Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Becker over de uitvoering van het amendement Becker c.s. over voor- en vroegschoolse educatie voor kinderen van inburgeraars (35483-51)
Vragen van het lid Becker (VVD) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de uitvoering van het amendement Becker c.s. over voor- en vroegschoolse educatie voor kinderen van inburgeraars (35 483, nr. 51) (ingezonden 14 juni 2023).
Antwoord van Minister Van Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 18 september
2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 3135.
Vraag 1
Bent u bekend met aangenomen amendement Becker c.s.1 over voor- en vroegschoolse educatie voor kinderen en inburgeraars?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u het ermee eens dat het van groot belang is om jonge kinderen van inburgeringsplichtigen
naar de voor- en vroegschoolse educatie (VVE) te laten gaan omdat deze kinderen een
groter risico lopen om (taal)achterstanden op te lopen doordat hun ouders (nog) onvoldoende
de Nederlandse taal beheersen en met deelname aan de VVE onderwijs- en taalachterstanden
beter voorkomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze borgt u
dat zoveel mogelijk kinderen van inburgeringsplichtigen die in aanmerking komen voor
de VVE hier ook daadwerkelijk aan deelnemen? Welke stappen bent u hiervoor bereid
te zetten?
Antwoord 2
Ik vind het belangrijk dat inburgeringsplichtigen weten dat het volgen van VVE een
kans voor de ontwikkeling van hun kinderen is. Het onderscheid tussen voorschoolse
en vroegschoolse educatie is hierbij van belang. Voorschoolse educatie is er voor
peuters van tweeënhalf tot vier jaar die extra aandacht en ondersteuning bij hun ontwikkeling
– onder andere op het gebied van ontluikende (Nederlandse) taal- en rekenvaardigheden
– goed kunnen gebruiken. Het doel is dat zij zo goed mogelijk kunnen starten op de
basisschool. De Rijksoverheid heeft de kaders opgesteld en gemeenten zijn verantwoordelijk
om te zorgen voor voldoende aanbod van voorschoolse educatie. Ze krijgen hiervoor
middelen vanuit de Rijksoverheid. Vroegschoolse educatie is geen eigenstandige onderwijsvorm,
maar enkel de term voor de extra ondersteuning die basisscholen bieden aan kinderen
in groep 1 en 2 die dat nodig hebben. Veel basisscholen geven bijvoorbeeld extra aandacht
aan taal en lezen. Of kinderen krijgen onderwijs in kleinere groepen, zodat ze meer
persoonlijke aandacht krijgen. Basisscholen betalen dit met onderwijsachterstandsmiddelen.
Scholen bepalen zelf hoe zij dit geld besteden.
Het is conform amendement Becker wettelijk vastgelegd (in artikel 14 van de Wet inburgering
2021 (Wi2021)) dat VVE aan de orde komt tijdens de brede intake die gemeenten uitvoeren.
Er is nu nog geen zicht op de manier waarop hier in de praktijk uitvoering aan gegeven
wordt, maar ik heb geen signalen ontvangen dat artikel 14 niet overal wordt uitgevoerd.
De manier waarop gemeenten dit bespreekbaar maken in de brede intake is onderdeel
van het kwalitatieve onderzoek «uitvoering 1e fase Wi2021» dat na de zomer van 2023 start. De resultaten hiervan verwacht ik in
Q1 van 2024. Ik zal u over de uitkomsten van dit onderzoek informeren in het voorjaar
van 2024.
Vraag 3
Hoe wordt er, conform het amendement Becker c.s., als verplicht onderdeel van het
vaststellen van het Plan Inburgering en Participatie (PIP) afspraken gemaakt door
gemeenten met inburgeraars onder de Wet Inburgering (Wi) 2021 over VVE voor kinderen
in de leeftijd van 2,5 tot 5 jaar van inburgeraars? Kunt u de cijfers hiervan delen?
Bij hoeveel inburgeraars zijn tot nu afspraken gemaakt over de VVE van hun kinderen?
Hoe zien deze afspraken er doorgaans uit? Hoeveel inburgeraars met kinderen binnen
de relevante leeftijden voor de VVE hebben hiervoor geen afspraken gemaakt binnen
het PIP en hoeveel kinderen van inburgeraars die in aanmerking komen voor de VVE volgen
hierdoor uiteindelijk geen voorschoolse educatie?
Antwoord 3
Op dit moment hebben we nog geen informatie over hoe gemeenten afspraken maken met
inburgeraars over VVE. Dit wordt onderzocht in een kwalitatief onderzoek, zoals toegelicht
bij het antwoord op vraag 2. Ik beschik niet over landelijke cijfers over de afspraken
in het PIP. Dit is een beschikking die de gemeente verstrekt aan de inburgeringsplichtige
zelf.
Vraag 4
Op welke manier wordt, conform het amendement Becker c.s., het uitgangspunt gehanteerd
dat kinderen van inburgeraars die in bovenstaande leeftijdsgroep vallen ook gecommitteerd
zijn aan deelname aan de VVE, tenzij uitzonderlijke omstandigheden dat onmogelijk
maken? Hoeveel kinderen van inburgeraars gaan op dit moment naar de VVE? Hoeveel kinderen
van inburgeraars volgen op dit moment geen VVE terwijl zij hiervoor wel in aanmerking
komen en daaraan gecommitteerd zijn door gemaakte afspraken in het PIP? Op welke wijze
houden gemeenten toezicht op deze gemaakte afspraken?
Antwoord 4
Bij het antwoord op vraag 2 is het onderscheid tussen voorschoolse en vroegschoolse
educatie toegelicht. De middelen die gemeenten ontvangen voor voorschools educatie
worden verdeeld op basis van een indicator, waarmee per gemeente wordt bepaald hoeveel
peuters een risico op onderwijsachterstand lopen. Kinderen van inburgeringsplichtigen
tellen daarin mee. Gemeenten bepalen welke peuters in aanmerking komen voor voorschoolse
educatie en dienen het gebruik van voorschoolse educatie door deze groep peuters te
stimuleren. Gemeenten spelen op basis van de Wet op het primair onderwijs geen rol
in de (toeleiding naar) vroegschoolse educatie, zoals toegelicht bij vraag 2. Op basis
van de Wi2021 dienen ze echter de deelname van inburgeraars aan zowel voor- als vroegschoolse
educatie te stimuleren, maar doordat vroegschoolse educatie een verantwoordelijkheid
is van scholen zijn de mogelijkheden van gemeenten met betrekking tot het stimuleren
van deelname aan vroegschoolse educatie beperkt.
In het kader van de inburgering moeten gemeenten in de brede intake verkennen wat
de mogelijkheden zijn voor deelname aan VVE. Hierover zijn gemeenten nader geïnformeerd
in de handreiking «Brede intake en PIP».2
Omdat gemeenten zelf bepalen welke doelgroep in hun gemeente in aanmerking komt voor
deelname aan voorschoolse educatie en omdat aanbieders van voorschoolse educatie niet
registreren of een ouder op hun locatie wel of niet inburgeringsplichtige is, beschik
ik, dan wel de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, niet over landelijke
cijfers over hoeveel gemeenten voorschoolse educatie aanbieden aan inburgeringsplichtigen
en hun kinderen. Het is dus niet mogelijk om het bereik op een kwantitatieve manier
in kaart te brengen. Wel zal er in 2023 een kwalitatief onderzoek worden uitgevoerd
dat hier naar verwachting inzicht in zal geven, zoals geschetst bij het antwoord op
vraag 2. Daarnaast zal ik korte termijn met het Ministerie van OCW in gesprek gaan
om te bezien of er nog andere mogelijkheden zijn om meer zicht te krijgen op het bereik
van (kinderen van) inburgeringsplichtigen.
De voormalig Minister van SZW heeft mede namens voormalig Minister voor Basis-en Voortgezet
Onderwijs en Media in zijn brief van 2 juli 2020 daarnaast ook aangegeven dat hij
de toelichting op het amendement zo interpreteert dat het hier gaat om een vorm van
het stimuleren van het gebruik van voorschoolse educatie (drang) en niet van dwang.3 Het staat de ouders van kinderen die nog niet leerplichtig zijn uiteindelijk vrij
al dan niet voor voorschoolse educatie voor hun kinderen te kiezen. Ouders krijgen
geen sancties opgelegd op het moment dat zij toch van deelname aan voorschoolse educatie
afzien. Voorschoolse educatie kan wel degelijk een belangrijke basis bieden voor kinderen
van inburgeringsplichtigen. Ik vind het dan ook van belang dat gemeenten de deelname
aan voorschoolse educatie voor kinderen van inburgeringsplichtigen zoveel mogelijk
stimuleren. Hiervoor zijn mogelijkheden binnen de brede intake in het kader van het
inburgeringstraject.
Vraag 5
Klopt het dat gemeenten verplicht zijn om VVE aan te bieden aan inburgeringsplichtigen
en hun kinderen? Zo ja, bieden alle gemeenten dit in de praktijk ook aan? Zo nee,
zijn er gemeenten, en zo ja welke, die geen VVE aanbieden? Kunt de cijfers delen om
hoeveel gemeenten dit gaat? Hoe beoordeelt u dit? Bent u voornemens om deze gemeenten
alsnog aan te zetten tot het aanbieden van VVE? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 aangeef, stimuleren gemeenten deelname aan voorschoolse
educatie van kinderen van inburgeringsplichtigen. Zij zijn niet verplicht om dit aan
te bieden aan inburgeringsplichtigen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het aanbieden
van voorschoolse educatie, maar bepalen daarbij zelf voor welke doelgroep zij dit
doen. Scholen zijn verantwoordelijk voor de vroegschoolse educatie. Ik heb geen landelijk
beeld van de mate waarin gemeenten of scholen dit voor deze doelgroep aanbieden.
Vraag 6
Hoe wordt de deelname van kinderen van inburgeraars die in aanmerking komen voor de
VVE geregistreerd en gemonitord? Welke organisaties/instanties zijn hier verantwoordelijk
voor? Op welke wijze wordt geborgd dat kinderen van inburgeraars daadwerkelijk deelnemen
aan de VVE?
Antwoord 6
De afspraken over VVE worden vastgelegd in het PIP van de inburgeringsplichtige. Zoals
geschetst in voorgaande vragen is er geen landelijk beeld van de daadwerkelijke deelname
aan voorschoolse educatie van deze doelgroep. Ik wil in gesprek gaan met het Ministerie
van OCW om te onderzoeken of en hoe zo’n landelijk beeld wel tot stand kan komen.
Vraag 7
In welke mate wordt de deelname van kinderen van inburgeraars die in aanmerking komen
voor de VVE ook geëvalueerd in het kader van de bredere evaluatie van de Wi 2021?
Wordt dit tussentijds geëvalueerd? Zo ja, wat zijn de eerste resultaten sinds inwerkingtreding
van de Wi 2021? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zal na de zomer van 2023 een kwalitatief
onderzoek starten waarin onder meer de wijze waarop gemeenten de mogelijkheden van
VVE onder de aandacht brengen in de brede intake aan bod komt. In de tussenevaluatie
van de Wi2021 in 2025 en de wetsevaluatie in 2027 zal dit wederom aan bod komen. De
deelname aan voorschoolse educatie zal voor deze doelgroep niet apart geëvalueerd
worden aangezien hier geen cijfers over worden geregistreerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.