Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Piri over het bericht 'Pakistaans homostel met geregistreerd partnerschap volgens IND geen koppel: 'Geen toekomst zonder Ali''
Vragen van het lid Piri (PvdA) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het bericht «Pakistaans homostel met geregistreerd partnerschap volgens IND geen koppel: «Geen toekomst zonder Ali»» (ingezonden 12 september 2023).
Antwoord van Staatssecretaris Van der Burg (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 25 oktober
2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 138.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Pakistaans homostel met geregistreerd partnerschap
volgens IND geen koppel: «Geen toekomst zonder Ali»» van RTV Drenthe op 5 september
jl.?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Op welke wijze worden huwelijken en geregistreerde partnerschappen meegewogen in het
oordeel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de homoseksualiteit van
een asielzoeker? Hebben huwelijken en geregistreerde partnerschappen hetzelfde gewicht
in de beoordeling? Waarom staan huwelijken en geregistreerde partnerschappen niet
specifiek vermeld in werkinstructie 2019/17 van de IND?
Antwoord 2
Bij de beoordeling van de verklaringen van asielzoekers over hun seksuele gerichtheid
betrekt de IND een aantal thema’s, waaronder het privéleven, huidige en voorgaande
relaties, contacten met lhbti in het land van herkomst en in Nederland en wat de asielzoeker
in zijn land heeft ervaren. Indien de vreemdeling verklaart over een partnerrelatie,
worden de verklaringen en bewijsmiddelen hieromtrent (waaronder eventuele informatie
en verklaringen over een huwelijk of geregistreerd partnerschap) meegewogen in de
beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid. Het gewicht dat
daaraan toekomt, hangt af van het geheel aan informatie in het dossier. Er komt daarbij
geen doorslaggevend gewicht toe aan de officiële vorm van de gestelde relatie. Ook
een relatie waarbij geen sprake is van een geregistreerd partnerschap of huwelijk
kan geloofwaardig zijn. Ook wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen een huwelijk
en een geregistreerd partnerschap.
Vraag 3
Worden verklaringen van derden over de oprechtheid van een huwelijk of geregistreerd
partnerschap, zoals verklaringen van getuigen, meegenomen in de beoordeling van de
IND?
Antwoord 3
Indien ingebracht, worden verklaringen van derden altijd betrokken in de beoordeling
van de IND. Het gewicht dat hieraan wordt toegekend is afhankelijk van de individuele
casus. Er komt met name betekenis toe aan feitelijke informatie die met verklaringen
van derden over een relatie wordt verstrekt.
Vraag 4
Bij een geregistreerd partnerschap vindt een verplicht onderzoek plaats onder andere
over of er geen beletselen zijn en of er geen sprake is van een schijn-geregistreerd
partnerschap, bijvoorbeeld op basis van artikel 1:58 lid 2 en artikel 1:80a lid 4
en 5 van het Burgerlijk Wetboek; hoe verhoudt een beoordeling op basis van dit onderzoek
zich tot een besluit van de IND dat de homoseksualiteit van een persoon met een geregistreerd
partnerschap met iemand van hetzelfde gender niet aannemelijk is?
Antwoord 4
Artikel 1:44 lid 1 onder f BW verplicht aanstaande echtgenoten, of te registreren
partners, zonder de Nederlandse nationaliteit of een verblijfstitel voor onbepaalde
tijd, om een verklaring af te leggen dat het voornemen tot de verbintenis niet is
ingegeven door het oogmerk om verblijfsrecht in Nederland te verkrijgen. Alvorens
tot voltrekking van het huwelijk of het partnerschap over te gaan, verifieert de ambtenaar
van de burgerlijke stand opnieuw de rechtmatigheid van het verblijf van de aanstaande
echtgenoten of geregistreerde partners. Is de ambtenaar van oordeel dat een huwelijk
met iemand zonder verblijfstitel voor onbepaalde tijd niet is gericht op de door de
wet aan de huwelijkse staat verbonden verplichtingen maar op het verkrijgen van toelating
tot Nederland, dan weigert de ambtenaar de voltrekking van het huwelijk of het sluiten
van het geregistreerd partnerschap (zie artikel 1:58 lid 2 en artikel 1:80a lid 5,
BW). Deze bepalingen zien op het voorkomen van een schijnhuwelijk dan wel schijnpartnerschap
met als oogmerk het verkrijgen van toelating tot Nederland.
Bij het oordeel van de ambtenaar van de burgerlijke stand kunnen verschillende indicatoren
betrokken worden. Hierbij kunt u denken aan het leeftijdsverschil tussen de beide
partners, de snelheid waarmee men na de kennismaking wil huwen, eventuele werkzaamheid
in de prostitutie, de wijze van onderlinge communicatie en het eventuele «huwelijksverleden»
van de Nederlandse aanstaande echtgenoot.2 Indien de weging van deze en/of soortgelijke omstandigheden leidt tot de overtuiging
dat het een op toelating tot Nederland gerichte schijnhandeling betreft, dan weigert
de ambtenaar van de burgerlijke stand zijn medewerking hieraan vanwege strijd met
de openbare orde. Anders dan bij het onderzoek door de IND vindt er geen beoordeling
plaats ten aanzien van de geloofwaardigheid van de (gestelde) geaardheid.
Hoewel het de intentie van de wetgever is geweest om dergelijke schijnhuwelijken en
-partnerschappen in den brede tegen te gaan, springen casussen waarbij één van de
betrokkenen reeds over een verblijfstitel dan wel de Nederlandse nationaliteit beschikt
het meest in het oog met betrekking tot het onderzoek uit artikel 1:58 lid 2 BW. Dan
kan het huwelijk of partnerschap immers gericht zijn op een afgeleide verblijfstitel.
Situaties waarbij echter beide partners niet over een verblijfstitel voor onbepaalde
tijd noch over de Nederlandse nationaliteit beschikken, zullen in dat licht minder
snel tot een vermoeden van een schijnhuwelijk met oog op toelating tot Nederland leiden.
De IND is niet betrokken bij de keuze om al dan niet een nader onderzoek naar een
mogelijk schijnhuwelijk of -partnerschap uit te voeren.
Bij de beoordeling in de asielprocedure wordt een integrale weging gemaakt van alle
informatie en bewijsmiddelen uit het dossier van de vreemdeling. Indien een asielzoeker
aan zijn asielaanvraag ten grondslag legt dat hij homoseksueel is wordt de geloofwaardigheid
van de gestelde seksuele gerichtheid dus beoordeeld op basis van alle relevante informatie
uit het dossier. Indien hiertoe bewijsmiddelen omtrent een geregistreerd partnerschap
worden ingediend, worden deze betrokken bij de beoordeling. Het is daarbij primair
aan de vreemdeling om de gestelde seksuele gerichtheid aannemelijk te maken. De IND
geeft uitvoering aan de op haar rustende onderzoeksplicht. Zie ook het antwoord op
vraag 2 voor een beschrijving van de wijze waarop de IND haar onderzoek uitvoert.
Vraag 5
Komt het vaker voor dat de IND de homoseksualiteit van een asielzoeker niet-aannemelijk
verklaart ondanks het feit dat de asielzoeker gehuwd of geregistreerd partner is met
een persoon van dezelfde gender? Zo ja, hoe vaak is dit de afgelopen jaren voorgekomen?
Antwoord 5
Dergelijke informatie wordt niet opgeslagen op een manier dat dit geaggregeerd inzichtelijk
gemaakt kan worden.
Vraag 6
Wanneer de IND de homoseksualiteit van een asielzoeker niet-aannemelijk verklaart
en de asielzoeker ten gevolge daarvan Nederland moet verlaten, neemt de IND in dat
geval in overweging dat de asielzoeker wellicht in het land van herkomst wél te boek
staat als homoseksueel en dus mogelijkerwijs gevaar loopt bij terugkeer naar het land
van herkomst?
Antwoord 6
Indien uit de verklaringen van de vreemdeling, dan wel andersoortige informatie die
bekend is bij de IND op het moment van het besluit, blijkt dat aan een vreemdeling
in het land van herkomst homoseksualiteit wordt toegedicht, wordt dit uiteraard betrokken
bij de beoordeling van het risico op vervolging of ernstige schade bij terugkeer.
Een toegedichte seksuele gerichtheid kan een zelfstandige grond zijn voor asielbescherming
indien de vreemdeling op grond daarvan te vrezen heeft.
Vraag 7
Hoe strookt het opsplitsen van twee asielzoekers met een geregistreerd partnerschap
over twee verschillende locaties met het recht op eerbiediging van privé, familie-
en gezinsleven zoals verwoord door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten
van de Mens?
Antwoord 7
Juist voor mensen die alles achter hebben moeten laten voor oorlog en geweld, is het
belangrijk om als gezin bij elkaar te blijven. Het gescheiden opvangen van gezinsleden
wordt daarom zoveel mogelijk voorkomen. In de situatie dat gezinsleden door verschillende
aanvraagmomenten of door de inhoudelijke beoordeling afwijkende asielprocessen doorlopen
(bijvoorbeeld omdat 1 gezinslid al in een ander Europees land asiel heeft aangevraagd),
zien we dat dit niet altijd lukt. In zijn algemeenheid kan niet worden gesteld dat
8 EVRM er altijd toe noopt om gezinsleden samen op te vangen. Dit hangt af van de
individuele omstandigheden en de belangenafweging die hierop wordt gemaakt. Desalniettemin
zal het COA binnen de bovenbeschreven kaders doen wat mogelijk is om gezinsleden bij
elkaar te houden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.