Voorstel van wet : Voorstel van wet
36 446 Voorstel van wet tot wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en enige andere wetten in verband met de invoering van regels voor het verlenen van toelating voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten)
ARTIKEL I
ARTIKEL II
ARTIKEL III
ARTIKEL IV
ARTIKEL V
ARTIKEL VI
ARTIKEL VII
Nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat in het belang van een gelijk speelveld
voor de uitleenbranche en de bescherming van de belangen van de betrokken arbeidskrachten
een betere regulering van die branche is aangewezen en het om die reden wenselijk
is dat in de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs een toelatingsprocedure
voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten op de Nederlandse arbeidsmarkt
wordt ingevoerd;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel g komt te luiden:
g. toegelaten uitlener:
een rechtspersoon of onderneming die in het bezit is van een toelating of een voorlopige
toelating als bedoeld in artikel 12i, eerste lid, voor het ter beschikking stellen
van arbeidskrachten;
b. Twee onderdelen worden toegevoegd, luidende:
h. inspectie-instelling:
een door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde en door de Onze Minister aangewezen
instelling die een rapport vaststelt over de naleving van het normenkader als bedoeld
in artikel 12r;
i. handelsregister:
het register, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007.
2. Het derde lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. het tegen vergoeding van ten hoogste de loonkosten ter beschikking stellen van arbeidskrachten
die in dienst zijn bij degene die hen ter beschikking stelt, ten behoeve van arbeid
in diens onderneming;
3. Het vierde lid komt te luiden:
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan de definitie van collegiale uitleen
als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, nader worden bepaald.
B
In artikel 1a wordt na «de daarop berustende bepalingen» ingevoegd «, met uitzondering
van artikel 12b,».
C
In hoofdstuk 1 wordt na artikel 1a een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 1b. Uitzondering toelating
Indien door de toepassing van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 3a de belangen
van een of meer sectoren van het bedrijfsleven of segmenten van de arbeidsmarkt onevenredig
worden geschaad in verhouding tot de met de Wet toelating terbeschikkingstelling van
arbeidskrachten beoogde doelen, kunnen die sectoren of segmenten bij algemene maatregel
van bestuur van de toepassing van het bepaalde bij of krachtens dat hoofdstuk worden
uitgezonderd.
D
Artikel 7a vervalt.
E
In artikel 7b vervalt «eerste of tweede lid,».
F
In artikel 12 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste
lid.
G
Aan artikel 12a wordt, onder plaatsing van de aanduiding «1.» voor de tekst, een lid
toegevoegd, luidende:
2. Onverminderd artikel 655 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek stuurt degene die
een arbeidskracht ter beschikking stelt de informatie, bedoeld in het eerste lid,
onverwijld na ontvangst van die informatie schriftelijk of elektronisch door aan de
arbeidskracht die ter beschikking wordt gesteld.
H
In hoofdstuk 3 wordt na artikel 12a een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 12b. Huisvesting
Indien degene die de arbeidskracht ter beschikking stelt, ten behoeve van de terbeschikkingstelling
in Nederland in de huisvesting van die arbeidskracht voorziet of doet voorzien, wordt
uitsluitend huisvesting aangeboden waarvan de verhuurder:
a. een toegelaten instelling is als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Woningwet;
of
b. gecertificeerd is overeenkomstig de bij collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde
normen over de kwaliteit van huisvesting van arbeidskrachten na een conformiteitsbeoordeling
van een door de Raad van Accreditatie daartoe geaccrediteerde instelling.
I
Na hoofdstuk 3 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK 3A. DE TOELATING VOOR HET TER BESCHIKKING STELLEN VAN ARBEIDSKRACHTEN
§ 1 Verboden en plichten uitlener en inlener
Artikel 12c. Uitleenverbod, meld- en administratieplicht uitlener
1. Het is verboden om een arbeidskracht in Nederland ter beschikking te stellen anders
dan door middel van een rechtspersoon of onderneming die in het bezit is van een toelating
of een voorlopige toelating als bedoeld in artikel 12i, eerste lid, voor het ter beschikking
stellen van arbeidskrachten.
2. Degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt is verplicht aan degene aan wie
een arbeidskracht ter beschikking wordt gesteld voor de aanvang van de terbeschikkingstelling
schriftelijk of elektronisch te melden dat die arbeidskracht een ter beschikking gestelde
arbeidskracht betreft.
3. Degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt is verplicht voor de aanvang van
de terbeschikkingstelling de volgende gegevens over een door hem ter beschikking gestelde
arbeidskracht in de eigen administratie te registreren:
a. het gegeven dat de arbeidskracht ter beschikking wordt gesteld;
b. degene aan wie die arbeidskracht ter beschikking wordt gesteld.
4. De verplichting, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing op degene die
arbeidskrachten ter beschikking stelt en die uit hoofde van andere, bij algemene maatregel
van bestuur aan te wijzen, bepalingen een meldingsplicht heeft.
5. De gegevens, bedoeld in het derde lid, worden bewaard tot ten minste zeven jaar na
het einde van het kalenderjaar waarin de terbeschikkingstelling van de arbeidskracht
is beëindigd.
Artikel 12d. Inleenverbod en administratieplicht inlener
1. Het is verboden om als inlener arbeid te laten verrichten door een arbeidskracht
die in strijd met artikel 12c, eerste lid, ter beschikking is gesteld door:
a. degene die uit hoofde van een arbeidsverhouding een vergoeding is verschuldigd aan
de ter beschikking gestelde arbeidskracht; of
b. degene die, in het geval van doorlening, de arbeidskracht aan de inlener ter beschikking
stelt.
2. Uiterlijk op de dag waarop de terbeschikkingstelling is aangevangen, registreert
de inlener in de eigen administratie overeenkomstig de melding, bedoeld in artikel
12c, tweede lid, dan wel de melding die voortvloeit uit een andere, bij algemene maatregel
van bestuur aan te wijzen bepaling als bedoeld in artikel 12c, vierde lid, welke arbeidskracht
door welke rechtspersoon of onderneming aan hem ter beschikking wordt gesteld.
3. De gegevens, bedoeld in het tweede lid, worden bewaard tot ten minste zeven jaar
na het einde van het kalenderjaar waarin de terbeschikkingstelling van de arbeidskracht
is beëindigd.
4. Onder inlener wordt verstaan:
a. de doorlener, zijnde degene aan wie een arbeidskracht ter beschikking is gesteld en
die deze arbeidskracht vervolgens ter beschikking stelt aan een derde;
b. degene aan wie de arbeidskracht ter beschikking is gesteld om onder diens toezicht
of leiding arbeid te verrichten.
§ 2 Ontheffing uitleenverbod
Artikel 12e. Verlening van een ontheffing
1. Onze Minister verleent op aanvraag een ontheffing van artikel 12c, eerste lid, indien:
a. een rechtspersoon of onderneming over een periode van ten minste twaalf maanden loon
heeft uitbetaald; en
b. de som van vergoedingen voor arbeidskrachten die ter beschikking zijn gesteld per
twaalf maanden minder dan tien procent van de loonsom en ten hoogste 2,5 miljoen euro
bedraagt.
2. Aan een ontheffing wordt het voorschrift verbonden dat periodiek aan Onze Minister
gegevens worden verstrekt die voor het behouden van een ontheffing van belang zijn.
Aan een ontheffing kunnen andere voorschriften worden verbonden.
3. De gegevens die de rechtspersoon of onderneming ten behoeve van een ontheffing verstrekt,
worden voorzien van een verklaring van een bij algemene maatregel van bestuur aan
te wijzen deskundige over de getrouwheid van die gegevens.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
dit artikel, waaronder in ieder geval over:
a. de periode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de wijze waarop het percentage,
bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt berekend;
b. de indexering van het bedrag, bedoeld in het eerste lid;
c. de gegevens die voor de ontheffing worden versterkt alsmede de tijdstippen en de wijze
waarop de gegevens, bedoeld in het tweede lid, en de verklaring, bedoeld in het derde
lid, worden verstrekt;
d. de inhoud van de verklaring, bedoeld in het derde lid; en
e. de vergoeding die de aanvrager is verschuldigd ter dekking van de kosten van de ontheffingsprocedure.
5. Dit artikel is niet van toepassing op een rechtspersoon of onderneming die een werkgever
is als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 12f. Weigeringsgronden ontheffing
Onze Minister kan een ontheffing weigeren in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld
in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen,
bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar
bestuur, door Onze Minister om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden
gevraagd.
Artikel 12g. Intrekkingsgronden ontheffing
1. Onze Minister trekt een ontheffing in:
a. indien de grond voor verlening van de ontheffing is vervallen;
b. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij het verlenen van een
ontheffing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn, mits die feiten en omstandigheden
de rechtspersoon of onderneming bekend waren of konden zijn en Onze Minister de ontheffing
op grond daarvan niet zou hebben verleend of in stand zou hebben gelaten;
c. op grond van door de rechtspersoon of onderneming verstrekte onjuiste inlichtingen
over feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan de rechtspersoon of onderneming
bekend was of kon zijn en Onze Minister de ontheffing op grond van de juiste inlichtingen
niet zou hebben verleend of in stand zou hebben gelaten; of
d. indien één of meer van de daaraan verbonden voorschriften niet wordt of worden nageleefd.
2. Een ontheffing kan worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld
in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen,
bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar
bestuur, door Onze Minister om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden
gevraagd.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over de intrekking van een ontheffing.
Artikel 12h. Bekendmaking en inwerkingtreding van besluiten
1. Een besluit tot intrekking van een ontheffing treedt uiterlijk vier weken na de bekendmaking
van het besluit in werking. De vorige zin is voorts van toepassing op een besluit
tot afwijzing van een aanvraag tot ontheffing van een rechtspersoon of onderneming
die ten tijde van de van bekendmaking van dat besluit overeenkomstig het bepaalde
bij of krachtens deze wet arbeidskrachten ter beschikking stelt.
2. Gedurende de termijn, bedoeld in het eerste lid, stelt de rechtspersoon of onderneming
waarop het besluit, bedoeld in dat lid, betrekking heeft aan een inlener uitsluitend
arbeidskrachten ter beschikking die ten tijde van de bekendmaking van het besluit
reeds aan die inlener ter beschikking waren gesteld.
3. Gedurende de termijn, bedoeld in het eerste lid, mag een inlener geen arbeid laten
verrichten door arbeidskrachten die aan hem ter beschikking worden gesteld door de
rechtspersoon of onderneming, bedoeld in het tweede lid, met uitzondering van de arbeidskrachten,
bedoeld in dat lid.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over dit artikel.
§ 3 Toelatingsprocedure
Artikel 12i. Verlening van een toelating of voorlopige toelating
1. Onze Minister verleent op aanvraag een toelating of een voorlopige toelating.
2. Een toelating wordt verleend voor een periode van vier jaar en een voorlopige toelating
wordt eenmalig verleend voor een periode van zes maanden. De geldigheidsduur van een
toelating en een voorlopige toelating kan ambtshalve eenmalig worden verlengd met
ten hoogste zes maanden. Aan een toelating kunnen voorschriften worden verbonden.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de wijze waarop de aanvraag wordt gedaan;
b. de gronden voor ambtshalve verlenging van de geldigheidsduur van een toelating en
een voorlopige toelating;
c. de vergoeding die de aanvrager is verschuldigd ter dekking van de kosten van de toelatingsprocedure.
Artikel 12j. Weigeringsgronden voorlopige toelating
1. Onze Minister weigert een voorlopige toelating te verlenen indien de aanvrager:
a. niet staat ingeschreven in het handelsregister;
b. niet voldoet aan artikelen 12o, eerste lid, en 12p, eerste lid; of
c. in de twaalf maanden voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag al of
niet overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet arbeidskrachten ter beschikking
heeft gesteld.
2. De verlening van een voorlopige toelating kan worden geweigerd in het geval en onder
de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen
door het openbaar bestuur. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau
bevordering integriteitsbeoordelingen, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering
integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, door Onze Minister om een advies
als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over de weigering van de verlening van een voorlopige toelating.
Artikel 12k. Weigeringsgronden toelating
1. Onze Minister weigert een toelating te verlenen indien de aanvrager:
a. niet staat ingeschreven in het handelsregister; of
b. niet voldoet aan artikel 12o, eerste lid, tenzij het tweede lid van dat artikel van
toepassing is, artikel 12p, eerste lid, artikel 12q, eerste lid of artikel 12r, eerste
lid.
2. De verlening van een toelating kan worden geweigerd indien:
a. de aanvrager in de twaalf maanden onmiddellijk voorafgaand aan de datum van indiening
van de aanvraag in strijd met artikel 12c, eerste tot en met vierde lid, 12h, tweede
lid, of 12n, tweede lid, arbeidskrachten ter beschikking heeft gesteld;
b. in de twaalf maanden onmiddellijk voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag
sprake was van een intrekking van een toelating of een voorlopige toelating en er
gerede aanwijzingen zijn dat de toelating opnieuw zal worden ingetrokken; of
c. de aanvrager niet de benodigde medewerking aan de totstandkoming van een rapport als
bedoeld in artikel 12t, eerste lid, verleent.
3. De verlening van een toelating kan voorts worden geweigerd in het geval en onder
de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen
door het openbaar bestuur. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau
bevordering integriteitsbeoordelingen, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering
integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, door Onze Minister om een advies
als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over de weigering van de verlening van een toelating.
Artikel 12l. Schorsingsgronden toelating en voorlopige toelating
1. Onze Minister schorst een toelating of een voorlopige toelating:
a. indien de toegelaten uitlener niet langer is ingeschreven in het handelsregister;
of
b. indien de toegelaten uitlener niet voldoet aan artikel 12o, derde lid.
2. Een toelating wordt voorts geschorst, indien de toegelaten uitlener:
a. niet binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn een rapport als bedoeld
in artikel 12r, eerste lid, heeft doen verstrekken; of
b. niet voldoet aan artikel 12q, eerste lid.
3. Een toelating of een voorlopige toelating kan worden geschorst indien de toegelaten
uitlener niet heeft voldaan aan bij de toelating of een voorlopige toelating gestelde
voorschriften.
4. Een toelating kan daarnaast worden geschorst indiende toegelaten uitlener niet de
benodigde medewerking aan de totstandkoming van een rapport als bedoeld in artikel
12t, eerste lid, verleent.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over de schorsing van een toelating of een voorlopige toelating.
Artikel 12m. Intrekkingsgronden toelating en voorlopige toelating
1. Onze Minister trekt een toelating of een voorlopige toelating in:
a. indien de toegelaten uitlener een grond voor schorsing als bedoeld in artikel 12l
naar het oordeel van Onze Minister niet binnen de termijn van schorsing heeft hersteld;
b. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij het verlenen van een
toelating of een voorlopige toelating redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn, mits
die feiten en omstandigheden de uitlener bekend waren of konden zijn en Onze Minister
de toelating of een voorlopige toelating op grond daarvan niet zou hebben verleend
of in stand zou hebben gelaten;
c. op grond van door de toegelaten uitlener verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten
of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan de toegelaten uitlener bekend was of
kon zijn en Onze Minister de toelating of voorlopige toelating op grond van de juiste
inlichtingen niet zou hebben verleend of in stand zou hebben gelaten; of
d. indien de uitlener of een natuurlijk persoon werkzaam bij de uitlener de eisen van
het normenkader, bedoeld in artikel 12q, eerste lid, stelselmatig of in ernstige mate
heeft overtreden.
2. Een toelating of een voorlopige toelating kan worden ingetrokken in het geval en
onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen
door het openbaar bestuur. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau
bevordering integriteitsbeoordelingen, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering
integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, door Onze Minister om een advies
als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over de intrekking van een toelating of een voorlopige toelating.
Artikel 12n. Bekendmaking en inwerkingtreding van besluiten
1. Een besluit tot schorsing en intrekking van een toelating of een voorlopige toelating
treden uiterlijk vier weken na de bekendmaking van het besluit in werking. De vorige
zin is voorts van toepassing op een besluit tot afwijzing van een aanvraag tot toelating
van een rechtspersoon of onderneming die ten tijde van bekendmaking van dat besluit
overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet arbeidskrachten ter beschikking
stelt.
2. Gedurende de termijn, bedoeld in het eerste lid, stelt de rechtspersoon of onderneming
waarop het besluit, bedoeld in dat lid, betrekking heeft aan een inlener uitsluitend
arbeidskrachten ter beschikking die ten tijde van de bekendmaking van het besluit
reeds aan die inlener ter beschikking waren gesteld.
3. Gedurende de termijn, bedoeld in het eerste lid, mag een inlener geen arbeid laten
verrichten door arbeidskrachten die aan hem ter beschikking worden gesteld door de
rechtspersoon of onderneming, bedoeld in het tweede lid, met uitzondering van de arbeidskrachten,
bedoeld in dat lid.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over dit artikel.
§ 4 Voorwaarden en verplichtingen
Artikel 12o. Verklaring omtrent het gedrag
1. Bij een aanvraag tot toelating en een voorlopige toelating legt de aanvrager een
verklaring omtrent het gedrag over als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële
en strafvorderlijke gegevens, die niet ouder is dan drie maanden.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een aanvraag tot toelating die wordt ingediend
gedurende de termijn waarbinnen de aanvrager over een voorlopige toelating beschikt.
3. In het geval van een wisseling van ieder van de bestuurders, vennoten, maten of beheerders,
bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens,
legt de toegelaten uitlener zo spoedig mogelijk maar in ieder geval binnen drie maanden
na de wisseling een verklaring omtrent het gedrag over.
Artikel 12p. Financiële zekerheidsstelling
1. Bij een aanvraag tot toelating en een voorlopige toelating legt de aanvrager bewijs
van financiële zekerheid over.
2. De financiële zekerheid wordt gesteld voor een bedrag van € 100.000 in het geval
van een toelating en € 50.000 in het geval van een voorlopige toelating.
3. De financiële zekerheid wordt gesteld voor de nakoming van de financiële verplichtingen
van de toegelaten uitlener die gedurende de geldigheidsduur van de toelating of een
voorlopige toelating ontstaan:
a. uit een arbeidsverhouding met een ter beschikking gestelde arbeidskracht;
b. uit de bestuurlijke sancties wegens overtredingen van voorschriften gesteld bij of
krachtens deze wet, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Wet arbeid vreemdelingen
en de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie;
c. in verband met de voldoening of afdracht van de omzetbelasting, de loonbelasting,
de premie voor de volksverzekeringen, de premies voor de werknemersverzekeringen en
de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
met betrekking tot de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid, waaronder
over:
a. de vorm waarin financiële zekerheid wordt gesteld;
b. de indexering van de bedragen bedoeld in het tweede lid;
c. de voorwaarden waaronder, door wie en tot welk bedrag verhaal kan worden genomen op
de financiële zekerheid;
d. de voorwaarden waaronder de verplichting vervalt.
Artikel 12q. Normenkader
1. Om een toelating te verkrijgen en te behouden, voldoet de aanvrager onderscheidenlijk
de toegelaten uitlener aan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast
te stellen normenkader.
2. Het normenkader bestaat uit eisen die betrekking hebben op de naleving van arbeidswetten,
sociale verzekeringswetten en fiscale wetten en dienen ter bescherming van de belangen
van terbeschikkinggestelde arbeidskrachten of de bestrijding van misbruik of oneigenlijk
gebruik van die wetten in het kader van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten.
3. In het normenkader worden in ieder geval eisen opgenomen over de voldoening of afdracht
van de omzetbelasting, de loonbelasting, de premie voor de volksverzekeringen, de
premies voor de werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage voor de
Zorgverzekeringswet alsmede over de naleving van het bepaalde bij of krachtens:
a. de artikelen 8, 8a en 12b;
b. de artikelen 7, 7a, 13, 13a, 15 en 16 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;
c. de artikelen 2 en 15 van de Wet arbeid vreemdelingen;
d. artikel 8 van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie;
e. artikel 655 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat dat artikel
van overeenkomstige toepassing is op een rechtspersoon of onderneming die een arbeidskracht
ter beschikking stelt op basis van een arbeidsverhouding anders dan krachtens een
arbeidsovereenkomst.
Artikel 12r. Rapport naleving normenkader
1. Bij de aanvraag tot toelating en binnen bij ministeriële regeling te bepalen termijnen
gedurende de looptijd van de toelating doet de aanvrager onderscheidenlijk de toegelaten
uitlener een rapport verstrekken waarmee de naleving van het normenkader, bedoeld
in artikel 12q, eerste lid, wordt onderbouwd.
2. Het rapport wordt vastgesteld door een inspectie-instelling en wordt na schriftelijke
instemming daartoe namens de aanvrager onderscheidenlijk de toegelaten uitlener aan
Onze Minister verstrekt.
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de inhoud en totstandkoming
van het rapport en kunnen nadere regels worden gesteld over de maximale hoogte van
de vergoeding voor het opstellen van het rapport.
§ 5 Inspectie-instellingen
Artikel 12s. Aanwijzing inspectie-instellingen
1. Onze Minister kan op aanvraag inspectie-instellingen aanwijzen en is bevoegd een
aanwijzing te schorsen of in te trekken.
2. Een aanwijzing wordt afgegeven voor een periode van vier jaar. Aan een aanwijzing
kunnen voorschriften worden verbonden.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. de wijze waarop de aanvraag tot afgifte van een aanwijzing wordt gedaan;
b. de gronden waarop een aanwijzing kan worden gegeven, geschorst of ingetrokken;
c. de vergoeding die door de inspectie-instelling is verschuldigd ter dekking van de
kosten voor de behandeling van een aanvraag tot afgifte van een aanwijzing.
Artikel 12t. Advies inspectie-instelling
1. Bij de totstandkoming van een besluit op een aanvraag tot toelating, een besluit
tot ambtshalve verlenging van de geldigheidsduur van een toelating, dan wel een besluit
tot schorsing of intrekking van een toelating, kan Onze Minister op enig moment een
inspectie-instelling vragen een rapport als bedoeld in artikel 12r, eerste lid, vast
te stellen.
2. Bij de toepassing van dit artikel zijn de bepalingen uit afdeling 3.3 van de Algemene
wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 12u. Meewerkplicht inlener
De inlener verschaft aan een inspectie-instelling de benodigde inlichtingen en verleent
de benodigde medewerking aan de totstandkoming van een rapport als bedoeld in artikel
12r, eerste lid, voor zover dat betrekking heeft op de naleving van de artikelen 8
en 8a.
§ 6 Openbaar register
Artikel 12v. Openbaar register
1. Onze Minister houdt ten behoeve van de naleving en de handhaving van de bij of krachtens
deze wet gestelde regels, een openbaar register bij van rechtspersonen of ondernemingen
die overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet arbeidskrachten ter beschikking
stellen, rechtspersonen of ondernemingen die een aanvraag tot verlening van een ontheffing,
een toelating of een voorlopige toelating hebben ingediend alsmede inspectie-instellingen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over het register. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:
a. de vorm van het register;
b. de in het register op te nemen gegevens;
c. de vastlegging van gegevens in het register en de termijn waarbinnen deze gegevens
worden opgeslagen;
d. de wijze waarop de verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming van gegevens
in het register plaatsvindt.
J
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid zijn door Onze Minister aangewezen andere ambtenaren
dan de in het eerste lid bedoelde belast met het toezicht op de naleving van artikel
12u. Indien ambtenaren worden aangewezen die ressorteren onder een andere minister,
wordt het besluit tot aanwijzing van die ambtenaren genomen door Onze Minister en
die andere minister gezamenlijk.
2. In het derde lid (nieuw) wordt «in het eerste lid» vervangen door «in het eerste
en tweede lid».
K
Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste tot en met vijfde lid tot tweede tot en met zesde
lid komt het eerste lid te luiden:
1. Bestuursorganen zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht desgevraagd aan Onze
Minister kosteloos alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn
voor de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in paragrafen 2 en 3, van hoofdstuk
3a.
2. Het derde lid (nieuw) wordt «de ambtenaren, bedoeld in artikel 13, eerste lid» vervangen
door «de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in de artikelen 13 en 18».
3. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de gevallen
waarin en de wijze waarop gegevens worden verstrekt.
L
Artikel 14b komt te luiden:
Artikel 14b. Gegevensuitwisseling met inspectie-instellingen en andere instanties
1. Voor zover noodzakelijk voor de verlening, weigering, schorsing, intrekking of ambtshalve
verlenging van de geldigheidsduur van de toelating verstrekken de inspectie-instellingen
op verzoek en kosteloos aan Onze Minister gegevens en inlichtingen die zijn verkregen
bij de totstandkoming van het rapport, bedoeld in artikel 12r, eerste lid.
2. De inspectie-instellingen maken bij het verwerken van persoonsgegevens gebruik van
het burgerservicenummer slechts voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering
van de bij of krachtens deze wet aan inspectie-instellingen toegekende taken.
3. Voor zover noodzakelijk voor de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in paragrafen
2 en 3, van hoofdstuk 3a onderscheidenlijk het toezicht op de naleving van het bepaalde
bij of krachtens artikel 12c, eerste, tweede en derde lid, artikel 12d, eerste en
tweede lid, artikel 12h, tweede en derde lid, en artikel 12n, tweede en derde lid,
kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat uit eigen beweging of op
verzoek kosteloos nader te bepalen gegevens en inlichtingen worden verstrekt aan de
Onze Minister onderscheidenlijk de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld
in artikel 13, eerste lid, en 18 eerste lid, door:
a. instellingen als bedoeld in artikel 12b, onderdelen a en b, in verband met de uitvoering
van hun wettelijke taak onderscheidenlijk de verlening van certificaten voor de kwaliteit
van huisvesting van arbeidskrachten, met dien verstande dat de instellingen, bedoeld
in onderdeel b van dat artikel, de gegevens en inlichtingen door tussenkomst van een
bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen rechtspersoon verstrekken;
b. door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde instellingen die in verband met de
verlening van vrijwillige certificaten voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten
conformiteitsbeoordelingen uitvoeren, met dien verstande dat de gegevens en inlichtingen
door tussenkomst van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen rechtspersoon
worden verstrekt;
c. een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die door de organisaties van werkgevers
en werknemers is belast of mede is belast met het toezicht op de naleving van collectieve
arbeidsovereenkomsten.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de door Onze Minister aangewezen
ambtenaren, bedoeld in de artikelen 13, eerste lid, en 18, eerste lid, van deze wet,
alsmede Onze Minister uit eigen beweging of op verzoek kosteloos aan de instanties,
bedoeld in het derde lid, gegevens en inlichtingen verstrekken die noodzakelijk zijn
voor de uitoefening van hun in dat lid vermelde taak.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking
tot:
a. de inhoud van de gegevens die worden verwerkt, de actualiteit daarvan, alsmede de
periodiciteit van de verstrekking daarvan, alsmede de bewaartermijn daarvan;
b. de wijze waarop de verwerking van de gegevens plaatsvindt;
c. de wijze waarop door passende technische en organisatorische maatregelen deze gegevens
worden beveiligd tegen verlies of onrechtmatige verwerking;
d. de wijze waarop wordt gewaarborgd dat de verwerkte gegevens slechts worden verwerkt
voor het in dit artikel bepaalde doel, alsmede hoe daarop wordt toegezien.
6. Een ieder die kennis neemt van de gegevens die bij of krachtens dit artikel worden
verstrekt, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens. De plicht tot geheimhouding
geldt niet voor zover een persoon krachtens enig wettelijk voorschrift tot mededeling
is verplicht.
M
In artikel 15, eerste lid, wordt «artikel 7a» telkens vervangen door «artikel 12b».
N
Artikel 15a vervalt.
O
Artikel 15b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «als bedoeld in artikel 22, tweede lid, of» vervangen door
«als bedoeld in artikel 22, tweede lid, of artikel 22a, eerste lid, dan wel».
2. In het zesde lid wordt «als bedoeld in artikel 22, tweede lid» vervangen door «als
bedoeld in artikel 22, tweede lid, of artikel 22a, eerste lid».
P
In artikel 16, eerste lid, wordt «artikel 7a, eerste of tweede lid» vervangen door
«artikel 12c, eerste, dan wel tweede of derde lid, artikel 12d, eerste, dan wel tweede
lid, artikel 12h, tweede en derde lid, artikel 12n, tweede en derde lid, en artikel
12u, alsmede de daarop berustende bepalingen».
Q
In artikel 17, tweede lid, wordt «artikel 18, eerste lid» vervangen door «artikel
18, eerste of tweede lid».
R
In artikel 18 wordt onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde
lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Een door Onze Minister aangewezen andere ambtenaar dan de in het eerste lid bedoelde,
is bevoegd tot oplegging van een bestuurlijke boete ter handhaving van artikel 12u.
Artikel 13, tweede lid, tweede volzin, en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
S
In artikel 19, tweede en vierde lid, en artikel 20 wordt «artikel 18, eerste lid»
telkens vervangen door «artikel 18, eerste of tweede lid».
T
In artikel 22, eerste lid, wordt «een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder
hem ressorterende ambtenaar» vervangen door «een daartoe door Onze Minister aangewezen
ambtenaar».
U
Na artikel 22 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 22a. Last onder dwangsom
1. De daartoe op grond van artikel 18, eerste lid, aangewezen ambtenaar is bevoegd tot
oplegging van een last onder dwangsom ter handhaving van artikel 12c, eerste, dan
wel tweede of derde lid, artikel 12d, eerste, dan wel tweede lid, artikel 12h, tweede
en derde lid en artikel 12n, tweede en derde lid.
2. De daartoe op grond van artikel 18, tweede lid, aangewezen ambtenaar is bevoegd tot
oplegging van een last onder dwangsom ter handhaving van artikel 12u.
V
In artikel 23 wordt «artikel 18, eerste lid, en 22, eerste lid» vervangen door «artikel
18, eerste en tweede lid, 22, eerste lid, en 22a, eerste en tweede lid.
W
In hoofdstuk 6 worden voor artikel 24 vier artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 23a. Overgangsrecht bezwaar- en beroepsprocedures
Voor overtredingen van het bepaalde bij of krachtens deze wet, zoals die luidde onmiddellijk
voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van
de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten, en ten aanzien van voor
dat tijdstip aangevangen bezwaar- en beroepsprocedures blijft deze wet zoals die luidde
onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel
D, van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten, van toepassing.
Artikel 23b. Overgangsrecht aanvragen tot ontheffing, toelating of voorlopige toelating
1. Indien een rechtspersoon of onderneming een aanvraag tot verlening van een ontheffing
of een eerste aanvraag tot verlening van een toelating of een voorlopige toelating
binnen zes kalendermaanden na de inwerkingtreding van de Wet toelating terbeschikkingstelling
van arbeidskrachten heeft ingediend en Onze Minister op het tijdstip van inwerkingtreding
van artikel I, onderdeel P, van die wet nog niet op die aanvraag heeft beslist, blijft
artikel 12c, eerste lid, buiten toepassing tot de datum van bekendmaking van het besluit
op de aanvraag.
2. Indien een rechtspersoon of onderneming bij de indiening van de eerste aanvraag tot
verlening van een toelating, bedoeld in het eerste lid, geen rapport als bedoeld in
artikel 12r, eerste lid, kan verstrekken, verstrekt de rechtspersoon of onderneming
in afwijking van dat artikel en artikel 12k, eerste lid, onderdeel b:
a. bij de indiening van de aanvraag een vrijwillig certificaat van de Stichting Normering
Arbeid voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten dat ten minste geldig
is tot en met de laatste dag van de zesde kalendermaand na de inwerkingtreding van
de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten; of
b. het rapport zo snel mogelijk na de indiening van de aanvraag, in het geval de rechtspersoon
of onderneming voorafgaand aan het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wet toelating
terbeschikkingstelling van arbeidskrachten aan Onze Minister heeft gemeld een aanvraag
te zullen indienen.
Artikel 23c. Overgangsrecht financiële zekerheidsstelling
Artikel 12p blijft buiten toepassing op een onderneming of rechtspersoon die:
a. in de periode onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van onderdeel
I van artikel I van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten reeds
vier jaar onafgebroken in het handelsregister is ingeschreven;
b. in de periode, bedoeld in onderdeel a, is geregistreerd als onderneming of rechtspersoon
die de activiteit van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten uitoefent of
mede uitoefent, overeenkomstig artikel 7a, eerste lid, zoals dat artikel luidde onmiddellijk
voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van
de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten;
c. in de periode, bedoeld in onderdeel a, aantoonbaar arbeidskrachten ter beschikking
heeft gesteld; en
d. een ten tijde van de indiening van de aanvraag tot toelating of voorlopige toelating
niet ouder dan drie maanden zijnde verklaring van de Belastingdienst verstrekt waaruit
blijkt dat de rechtspersoon of onderneming op het moment van de afgifte van de verklaring
de verschuldigde omzetbelasting, loonbelasting, premie voor de volksverzekeringen,
premies voor de werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet
heeft voldaan of afgedragen.
Artikel 23d. Evaluatie in verband met de Wet toelating terbeschikkingstelling van
arbeidskrachten
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding
van onderdeel P van artikel I, van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten,
aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van die
wet in de praktijk.
ARTIKEL II
In artikel 10 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht vervalt «Wet allocatie
arbeidskrachten door intermediairs, met uitzondering van artikel 15b en hoofdstuk
5».
ARTIKEL III
In artikel 3a, derde lid, Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese
Unie wordt «de inlener als bedoeld in artikel 7a van die wet» vervangen door «de doorlener,
bedoeld in artikel 12d, vierde lid, onderdeel a, van die wet».
ARTIKEL IV
In artikel 18p, zevende lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt
«de stichting, bedoeld in artikel 14b, vijfde lid» vervangen door «de rechtspersoon,
bedoeld in artikel 14b, derde lid, onderdeel b».
ARTIKEL V
Artikel 8, tweede lid, van de Wet goed verhuurderschap wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het einde van onderdeel b vervalt «of».
2. Aan het einde van onderdeel c wordt de punt vervangen door «: of».
3. Na onderdeel c wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. het gecertificeerd zijn als bedoeld in artikel 12b, onderdeel b, van de Wet allocatie
arbeidskrachten door intermediairs, voor de verblijfsruimte waar de vergunning betrekking
op heeft.
ARTIKEL VI
Deze wet treedt in werking op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip, dat
voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
ARTIKEL VII
Deze wet wordt aangehaald als: Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Ondertekenaars
-
,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.