burgerschap?
            
Antwoord 5
            
Op grond van artikel 23 van de Grondwet en de onderwijsvrijheid die daaruit volgt,
               mogen bijzondere scholen leerlingen vragen religieuze voorschriften na te leven en
               deelname aan het onderwijs daarvan afhankelijk te stellen. De onderwijsvrijheid is
               echter niet absoluut, en kan door de wetgever worden beperkt. De wetgever doet dit,
               onder meer, via de Awgb en de burgerschapsopdracht waaraan uw leden refereren. De
               burgerschapsopdracht vraagt van scholen bevordering van kennis van en respect voor
               de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en verbiedt uitingen die daarmee
               in strijd zijn. Ook moet de school ervoor zorgdragen dat de cultuur van een school
               in overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Zo wordt
               de vrijheid en veiligheid van leerlingen in het onderwijs gewaarborgd.
            
Vraag 6
            
Bent u het met deze leden eens dat genoemde leefregels schuren met de aangescherpte
               burgerschapsopdracht die voor alle scholen geldt? Hoe kan het dat het onderzoeksrapport
               van de onderwijsinspectie dergelijke signalen niet adequaat signaleert?
            
Antwoord 6
            
Wanneer scholen strenge leefregels stellen en bijvoorbeeld gescheiden onderwijs bieden
               aan jongens en meisjes, kan dit ervoor zorgen dat leerlingen zich onvrij voelen of
               ongelijkwaardig aan een ander. Dit mag natuurlijk nooit gebeuren. De school moet voor
               alle leerlingen veilig zijn, moet basiswaarden als gelijkwaardigheid bevorderen en
               het schoolklimaat op school moet veilig en respectvol zijn voor iedereen. De burgerschapsopdracht
               sluit een eigen visie van scholen echter niet uit, en leefregels kunnen naast de burgerschapsopdracht
               bestaan. De inspectie ziet erop toe dat de leefregels de wettelijke grenzen die daarvoor
               gelden niet overschrijden (zie het antwoord op vraag 2 en 4).
            
Vraag 7
            
Hoe toetst de onderwijsinspectie het gescheiden lesgeven en de negatieve uitingen
               over homoseksualiteit aan wetgeving gericht op gelijkwaardigheid en burgerschap en
               welke consequenties heeft dat? Waar eindigt volgens u het discriminatieverbod zoals
               vastgelegd in artikel 1 van de Grondwet en begint de vrijheid van onderwijs zoals
               vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet?
            
Antwoord 7
            
Alle leerlingen dienen onderwijs te krijgen dat aan de wettelijke eisen van kwaliteit
               voldoet. Sekse of seksuele gerichtheid mag hieraan niets afdoen – doet het dan wel
               dan is er sprake van discriminatie en dat is onacceptabel en in strijd met de burgerschapsopdracht.
               Voor alle leerlingen moet het onderwijs dus van gelijke kwaliteit zijn. De inspectie
               ziet daarop toe. Ook ziet de inspectie toe op bevordering van basiswaarden, waaronder
               gelijkwaardigheid. Dat betekent dat een school zelf niet mag handelen in strijd met
               deze basiswaarden. Dat betekent ook dat als leerlingen handelen in strijd met deze
               basiswaarden, een school daarop moet ageren. De burgerschapsopdracht vraagt niet alleen
               van scholen dat ze basiswaarden actief bevorderen, maar ook dat basiswaarden die in
               de verdrukking dreigen te komen de aandacht krijgen die nodig is en dat de school
               zorgt voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met die basiswaarden.
            
De grens tussen vrijheid van onderwijs en het discriminatieverbod wordt, kort gezegd,
               dus bepaald door de wettelijke eisen rond kwaliteit, rond de bevordering van burgerschap
               en door de zorgplicht voor de veiligheid van leerlingen.
            
Vraag 8
            
Hoe ziet het toezicht op de burgerschapsopdracht er in de praktijk uit? Vindt toezicht
               enkel plaats als er concrete signalen zijn van misstanden, of is dit toezicht ook
               risicogestuurd en preventief? Is dit onderdeel van alle onderzoeken die onderwijsinspectie
               doet?
            
Antwoord 8
            
Het toezicht bestaat uit regulier en risicogestuurd toezicht op zowel het niveau van
               de school als op het niveau van het bestuur. Als een van de vier basisvaardigheden
               maakt burgerschap onderdeel uit van alle vierjaarlijkse onderzoeken bij besturen.
               Ook op schoolniveau wordt het burgerschapsonderwijs onderzocht, onder andere aan de
               hand van de nieuwe standaard Basisvaardighedenin de onderzoekskaders van de inspectie. Deze standaard is gebaseerd op de eisen uit
               de burgerschapswet, die onder meer van de school vragen dat er concrete leerdoelen
               zijn en dat die leerdoelen worden vertaald in een onderwijsaanbod waarmee die doelen
               worden gerealiseerd. Daarbij is het onder meer van belang dat de leerdoelen en het
               aanbod aansluiten op de leerlingenpopulatie en op eventuele risico’s rond basiswaarden.
               Als leerlingen opgroeien in een omgeving waar structureel sprake is van, bijvoorbeeld,
               antisemitisme of homohaat, dan dient de school ervoor te zorgen dat bij de bevordering
               van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat aan die thema’s nadrukkelijk
               aandacht wordt besteed.
            
Vraag 9
            
Welke handvatten heeft en/of gebruikt de onderwijsinspectie, naast de inspectiekaders,
               bij het beoordelen of het onderwijs bijdraagt aan actief burgerschap en sociale cohesie?
               Zijn deze normen, behalve in de wettekst, nog verder uitgewerkt en geconcretiseerd?
            
Antwoord 9
            
De eisen aan kwaliteit en de uitwerking daarvan, evenals de werkwijze die de inspectie
               volgt, liggen vast in de onderzoekskaders. Het toezicht van de inspectie op burgerschap
               is uitsluitend gebaseerd op de normen die door de wetgever zijn gesteld en de toelichting
               die daarop gegeven is in de wetsgeschiedenis. De inspectie heeft daaraan geen eigen
               uitwerkingen of interpretaties gegeven. Dat is ook niet wenselijk; de wetgever bepaalt
               de normen waar scholen aan dienen te voldoen.
            
Vraag 10
            
Bent u van mening dat de onderwijsinspectie genoeg concrete handvatten heeft om effectief
               toezicht te houden op de burgerschapsopdracht?
            
Antwoord 10
            
Mijn beeld is dat de inspectie over voldoende handvatten voor effectief toezicht op
               burgerschap beschikt, in acht nemend de ruimte die de burgerschapsopdracht en artikel 23
               van de Grondwet scholen bieden. Daarnaast houdt de inspectie uiteraard ook toezicht
               op de sociale veiligheid van alle leerlingen en grijpt in waar deze niet gewaarborgd
               is. De inspectie deelt een of meer herstelopdrachten uit en ziet erop toe dat de school
               die uitvoert. Doet de school dat niet, dan zal er handhavend worden opgetreden door
               middel van de oplegging van een bekostigingssanctie. Bij een flagrante schending van
               de burgerschapsopdracht heb ik als Minister de mogelijkheid om, in het uiterste geval,
               de school direct een aanwijzing te geven. Deze laatste mogelijkheid is geïntroduceerd
               door de Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs. Uiteraard blijf ik
               kritisch op de mate waarin het bestaande instrumentarium volstaat om effectief toezicht
               te houden op de burgerschapsopdracht.
            
Vraag 11
            
Heeft u het idee dat u, met de komst van de Wet verduidelijking van de burgerschapsopdracht
               en de Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs voldoende instrumenten
               tot uw beschikking heeft om ervoor te zorgen dat scholen daadwerkelijk de burgerschapsopdracht
               naleven? Zo ja, hoe past u deze toe? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 11
            
Zie het antwoord op de vorige vraag.
Vraag 12
            
Op welke manier gaat het vaststellen van kerndoelen voor burgerschapsonderwijs bijdragen
               aan het voorkomen van segregatie in het onderwijs?
            
Antwoord 12
            
Burgerschapsonderwijs dient er mede op gericht te zijn om sociale cohesie en sociale
               integratie te bevorderen. Dit doel van burgerschapsonderwijs wordt in zowel de wettelijke
               burgerschapsopdracht als in de conceptkerndoelen burgerschap geformuleerd.
            
Vraag 13
            
Bent u in gesprek met scholen over genoemde leefregels? Zo ja, hoe verlopen deze gesprekken?
               Zo niet, waarom niet?
            
Antwoord 13
            
Op dit moment is er geen aanleiding om in gesprek te gaan met scholen over genoemde
               leefregels. De inspectie houdt toezicht en zal waar nodig ingrijpen. Vooralsnog is
               van die noodzaak niet gebleken. Wanneer het op een zeker moment noodzakelijk of wenselijk
               is om met deze scholen in gesprek te gaan, zal ik dat uiteraard doen.
            
Vraag 14
            
Bent u bereid om in ieder geval nader onderzoek te doen naar de scholen die genoemd
               zijn in het artikel en hen aan te spreken en zo nodig verdere stappen te zetten, met
               het oog op het naleven van de burgerschapsopdracht?
            
Antwoord 14
            
Het is aan de inspectie om vast te stellen of de burgerschapsopdracht wel of niet
               wordt nageleefd en of verdere stappen noodzakelijk zijn. De inspectie zal nader onderzoek
               doen naar de genoemde scholen, als zij daar aanleiding toe ziet.
            
Vraag 15
            
Op welke wijze wordt er tijdens de lerarenopleiding aandacht besteed aan de burgerschapsopdracht
               die toekomstige leerkrachten moeten uitvoeren? Hoe wordt binnen de lerarenopleiding
               geborgd dat toekomstige leraren de burgerschapsopdracht niet alleen naar de letter
               maar ook naar de geest opvolgen?
            
Antwoord 15
            
Leraren spelen een doorslaggevende rol de ontwikkeling van burgerschapscompetenties
               onder leerlingen. Het is daarom belangrijk dat er tijdens de lerarenopleiding voldoende
               aandacht wordt besteed aan het geven van goed burgerschapsonderwijs. In de kennisbases
               van de hogescholen zijn afspraken vastgelegd over de inhoud die in iedere opleiding
               dient terug te komen. Deze kennisbases worden binnenkort herijkt op basis van de nieuwe
               kerndoelen, waaronder de conceptkerndoelen burgerschap. Vakinhoudelijke experts en
               leraren met expertise op het gebied van burgerschap zijn hierbij nauw betrokken. In
               het Opleidingsberaad Leraren maakt de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
               gezamenlijk met werkgevers, lerarenorganisaties en de opleidingen afspraken over de
               inhoud van de kennisbases en het proces van de herijking.
            
Vraag 16
            
Zijn er op het ministerie signalen bekend van de vraag naar een lerarenopleiding specifiek
               voor moslims waarop wordt gehint in het nieuwsartikel?
            
Antwoord 16
            
Bij mij is bekend dat de wens bestaat om een islamitische PABO op te richten. Overigens
               bestaat al de IPABO die gericht is op drie religieuze tradities waaronder ook de religieuze
               traditie. Net als voor alle lerarenopleidingen geldt voor een islamitische lerarenopleiding
               dat deze zich moet houden aan het wettelijk kader, hieruit volgt dat de opleiding
               ook aandacht dient te hebben voor burgerschap. Ik ga graag in gesprek met initiatiefnemers
               van de islamitische lerarenopleiding om zo te garanderen dat deze opleiding leerkrachten
               opleidt die leerlingen zo goed mogelijk kunnen voorbereiden op volwaardige deelname
               in onze democratische samenleving.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.