Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Beckerman over de grote archeologische ontdekkingen bij Tiel
Vragen van het lid Beckerman (SP) aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de grote archeologische ontdekkingen bij Tiel (ingezonden 4 juli 2023).
Antwoord van Staatssecretaris Uslu (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 4 september
2023).
Vraag 1
Kent u het bericht «Zonnekalender langs de Waal: archeologen ontdekken «Stonehenge
van Nederland» bij Tiel?»1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u van mening dat op deze locatie vondsten van nationaal en internationaal belang
zijn gedaan en deze vindplaats nogmaals aantoont hoe bijzonder ons bodemarchief is?
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Bent u van mening dat het treurig is dat er nu loodsen zullen worden gebouwd op deze
bijzondere locatie?
Antwoord 3
De beoogde bouw van loodsen is de uitkomst van een proces dat de gemeente Tiel heeft
doorlopen. Daarbij zijn verschillende belangen tegen elkaar afgewogen, inclusief dat
van de archeologie. De gemeente heeft besloten om de vindplaats zorgvuldig te laten
onderzoeken en te documenteren en op die manier ruimte te geven aan de voorgenomen
bebouwing in het gebied. Zoals vaak het geval is, was juist de ontwikkeling van de
locatie de reden voor het laten uitvoeren van het onderzoek waarmee dit bijzondere
verhaal aan het licht is gekomen.
Vraag 4
Bent u van mening dat het noodzakelijk is om te zorgen dat dit soort locaties beter
beschermd worden?
Antwoord 4
Het wettelijk stelsel zoals we dat nu kennen borgt een zorgvuldige afweging ten aanzien
van erfgoed. De kans dat waardevolle archeologische vindplaatsen ongezien verloren
gaan, is daardoor klein. Per geval wordt bekeken wat de meest passende vorm van behoud
is: in de bodem (in situ) of via een opgraving (ex situ). Het bevoegd gezag – meestal de gemeente – weegt het archeologisch belang daarbij
af tegen de andere belangen (zoals woningbouw of ecologie) die een rol spelen op de
locatie.
Vraag 5
Bent u bereid rijksgeld in te zetten om de vondsten gedaan te Tiel te tonen aan een
breed publiek? Bent u bereid met anderen na te denken over hoe deze vindplaats beleefbaar
kan worden gemaakt, bijvoorbeeld door het maken van reconstructies?
Antwoord 5
Via het Mondriaanfonds is in de jaren 2023 t/m 2025 jaarlijks € 400.000 extra beschikbaar
voor (grootschalige) archeologische publiekspresentaties. Partijen zoals musea, erfgoedinstellingen,
uitgevers en beeldend kunstenaars die zich in willen zetten voor het publiekelijk
tonen van de vondsten van Tiel, kunnen hier een financiële bijdrage aanvragen. De
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed kan met hen meedenken over hoe het verhaal
van de vindplaats beleefbaar kan worden gemaakt.
Vraag 6
Bent u bereid te borgen dat, ook wanneer voor behoud ex situ wordt gekozen, het mogelijk
moet worden bebouwing van locaties vaker tegen te gaan of aan te passen wanneer er
ontdekkingen van (inter)nationaal belang worden gedaan zodat deze locaties getoond
kunnen worden aan een breed publiek?
Antwoord 6
Gemeentes kunnen ervoor kiezen om bebouwingsplannen voor een locatie bij te (laten)
stellen. Dat zij hiervoor goede mogelijkheden hebben en deze ook gebruiken, blijkt
uit diverse voorbeelden van locaties waar dit al is gebeurd. Op plekken als Knooppunt
Paalgraven in de gemeente Oss en Museum Hoge Woerd in De Meern (Utrecht) is het archeologisch
verhaal beleefbaar gemaakt en onderdeel geworden van de ruimtelijke inrichting. Als
een locatie zich niet leent voor het ontvangen van bezoekers, kan het verhaal van
de plek ook worden getoond door elders een presentatie in te richten, zoals in een
(lokaal) museum of online.
Vraag 7
Ziet u dat de rijksoverheid, zeker nu ze erkent hoe cruciaal rijksregie op de ruimtelijke
ordening is, hierin een leidende rol moet spelen?
Antwoord 7
De komende tien tot dertig jaar krijgen we te maken met diverse ruimtelijke en maatschappelijke
transities, die grote invloed zullen hebben op onze leefomgeving. Ik vind het heel
belangrijk dat de ontstaansgeschiedenis en identiteit van ons land daarbij herkenbaar
blijven. Erfgoed moet dan ook een goede plek krijgen en houden bij deze ruimtelijke
ontwikkelingen. Ik zet er daarom sterk op in dat erfgoed integraal, vanaf de start,
wordt meegenomen in plannen rondom ruimtelijke ontwikkelingen en nieuwe opgaven zoals
klimaatadaptatie en energietransitie. Dit vraagt niet alleen om samenwerking tussen
verschillende departementen van het Rijk en met andere overheden, maar ook om overheden
die goed zijn uitgerust om hun erfgoedtaken naar behoren te kunnen uitvoeren. Ik heb
€ 1,5 miljoen extra ter beschikking gesteld, om gemeentes en provincies te ondersteunen
bij de transities in de leefomgeving.
Vraag 8
Bent u van mening dat een groot publiek kennis zou moeten kunnen maken met de vondsten
die zijn gedaan?
Antwoord 8
De verbinding tussen erfgoed, mens en samenleving is van groot belang. Via de diverse
berichten in de media heeft een groot publiek al kennis kunnen maken met de vondsten.
Het zou mooi zijn als hier een vervolg aan wordt gegeven en het verhaal van deze vindplaats
ergens (blijvend) kan worden gepresenteerd. Ik heb begrepen dat er al over diverse
initiatieven wordt nagedacht. Zo is de gemeente Tiel – al vanaf de start van het archeologisch
onderzoek naar de diverse vindplaatsen binnen bedrijvenpark Medel – in gesprek met
het Flipje & Streekmuseum Tiel over hoe de vondsten daar kunnen worden gepresenteerd.
Vraag 9
Bent u van mening dat archeologen zelf vaak fantastisch werk doen waar het gaat om
het betrekken van het publiek bij onderzoek, maar dat de rijksoverheid het hier (te
vaak) laat afweten en dit publiekswerk beter zou kunnen ondersteunen?
Antwoord 9
Naar aanleiding van de bevindingen in het rapport Archeologie bij de Tijd van de Raad
voor Cultuur heb ik voor de jaren 2023 t/m 2025 € 400.000 extra beschikbaar gesteld
voor (grootschalige) archeologische publiekspresentaties en € 300.000 voor publieksparticipatie
en archeologie. Daarnaast heb ik binnen het werkveld de vraag uitgezet wat wenselijk
is ten aanzien van het verbeteren van de mogelijkheden voor het uitvoeren (en eventueel
verplichten) van dergelijk publiekswerk: in het najaar verwacht ik de adviezen van
het Centraal College van Deskundigen Archeologie (dat over het kwaliteitsstelsel gaat)
en van de programmaraad die zich buigt over het instellen van een onderzoeksplatform
voor de Nederlandse archeologie.
Vraag 10
Herkent u dat Nederland te weinig doet om archeologische (top)vondsten aan een breed
publiek te tonen? Hoe heeft u uitvoering gegeven aan het in de motie van het lid Beckerman
c.s. gemelde knelpunt dat archeologie bij een breed publiek te onzichtbaar is?2
Antwoord 10
In mijn beleidsreactie3 op het rapport Archeologie bij de Tijd van de Raad voor Cultuur, erken ik dat de
kennis die wordt opgedaan met archeologisch onderzoek pas echt betekenis krijgt in
relatie tot het publiek en dat het vinden van financiering voor activiteiten gericht
op publieksbereik en/of -participatie vaak lastig is. Ik heb daarom diverse maatregelen
aangekondigd om de relatie tussen archeologie en het publiek te versterken. Via het
Mondriaanfonds heb ik in de jaren 2023 t/m 2025 jaarlijks € 400.000 extra beschikbaar
gesteld voor (grootschalige) archeologische publiekspresentaties. Ook heb ik in deze
jaren € 300.000 per jaar extra vrijgemaakt voor publieksparticipatie. Het Groot Reuvensoverleg
(het verenigde platform voor de archeologie van Nederland) onderzoekt op dit moment
hoe dit zo laagdrempelig mogelijk kan worden aangevraagd door geïnteresseerde partijen.
Verder heb ik structurele financiering van de Archeohotspots mogelijk gemaakt. Dit
zijn plekken, verspreid in het land, waar publiek aan de slag kan met vondsmateriaal.
Met de koepel voor vrijwilligers in de archeologie – de AWN – ben ik in gesprek over
hoe ik hen kan helpen met het versterken van hun organisatie.
Vraag 11
Bent u bereid de aanbeveling van de Raad voor Cultuur op te volgen en te komen tot
een fonds (landelijke voorziening) voor publieksbereik en participatie? Bent u tevens
bereid het werkveld zeggenschap te geven over de besteding van dit fonds?
Antwoord 11
De Raad voor Cultuur adviseert om een landelijke voorziening voor publieksbereik en
-participatie onder te brengen bij een op te richten beroepsvereniging in de archeologie.
Zoals ik onder vraag 10 beschrijf, vind ik het belangrijk dat er een sterke band bestaat
tussen de archeologie en het publiek. Toch heb ik in mijn reactie op het advies van
de Raad aangegeven deze aanbeveling niet over te nemen. Er zijn reeds veel organisaties
– lokaal en landelijk – actief op het brede terrein van cultuurparticipatie en -educatie
(zoals Erfgoedhuizen, vrijwilligersorganisaties of gemeentelijke cultuurmenu’s). Ik
ben van mening dat het effectiever is wanneer daarbinnen op een goede manier aandacht
wordt besteed aan archeologie. Omdat het voor deze organisaties vaak lastig is om
initiatieven te financieren heb ik – naast de (extra) middelen die via het Mondriaanfonds
beschikbaar zijn voor publiekspresentaties – € 300.000 per jaar vrijgemaakt voor publieksbereik
en -participatie. Het Groot Reuvensoverleg heeft het initiatief genomen om te onderzoeken
hoe hiervoor een laagdrempelig fonds kan worden ingericht. Het werkveld is hiermee
aan zet voor de besteding van dit geld. Ik ontvang hun voorstel later dit jaar.
Vraag 12
Deelt u de opvatting dat niet alleen topvondsten maar ook onderzoek en vondsten die
vooral van lokaal belang zijn interessant kunnen zijn om te tonen aan het publiek?
Deelt u daarom de opvatting dat het borgen van publieksbereik niet enkel op topvondsten
gericht moet zijn maar breder en verankering in de nationale wet- en regelgeving daarvoor
noodzakelijk is?
Antwoord 12
Ik deel die opvatting. In mijn beleidsreactie op het rapport Archeologie bij de Tijd
heb ik daarom aangegeven dat, via een aanpassing van het Besluit Erfgoedwet archeologie,
zal worden geregeld dat een beargumenteerde afweging ten aanzien van publieksbereik
en publieksparticipatie bij uit te voeren onderzoek, onderdeel wordt van de kwaliteitsnorm.
Aan het Centraal College voor Deskundigen in de Archeologie, is gevraagd hoe dit het
beste uitgewerkt kan worden. Ik verwacht hun advies in het najaar.
Vraag 13
Herkent u dat belangrijke ontdekkingen die de Tielse vindplaats zo bijzonder maken,
zoals dat we hier te maken hebben met een kalender, pas tijdens uitwerking in het
lab zijn gedaan en deze zonder goede financiering mogelijk dus onontdekt zouden zijn
gebleven?
Antwoord 13
Het verhaal dat gereconstrueerd kan worden uit archeologisch onderzoek is een combinatie
van goed veldwerk en goede uitwerking. Voor beide aspecten geldt dat goede financiering
en een doordachte handelwijze randvoorwaarden zijn om tot goed inzicht te komen over
wat zich in het verleden op een locatie heeft afgespeeld. Daarom is het belangrijk
dat er voor alle fasen van archeologisch onderzoek voldoende middelen beschikbaar
zijn.
Vraag 14
Deelt u de mening dat, om topvondsten niet onontdekt te laten blijven, financiering
van zowel de uitwerking van archeologisch onderzoek in de breedte als de financiering
van de uitwerking van topvondsten beter moet?
Antwoord 14
De financiering van (de uitwerking van) het merendeel van het archeologisch onderzoek
verloopt via het «de verstoorder betaalt»-beginsel. Dit houdt in dat de initiatiefnemer
van een activiteit die een archeologische vindplaats dreigt te verstoren, de kosten
draagt voor het benodigde onderzoek en de uitwerking daarvan. Archeologische bedrijven
voeren dit onderzoek uit. Via certificering van deze bedrijven – op basis van een
achterliggend systeem van kwaliteitszorg – wordt een bepaalde basiskwaliteit van onderzoek
gegarandeerd.
Ik deel de mening dat de uitwerking van topvondsten om meer vraagt dan basisonderzoek.
De unieke vondsten van een grafveld en boerderij van circa 5.000 jaar oud – die in
2015 werden gedaan in de gemeente Dalfsen – waren aanleiding om via NWO € 250.000
per jaar vrij te maken voor dergelijk verdiepend onderzoek. Deze aanpak krijgt een
vervolg via het onderzoeksplatform dat in voorbereiding is.
Vraag 15
Bent u van mening dat meer nationale financiering voor (top)vondsten cruciaal is?
Bent u voorts van mening dat het werkveld zeggenschap moet krijgen over de onderzoeksagenda?
Antwoord 15
Zoals ik in mijn beleidsreactie op het rapport Archeologie bij de Tijd heb aangegeven,
vind ik het passend dat het Rijk (samen met anderen) onderzoek mogelijk maakt dat
verder gaat dan de standaard diepgang en dat binnen het huidige archeologiebestel
niet vanzelf tot stand komt. Ik heb structureel € 1,5 miljoen vrijgemaakt voor de
inrichting van een onderzoeksplatform waarin bestaande partijen gaan samenwerken.
Er is een programmaraad uit het werkveld aangesteld die eind 2023 adviseert over de
doelen, structuur en financiering van dit initiatief. Vervolgens kunnen geïnteresseerde
partijen vanaf 2024 concrete projecten aanvragen. In de programmaraad zijn bedrijven,
specialisten, overheden, universiteiten, musea en initiatiefnemers vertegenwoordigd.
Hiermee borg ik dat het (brede) werkveld zeggenschap krijgt over de onderzoeksagenda.
Vraag 16
Herkent u zich in de conclusie van de Raad voor Cultuur dat de kwaliteit van archeologisch
onderzoek onder druk staat?
Antwoord 16
Ja. Ik onderschrijf echter ook de conclusie van de Raad dat er veel goed gaat en dat
er geen fundamentele wijziging van het stelsel nodig is. Gezien de zorg over de kwaliteit,
heb ik diverse verbeteracties in gang gezet. Het betreft bijvoorbeeld de inrichting
van het onderzoeksplatform (zie vraag 15) en het ondersteunen van de sector bij initiatieven
om het certificeringsstelsel (met name de achterliggende kwaliteitsnorm) beter aan
te laten sluiten bij wensen die voortkomen uit de dagelijkse uitvoeringspraktijk.
In dat kader heb ik onder andere aan het Centraal College van Deskundigen Archeologie
gevraagd of de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie dusdanig kan worden aangepast
dat hierin ruimte ontstaat voor collegiale toetsing.
Vraag 17
Herkent u dat dit een gevolg is van de gekozen vorm van marktwerking en een zich terugtrekkende
rijksoverheid?
Antwoord 17
De druk op de kwaliteit van archeologisch onderzoek is niet aan één oorzaak toe te
wijzen en vraagt dus ook om verbeteracties op verschillende vlakken. In mijn beleidsreactie
heb ik daarom diverse maatregelen aangekondigd, zoals het verbeteren van de deskundigheid
bij gemeenten en het laten maken van een economische analyse naar de prijsdruk in
de archeologische markt. De uitvoering van de aangekondigde maatregelen is opgestart.
Vraag 18
Deelt u de mening dat de rijksoverheid moet ingrijpen om te zorgen dat belangrijke
vindplaatsen goed onderzocht en uitgewerkt moeten kunnen worden?
Antwoord 18
Het is belangrijk dat archeologische vindplaatsen goed onderzocht en uitgewerkt kunnen
worden. Binnen het huidige wettelijke stelsel wordt een zorgvuldige afweging ten aanzien
van erfgoed geborgd. De kans is daardoor zeer klein dat er vindplaatsen ongezien verloren
gaan. Hoe er vervolgens met deze vindplaatsen wordt omgegaan (of, en hoe ze worden
onderzocht en uitgewerkt) is – in de meeste gevallen – aan de gemeente. Ingrijpen
van de rijksoverheid ligt daarbij niet voor de hand. Wel hebben diverse gemeenten
aangegeven behoefte te hebben aan ondersteuning bij het verbeteren van hun erfgoedzorg.
Ik investeer daarom in hun capaciteit en deskundigheid (zie ook mijn antwoord op de
vragen 21 t/m 24). Om voor uitzonderlijke vindplaatsen verdiepend onderzoek mogelijk
te maken dat binnen het huidige bestel niet vanzelf tot stand komt, richt ik een onderzoeksplatform
in met een structureel werkbudget.
Vraag 19
Herkent u dat de uitwerking van opgravingen en ander veldonderzoek onder druk staat
doordat archeologen wel de plicht hebben om binnen twee jaar te publiceren, maar verstoorders
zich niet altijd verplicht voelen om te betalen voor de uitwerking? Welke stappen
wilt u gaan zetten om te zorgen dat dit probleem wordt verholpen?
Antwoord 19
Dit punt is bij mij onder de aandacht gebracht door een aantal uitvoerders van archeologisch
onderzoek. Ik deel deze zorgen. Hoewel uit de evaluatie van de Erfgoedwet en het eerdere
advies van de Raad voor Cultuur blijkt dat er geen fundamentele stelselwijziging nodig
is, zijn er zeker knelpunten. In mijn beleidsreactie op het advies van de Raad heb
ik geconcludeerd dat er geen draagvlak is bij gemeenten en initiatiefnemers om de
rapportageplicht te verleggen naar de initiatiefnemer. Dit zou de handhaving voor
gemeenten te complex maken.
Uitvoerders van archeologisch onderzoek mogen hier natuurlijk niet het slachtoffer
van worden. Ze kunnen daarom uitstel of ontheffing aanvragen voor het binnen twee
jaar publiceren van een onderzoek, wanneer ze – buiten hun schuld om – niet aan deze
termijn kunnen voldoen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beoordeeld deze
verzoeken. Uitstel wordt bijvoorbeeld verleend wanneer de uitwerking vraagt om een
grote hoeveelheid specialistisch onderzoek dat maar beperkt kan worden uitgezet in
de markt en dus een grote doorlooptijd kent. Ontheffing wordt bijvoorbeeld verleend
wanneer een initiatiefnemer niet wil of kan betalen voor de uitwerking en deze hier
niet toe verplicht kan worden. In dat kader is het ook zeer belangrijk dat gemeentes
beschikken over voldoende kennis en mankracht om goede vergunningsvoorwaarden op te
stellen en toe te zien op de naleving (en eventuele handhaving) daarvan. Ik investeer
daarom in versterking van de gemeentelijke erfgoedzorg. Zo worden gemeenten beter
in staat gesteld om initiatiefnemers aan hun verantwoordelijkheden te houden, waarmee
zij de uitvoerders van onderzoek ondersteunen bij het doorlopen van hun proces.
Vraag 20
Bent u van mening dat in het huidige bestel nauwelijks ruimte is voor synthetiserend
onderzoek? Deelt u de opvatting dat er grote kenniswinst kan worden geboekt als vindplaatsen
niet alleen individueel worden uitgewerkt, maar juist verschillende vindplaatsen met
elkaar worden vergeleken? Welke stappen wilt u zetten om ervoor te zorgen dat er meer
synthetiserend onderzoek zal plaatsvinden?
Antwoord 20
Het via synthetiserend onderzoek samenbrengen van de kennis uit verschillende vindplaatsen,
is een belangrijk middel om onze kennis van het verleden uit te breiden. We kunnen
daarmee niet alleen nieuwe verhalen aan onze geschiedenis toevoegen, maar ook nieuwe,
betere vragen formuleren en het archeologisch belang bij processen van ruimtelijke
ordening beter afwegen.
Al in 2012 kwam uit de evaluatie van de Wet op de archeologische monumentenzorg naar
voren dat dit type onderzoek binnen het huidige bestel niet vanzelfsprekend van de
grond komt.4 Daarom is toen het onderzoeksprogramma Oogst van Malta gestart. In de periode 2015
– 2022 heeft dit programma zestien indrukwekkende syntheses over uiteenlopende onderwerpen
opgeleverd. Voor dit structurele programma is € 250.000 per jaar beschikbaar. Het
Oogst van Malta programma wordt voortgezet in samenhang met het onderzoeksplatform
archeologie dat in voorbereiding is (zie ook mijn antwoord op vraag 15).
Vraag 21, 22, 23 en 24
Deelt u de analyse dat het feit dat Tiel goede eigen archeologische kennis had, dit
cruciaal was voor het kunnen doen van deze belangrijke ontdekkingen?
Hoe beziet u in dat licht het feit dat, zoals het rapport van de Raad voor Cultuur
aantoont, ondanks de decentralisatie, nog steeds 130 gemeenten geen gemeente- of regioarcheoloog
tot hun beschikking hebben?
Bent u van mening dat het enkel gemeenten aanmoedigen om aan hun plicht te voldoen
niet genoeg is en er meer nodig is om te voorkomen dat topvondsten onontdekt blijven?
Met andere woorden: deelt u de analyse van de Raad voor Cultuur dat het gebrek aan
structurele rijksmiddelen ervoor zorgt dat veel gemeenten hun taak niet naar behoren
(kunnen) uitvoeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Antwoord 21, 22, 23 en 24
De gemeenten in Nederland vervullen een sleutelrol binnen de erfgoedzorg. Om deze
rol goed te kunnen vervullen – en zo te voorkomen dat waardevol archeologisch erfgoed
ongezien verloren gaat – is inhoudelijke expertise onontbeerlijk. De capaciteit en
deskundigheid bij gemeenten op het terrein van archeologie (en het erfgoedveld als
geheel) staan echter onder druk. Zoals ik heb aangegeven in mijn beleidsreacties op
het advies Archeologie bij de Tijd en de Beleidsdoorlichting erfgoed, vind ik dit zorgwekkend. Ik stel daarom € 3 miljoen
per jaar beschikbaar voor het versterken van de erfgoedzorg bij gemeenten.
Om een traject op te zetten dat aansluit bij de behoefte, werk ik nauw samen met partijen
als het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG),
het Convent van Gemeentelijke Archeologen (CGA), het Provinciaal Vakberaad archeologie
(PVa) en de Federatie Grote Monumentengemeenten (FGM). Aan de start van het verbetertraject
wordt (per provincie) geïnventariseerd waar de aandachtspunten en behoeftes zitten.
Ook zal inzichtelijk worden gemaakt wat gemeenten minimaal moeten borgen en wat er
nog meer mogelijk is. Vanuit die basis kunnen projecten worden gefinancierd gericht
op concrete verbeteracties. Omdat deze acties zo goed mogelijk moeten aansluiten bij
de lokale behoefte, kunnen deze diverse vormen aannemen. Te denken valt aan zaken
als een cursus erfgoedzorg voor toezichthouders, of cofinanciering van een regio-archeoloog
voor diverse kleine gemeentes.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
G. Uslu, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.