Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Bikker en Hertzberger over perinatale zorg
Vragen van de leden Bikker (ChristenUnie) en Hertzberger (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister voor Medische Zorg over perinatale zorg (ingezonden 1 maart 2024).
Antwoord van Minister Dijkstra (Medische Zorg) (ontvangen 8 april 2024). Zie ook Aanhangsel
            Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1297.
         
Vraag 1
            
Hebt u kennisgenomen van de artikelen «Op de ic voor baby’s beslissen ouders over
               leven en dood» en «Waarom de grens voor hulp aan extreem vroeggeborenen «te strikt»
               is en snel aangepast moet worden»?1
               2
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Welke medische richtlijnen zijn er met betrekking tot het in leven houden en de intensieve
               zorg van extreem vroeggeboren baby’s? Wat houden deze in?
            
Antwoord 2
            
De Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) geeft aan dat dit de richtlijn
               Extreme vroeggeboorte uit 2010 is. Hierin staat uitgelegd dat alle zwangeren die extreem
               vroeg dreigen te bevallen vroegtijdig overgeplaatst dienen te worden naar een perinatologisch
               centrum met een NICU. In een counselingsgesprek met een perinatoloog en een neonatoloog
               wordt besproken dat indien de zwangere bevalt tussen 24+0 en 26+0 weken, ouders de
               keuze krijgen tussen actieve opvang en op comfort gerichte zorg. Deze richtlijn is
               herzien van 2018 tot en met 2023. Alle betrokken organisaties3 hebben deze herziene richtlijn in februari 2024 geautoriseerd en die is nu net gepubliceerd.
            
Daarnaast geeft NVK aan dat er protocollen4 zijn over hoe de counseling met ouders het beste plaats kan vinden en protocollen
               voor de medisch inhoudelijke behandeling van deze te vroeg geboren kinderen. Ook zijn
               er protocollen voor ondersteuning en eventuele nazorg aan de ouders die dit proces
               doormaken.
            
Waar het gaat om besluitvorming om de pasgeborene te blijven behandelen is het standpunt
               «Beslissingen omtrent het levenseinde bij pasgeborenen met ernstige afwijkingen» van
               de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) van
               belang, en de daarop gebaseerde NVK-leidraad Zorgvuldigheidseisen rond actieve levensbeëindiging
               bij pasgeborenen met een ernstige aandoening.
            
Vraag 3
            
Betekent dit dat baby’s jonger dan 24 weken geen intensieve zorg ontvangen en dat
               bijvoorbeeld het geboortegewicht geen rol speelt?
            
Antwoord 3
            
In de vorige en herziene richtlijn is de ondergrens voor het bieden van actieve opvang
               een geschatte zwangerschapsduur van 24+0 weken. Het geboortegewicht maakt hierbij
               niet uit. NVK geeft aan dat dit niet betekent dat baby’s jonger dan 24 weken nooit
               intensieve zorg ontvangen en dat er niet naar het geboortegewicht wordt gekeken. De
               praktijk kan complexer zijn dan in de richtlijn is weergegeven. De richtlijn is het
               uitganspunt voor het medisch handelen van de specialist, waarbij de aanbevelingen
               in de richtlijn richtinggevende adviezen vormen voor de praktijk. De context van de
               individuele patiënt en in dit geval ook de baby zijn leidend. Afwijken van een richtlijn
               kan in overleg met de zwangere, als dat de meest optimale zorg is, passend bij de
               individuele context.
            
Vraag 4
            
Wat gebeurt er als de ouders in zo’n situatie wel intensieve zorg zouden willen?
Antwoord 4
            
De NVK geeft aan dat de vraag om baby’s onder de 24 weken op te vangen in de praktijk
               met enige regelmaat voor komt. In individuele gevallen kunnen zorgverleners afwijken
               van de richtlijnaanbeveling om vanaf een geschatte zwangerschapsduur van 24+0 weken
               actieve opvang aan te bieden. Dit is altijd in overleg met de zwangere/ouder(s) en
               moet goed beargumenteerd en gedocumenteerd worden in het patiëntendossier.
            
De NVK laat mij weten dat kennis op het terrein van opvang van extreem vroeggeborenen
               snel toeneemt. De beroepsgroepen volgen deze ontwikkelingen nauwlettend en bespreken
               doorlopend nieuwe wetenschappelijke literatuur om te bezien of aanpassingen nodig
               zijn in beleid en in de richtlijn.
            
Vraag 5
            
Hoe past dit bij de schets die wordt gegeven in het artikel «Op de ic voor baby’s
               beslissen ouders over leven en dood»?
            
Antwoord 5
            
Het is een gegeven dat er bij extreme vroeggeboorte beslissingen genomen worden over
               leven en dood. Het is daarbij van belang dat deze besluitvorming zo goed mogelijk
               tot stand komt, waarbij de medische beoordeling ten aanzien van de mogelijke uitkomsten
               en het toekomstperspectief van de baby en de voorkeuren van de ouders samen worden
               meegenomen.
            
De NVK geeft aan dat het medisch team de medische risico’s en de mogelijke gevolgen
               kent. De ouders zijn het beste in staat om aan te geven wat voor hen de belangrijkste
               waarden zijn die moeten worden meegenomen bij het uiteindelijke besluit. De besluitvorming
               is geïndividualiseerd, dat wil zeggen maatwerk voor dit kind bij deze ouders.
            
Ik vind dat op deze wijze een goede afweging wordt gemaakt tussen de medische kennis
               van de arts en de waarden van de ouders.
            
Vraag 6
            
Klopt het dat er baby’s zijn van 23 weken oud die een grotere overlevingskans hebben
               dan baby’s van 24 weken vanwege andere ontwikkelingsfactoren zoals geboortegewicht?
               Zo ja, hoe lang is dit bekend en welke gevolgen heeft zo’n inzicht voor de geldende
               richtlijn voor behandeling?
            
Antwoord 6
            
De NVK laat weten dat het klopt dat er naast de geschatte zwangerschapsduur individuele
               factoren zijn die invloed hebben op de overlevingskans en uitkomsten voor het kind.
               De richtlijnwerkgroep heeft bij de herziening van de richtlijn alle internationale
               literatuur (tot 2020) hierover meegenomen en gewogen en een figuur ontworpen om de
               diverse risicofactoren (geslacht, geboortegewicht, eenling vs. meerling, het hebben
               gekregen van antenatale corticosteroïden, etc.) mee te kunnen wegen in de besluitvorming.
               In een conceptversie was het voornemen op basis hiervan de ondergrens voor actieve
               opvang aan te passen.
            
Het bestuur van de NVK en ook van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
               (NVOG) hebben echter in overleg met de richtlijnwerkgroep besloten de ondergrens op
               24+0 weken te houden voor het aanbieden van actieve opvang omdat de noodzakelijke
               randvoorwaarden voor het bieden van deze zorg in de praktijk aanwezig zijn en dat
               voor onder de 24+0 weken niet het geval is. Zoals hiervoor in de antwoorden op vragen
               3 en 4 is aangeven, kunnen zorgverleners echter in individuele gevallen afwijken van
               de richtlijnaanbeveling.
            
Vraag 7
            
Bent u bekend met de strikte richtlijn die Nederland hanteert voor het niet behandelen
               van prematuren geboren voor 24 weken zwangerschap? Klopt het dat Nederland met deze
               strikte grens een uitzonderingspositie heeft ten opzichte van andere landen? Zo ja,
               hoe beoordeelt u dat gegeven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
            
Antwoord 7
            
De Nederlandse richtlijn hanteert een ondergrens van een geschatte zwangerschapsduur
               van 24+0 weken voor de actieve opvang van prematuren, maar heeft geen uitzonderingspositie
               hierin. Frankrijk, Zwitserland en België hanteren ook de ondergrens van 24 weken.
               Er is in Europa variatie wat betreft de ondergrens. Zo is er consensus over actieve
               opvang vanaf 24 weken, maar er is geen Europese consensus over het eerder opvangen.
               Er zijn ook landen die geen richtlijn hebben.
            
Vraag 8
            
Klopt het dat in andere landen een zorgstandaard wordt gehanteerd waarbij een integraal
               medisch beeld van de baby geldt? Welke andere factoren spelen in omliggende landen,
               zoals België, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, mee in de daar geldende richtlijnen?
            
Antwoord 8
            
Juist in Nederland geldt een integraal (medisch) beeld voor de extreem vroeggeborene.
               Niet alleen het overleven (mortaliteit) staat centraal, maar vooral ook de mogelijke
               gevolgen van overleven (morbiditeit), ofwel de kwaliteit van leven voor het kind op
               de lange termijn (gezondheid en zelfredzaamheid in de maatschappij) en de impact op
               het gezin.
            
De NVK geeft aan dat onderstaande factoren in omliggende landen kunnen meespelen bij
               het perinataal beleid dat zij daar voeren:
            
– Duitsland: streeft vooral naar maximaliseren van overleven en investeert daarom hierin.
– Engeland: is bereid de zorg te leveren.
– Zweden: kiest voor optimaliseren van de zorg voor kinderen (en hun toekomst) en extreem
                     prematuren zijn hier deel van.
                  
Deze keuzes kunnen doorwerking hebben op de hoogte van zorgkosten in een land en de
               inrichting van zorgcapaciteit en daarmee beschikbaarheid van zorg ten opzichte van
               andere groepen.
            
Vraag 9
            
Bent u bekend met ouders die vanwege andere, ruimere, behandelrichtlijnen naar omliggende
               landen gaan? Is dit voor ouders mogelijk?
            
Antwoord 9
            
Bij de NVK zijn die voorbeelden niet bekend.
Vraag 10
            
Wat is de vooruitgang in de perinatale zorg geweest sinds 2010 als het gaat om de
               overlevingskansen van extreem vroeggeboren baby’s?
            
Antwoord 10
            
Onderzoek van een aantal (buitenlandse) centra laat zien dat de overlevingskansen
               voor deze groep kinderen steeds beter worden. Implementatie van de Nederlandse richtlijn
               heeft een positief effect gehad op de overlevingskansen in Nederland.
            
Vraag 11
            
Wanneer komt de nieuwe richtlijn «perinataal beleid bij extreme vroeggeboorte»?
Antwoord 11
            
De herziene richtlijn Perinataal beleid bij extreme vroeggeboorte is 21 maart jl.
               gepubliceerd op de Richtlijnendatabase van de Federatie Medisch Specialisten.
            
Vraag 12
            
Wat vindt u een redelijke termijn waarop medische richtlijnen vernieuwd worden, zeker
               op terreinen waar de wetenschap zich zo snel ontwikkelt?
            
Antwoord 12
            
Medisch specialistische richtlijnen zijn het domein van de medisch specialisten en
               hun wetenschappelijke verenigingen. Zij zijn verantwoordelijk voor het bepalen van
               de termijnen waarop de richtlijnen herzien moeten worden op basis van nieuwe wetenschappelijke
               literatuur, en de ervaringen/expertise van de specialisten en patiëntenorganisaties.
            
Nu de richtlijn Perinataal beleid bij extreme vroeggeboorte (2024) gepubliceerd is,
               wil de NVK het volgende herzieningstraject opstarten, vanwege de beschikbaarheid van
               nieuwe wetenschappelijke literatuur en gezien de ervaren complexiteit en doorlooptijd
               van het richtlijntraject. Een dergelijk traject kan op zijn vroegst per 2025 starten
               en streven is dan per 2028 een nieuwe herziene richtlijn te publiceren.
            
Vraag 13
            
Welke gevolgen hebben nieuwe inzichten op levensvatbaarheid van vroeggeboren baby’s
               voor de huidige wet- en regelgeving?
            
Antwoord 13
            
In de herziene richtlijn blijft de ondergrens voor actieve opvang op een geschatte
               zwangerschapsduur van 24+0 weken. De richtlijn heeft daarmee geen gevolgen voor andere
               wet- en regelgeving (zoals de abortuswetgeving) voor zover daarin wordt aangesloten
               bij de levensvatbaarheidsgrens van een foetus.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
P.A. Dijkstra, minister voor Medische Zorg 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.