Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de voortgang beleidsagenda informeel onderwijs (Kamerstuk 29614-169)
29 614 Grondrechten in een pluriforme samenleving
Nr. 170 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
            
Vastgesteld 11 september 2023
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
                  aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over de brief van 24 mei 2023
                  inzake de voortgang beleidsagenda informeel onderwijs (Kamerstuk 29 614, nr. 169).
               
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 september 2023. Vragen en
                  antwoorden zijn hierna afgedrukt.
               
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De griffier van de commissie, Verhoev
Vragen en antwoorden
               
1
Hoe verhoudt het voorgenomen toezicht op informeel onderwijs zich tot het inspectiekader
                     voor het reguliere onderwijs?
                  
De onderzoekskaders van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) voor het
                     regulier (leerplichtig) onderwijs zullen geen rol spelen binnen de voorgenomen wet.
                     Voor het toezicht op informeel onderwijs zal de inspectie een aparte werkwijze en
                     aanpak opstellen die aansluit bij de beoogde wet op dit onderwerp.
                  
2
Hoe verhoudt de voorgenomen aanpak van informeel onderwijs zich volgens u tot artikel
                     twee van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens?
                  
Artikel 2 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (hierna: UVRM) behelst
                     het recht op gelijke behandeling en het verbod op discriminatie. Het discriminatieverbod
                     is nader gespecificeerd in artikel 14 van het Europese Verdrag van de Rechten van
                     de Mens (hierna: EVRM). De voorgenomen wet wordt uitgebreid getoetst aan het EVRM
                     en dus aan het discriminatieverbod.
                  
3
Hoe voorkomt u dat de voorgenomen aanpak van informeel onderwijs strijdig is met artikel 12
                     van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens? Kunt u nauwkeurig definiëren
                     hoe u omgaat met het woord «willekeurig»?
                  
Artikel 12 van de UVRM bepaalt dat niemand zal worden onderworpen aan een willekeurige
                     inmenging in zijn of haar persoonlijke aangelegenheden. Situaties die tot de kern
                     van de persoonlijke aangelegenheden behoren, zoals onderwijs dat in de eigen woning
                     wordt gegeven dan wel onderwijs dat enkel aan de eigen kinderen wordt gegeven, vallen
                     buiten het toepassingsbereik van de wet. In alle gevallen geldt dat het toezicht op
                     informeel onderwijs niet willekeurig zal zijn: het is van toepassing op alle soorten
                     informeel onderwijs, is signaalgestuurd en is onderhevig aan een onafhankelijke weging
                     van de inspectie, die alleen haar toezichtsbevoegdheden zal inzetten wanneer een signaal
                     aanleiding geeft tot een redelijk vermoeden van overtreding van de wet. Deze waarborgen
                     maken dat er dus nooit willekeurig toezicht plaatsvindt – of willekeurig wordt ingegrepen
                     in privéaangelegenheden.
                  
De voorgenomen wet zal het in de brief omschreven kader bieden om de privésfeer te
                  betreden. Situaties die tot de kern van de privésfeer behoren, zoals onderwijs dat
                  in de eigen woning wordt gegeven dan wel onderwijs dat enkel aan de eigen kinderen
                  wordt gegeven, vallen buiten het toepassingsbereik van de wet.
               
4
Hoe wilt u voorkomen dat belangen- en actiegroepen via deze wet de Inspectie van het
                     Onderwijs (hierna: inspectie) inzetten voor politieke doeleinden?
                  
Een belangrijk uitgangspunt van het toezicht is dat het signaalgestuurd zal zijn.
                     Net als iedereen, zullen belangen- en actiegroepen signalen met de inspectie kunnen
                     delen, maar de inspectie zal alleen haar toezichtsbevoegdheden kunnen inzetten als
                     er een redelijk vermoeden bestaat dat de wet wordt overtreden. Het is aan de inspectie
                     om de signalen in alle gevallen onafhankelijk te wegen. De betrouwbaarheid van de
                     informatie waaruit het signaal voortvloeit, speelt daarbij een belangrijke rol. Deze
                     weging zorgt derhalve voor een «filter», waardoor oneigenlijke meldingen of signalen
                     niet kunnen leiden tot toepassing van toezichtsbevoegdheden.
                  
5
Kunt u nauwkeurig aangeven in welke landen in de wereld toezicht op informeel onderwijs
                     plaatsvindt? En kunt u nauwkeurig aangeven welke juridische kaders in deze landen
                     gebruikt worden?
                  
Via het Ministerie van Buitenlandse Zaken heb ik een uitvraag gedaan bij alle Europese
                     landen over toezicht op het informeel onderwijs. Hieruit blijkt dat Denemarken en
                     Cyprus een vorm van toezicht kennen. In Denemarken ontvangen informele onderwijsinstellingen
                     subsidie van de overheid als zij zich registreren in het «Centraal Business Register»
                     en kunnen bewijzen dat ze «democratische instituties» zijn. De criteria hiervoor zijn
                     uiteengezet in de «Folkeoplysningsloven». In Cyprus wordt het informeel taalonderwijs
                     door de overheid georganiseerd en wordt daar toezicht op gehouden1.
                  
6
Hoe verhoudt de voorgenomen aanpak van informeel onderwijs zich volgens u tot artikel 10
                     van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?
                  
Artikel 10 van het Europese Handvest regelt de vrijheid van godsdienst en correspondeert
                     met artikel 9, eerste lid, van het EVRM. Op grond van artikel 52, derde lid, van het
                     Handvest heeft artikel 10 van het Handvest dezelfde inhoud en reikwijdte als artikel 9
                     EVRM. In geval van een beperking van artikel 10 Handvest moet daarom artikel 9, tweede
                     lid, van het EVRM in acht worden genomen. Een beperking van artikel 10 van het Handvest
                     is dus gerechtvaardigd mits het voorzien is bij wet, een legitiem doel nastreeft en
                     noodzakelijk is in een democratische samenleving. In de Kamerbrief over de voortgang
                     van de beleidsagenda informeel onderwijs van 24 mei jl.2 wordt uiteengezet hoe de voorgenomen wet aan deze vereisten voldoet. Daarmee is de
                     voorgenomen aanpak in overeenstemming met artikel 10 van het Handvest en het corresponderende
                     artikel 9 van het EVRM.
                  
7
Hoe zorgt u ervoor dat er geen denkpolitie plaats gaat vinden en ook voor mensen met
                     een niet-liberale kijk op de wereld ruimte blijft om te leven zoals zij willen?
                  
De voorgenomen wet is er uiteraard niet op gericht om gedachten van wie dan ook te
                     controleren. Het staat iedereen vrij om te denken wat zij willen, hier heeft de overheid
                     niets mee te maken. In beginsel staat het iedereen ook vrij om te leven zoals zij
                     willen leven, maar hier zitten grenzen aan. Deze grenzen dienen zich aan wanneer de
                     rechten en vrijheden van anderen worden geschaad. De voorgenomen wet is erop gericht
                     om deze rechten en vrijheden te beschermen.
                  
8
Kan de inspectie (met of zonder dit wetsvoorstel) ook signaalgestuurd gaan optreden
                     tegen aanzetten tot haat, discriminatie en geweld in het regulier onderwijs?
                  
Er zal geen relatie zijn tussen het reguliere toezicht van de inspectie op scholen
                     en besturen en het voorgenomen toezicht van de inspectie op informeel onderwijs. De
                     voorgenomen wet heeft dus geen gevolgen voor de wijze waarop de inspectie optreedt
                     in het reguliere toezicht. De inspectie houdt in het reguliere onderwijs toezicht
                     op de naleving van de burgerschapsopdracht, dat scholen verplicht om kennis over en
                     respect voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat (vrijheid, gelijkwaardigheid
                     en solidariteit) te bevorderen, en op de naleving van de zorgplicht, die van scholen
                     vraagt dat ze zorgdragen voor de sociale, psychische en fysieke veiligheid op een
                     school. Wanneer in het reguliere onderwijs wordt aangezet tot haat, geweld of discriminatie,
                     wordt zonder meer in strijd gehandeld met de burgerschapsopdracht of de zorgplicht
                     voor de veiligheid. De inspectie kan dan derhalve ingrijpen.
                  
9
Is inzichtelijk hoe veel scholen/organisaties onder de door de Minister voorgenomen
                     definitie vallen? Is hierin een uitsplitsing te maken naar typen of categorieën?
                  
Het is niet te zeggen hoeveel scholen, organisaties of andere vormen van onderwijs
                     onder de voorgenomen definitie vallen, waardoor er ook geen uitsplitsing te maken
                     is naar typen of categorieën.
                  
10
In hoeverre is de inspectie toegerust om toezicht te houden op informeel onderwijs?
                     Waar zitten daarin nu de grootste beperkingen?
                  
De grootste uitdagingen voor de inspectie liggen bij de andersoortige aard van de
                     situaties waarom het zou gaan, de mate waarin de inspectie een normovertreding kan
                     vaststellen en de capaciteit, informatiepositie en expertise die dat van de inspectie
                     vraagt. Bij inwerkingtreding van de voorgenomen wet zal de inspectie voldoende zijn
                     toegerust om met deze situaties om te gaan.
                  
11
Gaat het houden van toezicht op informeel onderwijs ten koste van de reguliere taken
                     en werkzaamheden van de inspectie?
                  
De inspectie heeft mij laten weten zorgen te hebben over de aantasting van draagvlak
                     en daarmee effectiviteit voor hun reguliere taken en werkzaamheden wanneer zij ook
                     de toezicht op informeel onderwijs uitvoert. Dit is uiteraard iets waar we samen met
                     de inspectie scherp op zullen letten bij de uitwerking van het voorgenomen wetsvoorstel.
                  
12
Denkt u met al deze voorstellen dat u de weekendscholen die daadwerkelijk ondermijnend
                     en anti-integratief zijn aan te kunnen pakken? In hoeverre werken deze weekendscholen
                     mee aan alle plannen die u voorstelt?
                  
Ja dat denk ik. Er zijn de afgelopen maanden veel gesprekken gevoerd met aanbieders
                     van informeel onderwijs. Ook in de verdere uitwerking van de plannen rond informeel
                     onderwijs zijn en blijven alle partijen welkom om met ons mee te denken en we zullen
                     hen dus ook allemaal uitnodigen. Welke partijen daar wel of niet gehoor aan geven
                     is uiteraard aan hen zelf.
                  
13
Wat verstaat u onder onverdraagzaamheid?
In de context van de Kamerbrief van 24 mei jl. versta ik onder onverdraagzaamheid:
                     het propageren dat het door leerlingen niet acceptabel mag worden bevonden wanneer
                     anderen anders denken of doen dan zij en dat daarvoor ook geen ruimte zou mogen bestaan.
                     Onderwijs dat onverdraagzaamheid propageert is volgens de voorgenomen wet een reden
                     tot ingrijpen wanneer het aanzet tot haat, geweld of discriminatie.
                  
14
Welk kader hanteert de wetgever om voor onderwijs het private domein te betreden/
                     in het private domein te treden?
                  
De voorgenomen wet zal het in de brief omschreven kader bieden om de privésfeer te
                     betreden. Situaties die tot de kern van de privésfeer behoren, zoals onderwijs dat
                     in de eigen woning wordt gegeven dan wel onderwijs dat enkel aan de eigen kinderen
                     wordt gegeven, vallen buiten het toepassingsbereik van de wet.
                  
15
Hoe verhoudt de inhoud van de brief, die de basis wil zijn voor de aanstaande wetgeving
                     over informeel onderwijs, zich tot de vrijheid van onderwijs voor bekostigd onderwijs?
                  
Het voorgenomen wetsvoorstel is niet van toepassing op bekostigd onderwijs en raakt
                     de vrijheid van onderwijs van dat type onderwijs derhalve niet.
                  
16
Is er niet sprake van twee rechtssystemen, één voor bekostigd onderwijs en één voor
                     ínformeel onderwijs?
                  
De voorgenomen wet regelt een specifieke grondslag voor de inspectie om toezicht te
                     houden op het informeel onderwijs. De bevoegdheden die de inspectie krijgt komen bovenop
                     de toezichtsbevoegdheden die de inspectie reeds heeft ten aanzien van het funderend
                     onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs (bekostigd en niet-bekostigd).
                     Er is derhalve geen sprake van «twee rechtssystemen».
                  
17
Hoe verhoudt de in de brief geschetste beperking van grondrechten zich tot de (Grond)wettelijk
                     gronden voor de beperking van de vrijheid van onderwijs van het bekostigd onderwijs
                     (de deugdelijkheidseisen)?
                  
De deugdelijkheidseisen die op grond van artikel 23, vijfde lid, van de Grondwet worden
                     gesteld, zijn altijd gekoppeld aan bekostigd onderwijs. De beperking van grondrechten
                     die gepaard gaan met het voorgenomen wetsvoorstel betreft (logischerwijs) het toezicht
                     op onderwijs, en worden gesteld op basis van artikel 23, tweede lid, van de Grondwet.
                     De in de brief geschetste beperkingen van grondrechten als gevolg van het toezicht
                     op informeel onderwijs berusten dus op een andere grondslag dan de deugdelijkheidseisen
                     voor het bekostigd onderwijs.
                  
18
Op basis van welke informatie kunt u een aanwijzing geven en is deze informatie volledig
                     toetsbaar?
                  
In geval dat de inspectie na signalen beoordeelt dat er sprake is van een redelijk
                     vermoeden van overtreding, zal de inspectie een onderzoek starten. Bij dit onderzoek
                     kan de inspectie gebruikmaken van de bevoegdheden die zijn neergelegd in titel 5.2
                     van de Awb, zoals het vragen van inlichtingen, het betreden van plaatsen en het inzien
                     van zakelijke gegevens en bescheiden. De eindresultaten van het onderzoek zullen worden
                     neergelegd in een rapport en vormen de basis van een eventuele aanwijzing. Aangezien
                     deze informatie de feitelijke basis vormt voor de aanwijzing, is deze toetsbaar in
                     (bijvoorbeeld) een daartegen aanhangig gemaakte procedure bij de bestuursrechter.
                  
19
Welke andere, minder ingrijpende, manieren heeft u onderzocht om informeel onderwijs
                     dat aanzet tot haat, geweld en discriminatie tegen te gaan?
                  
Naar aanleiding van het advies van de Landsadvocaat heeft mijn voorganger een aantal
                     manieren onderzocht:
                  
1. De verdere uitbreiding van het verbod op organisatie (artikel 2:20 van het Burgerlijk
                           Wetboek)
                        
2. De ontwikkeling van nieuwe strafbaarstellingen
3. Het gebruik van een keurmerk.
4. De uitbreiding van het gebruik van de VOG naar personen betrokken met informele scholing
5. Het opstellen van een nieuwe wettelijke norm met toezicht door inspectie
6. Het uitbreiden van de meldplicht uit artikel 4b van de Wpo en uit artikel 3a van de
                           Wvo.
                        
Gegeven de verantwoordelijkheden van het ministerie is ervoor gekozen om de maatregelen
                     vier en vijf verder uit te werken. Hiermee werken we aan bevorderen en handhaven.
                  
20
Wat zegt het u dat de inspectie uitvoering van de wet niet ziet zitten en daar zelfs
                     principiële zorgen bij heeft, omdat zij straks als scheidsrechter moet optreden in
                     morele discussies in politieke en religieuze sfeer, waardoor haar gezag en draagvlak
                     aangetast wordt en zij zichzelf niet de aangewezen partij vindt om toezicht te houden
                     op bewust in het geheim uitgevoerde activiteiten3?
                  
Het kabinet is, ondanks de zorgen van de inspectie die we uiterst serieus nemen, ervan
                     overtuigd dat de inspectie de aangewezen partij is om als toezichthouder te functioneren.
                     Het is daarvoor wel noodzakelijk dat we de inspectie voldoende toerusten. Ik verwacht
                     niet dat haar gezag en draagvlak aangetast zullen worden.
                  
21
Kunt u een aantal uitwassen van het informeel onderwijs geven?
Ik heb kennis genomen van verschillende openbare berichten over informeel onderwijs
                     dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Deze voorbeelden zijn reeds bij uw Kamer
                     bekend. Het betreft eerder verschenen rapporten en mediarapporten en het laatste openbaar
                     jaarverslag van de AIVD, waarin is opgenomen dat ongeveer vijftig wahhabi-salafistische
                     informele lesinstituten waarschijnlijk een boodschap onderwijzen die op gespannen
                     voet staan met de democratische rechtsorde.
                  
22
Bent u van mening dat wetten er zijn om de overheid te beschermen tegen de burger
                     of om de burger te beschermen tegen de overheid?
                  
Alle wettelijke taken die de overheid uitvoert, voert zij uit in het belang van de
                     bescherming van de burger. Sommige wetten zijn erop gericht om de overheid hierin
                     te ondersteunen, maar niet vanuit het uitgangspunt dat de overheid tegen de burger
                     moet worden beschermd. Andersom beschermen wetten de burger wel tegen machtsmisbruik
                     van de overheid.
                  
23
Op welke manier denkt u bij te dragen aan het terugwinnen van vertrouwen in de overheid
                     door alle vormen waarin burgers zich verenigen, samen komen en aan kennis overdracht
                     doen onder toezicht van de overheid te stellen?
                  
Met de voorgenomen wet stel ik niet alle vormen waarin burgers zich verenigen, samen
                     komen en aan kennisoverdracht doen onder toezicht van de overheid. Dit wetsvoorstel
                     gaat immers alleen over informeel onderwijs aan kinderen in de leeftijd van 4 t/m
                     17 jaar, met uitzondering van informeel onderwijs dat in de woning plaatsvindt en
                     onderwijs dat door ouders aan alleen hun eigen kinderen wordt gegeven.
                  
24
In hoeverre komt volgens het proportionaliteitsbeginsel terug in het voorgenomen beleid
                     zoals beschreven in de brief?
                  
De voorgenomen wet bevat verschillende waarborgen om de proportionaliteit van het
                     beleid te garanderen. Allereerst is het toezicht signaalgestuurd, waardoor alleen
                     informele onderwijsinstellingen waarvan er een redelijk vermoeden bestaat dat ze de
                     wettelijke norm overschrijden met het toezicht te maken krijgen. De signalen worden
                     gewogen door een onafhankelijke toezichthouder om eventuele politieke inmenging te
                     voorkomen. Bovendien valt informeel onderwijs in de woning buiten het toepassingsbereik
                     van de wet, net als onderwijs dat aan de eigen kinderen wordt gegeven.
                  
Ook moet er sprake zijn van enige planmatige aanpak. Tot slot geldt dat enkel kan
                  worden ingegrepen wanneer wordt aangezet tot haat, geweld of discriminatie, hetgeen
                  een hoge drempel is, en dat de sancties waarmee wordt ingegrepen in de voorgenomen
                  wet worden afgebakend.
               
25
Als er binnen het informeel onderwijs andere rollen, verwachtingen en kledingvoorschriften
                     voor mannen en vrouwen worden voorgeschreven, is dat dan volgens u discriminatie?
                  
In de context van de voorgenomen wet versta ik onder onderwijs dat aanzet tot discriminatie
                     onderwijs «dat structureel de ongelijkwaardigheid van (groepen) personen bepleit,
                     met het kennelijke doel om te voorkomen dat kinderen met die personen interacteren
                     door een houding van minachting of vijandschap aan te wakkeren». Informeel onderwijs
                     dat andere rollen, verwachtingen en kledingvoorschriften voorschrijft voor mannen
                     en vrouwen zal in de meeste gevallen niet onder deze noemer vallen, tenzij uit de
                     context volgt dat daarmee tevens minderwaardigheid wordt bepleit en een minachtende
                     of vijandige houding wordt aangewakkerd.
                  
26
Is een orthodox Bijbelse visie op huwelijk, geslacht en bescherming van het leven
                     volgens u anti-integratief?
                  
In de voorgenomen wet is het begrip «anti-integratief» juridisch ingevuld als het
                     aanzetten tot haat, geweld of discriminatie. Wanneer een informele lesorganisatie
                     een orthodox Bijbelse visie op huwelijk, geslacht en bescherming van leven onderwijst,
                     zal dit in de meeste gevallen niet onder deze noemer vallen. Dit is afhankelijk van
                     de feiten en omstandigheden.
                  
27
Is een traditionele manier van denken over gender en seksualiteit anti-integratief?
Ik weet niet wat wordt verstaan onder «een traditionele manier van denken over gender
                     seksualiteit». Waar ik waarde aan hecht is dat kinderen overal veilig zichzelf moeten
                     kunnen zijn. In de voorgenomen wet is het begrip «anti-integratief» juridisch ingevuld
                     als het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie. Wanneer een informele lesorganisatie
                     een traditionele manier van denken heeft over gender en seksualiteit onderwijs, zal
                     dit in de meeste gevallen niet onder deze noemer vallen. Dit is afhankelijk van de
                     feiten en omstandigheden.
                  
28
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aangifte die honderden moskeeën en
                     islamitische organisaties uit het hele land hebben gedaan vanwege uw voornemen om
                     weekendscholen onder strenger toezicht te plaatsen?
                  
Op 24 maart jl. informeerde de Procureur-Generaal van de Hoge Raad de Minister van
                     Justitie en Veiligheid dat uit zijn onderzoek geen feiten en omstandigheden naar voren
                     zijn gekomen waaruit een verdenking van een ambtsdelict kan voortvloeien en dat hij
                     derhalve geen aanknopingspunten zag voor een strafrechtelijk opsporingsonderzoek naar
                     aanleiding van de aangifte.
                  
29
Wordt met dit wetsvoorstel tegelijk het voornemen uit het coalitieakkoord (bijlage
                     bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) geregeld om het gebruik van lesmaterialen die kinderen antidemocratische of antirechtstatelijke
                     waarden aanleren, te verbieden?
                  
Met het voorgenomen wetsvoorstel wordt inderdaad ook invulling gegeven aan het voornemen
                     om het gebruik van lesmaterialen die kinderen antidemocratische of antirechtstatelijke
                     waarden aanleren te verbieden.
                  
Zoals in de brief aan uw Kamer van 24 mei jl. is beschreven, is één van de mogelijke
                  aanwijzingen bij een overtreding dat lesmateriaal niet meer mag worden gebruikt4.
               
30
Op welke aspecten van uw voornemens verwacht u dat de Raad van State zeer kritisch
                     zal zijn?
                  
Ik ben mij bewust van de inperkingen van grondrechten die gepaard gaat met het voorgenomen
                     toezicht en werk toe naar een wetsvoorstel dat voldoet aan alle hieraan gestelde vereisten.
                     Ik wens niet vooruit te lopen op het advies van de Raad van State.
                  
31
Klopt het dat trainingen die aangeboden worden door politieke partijen ook onder deze
                     voorgenomen wet komen te vallen?
                  
De voorgenomen wet richt zich op alle activiteiten die zijn gericht op het systematisch
                     overbrengen van kennis, vaardigheden of attitudes aan kinderen van 4 t/m 17 jaar,
                     met uitzondering van het leerplichtig onderwijs. Trainingen die aangeboden worden
                     door politieke partijen en aan de gestelde criteria voldoen, komen ook onder de voorgenomen
                     wet te vallen.
                  
32
Hoeveel instanties zijn er die informeel onderwijs aanbieden?
Op verzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) heeft
                     RadarAdvies een onderzoek uitgevoerd naar een brede verkenning naar informele scholing
                     in Nederland en mogelijke anti-integratieve, antidemocratische en/of anti-rechtsstatelijke
                     effecten van deze scholing.5  Uit het onderzoek blijkt dat het niet mogelijk is om een volledig beeld te krijgen
                     van de omvang van informele scholing. Het is dan ook onduidelijk hoeveel instanties
                     Nederland kent die informeel onderwijs aanbieden. Omdat het voorgenomen toezicht signaalgestuurd
                     zal zijn, is het verkrijgen van een volledig beeld overigens ook niet noodzakelijk.
                  
33
Hoe krijgt u contact met alle organisaties die informeel onderwijs aanbieden om ervoor
                     te zorgen dat zij geïnformeerd worden over de verplichtingen die aan hen opgelegd
                     gaan worden?
                  
Het is onduidelijk hoeveel instanties informeel onderwijs aanbeden is het niet mogelijk
                     om elke instantie persoonlijk op de hoogte te brengen van de recente ontwikkelingen.
                     Het is overigens ook niet gebruikelijk om bij het ontwikkelen van wetgeving alle bestaande
                     organisaties te spreken. Via landelijke organisaties, denk dan bijvoorbeeld aan sportbonden
                     en koepelorganisaties, probeer ik een zo groot mogelijke groep te bereiken. Verder
                     sta ik altijd open om met informele onderwijsinstellingen een gesprek aan te gaan.
                  
34
Hoe verhoudt dit voorstel zich ten opzichte van het liberalisme wat van oudsher de
                     nadruk legt op het belang van het vrijheidsbeginsel?
                  
De voorstellen in de Kamerbrief van 24 mei jl. zijn erop gericht om een vrije en veilige
                     samenleving in stand te houden, omdat het aanzetten tot haat discriminatie en geweld
                     binnen het informeel onderwijs aan banden wil leggen.
                  
35
Klopt het dat u met dit voorgenomen wetsvoorstel een inbreuk maakt op grondrechten?
Ja. Deze inbreuk (of: beperking) van grondrechten is echter gerechtvaardigd en daarmee
                     in overeenstemming met de Grondwet en het verdragsrecht. De voorgenomen wet brengt
                     immers weliswaar grondwettelijke beperkingen met zich mee, maar voldoet aan de eisen
                     die worden gesteld om een dergelijke beperking als rechtvaardig te beschouwen: dat
                     de beperkingen voorzien zijn bij wet, een legitiem doel dienen en noodzakelijk zijn
                     in een democratische samenleving.
                  
36
Welke deel van de voorgenomen wet wordt verwacht in lagere regelgeving geregeld te
                     moeten worden?
                  
Het voorgenomen toezicht op informeel onderwijs wordt in principe zo veel mogelijk
                     geregeld bij wet. Dit geldt in ieder geval voor de normstelling, het toepassingsbereik,
                     de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister, en de sancties indien de aanwijzing niet
                     wordt opgevolgd. Denkbaar is dat de eisen waaraan signalen moeten voldoen, dus wanneer
                     sprake is van een redelijk vermoeden, en de werkwijze van de inspectie op een lager
                     niveau zullen worden vastgesteld.
                  
37
Wat is de stand van zaken rondom het voornemen in het coalitieakkoord «Er komt een
                     expliciet verbod op (mede)financiering van onderwijs vanuit organisaties die onze
                     democratische rechtstaat ondermijnen»?
                  
Er is n.a.v. de genoemde passage in het coalitieakkoord geen separaat traject opgestart
                     dat is gericht op een verbod tot (mede)financiering van onderwijs vanuit organisaties
                     die onze democratische rechtstaat ondermijnen. Wel regelt de nota van wijziging bij
                     het wetsvoorstel transparantie en tegengaan ondermijning door maatschappelijke organisaties
                     (Wtmo, Kamerstuk 35 646, nr. 7) dat onder uitzonderlijke omstandigheden, en na rechterlijke toetsing, een verbod
                     kan worden opgelegd aan een specifieke maatschappelijke organisatie tot het ontvangen
                     van bepaalde donaties of nader gespecifieerde categorieën van donaties. Het betreft
                     hier een organisatiegerichte aanpak en geen generiek verbod.
                  
Op 17 mei jl. heeft de Vaste Kamercommissie van Justitie en Veiligheid de Wtmo (inclusief
                  de nota van wijziging) op de agenda gezet voor plenaire behandeling.
               
38
Hoe kijkt de inspectie bij het reguliere onderwijstoezicht als een aanleiding naar
                     discriminatie?
                  
De inspectie houdt toezicht op de naleving van de burgerschapsopdracht. De burgerschapsopdracht
                     verplicht scholen in het funderend onderwijs kennis over en respect voor de basiswaarden
                     van de democratische rechtsstaat te bevorderen. Dat betekent ook dat het onderwijs
                     daarmee niet in strijd mag zijn. Onderwijs dat kinderen aanzet tot discriminatie,
                     is dit wel. Onderwijs dat ruimte biedt voor discriminatie, is dit ook. Om deze redenen
                     is discriminatie voor de inspectie altijd een reden om in te grijpen.
                  
39
Zijn er delen van ons toezichtstelsel die niet onafhankelijk zijn? Zo ja welke?
De formulering van onderzoeksvragen, de inrichting van onderzoeken, de beoordeling
                     van de naleving van wettelijke eisen en overige oordeelsvorming en de rapportage daarover
                     zijn altijd aan de inspectie, en worden in volledige onafhankelijkheid door de inspectie
                     bepaald. Deze taakuitoefening moet uiteraard wel passen binnen de daarvoor geldende
                     regels, zoals die zijn neergelegd in de wet, (door de Minister vast te stellen) onderzoekskaders
                     en het (door de Minister goed te keuren) jaarwerkplan.
                  
40
Wat is de relatie van deze voorgenomen wet met rechtsbescherming?
Een aanwijzing van de Minister is een besluit in de zin van de Awb, meer specifiek
                     een beschikking. Datzelfde geldt voor een eventuele sanctie indien de aanwijzing niet
                     wordt opgevolgd. Tegen beschikkingen staat voor de overtreder op grond van de Awb
                     bezwaar en beroep (bij de bestuursrechter) open. Tegelijkertijd met het bezwaar en
                     beroep kan de bestuursrechter worden verzocht het betreffende besluit te schorsen
                     door middel van een voorlopige voorziening.
                  
41
Hoe verhoudt uw voorgenomen wet zich ten opzichte van de scheiding tussen kerk en
                     staat?
                  
Het wetsvoorstel zal niet in strijd komen met het principe van scheiding van kerk
                     en staat. Dit principe houdt met name in dat de overheid neutraliteit ten opzichte
                     van religie(s) en religieuzen dient te betrachten. Het wetsvoorstel zal gelijkelijk
                     gelden voor alle vormen van informeel onderwijs, waaronder zowel religieus als niet-religieus
                     informeel onderwijs. Zoals benadrukt in de Kamerbrief van 24 mei jl.6  is en blijft het mogelijk orthodox-religieuze visies in het informeel onderwijs
                     over te dragen. De vrijheid van godsdienst beschermt immers (ook) dergelijke overtuigingen.
                     In een democratische rechtsstaat dienen juist minderheden en minderheidsstandpunten
                     te worden beschermd. Die bescherming kent echter ook grenzen. De vrijheid van godsdienst
                     (of het recht van de ouder de eigen religieuze overtuiging over te dragen aan diens
                     kinderen) is geen absoluut recht en mag niet zodanig worden uitgeoefend, dat daarmee
                     de rechten en vrijheden van anderen (dreigen te) worden aangetast.7
42
Bent u, net als in Denemarken, voornemens om alle informele onderwijsinstellingen
                     subsidie te geven?
                  
In Denemarken krijgen alleen informele onderwijsinstellingen die zich registreren
                     in het «Centraal Business Register» en die kunnen bewijzen dat ze «democratische instituties»
                     zijn subsidie van de overheid. Los van deze gang van zaken in Denemarken en in antwoord
                     op de vraag, ben ik niet voornemens om alle informele onderwijsinstellingen subsidie
                     te geven.
                  
43
Bent u niet bang dat de beeldvorming over uw daadkracht nog eens omslaat naar «een
                     olifant in de porseleinkast»?
                  
Ik vind dat beeldvorming nooit belangrijker mag zijn dan beleid dat gericht is op
                     het tegengaan van haat, geweld of discriminatie.
                  
44
Wat is de reden dat de Minister van SZW de brief niet mede ondertekend heeft?
De Kamerbrief waaraan uw commissie refereert is een brief die gaat over informeel
                     onderwijs. Dit is een beleidsonderwerp dat valt onder het mandaat van de Minister
                     van Primair en Voortgezet Onderwijs en niet onder dat van de Minister van Sociale
                     Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW). Overigens is de brief vastgesteld in de MR
                     namens het hele kabinet.
                  
45
Wat is de status van de coalitieakkoordafspraak over het verbod op het gebruik van
                     lesmaterialen die kinderen antidemocratische of antirechtstatelijke waarden aanleren?
                  
Met het voorgenomen wetsvoorstel wordt ook invulling gegeven aan de coalitieakkoordafspraak
                     over het verbod op gebruik van lesmaterialen die kinderen antidemocratische of antirechtstatelijke
                     waarden aanleren. Eén van de mogelijke sancties in het wetsvoorstel bij een overtreding
                     is het niet meer gebruik mogen maken van bepaald lesmateriaal.8
46
Wat is de status van de coalitieakkoordafspraak over het expliciet verbod op (mede)financiering
                     van onderwijs vanuit organisaties die onze democratische rechtstaat ondermijnen?
                  
Zie het antwoord op vraag 37.
47
Hoeveel informele lesorganisaties zijn er?
Zie het antwoord op vraag 32.
48
Hoeveel medewerkers en vrijwilligers werken en/of zijn actief voor informele lesorganisaties?
Ik heb hier geen beeld van. Aangezien het onduidelijk is hoeveel instanties informeel
                     onderwijs aanbieden is het niet mogelijk om een schatting te maken hoeveel medewerkers
                     en vrijwilligers actief zijn voor informele lesorganisaties.
                  
49
Is bekend of in andere landen vergelijkbare wetgeving bestaat?
Zie het antwoord op vraag 5.
50
Waarom is de vrijheid van meningsuiting wel afzonderlijk beschreven onder het kopje
                     Grondwet en de vrijheid van godsdienst niet? Kunt u uitleggen waarom dit in het licht
                     van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens voor de hand zou liggen?
                  
De vrijheid van godsdienst is net zozeer van belang als de vrijheid van meningsuiting,
                     zowel in de Nederlandse grondwettelijke context als in het EVRM. Het censuurverbod
                     is als zodanig niet in het EVRM opgenomen, maar wel in de Grondwet. In zoverre biedt
                     de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting meer bescherming dan haar Europese pendant,
                     wat tot afzonderlijke beschrijving noodzaakte. Van een dergelijk verschil tussen nationaal
                     en Europees recht is geen sprake voor zover het de vrijheid om de eigen religieuze
                     overtuigingen over te dragen betreft. Aangezien de rechter formele wetgeving wel kan
                     toetsen aan het Europese recht, en niet aan de Grondwet (zie artikel 120 van de Grondwet)
                     is er dan ook voor gekozen slechts op het Europese recht in te gaan.
                  
51
Moet volgens u de kern van onze democratie niet zijn dat minderheden beschermd worden
                     tegen de tirannie van de meerderheid?
                  
Ja. Binnen een democratische rechtsstaat is de overheid zich hiervan bewust en zorgt
                     de overheid ervoor dat de belangen van de minderheden niet uit het oog worden verloren.
                     Het wetsvoorstel is juist ook bedoeld om deze minderheden te beschermen.
                  
52
Kunt u in relatie tot uw voorstellen in de brief reflecteren op Alexis de Tocqueville
                     en zijn waarschuwingen voor tirannie
                  
en conformisme van de meerderheid?
De Franse politieke filosoof Alexis de Tocqueville waarschuwde voor de tirannie van
                     de meerderheid, waaronder volgens hem niet alleen de minderheden zouden worden genegeerd
                     maar ook de meerderheid haar individuele oordeelskracht zou verliezen. Een democratische
                     rechtsstaat moet zich bewust zijn van beide, en er op gericht zijn om beide te voorkomen.
                     De voorstellen op de beleidsagenda informeel onderwijs dragen hieraan bij.
                  
53
Wie bepaalt wat er van waarde is en in het onderwijs doorgegeven moet worden?
Tegen de achtergrond van artikel 23 van de Grondwet wordt wat van waarde is en wat
                     in het onderwijs moet worden doorgegeven voor een deel bepaald door scholen zelf – dit
                     geldt voor reguliere scholen en voor informele onderwijsinstellingen. Voor het reguliere
                     onderwijs geldt wel dat door de overheid, in samenwerking met deskundigen, wettelijke
                     voorschriften (bijvoorbeeld kerndoelen) worden vastgesteld waaraan alle scholen moeten
                     voldoen.
                  
54
Hoe moeten kernwaarden in de praktijk worden gebracht volgens u?
Het is niet aan mij als Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs om te bepalen
                     hóe waarden in de praktijk worden gebracht.
                  
55
Hoe verhoudt volgens u een democratische samenleving zich tot vrijheid en volkssoevereiniteit?
Zowel onze democratische samenleving als het principe van volkssoevereiniteit staat
                     of valt bij de mate waarin burgers de ruimte hebben en voelen om in vrijheid na te
                     kunnen denken. De voorgenomen wet is erop gericht om deze ruimte te beschermen.
                  
56
Hoe voorkomt u een gebrek aan respect voor de minderheid doordat de meerderheid bepaalt
                     hoe de omgangsvormen in elkaar zitten en wat «men» vindt?
                  
Respect voor de minderheid wordt gewaarborgd door de ruimte die er is voor iedereen
                     om in vrijheid na te denken en om met elkaar in dialoog te treden. De voorgenomen
                     wet is erop gericht om deze ruimte te beschermen.
                  
57
Wordt de vrijheid van meningsuiting volgens u niet sterk beperkt door een onzichtbare,
                     doch zeer voelbare, code van politieke correctheid?
                  
Ik weet niet wat onder een onzichtbare, doch zeer voelbare, code van politieke correctheid
                     wordt verstaan.
                  
58
Hoe is de keus tot stand gekomen om het te beperken tot het onderwijs buiten het reguliere
                     onderwijsstelsel, heeft de opvoeding niet ook invloed op de manier waarop kinderen
                     elkaar, hun leefwereld en de rest van de wereld tegemoet treden?
                  
Dat behalve het informeel onderwijs ook opvoeding van invloed is op kinderen hun leefwereld
                     en de rest van de wereld tegemoet treden staat buiten kijf. Het werd door dit kabinet
                     echter als disproportioneel gezien om het wetsvoorstel daar op van toepassing te verklaren.
                  
59
Vallen sportverenigingen en scouting ook onder informele onderwijsinstellingen?
Sport- en scoutingverenigingen wier activiteiten gericht zijn op het systematisch
                     overbrengen van kennis, vaardigheden of attitudes aan kinderen van 4 t/m 17 jaar vallen
                     onder de voorgenomen wet.
                  
60
Wat verstaat u onder «kinderen er juist van weerhoudt zich in vrijheid te ontwikkelen»?
Met onderwijs dat kinderen ervan weerhoudt zich in vrijheid te ontwikkelen, bedoel
                     ik onderwijs dat erop gericht is om deze vrijheid in te perken door kinderen aan te
                     zetten tot haat, geweld of discriminatie.
                  
61
Hoe definieert u onverdraagzaamheid wat blijkbaar op een dusdanige manier gepropageerd
                     wordt dat dit volgens u reden is om in te grijpen?
                  
In de context van de Kamerbrief van 24 mei jl. versta ik onder onverdraagzaamheid
                     het propageren dat het door leerlingen niet acceptabel mag worden bevonden wanneer
                     anderen anders denken of doen dan zij en dat daarvoor ook geen ruimte zou mogen bestaan
                     Onderwijs dat onverdraagzaamheid propageert is volgens de voorgenomen wet een reden
                     tot ingrijpen wanneer het aanzet tot haat, geweld of discriminatie.
                  
62
Hoe definieert u discriminatie wat blijkbaar op een dusdanige manier gepropageerd
                     wordt dat dit volgens u reden is om in te grijpen?
                  
In de context van de voorgenomen wet wordt in eerste instantie aangesloten bij de
                     definitie van discriminatie, zoals die wordt gehanteerd in het strafrecht. Het gaat
                     daarbij om het aanzetten tot actieve benadeling van personen in een maatschappelijke
                     context. In de voorgenomen wet wordt daarnaast onder het aanzetten tot discriminatie
                     begrepen: onderwijs «dat structureel de ongelijkwaardigheid van (groepen) personen
                     bepleit, met het kennelijke doel om te voorkomen dat kinderen met die personen interacteren
                     door een houding van minachting of vijandschap aan te wakkeren».
                  
63
Hoe definieert u isolationisme wat blijkbaar op een dusdanige manier gepropageerd
                     wordt dat dit volgens u reden is om in te grijpen?
                  
Onderwijs dat isolationisme propageert is volgens de voorgenomen wet een reden tot
                     ingrijpen wanneer het aanzet tot haat, geweld of discriminatie.
                  
64
Hoe bepaalt u of kinderen gestimuleerd worden om zich af te keren van de Nederlandse
                     samenleving? Hoe verhoudt dit zich ten opzichte van de vrijheid van meningsuiting?
                  
Onderwijs dat kinderen stimuleert om zich af te keren van de Nederlandse samenleving
                     is volgens de voorgenomen wet een reden tot ingrijpen wanneer het aanzet tot haat,
                     geweld of discriminatie. Wanneer dit het geval is, heeft dit ook gevolgen voor anderen
                     en de samenleving als geheel en mag de vrijheid van meningsuiting worden begrensd.
                     Of er sprake is van een overtreding van de norm wordt overigens niet door de Minister
                     vastgesteld, maar door de onafhankelijke inspectie.
                  
65
Kunt u expliciteren hoe u een verband ziet tussen «anti-integratief, antidemocratisch
                     of antirechtstatelijk opereren» van informele onderwijsinstellingen en onverdraagzaam
                     en discriminatoir gedachtegoed, waarvoor u kinderen wilt behoeden?
                  
In de voorgenomen wet zijn de begrippen «anti-integratief, antidemocratisch en antirechtsstatelijk»
                     juridisch ingevuld als het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie.
                  
66
Welk concreet bestaand probleem gaat de beoogde wet oplossen?
De afgelopen jaren hebben zich verschillende situaties voorgedaan waarbij er (ernstige)
                     zorgen waren over hetgeen kinderen werd onderwezen door een aantal informele onderwijsorganisaties.
                     In die gevallen hebben ook de betreffende gemeenten aangegeven met handen gebonden
                     te zijn en het Rijk verzocht om te werken aan handelingsperspectief. Op dit moment
                     zijn er geen of te weinig mogelijkheden om in te grijpen wanneer het informeel onderwijs
                     wordt ingezet om leerlingen aan te zetten tot geweld, haat of discriminatie. Deze
                     wet beoogt dit probleem op te lossen.
                  
67
Hoe past «onderwijs» in de terminologie die de Grondwet over onderwijs hanteert?
De term onderwijs in artikel 23, tweede lid, van de Grondwet wordt op dezelfde wijze
                     geïnterpreteerd zoals beschreven in de brief: alle activiteiten die gericht zijn op
                     het systematisch overbrengen van kennis, vaardigheden en attitudes. Ook de Afdeling
                     bestuursrechtspraak van de Raad van State hanteert deze definitie van onderwijs.9  Dit betekent dus dat informeel onderwijs binnen de bescherming van artikel 23 van
                     de Grondwet valt, en dat er toezicht op gehouden kan worden. Met de voorgenomen wet
                     wordt daarvoor een wettelijke grondslag gecreëerd.
                  
68
Welke aanwijzingen heeft u dat er op dit moment kinderen en jongeren zijn die blootstaan
                     aan informeel onderwijs dat aanzet tot haat, geweld en discriminatie? Zo ja, over
                     hoeveel kinderen en jongeren gaat dit?
                  
Ik heb kennis genomen van verschillende openbare berichten over informeel onderwijs
                     dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Deze voorbeelden zijn reeds bij uw Kamer
                     bekend. Het betreft eerder verschenen rapporten en mediarapporten en het laatste openbaar
                     jaarverslag van de AIVD, waarin is opgenomen dat ongeveer vijftig wahhabi-salafistische
                     informele lesinstituten waarschijnlijk een boodschap onderwijzen die op gespannen
                     voet staan met de democratische rechtsorde. In het openbaar jaarverslag spreekt de
                     AIVD over het «bereik» van enkele duizenden kinderen.
                  
69
Kunt u aangeven waarom een zo brede, algemene en ingrijpende wet als waaraan u nu
                     werkt de beste manier is om het beoogde doel te bereiken?
                  
De voorgenomen wet is geen brede, algemene en ingrijpende wet. De wet is juist uiterst
                     gewogen en evenwichtig.
                  
70
Beseft u dat wezenlijk verschil bestaat tussen de termen onverdraagzaamheid, discriminatie
                     en isolationisme, aangezien isolationisme niet tegen de ander gericht hoeft te zijn?
                     Waarom worden deze drie dan toch in gelijke mate als problematisch neergezet? Is het
                     niet ook een kenmerk van de democratische rechtstaat dat iemand zich vreedzaam in
                     zijn eigen bubbel mag terugtrekken? Waarom typeert u dat als een uitwas?
                  
In een democratische rechtsstaat staat het mensen vrij om zich vreedzaam in een eigen
                     bubbel terug te trekken. Dit is niet wat in de context van de voorgenomen wet met
                     isolationisme wordt bedoeld. Isolationisme is volgens de voorgenomen wet pas een reden
                     tot ingrijpen wanneer met het propageren van onverdraagzaamheid, discriminatie en
                     isolationisme de belangen van kinderen en van de samenleving inderdaad worden geschaad.
                  
71
Kunt u preciezer beschrijven wat nu de kern is van de democratie? Is dat het recht
                     om verliefd te worden en van alles te geloven? Is dat de meest voor de hand liggende
                     uitleg van democratie of gaat dat eerder over vrijheidsrechten?
                  
De kern van een democratie is het leven in een samenleving waarin de burger door middel
                     van periodieke verkiezingen invloed kan uitoefenen op beslissingen die door de overheid
                     worden genomen. Dat we leven in een democratische rechtsstaat voegt daaraan toe dat
                     er ruimte is voor mensen om in vrijheid ideeën uit te wisselen en zichzelf te kunnen
                     ontplooien – uiteraard begrensd door de rechten en vrijheden van anderen.
                  
72
Welke definitie van isolationisme hanteert u? Kunt u voorbeelden noemen? Is isolationisme
                     zelf een dusdanig kwalijk iets dat het ingrijpen rechtvaardigt?
                  
Zie het antwoord op vraag 63.
73
In hoeverre betekent het toezicht op informeel onderwijs binnen de grenzen die in
                     het bijzonder het recht op vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, vrijheid
                     van vereniging en de vrijheid van onderwijs, het recht op de persoonlijke levenssfeer
                     en de democratisch-rechtstatelijke beginselen stellen, dat dit toezicht minder streng
                     moet zijn dan het toezicht op scholen voor bijzonder onderwijs?
                  
Al het toezicht dat wordt gehouden op het onderwijs, of het nu formeel of informeel
                     is, dient de grondwettelijke vrijheden te respecteren. Voor formeel (bijzonder) onderwijs
                     geldt echter dat dit in de semipublieke sfeer plaatsvindt en in veel gevallen wordt
                     het bekostigd door de overheid. Dat rechtvaardigt indringender toezicht en indringendere
                     wet- en regelgeving dan op het informeel onderwijs. In dat opzicht kan worden gesteld
                     dat wet- en regelgeving en het toezicht op informeel onderwijs «minder streng» is.
                  
74
Hoe bent u bij de afweging gekomen om informele onderwijsinstellingen te ondersteunen?
Informeel onderwijs kan waardevol zijn voor de ontwikkeling van kinderen: voor de
                     vorming van hun identiteit en sociale vaardigheden voor het vinden van hun plek in
                     de maatschappij.
                  
75
Hoe ver rijkt de ondersteuning van informeel onderwijs?
De ondersteuning van informeel onderwijs zal de komende tijd worden toegespitst op
                     projecten die de kwaliteit van het gegeven onderwijs aantoonbaar en structureel willen
                     verbeteren en die vrij en veilig onderwijs voorstaan.
                  
76
Wat zijn de gevolgen van het informeel onderwijs naar OCW toe halen?
Het verzorgen van informeel onderwijs kent diverse aspecten, die raken aan de portefeuilles
                     van zowel de Ministeries van OCW als SZW. Er is derhalve ruimte voor ondersteuning
                     van informeel onderwijs vanuit beide ministeries vanwege hun specifieke expertise
                     en beleidsterreinen.
                  
77
Bent u voornemens om informeel onderwijs ook te gaan bekostigen?
Nee.
78
Hoeveel gaat het ondersteunen van informeel onderwijs kosten?
De afgelopen maanden zijn gesprekken gevoerd met informele onderwijsinstellingen over
                     hun behoeften op het vlak van de verbetering van onderwijskwaliteit. Hieruit zijn
                     verschillende ideeën voortgekomen voor pilotprojecten. Deze worden op dit moment door
                     veldpartijen verder uitgewerkt. Het aantal goedgekeurde projecten is uiteindelijk
                     afhankelijk van de kwaliteit van de voorstellen en de budgettaire kaders voor deze
                     ambitie uit het regeerakkoord.
                  
79
Waaruit bekostigt u het ondersteunen van informeel onderwijs?
Voor de ondersteuning zijn middelen gereserveerd in de coalitieakkoordmiddelen voor
                     vrij en veilig onderwijs.
                  
80
Welke juridische grond heeft u om het informeel onderwijs te ondersteunen?
De juridische gronden zoals vastgelegd in de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.
81
Ziet u ook dat het ondersteunen van informeel onderwijs geen taak is van het Ministerie
                     van OCW en het grote gevolgen kan hebben om het informeel onderwijs nu te (eenmalig)
                     te bekostigen?
                  
Nee, dat zie ik niet. Bovendien bekostig ik het onderwijs niet, maar stimuleer kwaliteitsontwikkeling.
82
Hoe wilt u voorkomen dat het eenmalig financieren van informeel onderwijs een precedent
                     wordt om informeel onderwijs vaker te bekostigen?
                  
Met de ingezette projectmatige ondersteuning van informeel onderwijs wil ik informele
                     lesorganisaties die aangeven hulp nodig te hebben bij het maken van een slag in hun
                     onderwijskwaliteit een impuls kunnen geven. Dit alles is vraaggestuurd en impulsgericht
                     en dat zal in de toekomst zo blijven.
                  
83
Hoe ver rijkt volgens «doorontwikkelen» als het gaat om het ondersteunen van informeel
                     onderwijs? Gaat dit ook over het ontwikkelen van nieuwe methodes en die bekostigen?
                  
Het kabinet ondersteunt informele onderwijsinstellingen die daar behoefte aan hebben
                     bij het doorontwikkelen van hun onderwijs naar een vorm waarin het onderwijs goed
                     aansluit bij de belevingswereld van de kinderen die het volgen. Zoals aangegeven in
                     de Kamerbrief van 24 mei jl. kan dat onder meer gaan over de doorontwikkeling van
                     lesmethodes.
                  
84
Hoe zorgt u ervoor dat u het uitwerken van de acties niet lichtzinnig oppakt, terwijl
                     u al wel aangeeft dat met grote haast een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer dient
                     te gaan?
                  
Ik voel de urgentie om toezicht op informeel onderwijs te regelen en ook breder de
                     veiligheid van de kinderen die dat volgen beter te borgen, zoals met een VOG-vereiste.
                     Dat neemt niet weg dat de uitwerking uiterst zorgvuldig dient te gebeuren. Dit doe
                     ik dan ook.
                  
85
Met welke religieuze en niet-religieuze partijen heeft u gesproken?
Er is gesproken met departementen op nationaal en Europees niveau, met een gespecialiseerde
                     officier van justitie en met informele onderwijsinstellingen, landelijke organisaties
                     en koepelorganisaties, waaronder religieuze onderwijsinstellingen, taalscholen, cultuurinstellingen,
                     de scouting en een sportkoepel. Daarnaast hebben we gesproken met een aantal kinderen
                     en jongeren die informeel onderwijs hebben gevolgd, een aantal onderzoeksbureaus op
                     dit terrein, meerdere gemeentes, vertegenwoordigers van de rechtspraak en het College
                     voor de Rechten van de Mens en academici.
                  
86
Wat heeft u geraakt in de gesprekken met de religieuze en niet-religieuze partijen?
De gesprekken hebben een rijkdom aan argumenten en belevingen laten zien. Deze betrek
                     ik bij de verdere uitwerking van alle maatregelen
                  
87
Wanneer schaadt het volgens u de belangen van kinderen dusdanig dat het gerechtvaardigd
                     wordt dat de overheid zich gaat inmengen in de privésfeer?
                  
Wanneer kinderen onderwijs volgen dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie belemmert
                     dat de vrije ontwikkeling van kinderen zoals gewaarborgd in het Internationale Verdrag
                     van de Rechten van het Kind.
                  
88
Welke lessen neemt u mee vanuit het uit huis plaatsen van kinderen wat volgens sommigen
                     te snel plaatsvindt, als het gaat over het ingrijpen in de privésfeer? Wanneer is
                     volgens sprake van een dusdanige schade aan een kind door informeel onderwijs dat
                     dat ingrijpen rechtvaardigt?
                  
Ik weet niet precies naar welke lessen hier wordt verwezen, maar bij het organiseren
                     van toezicht op informeel onderwijs ben ik mij er, net als mijn voorganger, wel van
                     bewust dat dit kan raken aan de kern van de privésfeer, namelijk de woning en de opvoeding
                     van kinderen. Hier moeten we ons als overheid zoveel mogelijk afzijdig van houden,
                     tenzij er zwaarwegende argumenten zijn die aansporen tot overheidsinterventie. Dit
                     uitgangspunt wordt in het wetsvoorstel geborgd door een zorgvuldige afbakening van
                     de reikwijdte van de wet en een heldere norm. Zo valt het informeel onderwijs dat
                     in een woning plaatsvindt buiten de reikwijdte van de wet, evenals onderwijs dat gegeven
                     wordt door ouders aan enkel hun eigen kinderen. Voordat op signalen wordt afgegaan,
                     worden deze gewogen door een onafhankelijke instantie aan de hand van een afgebakende
                     norm, die aansluit op het strafrechtelijke begrippenkader van artikel 137b Wetboek
                     van Strafrecht. Wanneer hieruit volgt dat er een serieus vermoeden is dat een kind
                     wordt aangezet tot haat, geweld, of discriminatie lijkt mij dat ingrijpen gerechtvaardigd
                     is.
                  
89
Wat gaat u doen indien er vanuit de Kamer te weinig draagvlak blijkt te zijn voor
                     het ondersteunen van informeel onderwijs?
                  
De Kamer is in november 202210 over de plannen rondom kwaliteitsverbetering geïnformeerd. Ik ga graag het gesprek
                     aan met uw Kamer over de plannen.
                  
90
Wordt met de door u beoogde wet, terwijl u schrijft (p. 2) dat u een vuist wil maken
                     «om al het goede en mooie te kunnen behouden» en dat u «niet wil dat de vele instellingen
                     die hun zaken goed op orde hebben last hebben van de instellingen die willens en wetens
                     kinderen opzetten tegen de samenleving.» juist niet op voorhand al het informeel onderwijs
                     geproblematiseerd en verdacht gemaakt?
                  
Nee.
91
Hoe ziet u, nu de beoogde wet betrekking heeft op een schier oneindig aantal verenigingen,
                     clubs, instellingen, etc. die informeel onderwijs verzorgen, waaronder ook zondagsscholen
                     en catecheselessen van kerken, in dit verband de relatie tussen de door u gewenste
                     wet en de scheiding van kerk en staat waar in Nederland sprake van is?
                  
Het wetsvoorstel zal niet in strijd komen met het principe van scheiding van kerk
                     en staat.
                  
92
Hoeveel instellingen hebben aangegeven interesse te hebben bij het doorontwikkelen
                     hun onderwijs naar een vorm waarin het onderwijs goed aansluit bij de belevingswereld
                     van de kinderen die het volgen?
                  
Ik ben in gesprek met een aantal informele onderwijsinstellingen over pilots die tot
                     doel hebben om de kwaliteit van informeel onderwijs te verbeteren. Verschillende van
                     deze ideeën hebben tot doel om de lesmethodes dichter te brengen bij de belevingswereld
                     van kinderen en de pedagogisch-didactische vaardigheden van de leskrachten dichter
                     te brengen bij de vaardigheden van leskrachten in het regulier onderwijs. Ik zal uw
                     Kamer hierover blijven informeren.
                  
93
Hoeveel religieuze en hoeveel niet-religieuze informele onderwijsinstellingen hebben
                     aangegeven interesse te hebben bij het doorontwikkelen van hun onderwijs naar vorm
                     waarin het onderwijs goed aansluit bij de belevingswereld van de kinderen die het
                     volgen?
                  
Op dit moment lopen met partijen de gesprekken over pilots.
94
Wat is de definitie van «de belangen van kinderen» in deze context?
In de context van de voorgenomen wet zijn de belangen van het kind gedefinieerd in
                     lijn met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK).
                     Volgens het IVRK hebben kinderen het recht op ontwikkeling in de ruimst mogelijke
                     mate.11 Onderwijs dat hen aanzet tot haat, geweld of discriminatie, belemmert hen in deze
                     ontwikkeling.
                  
95
Onderkent u dat de drieslag anti-integratief, antidemocratisch of antirechtstatelijk
                     niet logischerwijs leidt tot de uitwerking haat, geweld en discriminatie? Waarom kiest
                     u in de uitwerking voor drie strafrechtelijk geregelde delicten die in de persoonlijke
                     sfeer liggen, terwijl de inzet in de sfeer van het informeel onderwijs juist gericht
                     is op de openbare orde en het systeem van de democratische rechtstaat?
                  
Na uitgebreid onderzoek is gekozen om de drieslag anti-integratief, antidemocratisch
                     of antirechtstatelijk juridisch te vertalen naar verbod op het aanzetten tot haat,
                     geweld of discriminatie. Er zijn andere, ruimere definities overwogen. Die hebben
                     echter het nadeel vager te zijn en meer gedragingen te verbieden. Daarmee zou het
                     overheidshandelen dus dieper ingrijpen in grondwettelijke vrijheden en tegelijkertijd
                     minder voorspelbaar zijn. Dit acht ik onwenselijk.
                  
De begrippen haat, geweld en discriminatie worden inderdaad gehanteerd in het strafrecht.
                     Echter gaat het in het strafrecht om delicten die in het openbaar plaatsvinden – niet
                     in de privésfeer (art. 137d Wetboek van Strafrecht). Deze strafbepalingen zijn daarom
                     (normaal gesproken) niet van toepassing op informeel onderwijs, dat immers in besloten
                     sfeer plaatsvindt. Er is om twee redenen aangesloten bij het strafrecht. Ten eerste
                     zijn de strafrechtelijke begrippen reeds goed afgebakend. Die afbakening helpt bij
                     de voorspelbaarheid van het overheidshandelen. Ten tweede leggen deze begrippen een
                     principiële ondergrens vast over hetgeen als in het openbaar toelaatbare uitingen
                     worden gezien. Wanneer onderwijs onder die ondergrens zakt, wordt daarmee per definitie
                     antidemocratisch, antirechtsstatelijk of anti-integratief gehandeld.
                  
96
Beseft u dat bij isolationisme niet per definitie sprake hoeft te zijn van het bewust
                     opzetten tot het actief handelen tegen de kernwaarden van onze democratische rechtstaat?
                     Hoe voorkomt u dat met de uiteenlopende beschrijvingen van uw bedoelingen verwarring
                     ontstaat over de reikwijdte van de plannen?
                  
Isolationisme is volgens de voorgenomen wet pas een reden tot ingrijpen wanneer het
                     tegelijkertijd aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Om verwarring onder informele
                     lesorganisaties te voorkomen over de reikwijdte van de voorgenomen wet, ben en blijf
                     ik met deze organisaties in gesprek. Eventuele verwarring die er in de Kamer is ontstaan
                     over de reikwijdte van de voorgenomen wet, hoop ik met de beantwoording van deze set
                     vragen te hebben verholpen.
                  
97
Wat is uw reactie op de bijdrage van hoogleraar Broeksteeg dat het voorgenomen pad
                     inzake het toezicht op informeel onderwijs eigenlijk een onbegaanbare weg is gelet
                     op de grondrechten die in het geding zijn12?
                  
In de bijdrage van hoogleraar Broeksteeg concludeert hij allereerst dat toezicht op
                     informeel onderwijs niet in strijd is met artikel 23 van de Nederlandse Grondwet,
                     mits daarvoor een wettelijke grondslag wordt gecreëerd. Met het voorgenomen wetsvoorstel,
                     wordt daarin voorzien. Daarnaast is het toezicht op informeel onderwijs zoals nu vormgegeven
                     niet discriminatoir, en dus niet in strijd met artikel 1 van de Grondwet. Het signaalgestuurde
                     toezicht maakt daarbij dat dit voor de inspectie uitvoerbaar blijft. Voor de vrijheid
                     van godsdienst, artikel 6 van de Grondwet, geldt dat de beperking die de voorgenomen
                     wet met zich meebrengt gerechtvaardigd is omdat de beperking voldoet aan de beperkingseisen
                     die de Grondwet er aan stelt.
                  
98
Wanneer acht u informeel onderwijs in strijd met de belangen van de samenleving? Is
                     dit niet een erg ongerichte grond om in te grijpen?
                  
Informeel onderwijs is in strijd met de belangen van de samenleving wanneer dat onderwijs
                     aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Of dit het geval is zal uit concreet onderzoek
                     van de inspectie moeten blijken. Deze gronden zijn op basis van het EVRM algemeen
                     geaccepteerde gronden om in te grijpen, mits dat proportioneel en noodzakelijk is,
                     hetgeen bij het voorgenomen wetsvoorstel het geval is. «Strijdigheid met de belangen
                     van de samenleving» zal als zodanig dus geen grond zijn om in te kunnen grijpen.
                  
99
Wie bepaalt dat informeel onderwijs dan wel van voldoende kwaliteit dient te zijn?
Voor zover informeel onderwijs niet aanzet tot haat, geweld of discriminatie, is het
                     aan informele onderwijsinstellingen zelf om te bepalen wat kwalitatief goed informeel
                     onderwijs is.
                  
100
Hoe duidt u of informeel onderwijs dan wel van voldoende kwaliteit is? Welke normering
                     gebruikt u hiervoor?
                  
Zie het hierboven gegeven antwoord.
101
Bent u ook voornemens om de inspectie structureel te laten kijken naar de kwaliteit
                     van het informeel onderwijs? Zo nee, wat bedoelt u dan met de passage dat informeel
                     onderwijs van voldoende kwaliteit dient te zijn?
                  
Nee. De passage uit de Kamerbrief van 24 mei jl. dat informeel onderwijs van voldoende
                     kwaliteit dient te zijn, vloeit voort uit de gesprekken die er met informele lesorganisaties
                     gevoerd zijn waarin zij zelf aangaven dat vanwege een gebrek aan financiële middelen
                     de kwaliteit van hun onderwijs soms nog ondersteuning kon gebruiken. Het gaat hier
                     bijvoorbeeld om bijscholing van vrijwilligers in hun didactische en pedagogische vaardigheden
                     en om vertalingen van verouderd lesmateriaal.
                  
102
Welke rol heeft u rondom het regelen van bijscholing van vrijwilligers; gaat deze
                     bijscholing vanuit het ministerie georganiseerd worden of gaat u deze bijscholing
                     financieren?
                  
De ondersteuning die ik bied aan informele onderwijsinstellingen is, mede om maatwerk
                     te kunnen leveren, vraaggestuurd. Dit betekent dat ook de vraag naar bijscholing van
                     vrijwilligers uit de organisaties zelf komt. De ondersteuning van het Ministerie van
                     OCW beperkt zich enkel tot het verschaffen van financiering.
                  
103
Is het doel van bijscholing en doorontwikkeling alleen het beter afstemmen op het
                     reguliere onderwijs?
                  
Nee, dat is niet het enige doel van bijscholing en doorontwikkeling.
104
Welke rol heeft u rondom het opzetten van samenwerkingsstructuren?
Rondom het opzetten van samenwerkingsstructuren wil ik ondersteunend zijn daar waar
                     dat volgens het veld gewenst is.
                  
105
Hoe weet u zeker dat er voldoende steun is vanuit de Tweede en Eerste Kamer en de
                     acties die u aan het uitzetten bent met betrekking tot het ondersteunen van informeel
                     onderwijs niet voor niks zijn?
                  
Beide Kamers zijn over de plannen rondom kwaliteitsverbetering geïnformeerd.13 Ik ga graag in gesprek met uw Kamer hierover.
106
Hoeveel ambtenaren met hoeveel fte zijn er betrokken bij het ondersteunen van het
                     informeel onderwijs en de acties die onderaan pagina 3 staan beschreven?
                  
Het aantal ambtenaren op dit dossier fluctueert.
107
Zou het informeel onderwijs het formele onderwijs moeten betalen volgens u indien
                     ze gebruik willen maken van de leslokalen?
                  
Het bevoegd gezag van een bekostigde reguliere school kan met toestemming van de gemeente
                     een gedeelte van een school verhuren aan een informele onderwijsinstelling voor zover
                     het een commerciële activiteit betreft. Betreft het invulling van leegstand in onderwijsruimten
                     door een informele onderwijsinstelling zonder commercieel oogmerk dan kan het leslokaal
                     zonder voorafgaande instemming van de gemeente in medegebruik worden gegeven. Bij
                     medegebruik wordt eventueel een gebruiksvergoeding gevraagd, bij verhuur een marktconforme
                     huursom.
                  
108
Hoe besluit u of/wanneer u het informeel onderwijs voldoende heeft ondersteund?
Of de ondersteuning voldoende is geweest stel ik vast door te kijken of met de verleende
                     subsidie de toegezegde resultaten zijn behaald.
                  
109
Met welke organisaties van informeel onderwijs heeft u gesproken? Hoe is die selectie
                     tot stand gekomen?
                  
Er ismet een veelvoud aan organisaties gesproken. Het betreft hier organisaties vanuit
                     verschillende levensbeschouwelijke hoek (christelijk, joods, islamitisch), sportorganisaties,
                     cultuurorganisaties, taalscholen, de scouting en andersoortige vrijwilligersorganisaties.
                     Sommige organisaties hebben zelf contact gezocht met het Ministerie van OCW naar aanleiding
                     van de aankondiging van deze beleidsagenda, andere zijn uitgenodigd door mijn ambtenaren
                     om een breder beeld te krijgen van het veld en de behoeften en zienswijzen die er
                     leven
                  
110
Waarom heeft u ook organisaties uitgenodigd die nooit in verband zijn gebracht met
                     problemen inzake informeel onderwijs? Beseft u dat zij al snel het gevoel kunnen krijgen
                     dat zij in de verdachtenbank zitten?
                  
Informeel onderwijs is een breed veld en zowel voor de kwaliteitsbevordering als voor
                     de voorgenomen wet is voor een breed toepassingsbereik gekozen. Het ligt dan ook voor
                     de hand om met zoveel mogelijk en verschillende informele onderwijsinstellingen over
                     onze ambities in gesprek te gaan.
                  
111
Hoe breed leeft de behoefte aan ondersteuning van de overheid bij organisaties van
                     informeel onderwijs? Hoeveel organisaties hebben aangegeven dat ook zonder ondersteuning
                     prima kunnen functioneren?
                  
Alle organisaties die mijn ambtenaren en ik spraken gaven aan ruimte te zien voor
                     doorontwikkeling en bij sommige is dat ook al een continu proces. Naast financiering
                     door de eigen gelederen zijn of worden sommige projecten reeds (mede)gefinancierd
                     door de overheid. Sommige organisaties gaven aan geen samenwerking aan te willen gaan
                     met het Ministerie van OCW vanwege het voorgenomen toezicht. Anderen organisaties
                     gaven aan behoefte te hebben aan financiële ondersteuning.
                  
112
Waarop baseert u vanuit het perspectief van de overheid de stelling dat informeel
                     van voldoende kwaliteit moet zijn? Is de vraag naar de positieve opbrengst van informeel
                     onderwijs niet bij uitstek aan degenen die in deze private sfeer actief zijn en beseft
                     u dat het woord kwaliteit erg lastig te hanteren is bij de enorme variëteit aan activiteiten?
                  
Voor zover informeel onderwijs niet aanzet tot haat, geweld of discriminatie, is het
                     aan informele onderwijsinstellingen zelf om te bepalen wat kwalitatief goed onderwijs
                     is.
                  
113
Klopt het dat samenwerking met de overheid ten behoeve van kwaliteit in de sfeer van
                     het informeel onderwijs louter op vrijwillige basis gebeurt en dat de overheid verder
                     geen bemoeienis zal hebben met organisaties die de kwaliteit zelfstandig zeggen te
                     redden? Wat is de strekking van uw opmerking dat u «zoveel mogelijk» vraaggestuurd
                     werkt?
                  
Dat klopt, als organisaties ten aanzien van kwaliteitsverbetering zeggen geen behoefte
                     te hebben aan ondersteuning of om die reden geen aanvraag doen, dan is er op dat vlak
                     ook geen rol voor de overheid. De opmerking «zoveel mogelijk» slaat terug op het deel
                     van de kwaliteitsbevordering dat niet direct door informele lesorganisaties zelf wordt
                     opgepakt, maar wel voortvloeien uit gesprekken met het veld.
                  
114
Hoe geeft u zich rekenschap van het feit dat de zorgplicht van artikel 23, eerste
                     lid, Grondwet, anders dan het tweede lid over het toezicht, geen betrekking heeft
                     op informele vormen van onderwijs zoals naaischolen?14
Dat de zorgplicht van artikel 23, eerste lid, van de Grondwet zich niet uitstrekt
                     over informeel onderwijs, betekent niet dat de overheid zich geheel afzijdig dient
                     te houden van het informele onderwijs. Er vindt enkel overheidsinterventie plaats
                     op basis van signaalgericht toezicht, wanneer uit onafhankelijk onderzoek van de inspectie
                     blijkt dat de norm wordt overtreden. Dit is geheel in lijn met het tweede lid van
                     artikel 23 van de Grondwet, welk artikel toezicht op het informele onderwijs toestaat,
                     voor zover bij wet geregeld.
                  
115
Op welke manier is informeel onderwijs waardevol voor de ontwikkeling van sociale
                     vaardigheden van kinderen?
                  
Via informeel onderwijs kunnen kinderen verschillende facetten van hun identiteit
                     ontdekken en ontwikkelen, nieuwe vaardigheden leren, waardoor zij steviger in hun
                     schoenen komen te staan en zich leren verhouden tot verschillende groepen en perspectieven.
                  
116
Waarom moet de overheid voorzien in een leslocatie of onderwijsmaterialen voor informeel
                     onderwijs?
                  
De overheid hoeft niet te voorzien in een leslocatie of onderwijsmaterialen voor informeel
                     onderwijs.
                  
117
Is bij de gesignaleerde behoeften aan bijscholing van vrijwilligers, aan lesmaterialen
                     en stabiele en veilige leslocaties in beeld dat overheden ook financieel gaan bijdragen
                     aan de financiële ondersteuning die bij de inventarisatie nodig blijkt? Of worden
                     informele instellingen geacht de financiering binnen hun eigen kring op te lossen,
                     zonder dat ook instellingen in het buitenland hierin doorslaggevend mogen worden?
                  
Wanneer door informele onderwijsinstellingen bepaalde behoeften ten aanzien van kwaliteitsbevordering
                     van het onderwijs worden gesignaleerd, kunnen zij bij het Ministerie van OCW aankloppen
                     voor financiële ondersteuning. Kiezen zij hier niet voor, dan is het aan de instelling
                     zelf waar zij hun financiering vandaan halen. Hierbij gelden uiteraard de bestaande
                     wettelijke beperkingen voor ongewenste buitenlandse financiering.
                  
118
Welk deel van het ondersteunen van informeel onderwijs wordt vanuit het Ministerie
                     van OCW gefinancierd en welke deel vanuit het Ministerie van SZW?
                  
Het verzorgen van informeel onderwijs kent diverse aspecten, die kunnen raken aan
                     de portefeuilles van het Ministerie van OCW dan wel SZW. Het betreft bijvoorbeeld
                     vragen ten aanzien van het versterken van pedagogiek, didactiek of burgerschapsonderwijs
                     wat logischerwijs dichter tegen de verantwoordelijkheid van OCW aan ligt. Aspecten
                     van het onderwijs die raken aan samenleven in diversiteit en veerkrachtontwikkeling
                     liggen weer dichter bij SZW. Plannen voor kwaliteitsverbetering van onderwijsinstellingen
                     bevatten vaak meerdere van deze aspecten vandaar dat geen onderverdeling gemaakt van
                     de verschillende informele lesorganisaties tussen de ministeries, en de vraag is of
                     dit überhaupt wenselijk is. Wel is het goed om daar waar overlap kan zijn dat van
                     elkaar te weten en eventuele (co-)financiering af te stemmen. Dit contact onderhouden
                     mijn ambtenaren en ik dan ook met de andere departementen.
                  
119
Op welke vlakken is het niet mogelijk om samen te werken met het Ministerie van SZW?
Voor wat betreft informeel onderwijs onderhouden mijn ambtenaren en ik nauw contact
                     met onze collega’s op het Ministerie van SZW.
                  
120
Zou de ondersteuning van informeel onderwijs niet sowieso volledig bij het Ministerie
                     van SZW moeten liggen volgens u? Kunt u dit onder andere relateren aan het STAP -budget
                     wat ook bij het Ministerie van SZW ligt en niet bij OCW?
                  
Het verzorgen van informeel onderwijs kent diverse aspecten, die raken aan de portefeuilles
                     van de Ministeries van OCW en SZW. Er is derhalve ruimte voor ondersteuning van informeel
                     onderwijs vanuit zowel OCW als SZW vanwege hun specifieke expertise en beleidsterreinen.
                     Voor zowel het STAP15-budget als andere subsidies geldt dat deze een plek op één begroting nodig hebben
                     maar dat dat niet betekent dat er niet intensief wordt samengewerkt en gezamenlijk
                     verantwoordelijkheid wordt genomen.
                  
121
Staan alle organisaties die informeel onderwijs aanbieden positief tegenover de VOG16?
Het informele onderwijs is zeer breed en divers. Het is niet een branche of sector
                     die als zodanig georganiseerd is. De organisaties die mijn ambtenaren en voormalig-Minister
                     Wiersma hebben gesproken over de VOG waren er positief over.
                  
122
Betekent het opleggen van een verplichte VOG dat iedereen die een keer op een zondagschool
                     een bijbellesje geeft, zelfs als invaller, een VOG moet hebben?
                  
Ik vind het van het allergrootste belang dat op alle plekken waar met kinderen wordt
                     gewerkt, vrijwilligers beschikken over een VOG. Daarbij maakt het voor mij niet uit
                     of het hier gaat om invallers of vaste vrijwilligers. Dit omdat alle kinderen in alle
                     omstandigheden recht hebben op een veilige speel- en leeromgeving.
                  
123
Geldt voor sportverenigingen en scoutingclubs ook dat zij vanuit een wettelijke verplichting
                     een VOG moeten hebben?
                  
Momenteel is er geen wettelijke VOG-verplichting voor sportverenigingen en scoutingclubs.
                     Veel clubs en verenigingen stellen zelf de VOG echter al wel verplicht. Ik vind dit
                     zeer terecht. Ik vind namelijk dat op alle plekken waar wordt gewerkt met kinderen
                     een VOG verplicht zou moeten zijn. Voor een dergelijke wettelijke verplichting zal
                     ik mij dan ook in zetten.
                  
124
Hoeveel procent van het informeel onderwijs werkt nu al met een VOG?
Ik beschik niet over exacte cijfers die aangeven hoeveel informele lesorganisaties
                     reeds werken met een VOG.
                  
125
Wat is de reden om nu al een verplichting uit te gaan werken, terwijl er wel een bereidheid
                     is om te gaan werken aan een VOG?
                  
Vanuit het veld hoor ik bereidheid om te gaan werken aan een VOG, veel instellingen
                     zijn hier ook al mee aan de slag. Een uiteindelijke VOG-verplichting is bedoeld voor
                     die informele onderwijsinstellingen die een dergelijke bereidheid niet hebben of die
                     zich nog niet bewust zijn van het belang ervan. Het doel is om de veiligheid van alle
                     kinderen die informeel onderwijs volgen te vergroten. Met een verplichting is deze
                     veiligheid niet langer afhankelijk van de wil of het bewustzijn van een organisatie.
                  
126
Gaat de VOG-verplichting onder een wet van u vallen of is het idee om dit in een andere
                     wet te realiseren? Zo ja, welke wet?
                  
Ik vind het van het allergrootste belang dat op alle plekken waar met kinderen wordt
                     gewerkt, vrijwilligers beschikken over een VOG. Dit omdat alle kinderen in alle omstandigheden
                     recht hebben op een veilige speel- en leeromgeving. Hoe een wettelijke verplichting
                     daartoe er precies uit zal zie en onder wie deze zal komen te vallen zal tijdens de
                     verdere uitwerking daarvan moeten blijken.
                  
127
Voor welke organisaties geldt de regeling gratis VOG niet?
De Regeling Gratis VOG geldt niet voor organisaties die niet voldoen aan de voorwaarden
                     die CIBG daaraan stelt. Deze vindt u op: www.gratisvog.nl/voorwaarden.
                  
128
hoe komt het dat u in plaats van anti-integratief, antidemocratisch of antirechtstatelijk,
                     conform het coalitieakkoord, te hanteren nu kiest voor onverdraagzaamheid, discriminatie
                     en isolationisme?
                  
In de Kamerbrief «Vrij en veilig onderwijs» van 18 november jl.17 werd gesproken over de noodzaak van een juridisch houdbare definitie voor anti-integratief,
                     antidemocratisch en antirechtsstatelijk onderwijs. De zoektocht hiernaar heeft geleid
                     tot een juridische invulling van anti-integratief, antidemocratisch en antirechtsstatelijk
                     onderwijs als «onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie». Dit is uitgebreid
                     beschreven in de Kamerbrief van 24 mei jl.18
129
Wat verstaat u onder discriminatie in relatie tot informeel onderwijs? Mogen bijbelklasje
                     nog betogen dat de positie van de echtgenote is: een vrouw die haar man trouw helpt
                     en bijstaat, hem respecteert, hem liefheeft en uitsluitend met hem een seksuele relatie
                     heeft?
                  
In de context van de voorgenomen wet versta ik onder onderwijs dat aanzet tot discriminatie
                     onderwijs «dat structureel de ongelijkwaardigheid van (groepen) personen bepleit,
                     met het kennelijke doel om te voorkomen dat kinderen met die personen interacteren
                     door een houding van minachting of vijandschap aan te wakkeren». Informeel onderwijs
                     dat een specifieke rol toeschrijft aan vrouwen zal in de meeste gevallen niet onder
                     deze noemer vallen. Dit is afhankelijk van de feiten en omstandigheden.
                  
130
Wat weegt zwaarder in het optuigen van het toezicht; het onderwijs in een omgeving
                     waar onverdraagzaamheid, discriminatie en isolationisme wordt gepropageerd of de belangen
                     van kinderen en van de samenleving worden echt geschaad?
                  
Beide wegen zwaar.
131
Wat verstaat u onder isolationisme?
Onderwijs dat isolationisme propageert is volgens de voorgenomen wet pas een reden
                     tot ingrijpen wanneer het tegelijkertijd aanzet tot haat, geweld of discriminatie.
                     Het propageren van isolationisme, in die context, houdt bijvoorbeeld in dat leerlingen
                     aangeleerd krijgen zij een groep uit de samenleving moeten minachten en haten en niet
                     met deze groep in gesprek mogen gaan.
                  
132
Waar wordt bij het onderzoek van de VOG naar gekeken waardoor mensen met anti-integratief,
                     antidemocratisch of anti-rechtstatelijke motieven uitgesloten kunnen worden van het
                     geven van informele lessen aan kinderen?
                  
Bij een VOG voor vrijwilligers bij informele lesorganisaties gaat het mij om de algemene
                     bescherming van kinderen. Personen die werkzaam zijn met minderjarigen zijn belast
                     met de zorg en het welzijn van deze minderjarigen. Bovendien hebben zij een voorbeeldfunctie
                     en kunnen zij invloed uitoefenen in één-op-één relaties. De VOG dient uit te sluiten
                     dat er personen bij die organisaties actief kunnen worden die zich hebben schuldig
                     gemaakt aan bijvoorbeeld zeden- en geweldsdelicten, aan afpersing of chantage.
                  
133
Welke juridische scheidslijn ziet u tussen bekostigd onderwijs en informeel onderwijs
                     en heeft dit wetsvoorstel niet als neveneffect tot gevolg dat de normen van het wetsvoorstel
                     inhoudelijk deel zullen gaan uitmaken van en zullen gaan gelden voor de regelingen
                     voor het bekostigd onderwijs in artikel 23 van de Grondwet, de thans geldende onderwijswetgeving
                     en jurisprudentie over deze wetgeving (p. 4, 6 en 7) zonder dat daarover duidelijke
                     afbakening met de redelijke belangen van het collectief en van de andere actoren in
                     het onderwijs aan vooraf is gegaan?19
Het wetsvoorstel zal enkel betrekking hebben het informeel onderwijs. Om dit te garanderen
                     zal in het wetsvoorstel een duidelijk begrippenkader en scheidslijn worden gehanteerd
                     tussen leerplichtig onderwijs en informeel onderwijs. Dit betekent dat de norm van
                     het wetsvoorstel informeel onderwijs dan ook geen deel zal uitmaken van de geldende
                     regelgeving met betrekking tot het leerplichtig/bekostigd onderwijs. Overigens geldt
                     dat onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie, thans ook zonder meer
                     in strijd zal zijn met de voor het funderend onderwijs reeds geldende burgerschapsopdracht.
                     Van enig afbakeningsprobleem is dan ook geen sprake.
                  
134
Is een ondersteunende rol van de overheid denkbaar zonder dat zij daar voorwaarden
                     aan verbindt of is het wie betaalt die bepaalt?
                  
Er zijn middelen gereserveerd voor de bevordering van de kwaliteit van informeel onderwijs.
                     Als ik die middelen besteed, moet ik mij ervan kunnen vergewissen dat dat geld inderdaad
                     hiervoor zal worden aangewend. Dat is volgens mij niet hetzelfde als wie betaalt,
                     die bepaalt. De organisaties die subsidies verkrijgen weten wat er nodig is en hoe
                     dat geld het beste kan worden ingezet. Ik heb daar inderdaad een ondersteunende rol
                     in.
                  
135
Waarom zou het particulier initiatief de lasten moeten dragen voor het aanvragen van
                     een VOG?
                  
In het belang van de veiligheid van kinderen zou het vanzelfsprekend moeten zijn dat
                     iedereen die systematisch en in nauw contact staat met kinderen over een VOG beschikt.
                     Om een VOG toegankelijk te maken voor iedereen, bestaat er een Regeling Gratis VOG
                     waar ook veel informele onderwijsinstellingen een beroep op kunnen doen. Als aangekondigd
                     in de brief van 24 mei jl. onderzoek ik in hoeverre de gestelde voorwaarden wellicht
                     toch een probleem vormen voor een deel van de organisaties die informeel onderwijs
                     verzorgen.
                  
136
Zouden de kosten voor de VOG niet per definitie gratis moeten zijn, dit mede afgezet
                     tegen de kosten die het beroep op de Regeling gratis VOG met zich brengen?
                  
Zie het hierboven gegeven antwoord.
137
Wie gaat controleren of medewerkers van informele lesorganisaties een VOG hebben?
Ik vind dat alle kinderen in alle omstandigheden recht hebben op een veilige speel-
                     en leeromgeving. Een verplichte VOG maakt daar wat mij betreft een zeer belangrijk
                     onderdeel van uit. Hoe zal worden gecontroleerd of medewerkers van informele lesorganisaties
                     over een VOG beschikken zal bij de verdere uitwerking van een wettelijke verplichting
                     moeten blijken.
                  
138
Hoeveel subsidie geven ze in Denemarken aan informele onderwijsinstellingen?
In de uitvraag over informeel onderwijs in andere landen die is gedaan via het Ministerie
                     van Buitenlandse Zaken is niet de vraag opgenomen naar de hoogte van subsidies aan
                     informele onderwijsinstellingen aldaar. Gezien de verschillen tussen landen betwijfel
                     ik of deze iets zeggen voor de situatie in Nederland. Ik ben dan ook niet op de hoogte
                     van deze cijfers.
                  
139
Beseft u dat het nog niet zo eenvoudig is om in de sfeer van het informeel onderwijs
                     vast te stellen wie met kinderen werkt, aangezien het vaak juist helemaal geen duidelijke
                     onderwijssetting betreft? Hoe voorkomt u dat allerlei afbakeningsproblemen en een
                     enorme rompslomp gaan ontstaan?
                  
Waar in de Kamerbrief van 24 mei jl. gesproken wordt over medewerkers van informele
                     lesorganisaties die met kinderen werken, is dit in de context van een Verklaring Omtrent
                     het Gedrag (VOG). Ook voor medewerkers die zich niet in een duidelijke onderwijssetting
                     begeven maar die wel een andere één-op-éénrelatie hebben met kinderen, geldt dat een
                     VOG van waarde is. Veel instellingen die ik spreek zien dat overigens zelf ook zo.
                  
140
Onder welke omstandigheden kunnen ook bijvoorbeeld de Renaissancescholen van de Tocquevillestichting
                     in het vizier komen bij het wetsvoorstel toezicht op informeel onderwijs?
                  
De Renaissanceschool van de Tocquevillestichting is door de inspectie beoordeeld en
                     door de Minister als particuliere school erkend en valt onder het reguliere, leerplichtige
                     onderwijs, zij het niet-bekostigd. De school staat al onder toezicht van de inspectie
                     en zal dus niet komen te vallen onder de reikwijdte van het voorgenomen wetsvoorstel.
                  
141
Kent de (Grond)wet het begrip «informeel onderwijs»?
Het begrip «informeel onderwijs» is nog geen wettelijk afgebakend begrip. In de context
                     van de voorgenomen wet wordt «informeel onderwijs» gedefinieerd als alle activiteiten
                     die zijn gericht op het systematisch overbrengen van kennis, vaardigheden of attitudes
                     aan kinderen van 4 t/m 17 jaar, met uitzondering van het leerplichtig onderwijs.
                  
142
Kent de (Grond)wet het begrip informele onderwijsinstellingen en informele lesorganisaties?
Ook deze begrippen zijn nog niet wettelijk afgebakend. Informele onderwijsinstellingen
                     en informele lesorganisaties zijn de instellingen en organisaties die informeel onderwijs
                     aanbieden zoals gedefinieerd in de context van de voorgenomen wet. Het kan daarbij
                     gaan om rechtspersonen dan wel natuurlijk personen.
                  
143
Welke andere partijen waarmee u de verkenning heeft uitgevoerd, naast de inspectie,
                     zien uw plan om in te grijpen bij informeel onderwijs nog meer niet zitten?
                  
Ik deel de aanname in deze vraag niet. De inspectie is niet tegen ingrijpen, maar
                     heeft enkele zorgen geuit over de uitvoering van de voorgenomen wet. Deze zorgen worden
                     meegenomen. Er zijn een aantal veldpartijen die kritisch staan tegenover de plannen
                     rondom informeel onderwijs, waaronder de groep islamitische organisaties die aangifte
                     hebben gedaan tegen voormalig-Minister Wiersma. Wij blijven met deze (en andere) partijen
                     in gesprek.
                  
144
Welke academici heeft u gesproken?
We hebben academici gesproken die gespecialiseerd zijn op het gebied van onderwijs,
                     strafecht, antiterrorisme en radicalisering, staats- en bestuursrecht, grondrechten
                     en mensenrechten. Deze gesprekken zijn gevoerd in vertrouwen. Tegen die achtergrond
                     vind ik het niet gepast om namen van gesprekspartners te noemen en om verslagen van
                     gesprekken te delen.
                  
145
Welke experts heeft u gesproken?
Er is gesproken met departementen op nationaal en Europees niveau, met een gespecialiseerde
                     officier van justitie en met informele onderwijsinstellingen, landelijke organisaties
                     en koepelorganisaties, waaronder religieuze onderwijsinstellingen, taalscholen, cultuurinstellingen,
                     de scouting en een sportkoepel. Daarnaast hebben we gesproken met een aantal kinderen
                     en jongeren die informeel onderwijs hebben gevolgd, een aantal onderzoeksbureaus op
                     dit terrein, meerdere gemeentes, vertegenwoordigers van de rechtspraak en het College
                     voor de Rechten van de Mens en academici.
                  
146
Welke organisaties waren naast de inspectie nog meer relevant?
Alle hierboven genoemde organisaties zijn en blijven relevant.
147
Hoe komt het dat bij de definitieverkenningen gesproken wordt over «anti-integratief,
                     antidemocratisch en antirechtstatelijk», terwijl u in wilt grijpen bij informeel onderwijs
                     waar onverdraagzaamheid, discriminatie en isolationisme wordt gepropageerd? Hoe verhouden
                     deze termen zich ten opzichte van elkaar?
                  
In de Kamerbrief «Vrij en veilig onderwijs» van 18 november jl. werd gesproken over
                     de noodzaak aan een juridisch houdbare definitie voor anti-integratief, antidemocratisch
                     en antirechtsstatelijk onderwijs. De zoektocht hiernaar heeft geleid tot een juridische
                     invulling van anti-integratief, antidemocratisch en antirechtsstatelijk onderwijs
                     als «onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie». In de brief van 24 mei
                     jl. wordt hier uitgebreid op ingegaan.20
148
Heeft u in de verkenning ook gekeken naar een variant waarbij de inspectie in kan
                     grijpen aan de hand van concrete signalen van de AIVD21?
                  
Ja, hier is in de verkenning naar gekeken.
149
Waren de veiligheidsdiensten ook betrokken bij de verkenningen?
De AIVD is door mijn ministerie geraadpleegd tijdens de verkenning.
150
Met welke vertegenwoordigers van diverse gemeenschappen heeft u gesproken?
Wij hebben met vertegenwoordigers van diverse gemeenschappen gesproken. Deze gesprekken
                     zijn gevoerd in vertrouwen. Tegen die achtergrond vind ik het niet gepast om namen
                     van gesprekspartners te noemen.
                  
151
Met welke vertegenwoordigers van informele instellingen heeft u gesproken?
Wij hebben met vertegenwoordigers van verschillende informele onderwijsinstellingen
                     gesproken. Deze gesprekken zijn gevoerd in vertrouwen. Tegen die achtergrond vind
                     ik het niet gepast om namen van gesprekspartners te noemen.
                  
152
Kunt u uiteenzetten waarom er in Nederland een Grondwet is gekomen?
De Grondwet in Nederland dient ertoe de grondrechten van burgers te beschermen, democratisch-rechtsstatelijke
                     beginselen (zoals machtsverdeling, het legaliteitsbeginsel) te verankeren, en de uitgangspunten
                     van de staatsinrichting vast te leggen.
                  
153
Is volgens u dankzij weekendscholen sprake van een dusdanige maatschappelijke ontwikkeling
                     dat de grondrechtelijke vrijheden ingeperkt moeten worden?
                  
Ik wil kunnen ingrijpen bij onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie
                     en dat het belang van het kind, de rechten en vrijheden van anderen of de openbare
                     orde schaadt. Een scherp omlijnde norm en de signaalgestuurde aanpak van het toezicht
                     maken inperking van grondrechten minimaal en daarmee proportioneel. Daarnaast helpt
                     dit wetsvoorstel de grondrechten van anderen te beschermen door haat, geweld of discriminatie
                     tegen te gaan.
                  
154
Is voor het inperken van grondrechtelijke vrijheden een meerderheid in de Tweede Kamer
                     voldoende?
                  
Een wetsvoorstel dat grondrechten inperkt vereist, net als alle andere wetsvoorstellen,
                     een meerderheid in Tweede en Eerste Kamer.
                  
155
Kunt u nauwkeurig uiteenzetten hoe u van anti-integratief, antidemocratisch en antirechtstatelijk
                     overgestapt bent op haat, geweld en discriminatie?
                  
In de Kamerbrief «Vrij en veilig onderwijs» van 18 november jl. werd gesproken over
                     de noodzaak aan een juridisch houdbare definitie voor anti-integratief, antidemocratisch
                     en antirechtsstatelijk onderwijs. De zoektocht hiernaar heeft geleid tot een juridische
                     invulling van anti-integratief, antidemocratisch en antirechtsstatelijk onderwijs
                     als «onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie». Hiermee is aangesloten
                     bij reeds bestaande strafrechtelijke begrippen. In de brief van 24 mei jl. wordt hier
                     uitgebreid op ingegaan.22
156
Is de norm haat, geweld en discriminatie niet smaller dan anti-integratief, antidemocratisch
                     of antirechtstatelijk? Kan dit er niet voor zorgen dat er alsnog relevante situaties
                     tussen de mazen van de wet door glippen?
                  
De gekozen norm is concreter dan een norm die zich zou richten op anti-integratief,
                     antidemocratisch of antirechtsstatelijk onderwijs. Een duidelijke en voorzienbare
                     norm wordt vereist door het EVRM en is van groot belang voor de rechtszekerheid van
                     informele lesorganisaties. Het uitgangspunt is dat met de gekozen norm ongewenste
                     vormen van informeel onderwijs in beeld komen en dat indien nodig kan worden gehandhaafd.
                     Uiteraard zal het beleid en de uitvoering ervan geregeld worden geëvalueerd om te
                     bepalen of dit inderdaad het geval is.
                  
157
Welke capaciteitsuitbreiding zal bij de inspectie nodig zijn om dit te bolwerken?
                     Hoe wordt voorzien in de noodzakelijke expertise?
                  
Welke capaciteitsuitbreiding nodig is, zal op een later moment bepaald moeten worden.
                     De inspectie gaat vooralsnog uit van substantiële capaciteit die daarvoor nodig lijkt.
                     Afhankelijk van de invulling kan ook worden beoordeeld welke aanvullende expertise
                     nodig is. De inspectie beschikt momenteel niet over de juiste expertise.
                  
158
Waarop baseert u uw conclusie dat in informeel onderwijs systematisch kennis, vaardigheden
                     en houdingen worden overgebracht en dat dit dus onder artikel 23 Grondwet zou vallen?
                  
Informele onderwijsinstellingen dragen systematisch kennis, vaardigheden en houdingen
                     over. Instellingen die dit niet doen, vallen buiten de definitie van informeel onderwijs
                     zoals die in de context van de voorgenomen wet geformuleerd is. Deze definitie valt
                     samen met de definitie die door de Raad van State aan onderwijs gegeven is. Daaruit
                     volgt dat ook deze vorm van onderwijs valt onder artikel 23 van de Grondwet, die zich
                     buigt over onderwijsvrijheid.
                  
159
Valt het verbod op lesmateriaal, zoals in het coalitieakkoord staat, ook onder dit
                     voorgenomen wetsvoorstel, aangezien dit tevens gaat over artikel 7 Grondwet en het
                     censuurverbod? Zo nee, hoe bent u voornemens om dit voornemen uit het coalitieakkoord
                     te realiseren?
                  
Zie het antwoord op vraag 29.
160
Welke beperkingen van de vrijheid van meningsuiting zijn momenteel al bij wet gesteld?
Voorbeelden van beperkingen van de vrijheid van meningsuiting bij wet zijn onder meer
                     te vinden in artikel 131 en 132 (opruiing), artikel 137c (groepsbelediging), 137d
                     (aanzetten tot haat, geweld of discriminatie), 261 (smaad) van het Wetboek van Strafrecht.
                     Ook in het civiele recht worden beperkingen aan de vrijheid van meningsuiting gesteld.
                     Bijvoorbeeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b en c (aantasting van de eer of
                     de goede naam), artikel 6:162 (onrechtmatige daad) en artikel 6:167 Burgerlijk Wetboek
                     (BW) (rectificatie). In het bestuursrecht kan onder meer worden gedacht aan (gemeentelijke)
                     plakverboden en aan gebiedsverboden op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen
                     terrorismebestrijding.
                  
161
Bent u voornemens om gebruik te maken van het beperken van de vrijheid van meningsuiting
                     door dit in een wet op te nemen?
                  
Ja, de voorgenomen wet zal de vrijheid van meningsuiting gerechtvaardigd beperken.
162
In welke wet moet het beperken van de vrijheid van meningsuiting worden geregeld?
                     Kan dit in elke sectorwet geregeld worden?
                  
De Grondwet vereist alleen dat een beperking van de vrijheid van meningsuiting wordt
                     gesteld bij formele wet.23  Het maakt niet uit in welke wet dit wordt geregeld.
                  
163
Waar heeft u gecheckt of het klopt dat ook informeel onderwijs door het artikel 23
                     Grondwet beschermd wordt?
                  
De gangbare interpretatie van het begrip onderwijs in artikel 23, tweede lid, van
                     de Grondwet is dat dit alle activiteiten gericht op het systematisch overbrengen van
                     kennis, vaardigheden of houdingen omvat betreft. In de context van de voorgenomen
                     wet wordt informeel onderwijs in diezelfde lijn gedefinieerd.
                  
164
Bent u voornemens om informeel onderwijs de verplichting op te leggen te voldoen aan
                     de burgerschapsopdracht?
                  
Ik ben niet voornemens om informeel onderwijs de verplichting op te leggen te voldoen
                     aan de burgerschapsopdracht. Zo lang informele lesorganisaties kinderen niet aanzetten
                     tot haat, geweld of discriminatie staat het hen vrij om hun onderwijs in te richten
                     zoals zij dat zelf willen.
                  
165
Welke inhoudelijke minimumeisen bent u voornemens om op te leggen aan het informeel
                     onderwijs?
                  
Voor zover informeel onderwijs niet aanzet tot haat, geweld of discriminatie, ben
                     ik niet voornemens om inhoudelijke minimumeisen op te leggen aan het informeel onderwijs.
                  
166
Als geconcludeerd wordt dat informeel onderwijs onder artikel 23 Grondwet valt, wat
                     zorgt er dan voor dat zij geen aanspraak kunnen maken op bekostiging?
                  
Een school kan aanspraak maken op bekostiging als zij voldoet aan de eisen gesteld
                     aan bekostigd onderwijs. Niet al het onderwijs dat valt onder artikel 23 van de Grondwet,
                     kan aanspraak maken op bekostiging.
                  
167
Wat weegt zwaarder: de Grondwet of het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Wetgeving moet voldoen aan de eisen die de Grondwet én het EVRM stellen. Het een weegt
                     dus niet zwaarder dan het andere. Op grond van artikel 94 van de Grondwet hebben een
                     ieder verbindende verdragsbepalingen overigens wel voorrang boven de Grondwet, voor
                     zover de Grondwet daarmee niet in overeenstemming zou zijn.
                  
168
Is vrijheid van vereniging niet ook relevant als het gaat om de wens om toezicht te
                     gaan houden op informeel onderwijs?
                  
De vrijheid van vereniging is uiteraard relevant bij het houden van toezicht op informeel
                     onderwijs. Het voorgenomen wetsvoorstel raakt ook aan de vrijheid van vereniging en
                     dient daarom ook te voldoen aan de eisen die dit grondrecht stelt. Zoals ook bij de
                     vrijheid van meningsuiting en godsdienst, dient een beperking aan de vrijheid van
                     vereniging te worden gesteld bij wet en dient deze beperking noodzakelijk te zijn
                     in een democratische samenleving. Dit laatste houdt in dat de beperking proportioneel
                     moet zijn in relatie tot het legitieme belang dat zij dient. Het voorgenomen wetsvoorstel
                     toezicht op informeel onderwijs voldoet hieraan.
                  
169
Is artikel 6 Grondwet over vrijheid van godsdienst en levensovertuiging niet relevant
                     in relatie tot uw wens om in te grijpen bij informeel onderwijs?
                  
De vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is relevant bij het houden van toezicht
                     op informeel onderwijs. De voorgenomen wet dient dan ook te voldoen aan de eisen die
                     dit grondrecht stelt. Het wetsvoorstel is dan ook getoetst aan dit grondrecht. De
                     genoemde waarborgen bij de beantwoording van vraag 24 maken dat het toezicht op informeel
                     onderwijs een gerechtvaardigde beperking is van de vrijheid op godsdienst en levensovertuiging.
                  
170
Kunt u gedetailleerd aangeven hoe de voorgenomen aanpak van informeel onderwijs zich
                     verhoudt tot artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
                  
Artikel 8 van het EVRM behelst het recht op eerbiediging van het privéleven. Het tweede
                     lid van dit artikel stelt dat dit recht beperkt kan worden indien dit bij wet is voorzien,
                     de beperking een legitiem belang dient, welke in dit lid uitputtend zijn opgesomd
                     en de beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dit houdt in dat
                     er noodzaak dient te zijn voor overheidsinterventie en de beperking geschikt en proportioneel
                     moet zijn in relatie tot het legitieme belang. Het wetsvoorstel toezicht op informeel
                     onderwijs beperkt weliswaar het recht op privé leven, maar op basis van het EVRM is
                     dit dus mogelijk indien deze beperking gerechtvaardigd is.
                  
Er wordt middels het wetsvoorstel voldaan aan het vereiste dat de beperking bij wet
                     moet zijn voorzien. Met het wetsvoorstel worden de belangen van het kind beschermd
                     alsmede de rechten en vrijheden van anderen dan wel de openbare veiligheid. Tot slot
                     is de beperking noodzakelijk en vanwege alle proportionaliteitswaarborgen (zie de
                     beantwoording van vraag 24) tevens proportioneel. De beperking is dan ook noodzakelijk
                     in een democratische samenleving.
                  
Tot slot wordt met dit wetsvoorstel uitdrukkelijk weggebleven van overheidsinterventie
                  binnen de kern van privéleven omdat het wetsvoorstel niet van toepassing is op onderwijs
                  dat gegeven wordt binnen de woning alsmede niet op onderwijs dat door ouders gegeven
                  wordt aan alleen hun eigen kinderen.
               
171
Kunt u gedetailleerd aangeven hoe de voorgenomen aanpak van informeel onderwijs zich
                     verhoudt tot artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
                  
Artikel 10 van het EVRM behelst de vrijheid van meningsuiting. Dit recht is net als
                     het recht op privéleven en het recht van godsdienst niet absoluut. Op grond van het
                     tweede lid kan ook dit recht beperkt worden. Zie de beantwoording van de vorige vraag
                     voor de vereisten waar een dergelijke beperking aan dient te voldoen, wil deze als
                     gerechtvaardigd gekwalificeerd worden. Deze eisen zijn hetzelfde wanneer het gaat
                     om de beperking van de vrijheid van godsdienst, meningsuiting en privé leven.
                  
Net zoals dat de aanpak een gerechtvaardigde beperking van de vrijheid van het recht
                     van privé leven is (zie de vorige vraag), voldoet de voorgenomen wet ook aan de beperkingsvereisten
                     van de vrijheid van meningsuiting maakt daarmee een gerechtvaardigde beperking op
                     de vrijheid van meningsuiting.
                  
172
Wat is de reden dat in de bespreking van de Grondwet het artikel over de vrijheid
                     van godsdienst ontbreekt? Ziet u ook dat de grondwettelijke bescherming van deze vrijheid
                     niet zomaar gelijkgeschakeld kan worden aan de regeling in het Europees Verdrag voor
                     de Rechten van de Mens?
                  
Van een verschil tussen het (materiële) niveau van bescherming tussen het nationale
                     en het Europese recht is geen sprake voor zover het de vrijheid om de eigen religieuze
                     overtuigingen over te dragen betreft. Aangezien de rechter formele wetgeving wel kan
                     toetsen aan het EVRM, en niet aan de Grondwet (zie artikel 120 van de Grondwet) is
                     er voor gekozen slechts op het Europese recht in te gaan.
                  
173
Kunt u gedetailleerd aangeven hoe de voorgenomen aanpak van informeel onderwijs zich
                     verhoudt tot artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
                  
Op eenzelfde manier zoals bij art. 8 en 10 EVRM, kan ook art. 9 EVRM beperkt worden
                     op grond van het tweede lid van dit artikel. Mits dit bij wet is voorzien, de beperking
                     een legitiem belang dient, welke in dit lid uitputtend zijn opgesomd en de beperking
                     noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dit houdt in dat er noodzaak dient
                     te zijn voor overheidsinterventie en de beperking geschikt en proportioneel moet zijn
                     in relatie tot het legitieme belang.
                  
Het wetsvoorstel voldoet aan deze vereisten (zie beantwoording van vraag 6, 24 en
                     170).Daarmee is sprake een gelegitimeerde beperking van de vrijheid van godsdienst.
                  
174
Kunt u aangeven hoe de rechten uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
                     moeten worden beschermd?
                  
Wetsvoorstellen worden door de regering getoetst aan het hoger recht en dus ook aan
                     de rechten die verankerd zijn in het EVRM.
                  
Vervolgens toetst ook de Afdeling advisering van de Raad van State het wetsvoorstel
                  aan de toepasselijke EVRM-rechten. Tot slot is de Nederlandse rechter bevoegd om (de
                  toepassing van) het wetsvoorstel te toetsen aan het EVRM.
               
175
Klopt het dat, gezien de reikwijdte van het begrip legitiem doel, het vanwege de grondrechten
                     van minderheidsgroepen ook informeel onderwijs wat aanzet tot discriminatie richting
                     bijvoorbeeld gereformeerden aangepakt kan worden door de inspectie?
                  
In de context van de voorgenomen wet versta ik onder onderwijs dat aanzet tot discriminatie
                     ook onderwijs «dat structureel de ongelijkwaardigheid van (groepen) personen bepleit,
                     met het kennelijke doel om te voorkomen dat kinderen met die personen interacteren
                     door een houding van minachting of vijandschap aan te wakkeren». Daarbij worden er
                     uiteraard geen personen of groepen personen uitgezonderd.
                  
176
Wie weegt of er sprake is dat het doel als zodanig niet in strijd is met het Europees
                     Verdrag voor de Rechten van de Mens?
                  
Allereerst is dat de wetgever zelf. Vervolgens toetst de Afdeling Advisering van de
                     Raad van State het wetsvoorstel ook aan het EVRM. Tot slot is de Nederlandse rechter
                     bevoegd om (de toepassing van) het wetsvoorstel te toetsen aan het EVRM. (Zie ook
                     vraag 174).
                  
177
Toetst tijdens het tot stand komen van de voorgenomen wet de Raad van State of er
                     voldaan wordt aan de Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens of is er een andere
                     instantie die dit beoordeelt?
                  
Het is allereerst de wetgever zelf die dit beoordeelt. Vervolgens toetst de Afdeling
                     Advisering van de Raad van State het wetsvoorstel ook aan het EVRM. Tot slot is de
                     Nederlandse rechter bevoegd om (de toepassing van) het wetsvoorstel te toetsen aan
                     het EVRM. (Zie ook vraag 174 en 176).
                  
178
Kan volgens u met redelijke mate van voorzienbaarheid worden voorspeld welke consequenties
                     bepaald gedrag zal hebben, terwijl er voor brede begrippen als discriminatie gekozen
                     worden?
                  
Het EVRM vereist dat een wet voorzienbaar en toegankelijk is. De begrippen haat, geweld
                     en discriminatie zijn de concrete uitwerking van de begrippen: «anti-rechtsstatelijk,
                     antidemocratisch en anti-integratief». De begrippen haat, geweld en discriminatie
                     zijn begrippen die al lange tijd worden gehanteerd bij de delictsomschrijvingen van
                     belediging in het Nederlandse Strafrecht. Deze begrippen zijn aldus verder uitgekristalliseerd
                     in de Nederlandse jurisprudentie en voldoen aan het vereiste van voorzienbaarheid
                     van het EVRM.
                  
179
Als de wet volgens het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens dusdanig duidelijk
                     moet zijn wat is dan de reden dat u gekozen heeft voor brede begrippen zoals haat,
                     geweld en met name discriminatie?
                  
Zie het antwoord op bovenstaande vraag.
180
Waar wordt naar gerefereerd bij «alle genoemde bepalingen»?
«Alle genoemde bepalingen» verwijst naar de in het geding zijnde EVRM-rechten zoals
                     opgesomd in de Kamerbrief van 24 mei jl. Het gaat dan om het recht op eerbiediging
                     van privé, familie- en gezinsleven (artikel 8), de vrijheid van gedachte, geweten
                     en godsdienst (artikel 9), de vrijheid van meningsuiting (artikel 10) en de vrijheid
                     van vereniging (artikel 11).
                  
181
Hoe verhoudt het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens zich ten opzichte van
                     het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind? Wat weegt zwaarder?
                  
Geen van beide verdragen weegt zwaarder. Beide verdragen bevatten een ieder verbindende
                     bepalingen, die als zodanig rechtstreeks doorwerken (en voorrang hebben) in de Nederlandse
                     rechtsorde.
                  
De grondrechten uit het EVRM mogen worden beperkt indien dat noodzakelijk is ten behoeve
                  van (onder meer) de belangen en rechten van derden. Zoals aangegeven in de brief,
                  is de bescherming van de belangen van (de ontplooiing van) het kind een van de redenen
                  om tot het toezicht op informeel onderwijs over te gaan. Dat dit belang bijzonder
                  gewicht toekomt, volgt uit het IVRK, waarin de lidstaten zich immers hebben verplicht
                  tot bescherming daarvan.
               
182
Kunt u gedetailleerd aangeven hoe de voorgenomen aanpak van informeel onderwijs zich
                     verhoudt tot artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
                  
Art. 11 van het EVRM behelst de vrijheid van vereniging. Het tweede lid van dit artikel
                     stelt dat dit recht beperkt kan worden indien dit bij wet is voorzien, de beperking
                     een legitiem belang dient, welke in dit lid uitputtend zijn opgesomd en de beperking
                     noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dit houdt in dat er noodzaak dient
                     te zijn voor overheidsinterventie en de beperking geschikt en proportioneel moet zijn
                     in relatie tot het legitieme belang. Het wetsvoorstel toezicht op informeel onderwijs
                     kan weliswaar de vrijheid van vereniging beperken, maar op basis van het EVRM is dit
                     dus mogelijk indien deze beperking gerechtvaardigd is.
                  
Er wordt middels het wetsvoorstel voldaan aan het vereiste dat de beperking bij wet
                     moet zijn voorzien. Met het wetsvoorstel worden de belangen van het kind beschermd
                     alsmede de rechten en vrijheden van anderen dan wel de openbare veiligheid. Tot slot
                     is de beperking noodzakelijk en vanwege alle proportionaliteitswaarborgen (zie de
                     beantwoording van vraag 24) tevens proportioneel. De beperking is dan ook noodzakelijk
                     in een democratische samenleving.
                  
183
Kunt u gedetailleerd aangeven hoe de voorgenomen aanpak van informeel onderwijs zich
                     verhoudt tot artikel 2 van het Eerste Protocol Europees Verdrag voor de Rechten van
                     de Mens?
                  
Artikel 2 van het EVRM behelst de vrijheid van onderwijs alsmede de vrijheid van ouders
                     hun kinderen op te voeden en te onderwijzen in overeenstemming met hun godsdienstige
                     of levensovertuigingen.
                  
Anders dan de andere genoemde grondrechten, kent dit artikel geen specifieke beperkingsclausule,
                     maar op basis van de jurisprudentie van het EHRM is uitgemaakt dat ook dit recht beperkt
                     kan worden indien sprake is van een gerechtvaardigde beperking. Daarvoor gelden dezelfde
                     (proportionaliteits)eisen als bij de beperking van de andere genoemde rechten.24  Aan deze eisen wordt voldaan. Hiervoor geldt dezelfde onderbouwing als bij de beperking
                     van de eerder genoemde grondrechten. Zie daarvoor tevens de beantwoording van de vragen
                     170, 171, 173 en 182.
                  
184
Hoe verhoudt uw voornemen zich tot de vrijheid van vereniging?
Zie de beantwoording van vraag 182.
185
Hoe verhoudt uw voornemen zich tot te vrijheid van godsdienst?
Zie de beantwoording van vraag 173.
186
Onderkent u dat de bekostigingsvoorwaarden niet van toepassing zijn op het niet-bekostigde
                     onderwijs en dat voor die sfeer in beginsel enkel het algemene toezicht en de zedelijkheid
                     van onderwijs aan de orde is? Wordt voldoende in ogenschouw genomen dat het toezicht
                     vooral de functie had van het beschermen van de openbare orde?
                  
De vrijheid van onderwijs (bekostigd en niet bekostigd) mag op grond van artikel 23,
                     tweede lid, van de Grondwet worden beperkt ten behoeve van het toezicht en de bekwaamheid
                     en zedelijkheid der onderwijsgevenden. Het begrip toezicht omvat in deze context ook
                     inhoudelijke eisen, die op deze grondslag dus kunnen worden gesteld aan het niet-bekostigde
                     onderwijs. Langs die weg geldt bijvoorbeeld de burgerschapsopdracht voor zogenoemde
                     b3-scholen. Overigens geldt dat, omdat artikel 23 van de Grondwet buiten de grondwetsherziening
                     van 1983 is gebleven, naast de specifiek in artikel 23 genoemde beperkingsmogelijkheden,
                     ook algemene beperkingen aan de vrijheid van het onderwijs kunnen worden gesteld.
                     Het is dus niet zo dat enkel het toezicht en de zedelijkheid en bekwaamheid der onderwijzers
                     aan de orde is ten aanzien van beperkingen van het niet-bekostigde onderwijs.
                  
187
Hoe geeft u zich rekenschap van het feit dat het toezicht in artikel 23, lid 2 Grondwet
                     vanouds bedoeld is om groeperingen die een bedreiging vormen voor de openbare orde
                     in te dammen? Zou het criterium van bedreigingen voor de democratische rechtstaat
                     als zodanig hier niet veel beter bij passen evenals bij de bedoelingen van de Tweede
                     Kamer?
                  
Artikel 23, tweede lid, van de Grondwet is sinds jaar en dag de grondslag voor vele
                     inhoudelijke eisen aan het (niet bekostigde) onderwijs, zoals de burgerschapsopdracht.
                     Ook eisen aan rijscholen kennen dit tweede lid bijvoorbeeld als basis. Dat het tweede
                     lid vanouds bedoeld is om de openbare orde te handhaven acht ik dan ook geen terechte
                     observatie, al kunnen openbare orde-overwegingen wel een rol spelen bij de vraag of
                     beperkingen aan het onderwijs moeten worden gesteld.
                  
In de brief is aangegeven waarom ervoor wordt gekozen het aanzetten tot haat, geweld
                  of discriminatie in het informeel onderwijs te verbieden. Een vagere norm (zoals bedreigingen
                  van de democratische rechtsstaat) zou een verdergaande en minder goed voorzienbare
                  beperking van de in het geding zijnde grondrechten opleveren.
               
188
Kunt u uiteenzetten waarom er geen lichter middel voorhanden is om het doel te bereiken?
Dit kabinet had de ambitie om een mogelijkheid te scheppen om daadwerkelijk te kunnen
                     ingrijpen bij informele onderwijsinstellingen wanneer nodig. Daarvoor zijn diverse
                     mogelijkheden onderzocht. Uiteindelijk is de voorgenomen wet als meest toereikend
                     beoordeelt ten opzichte van andere opties.
                  
189
Welke stappen heeft u allemaal ondernomen om te onderbouwen dat er geen lichter middel
                     voorhanden is om het doel te bereiken?
                  
Net als bij elk ander beleidstraject zien ook hier diverse opties onderzocht om het
                     gegeven doel te bereiken. Daarbij zijn ook lichtere middelen onderzocht maar uiteindelijk
                     als niet toereikend beschouwd.
                  
190
Kunt u een gedetailleerde onderbouwing geven waarom er een dringende maatschappelijke
                     behoefte is en waarom deze van voldoende gewicht is om toezicht te houden op het informeel
                     onderwijs?
                  
Wanneer binnen informeel onderwijs leerlingen worden aangezet tot haat, geweld of
                     discriminatie zijn de gevolgen voor de kinderen die het betreft maar ook voor de samenleving
                     niet te onderschatten, voor een gedetailleerde onderbouwing verwijs ik uw Kamer naar
                     de Kamerbrief van 24 mei jl. Mede vanwege het signaalgerichte karakter achten we daarom
                     de voorgestelde vorm van toezicht legitiem.
                  
191
Is «voldoende gewicht» hetzelfde als «een evenredigheid tussen middel en doel»?
Voor mij is dat inderdaad hetzelfde.
192
Is gezien de beperkte signalen de omvang van het voorgenomen wetsvoorstel niet veel
                     te fors, aangezien er gekozen wordt voor brede definities zoals discriminatie, en
                     de breedte van de definitie van informeel onderwijs?
                  
Met de specificatie van de begrippen haat, geweld en discriminatie zoals die in de
                     Kamerbrief van 24 mei jl. gegeven is, vind ik niet dat de omvang van het voorgenomen
                     wetsvoorstel te fors is.
                  
193
Wanneer speelde de laatste incidenten met weekendscholen?
Er wordt niet zozeer gesproken over losstaande incidenten, maar in het openbaar jaarverslag
                     spreekt de AIVD over ongeveer vijftig wahhabi-salafistische informele onderwijsinstellingen
                     die waarschijnlijk een boodschap onderwijzen die op gespannen voet staat met de democratische
                     rechtsorde.25
194
Hoeveel kinderen zitten er op de weekendscholen waar incidenten hebben plaatsgevonden?
Ik heb kennis genomen van verschillende openbare berichten over informeel onderwijs
                     dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Deze voorbeelden zijn reeds bij uw Kamer
                     bekend. Het betreft eerder verschenen rapporten en mediarapporten en het laatste openbaar
                     jaarverslag van de AIVD, waarin is opgenomen dat ongeveer vijftig wahhabi-salafistische
                     informele lesinstituten waarschijnlijk een boodschap onderwijzen die op gespannen
                     voet staan met de democratische rechtsorde.26  Er wordt niet zozeer gesproken over losstaande incidenten.
                  
Er wordt niet zozeer gesproken over losstaande incidenten.
195
Wat is de inschatting van het aantal kinderen wat informeel onderwijs volgt dat straks
                     onder de wet komt te vallen?
                  
De voorgenomen wet richt zich op organisaties en medewerkers, niet op kinderen.
196
Heeft de Parlementaire ondervragingscommissie naar ongewenste beïnvloeding uit onvrije
                     landen ook gekeken naar de rol van discriminatie?
                  
De commissie heeft onderzoek gedaan in opdracht van de Tweede Kamer en de Kamer over
                     haar bevindingen geïnformeerd (Kamerstuk 35 228, nr. 4).
                  
197
Heeft in het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut naar een specifieke instelling
                     discriminatie een rol gespeeld?
                  
In het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut dat wordt aangehaald in de Kamerbrief
                     van 24 mei jl. spelen aan discriminatie gerelateerde begrippen, zoals ongelijkwaardigheid,
                     een rol.
                  
198
Heeft het onderzoek van Nieuwsuur en NRC nog opvolging gekregen en is bekend of op
                     deze vijftig onderwijsplekken nog steeds haatdragende overtuigingen worden opgelegd?
                  
Ik ben niet bekend met een vervolgonderzoek van Nieuwsuur en NRC. U kunt deze vraag
                     het beste aan Nieuwsuur en NRC stellen.
                  
199
Hebben Nieuwsuur en NRC bij hun onderzoek alleen gekeken naar haatdragende overtuigingen
                     of ook naar discriminatie?
                  
Ik ben niet bekend met de onderzoeksopzet van Nieuwsuur en NRC. U kunt deze vraag
                     het beste aan hen stellen.
                  
200
Wat is de duiding van «dermate ernstige problematiek»?
Het betreft hier problematiek die dermate substantieel is dat de gevolgen ervan zeer
                     ingrijpend kunnen zijn voor zowel leerlingen als samenleving. Daarmee zie ik dit dan
                     ook als een dringende maatschappelijke behoefte om in te grijpen.
                  
201
Wat is de definitie van «op dit moment beperkt»? Kan hierbij een concreet aantal genoemd
                     worden?
                  
Voor verreweg de meeste informele onderwijsinstellingen geldt dat de invloed die ze
                     hebben op de ontwikkeling van kinderen positief is. Het is uw Kamer echter ook bekend
                     dat er een aantal informele onderwijsinstellingen is voor wie dit niet het geval is,
                     en dat kinderen aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Voorbeelden die openbaar
                     zijn, zijn bij uw Kamer bekend. Dit aantal voorbeelden is vooralsnog beperkt, maar
                     op het totaal van informele onderwijsinstellingen dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie
                     is nog onvoldoende zicht. De ambitie is om daar met de voorgenomen wet verandering
                     in te brengen.
                  
202
Omvat de omschreven noodzaak van ingrijpen met beroep op de democratische samenleving
                     ook ingrijpen bij cursusprogramma’s van politieke partijen?
                  
De voorgenomen wet richt zich op alle activiteiten die zijn gericht op het systematisch
                     overbrengen van kennis, vaardigheden of attitudes aan kinderen van 4 t/m 17 jaar,
                     met uitzondering van het leerplichtig onderwijs. Cursussen die aangeboden worden door
                     politieke partijen en aan de gestelde criteria voldoen, komen ook onder de voorgenomen
                     wet te vallen.
                  
203
In hoeverre is het binnen de grenzen van het Europees Verdrag voor de Rechten van
                     de Mens geoorloofd om binnen een (informele) onderwijsinstelling transgenders af te
                     wijzen en wanneer wordt het een duidelijk geval van aanzetten tot haat, geweld of
                     discriminatie tegen deze personen?
                  
Het enkel afwijzen van transgenders valt onder de vrijheid van meningsuiting. Discriminatie
                     – het maken van ongerechtvaardigd onderscheid – is echter niet toegestaan (zie ook
                     het Twaalfde Protocol bij het EVRM).
                  
In de context van de voorgenomen wet is onderwijs dat aanzet tot discriminatie mede
                  gedefinieerd als onderwijs «dat structureel de ongelijkwaardigheid van (groepen) personen
                  bepleit met het kennelijke doel om te voorkomen dat kinderen met die personen interacteren
                  door een houding van minachting of vijandschap aan te wakkeren». Onderwijs dat transgenders
                  afwijst, zal hier niet in alle gevallen onder vallen. Dit is afhankelijk van de feiten
                  en omstandigheden.
               
204
In hoeverre is het binnen de grenzen van het Europees Verdrag voor de Rechten van
                     de Mens geoorloofd om binnen een (informele) onderwijsinstelling homoseksualiteit
                     af te wijzen en wanneer wordt het een duidelijk geval van aanzetten tot haat, geweld
                     of discriminatie tegen homoseksuelen?
                  
Voor onderscheid op basis van homoseksuele gerichtheid geldt hetzelfde als voor onderscheid
                     op basis van gender. Zie het antwoord op de voorgaande vraag.
                  
205
Bent u de enige beoordelaar of het geringe belang van een paar kinderen zwaar genoeg
                     weegt ten opzichte van het optuigen van een heel toezichtstelsel voor het gehele informele
                     onderwijs?
                  
In een democratische rechtstaat zoals de onze is het niet aan een bewindspersoon maar
                     aan de vertegenwoordigers van beide Kamers om te bepalen of deze vorm van toezicht
                     op het informeel onderwijs zwaar genoeg weegt om kinderen en de samenleving te kunnen
                     beschermen.
                  
206
Welke grondrechten botsen?
Het voorgenomen wetsvoorstel beoogt bepaalde grondrechten (onder meer de vrijheid
                     van meningsuiting en van godsdienst) te beperken in het belang van de bescherming
                     van andere grondrechten. Met name moet dan worden gedacht aan het recht van het kind
                     op zo volledig mogelijke ontplooiing en het recht op gelijke behandeling van derden.
                  
207
Heeft u in uw afwegingen meegenomen dat het grootschalig aantasten van de grondrechten
                     het functioneren van onze democratische rechtstaat ook aan kan tasten?
                  
In de Kamerbrief van 24 mei jl. zijn ruim vier pagina’s gewijd aan de wijze waarop
                     de voorgenomen wet zich tot verschillende grondrechten verhoudt. De conclusie is dat
                     de voorgenomen wet zich op zo’n manier tot deze grondrechten verhoudt dat de inperking
                     van deze grondrechten gelegitimeerd is. Dat grondrechten daar waar gelegitimeerd worden
                     ingeperkt, is onderdeel van een functionerende democratische rechtsstaat.
                  
208
Ziet u ook dat er veel pessimisme is over de staat van de democratie, de rechtspraak
                     en het oordeel dat burgers hebben over de overheid?
                  
Ik zie dat er pessimisme heerst over de staat van de democratie, de rechtspraak en
                     de overheid. Hoewel ik betreur dat mensen dit zo ervaren, denk ik ook dat het belangrijk
                     is dat zij hun pessimisme kunnen uiten. Dit hoort bij een functionerende democratie.
                  
209
Hoe bent u tot de afweging gekomen om discriminatie toe te voegen aan het rijtje haat
                     en geweld, terwijl het Europees Hof voor de Rechten van de Mens meermaals bepaald
                     heeft dat het oproepen tot geweld en haat jegens bepaalde bevolkingsgroepen niet door
                     het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens worden beschermd en het hier dus
                     niet over discriminatie gaat?
                  
Extreme uitingen waarin wordt opgeroepen tot geweld of aangezet tot haat vallen inderdaad
                     niet onder het beschermingsbereik van het EVRM. Daarmee is echter niet gezegd dat
                     uitingen die wel onder dit bereik vallen, door de wetgever moeten worden geduld. Het
                     EVRM maakt het immers mogelijk om de daarin vervatte vrijheden te beperken. Van die
                     mogelijkheid wordt in het voorgenomen wetsvoorstel gebruik gemaakt.
                  
210
Bedoelt u dat door de uitspraak van de Hoge Raad in het kader van de vrijheid van
                     godsdienst en het toevoegen van discriminatie aan het beoogde wetsvoorstel u de inspectie
                     naar zondagscholen wilt sturen waar jongeren van melden dat ze niet voor hun geaardheid
                     uit durven te komen?
                  
De in de brief genoemde uitspraak van de Hoge Raad is bedoeld om te laten zien dat
                     de vrijheid van godsdienst niet zo ver strekt voor individuen dat deze vrijheid gebruikt
                     kan worden om de vrijheden en rechten van anderen te schaden.
                  
211
Hoeveel signalen over informeel onderwijs die aanzetten tot haat, geweld of discriminatie
                     heeft u ontvangen?
                  
Bij het meldpunt «Veilig leren buiten school» zijn momenteel 27 meldingen binnengekomen
                     met informatie over misstanden in het onderwijs. Drie meldingen gaan over misstanden
                     binnen het informele onderwijs.
                  
212
Wat verstaat u onder «het probleem»? Hoe kunt u «het probleem» dusdanig juridisch
                     afbakenen dat het geen speelbal van de politiek wordt?
                  
Ik vind dat geen enkel kind onderwijs zou mogen ontvangen dat aanzet tot haat, geweld
                     of discriminatie. Dit is soms nu wel het geval en dat vind ik problematisch. Om te
                     voorkomen dat de wet voor andere doelen wordt gebruikt, worden er in het voorgenomen
                     wetsvoorstel verschillende proportionaliteitswaarborgen verankerd. Deze waarborgen
                     zorgen er voor dat niet wordt ingegrepen indien dat niet noodzakelijk is. Belangrijk
                     hierbij is dat er in concrete casus onafhankelijk onderzoek zal worden gedaan door
                     de inspectie, ter toetsing van de door de wetgever gestelde normen. Pas nadat de inspectie
                     na degelijk onderzoek concludeert dat de norm is overtreden, kan de Minister een passende
                     sanctie opleggen – welke sancties tevens zijn afgebakend in de wet.
                  
213
Wat verstaat u onder «niet verder gaan dan nodig»? Hoe kunt u «niet verder gaan dan
                     nodig» dusdanig juridisch afbakenen dat het geen speelbal van de politiek wordt?
                  
In het wetsvoorstel worden verschillende (proportionaliteits)waarborgen verankerd.
                     Deze waarborgen zorgen er voor dat niet wordt ingegrepen indien dat niet noodzakelijk
                     is. Belangrijk hierbij is dat er in concrete casus onafhankelijk onderzoek zal worden
                     gedaan door de inspectie. Pas nadat de inspectie na degelijk onderzoek concludeert
                     dat de norm is overtreden, kan de Minister een passende sanctie opleggen – welke sancties
                     tevens zijn afgebakend in de wet.
                  
214
Wie voert de proportionaliteits- en subsidiariteitstoets uit en vindt dit plaats bij
                     elke situatie waar de inspectie en de Minister in willen grijpen?
                  
Zowel bij het inzetten van toezichtsbevoegdheden als bij de inzet van een aanwijzing
                     en sancties indien een aanwijzing niet wordt opgevolgd, gelden het proportionaliteits-
                     en subsidiariteitsbeginsel. Zie voor het toezicht artikel 5:13 Awb. Ten aanzien van
                     de aanwijzing en sancties volgt dit uit artikel 3:4 Awb.
                  
De bestuursorganen die de betreffende bevoegdheden uitoefenen (dus de inspectie en
                  de Minister), beoordelen of de inzet van die bevoegdheden in overeenstemming is met
                  de genoemde beginselen. Deze beoordeling kan worden getoetst door de (bestuurs)rechter
                  wanneer de belanghebbende beroep instelt tegen het handhavingsbesluit.
               
215
Hoe kan de inspectie bepalen of iets schadelijks is voor een kind?
Of onderwijs schadelijk is voor een kind, bepaalt de inspectie niet. De inspectie
                     bepaalt enkel of onderwijs aanzet tot haat, geweld of discriminatie.
                  
216
Wordt de bepaling van «tegelijkertijd» enkel ingevuld met het verbod op onderwijs
                     dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie? Op welke wijze is dit dan in voldoende
                     mate tegen elkaar afgewogen gezien dat er een inbreuk gemaakt wordt op grondrechten?
                  
De vraagsteller doelt erop dat de norm (aanzetten tot haat, geweld of discriminatie)
                     is toegesneden op de (gelijktijdige) aantasting van meerdere belangen: het belang
                     van het kind en de belangen van de samenleving, meer specifiek de bescherming van
                     bepaalde (minderheids)groepen en de openbare veiligheid.
                  
Deze belangenaantasting wordt enkel tegengegaan door de genoemde norm. Het antwoord
                  op de gestelde vraag luidt dus bevestigend. Onderwijs dat kinderen aanzet tot haat,
                  geweld of discriminatie schaadt immers de belangen van het kind (omdat daarmee de
                  volledige ontplooiing van het kind wordt tegengegaan) en van de samenleving (omdat
                  het kind daarmee gestimuleerd wordt anderen te schaden). Het door middel van onderwijs
                  aanzetten van kinderen tot haat, geweld of discriminatie beschouwt de regering dan
                  ook als een dermate grote aantasting van genoemde belangen, dat een beperking van
                  de van toepassing van zijn grondrechten gerechtvaardigd moet worden geacht.
               
217
Hoe is duidelijk dat «dergelijk onderwijs» de openbare veiligheid in gevaar brengt?
                     Kunt u hier een aantal concrete voorbeelden van noemen?
                  
Wanneer onderwijs aanzet tot haat, geweld of discriminatie kan dit ertoe leiden dat
                     kinderen strafbare feiten plegen die de openbare veiligheid in gevaar brengen. Denk
                     aan openlijke geweldpleging richting bepaalde groepen.
                  
218
Wat is de onderbouwing dat, terwijl discriminatie een diffuus begrip is, «buiten twijfel
                     staat dergelijk onderwijs schadelijk is voor kinderen»?
                  
In de context van de voorgenomen wet wordt onderwijs dat aanzet tot discriminatie
                     gedefinieerd als onderwijs «dat structureel de ongelijkwaardigheid van (groepen) personen
                     bepleit, met het kennelijke doel om te voorkomen dat kinderen met die personen interacteren
                     door een houding van minachting of vijandschap aan te wakkeren». Het voorzienbare
                     gevolg is dat kinderen zich hierdoor afkeren van onze pluriforme samenleving en niet
                     tot volle ontplooiing kunnen komen.
                  
219
Wat staat er in het begrippenkader van artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht?
Artikel 137d Sr luidt: «Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding,
                     aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon
                     of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht,
                     hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke
                     handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete
                     van de vierde categorie.»
                  
«Haat» betreft een extreme emotie van diepe afkeer en vijandigheid. «Discriminatie»
                  is gedefinieerd in artikel 90quater Sr: elke vorm van onderscheid, elke uitsluiting,
                  beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning,
                  het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de
                  fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op
                  andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan of aangetast.
                  Bij «gewelddadig optreden» moet worden gedacht aan mishandeling of zaakbeschadiging.
               
220
Ziet u ook dat in een seculiere samenleving er steeds meer minachtend gedacht wordt
                     over gelooft? Hoe verhoudt dit zich ten opzichte van het voorgenomen wetsvoorstel
                     waarin u het begrip discriminatie toe wilt voegen?
                  
Nee.
221
Bent u ook voornemens om de inspectie van het onderwijs in te laten grijpen bij informeel
                     onderwijs waar minachtend gesproken wordt over gelovige mensen?
                  
Dit is afhankelijk van context en feiten. Wanneer daarmee wordt aangezet tot haat,
                     discriminatie of geweld kan ingrijpen een mogelijkheid zijn.
                  
222
Wat is het verschil tussen «propageren dat omgang daarmee moet worden vermeden» als
                     signaal waardoor de inspectie van het onderwijs in moet grijpen (pagina 10) ten opzichte
                     van «dat contact met de daaruit voortvloeiende levenswijze moet worden vermeden» als
                     principieel belang dat dit mogelijk blijft (pagina 11)?
                  
In de eerste door uw commissie geciteerde frase wordt er verwezen naar onderwijs dat
                     propageert dat de omgang met (groepen) personen moet worden vermeden omdat deze (groepen)
                     personen verachtelijk zouden zijn. Dit valt onder onderwijs dat aanzet tot haat en
                     discriminatie.
                  
In de tweede door uw commissie geciteerde frase wordt er verwezen naar onderwijs dat
                  propageert dat de omgang met levenswijzen moet worden vermeden omdat de overtuiging
                  die erachter schuilgaat niet in lijn is met de overtuiging waar vanuit het onderwijs
                  is vormgegeven. Zo lang de gegeven overtuiging en de mensen die de overtuiging hanteren
                  niet als verachtelijk worden weggezet, valt dit niet onder onderwijs dat aanzet tot
                  haat, geweld of discriminatie.
               
223
Is het niet aanbieden van gebedsruimtes op openbare scholen een uiting van minachting
                     en het structureel ongelijkwaardigheid van groepen oplevert?
                  
Nee.
224
Hoe verhoudt de voorgestelde wetgeving over toezicht op informeel onderwijs zich tot
                     andere wetgeving, bijvoorbeeld het strafrecht en het redelijk vermoeden van schuld?
                  
Zoals aangegeven verbiedt het strafrecht alleen het aanzetten tot haat, geweld of
                     discriminatie in het openbaar. De voorgenomen norm voor het informeel onderwijs betreft
                     ook besloten situaties. Omdat de voorgenomen wet op het informeel onderwijs een bestuursrechtelijk
                     sanctie-instrumentarium in het leven roept, is het strafrechtelijke begrippenkader
                     in beginsel niet van toepassing. Daarbij zij echter nog het volgende opgemerkt.
                  
In de brief is aangegeven dat het niet opvolgen van een aanwijzing ook kan leiden
                  tot een bestuurlijke boete. Voor de oplegging van een dergelijke boete geldt de onschuldpresumptie,
                  aangezien het een bestraffende sanctie betreft (zie ook artikel 6, tweede lid, van
                  het EVRM). De maatstaf voor het leveren van het bewijs dat de aanwijzing niet is opgevolgd,
                  is dan derhalve dezelfde als die in het strafrecht geldt.
               
Ook is in de brief aangegeven dat toezichtsbevoegdheden alleen worden ingezet, indien
                  de inspectie signalen heeft die een redelijk vermoeden van overtreding van de gestelde
                  norm opleveren. Die maatstaf is vergelijkbaar met die van artikel 27 Sv (redelijk
                  vermoeden van schuld).
               
225
Hoe gaat u voorkomen dat, hoewel u stelt dat het mogelijk blijft om orthodox-religieuze
                     visies over te dragen in het informeel onderwijs, de inspectie met de nieuwe wet in
                     de hand alsnog gaat optreden tegen religieuze groeperingen die er orthodoxe visies
                     op na houden, nu deze visies ten aanzien van bijvoorbeeld de verhouding tussen man
                     en vrouw of het huwelijk, door «buitenstaanders» nogal eens als discriminatoir worden
                     beschouwd?
                  
In de context van de voorgenomen wet is het begrip «discriminatie» van een duidelijke
                     invulling voorzien. Onderwijs dat aanzet tot discriminatie wordt mede gedefinieerd
                     als onderwijs «dat structureel de ongelijkwaardigheid van (groepen) personen bepleit,
                     met het kennelijke doel om te voorkomen dat kinderen met die personen interacteren
                     door een houding van minachting of vijandschap aan te wakkeren». Onderwijs dat orthodox-religieuze
                     overtuigingen propageert en niet tegelijkertijd aanzet tot haat, geweld of discriminatie,
                     zal niet als discriminatoir worden aangemerkt en voor de inspectie geen reden zijn
                     om in te grijpen. Daarnaast is het toezicht signaalgestuurd van aard.
                  
226
In hoeverre is de maatregel om elke vorm van informeel onderwijs van alle gelovigen
                     (zondagscholen, kindernevendiensten, etc.) onder toezicht te stellen proportioneel,
                     nu het probleem speelt bij een beperkt aantal weekendscholen?
                  
Een belangrijk uitgangspunt is dat het toezicht signaalgestuurd zal zijn. De inspectie
                     zal dus alleen haar toezichtsbevoegdheden kunnen inzetten als er een redelijk vermoeden
                     is dat de wet wordt overtreden. Op die manier wil ik veilig stellen dat het overgrote
                     deel van personen en instellingen dat informeel onder geeft, nooit met deze wet te
                     maken krijgt.
                  
227
Wat is de reden dat dit voorgenomen wetsvoorstel is beperkt tot informeel onderwijs,
                     aangezien de bescherming grenzen kennen ook geldt voor rechten van ouders die eigen
                     religieuze overtuigingen overdragen aan diens kinderen?
                  
De reden wordt uiteengezet in de Kamerbrief van 24 mei jl.: «burgers moeten in de
                     beslotenheid van hun huis en binnen de intimiteit van het gezinsleven hun godsdienst
                     vrij kunnen belijden, hun eigen religieuze of levensbeschouwelijke opvattingen kunnen
                     naleven en deze opvattingen ook aan hun kinderen kunnen overdragen. Voor zover hier
                     grenzen aan zitten, is het niet aan mij als Minister van Primair en Voortgezet onderwijs
                     om deze te bepalen en te handhaven».
                  
228
Wie garandeert dat, gezien de reikwijdte van het voorgenomen wetsvoorstel, ook in
                     de toekomst ruimte blijft op kritiek op de overheid?
                  
«Kritiek op overheidsbeleid vormt de essentie van een rechtsstaat en democratie, die
                     immers uitsluitend kunnen bestaan bij de gratie van kritiek en een botsing van standpunt,»
                     zo wordt vermeld in de Kamerbrief van 24 mei jl. Kritiek op de overheid, net als kritiek
                     op alle instituties en (groepen) personen, valt dus buiten de reikwijdte van het voorgenomen
                     wetsvoorstel – althans zo lang als de kritiek niet aanzet tot haat, geweld of discriminatie.
                  
229
Zou het verbod op anti-integratief en antirechtstatelijk informeel onderwijs niet
                     eerder leidend moeten zijn dan de leeftijd?
                  
Het verbod op onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie is leidend in
                     de voorgenomen wet. De leeftijd geldt hierbij als afbakening van het toepassingsbereik.
                     In de Kamerbrief van 24 mei jl. wordt uiteengezet waarom voor de voorgestelde afbakening
                     is gekozen: «hoewel informeel onderwijs dat volwassenen aanzet tot haat, geweld of
                     discriminatie ook onwenselijk is, kan van volwassenen worden verwacht dat zij voldoende
                     weerbaar zijn om zich door dergelijk onderwijs niet te laten beïnvloeden. Dit geldt
                     niet zonder meer voor kinderen, die moeilijker weerstand kunnen bieden aan beïnvloeding
                     door onderwijs dat vaak gegeven wordt door personen waarvoor zij een natuurlijk ontzag
                     hebben».
                  
230
Hoe komt het dat minder ernstig is als kinderen aangezet worden tot haat en geweld
                     dan volwassenen?
                  
Hoewel informeel onderwijs dat volwassenen aanzet tot haat, geweld of discriminatie
                     ook onwenselijk is, kan van volwassenen worden verwacht dat zij voldoende weerbaar
                     zijn om zich door dergelijk onderwijs niet te laten beïnvloeden. Zie ook het antwoord
                     hierboven.
                  
231
Hoe liberaal is het om de bescherming van de democratische rechtstaat aan verdere
                     grenzen te onderwerpen?
                  
De voorgenomen wet staat in dienst van de liberale kernwaarde vrijheid, voor zover
                     het doel is van de wet om te verzekeren dat leerlingen zich in vrijheid en veiligheid
                     kunnen ontwikkelen. Met de voorgenomen wet worden tegelijkertijd de andere liberale
                     kernwaarden behartigd: verantwoordelijkheid, verdraagzaamheid, sociale rechtvaardigheid
                     en gelijkwaardigheid.
                  
232
Hoe wordt gegarandeerd dat ook de volgende Minister niet wil ingrijpen op orthodox-religieuze
                     visies, die in het informeel onderwijs overgedragen worden?
                  
Met de voorgenomen wet wil ik kunnen ingrijpen op informeel onderwijs dat aanzet tot
                     haat, geweld of discriminatie. Informeel onderwijs vanuit een orthodox-religieuze
                     visie, net als informeel onderwijs vanuit andersoortige religieuze of niet-religieuze
                     visies, zal in de meeste gevallen niet onder deze noemer vallen. Bovendien wordt in
                     de voorgenomen wet voorzien in waarborgen tegen politieke inmenging van een Minister.
                  
233
Gaat het enkel om het gevolg van het onderwijs waardoor kinderen zich schuldig gaan
                     maken aan rassenhaat, etc. of gaat het ook om het praten hierover?
                  
Geen van beide is het geval. Om in te kunnen grijpen bij informeel onderwijs dat kinderen
                     aanzet tot haat, geweld of discriminatie, is het geen vereiste dat de kinderen in
                     kwestie al tot haat, geweld of discriminatie zijn overgegaan. Wel moet met redelijke
                     mate van voorzienbaarheid kunnen worden voorspeld dat kinderen op termijn kunnen overgaan
                     tot haat, geweld of discriminatie. Dit is meestal niet het geval voor informeel onderwijs
                     waarin gesproken wordt over onderwerpen die raken aan haat, geweld of discriminatie.
                     Dit blijft dus gewoon mogelijk.
                  
234
Wat is de definitie van «tot volle ontplooiing kunnen komen»?
Het recht van kinderen om tot volle ontplooiing te kunnen komen is ontleend aan artikel 6
                     IVRK, waarin is vastgelegd dat kinderen recht hebben op ontwikkeling in de ruimst
                     mogelijke mate. Dit houdt in dat kinderen niet beperkt mogen worden in hun ontwikkeling.
                  
235
Wat is de taak van de overheid bij het tot volle ontplooiing kunnen laten komen van
                     kinderen?
                  
Het tweede lid van artikel 6 van het IVRK bepaalt dat «De Staten die partij zijn,
                     waarborgen in de ruimst mogelijke mate de mogelijkheden tot overleven en de ontwikkeling
                     van het kind». Welke taken dit met zich meebrengt voor de overheid wordt nader gedefinieerd
                     door het VN-Kinderrechtencomité in haar General Comments nummers 4 en 7.
                  
236
Onderkent u dat de voorgestelde norm niet noodzakelijkerwijs gedragingen betreft die
                     een bedreiging vormen voor de democratische rechtstaat? Zou niet altijd ook een criterium
                     moeten zijn dat de gedragingen een bredere uitwerking hebben dan enkel tegen een specifieke
                     groep personen gericht? Waarom zou het aanzetten tot haat tegen bepaalde personen
                     of groepen niet bij uitstek een zaak van het strafrecht zijn?
                  
De voorgestelde norm stelt grenzen aan informeel onderwijs dat schadelijk is voor
                     het kind dat het onderwijs volgt en waarvan tegelijkertijd aannemelijk is dat de rechten
                     en vrijheden van anderen of de openbare orde en veiligheid in ernstige mate worden
                     aangetast. Er zijn hier dus altijd meerdere belangen in het geding, waaronder in ieder
                     geval de belangen van het kind. Samen wegen deze belangen wat mij betreft zwaar genoeg.
                  
De voorgestelde norm sluit aan bij het begrippenkader van artikel 137d van het Wetboek
                  van Strafrecht, maar vult dat begrippenkader ook aan: anders dan de genoemde strafbepaling
                  zal de norm niet alleen zien op in het openbaar gedane uitingen, maar (mede) op besloten
                  situaties. Dit is nodig om de norm in de context van informeel onderwijs slagvaardig
                  te doen zijn.
               
237
Wat is het verschil tussen «houdingen en denkbeelden [aanleren] waardoor [kinderen]
                     zich dreigen af te keren van onze pluriforme samenleving» en «bepleiten dat de overtuiging
                     van anderen «fout» is en dat contact met de daaruit voortvloeiende levenswijze moet
                     worden vermeden»?
                  
De eerste door uw commissie geciteerde frase refereert aan de soort houdingen en denkbeelden
                     die het gevolg zijn van informeel onderwijs dat propageert dat de omgang met (groepen)
                     personen moet worden vermeden omdat deze (groepen) personen verachtelijk zouden zijn.
                     Dit onderwijs valt onder onderwijs dat aanzet tot haat en discriminatie.
                  
In de tweede door uw commissie geciteerde frase wordt er verwezen naar onderwijs dat
                  propageert dat de omgang met levenswijzen moet worden vermeden omdat de overtuiging
                  die erachter schuilgaat niet in lijn is met de overtuiging waar vanuit het onderwijs
                  is vormgegeven. Zo lang de gegeven overtuiging of de mensen die de overtuiging aanhangen
                  niet actief worden gemaakt tot doelwit van haat, geweld of discriminatie, valt dit
                  niet onder onderwijs dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie.
               
238
Komt het voorgestelde toepassingsbereik van het aanstaande wetvoorstel over informeel
                     onderwijs niet op losse schroeven te staan doordat u stelt: «Daarnaast mogen wij niet
                     het risico lopen dat de wet niet van toepassing is op, bijvoorbeeld, tot haat aanzettend
                     onderwijs omdat dat niet in een bepaalde setting plaatsvindt. In alle sectoren kan
                     daar immers sprake van zijn.»
                  
Tegen de achtergrond van de door uw commissie geciteerde frase wordt in de Kamerbrief
                  van 24 mei jl. gekozen voor een toepassingsbereik dat geen specifieke sectoren uitzondert.
                  Deze keuze is in lijn met de door uw commissie geciteerde frase en komt daardoor dus
                  niet op losse schroeven te staan.
               
239
Wat is het verschil tussen informeel onderwijs en informele scholing?
In de context van de beleidsagenda informeel onderwijs wordt met de begrippen «informeel
                     onderwijs» en «informele scholing» aan hetzelfde gerefereerd.
                  
240
Zijn verenigingen ook private partijen?
Een vereniging is in de meeste gevallen een privaatrechtelijke rechtspersoon en kan
                     daarmee dus worden gezien als private partij.27
241
Is er sprake van een slagvaardig voorgenomen wetsvoorstel aangezien alles eronder
                     valt?
                  
Zoals uw commissie in de Kamerbrief van 24 mei jl. heeft kunnen lezen, is het niet
                     zo dat «alles» onder het voorgenomen wetsvoorstel valt. De voorgenomen wet richt zich
                     op alle activiteiten die zijn gericht op het systematisch overbrengen van kennis,
                     vaardigheden of attitudes aan kinderen van 4 t/m 17 jaar en opereert bovendien signaalgestuurd.
                     Met deze afbakening en aanvullende waarborgen is het voorgenomen wetsvoorstel mijns
                     inziens voldoende slagvaardig.
                  
242
Vallen particuliere scholen ook onder dit beoogde wetsvoorstel? Zo nee, welke waarborgen
                     zijn er dat een school, zoals de renaissanceschool, niet aanzet tot discriminatie?
                     Hoe vindt het toezicht daarop plaats?
                  
Particuliere scholen, als de Renaissanceschool die door de inspectie beoordeeld en
                     door de Minister erkend zijn, vallen niet onder het informele onderwijs. Deze scholen
                     staan al onder toezicht van de inspectie. Het toezicht van de inspectie voorkomt dat
                     particuliere scholen zoals de Reniassanceschool aanzetten tot haat, geweld of discriminatie,
                     omdat voor die scholen de burgerschapsopdracht en de zorgplicht voor sociale veiligheid
                     geldt.
                  
243
Wordt het vraagstuk of een bepaalde situatie wel of niet bedoeld is om onder dit wetsvoorstel
                     te laten vallen, verschoven naar de individuele inspecteur?
                  
In het signaalgestuurde toezicht zal de inspectie binnengekomen signalen uiterst zorgvuldig
                     wegen. Als organisatie bepaalt zij vervolgens of nader onderzoek noodzakelijk is.
                     Dit zal worden uitgevoerd door een team van inspecteurs vaststellen of sprake is van
                     een overtreding van de wet. Dit is niet anders dan nu in het regulier onderwijs het
                     geval is.
                  
244
Worden aanvullende waarborgen, zoals signaalgestuurd toezicht, in de wet geregeld
                     of in lagere regelgeving?
                  
Aanvullende waarborgen zullen in de wet worden geregeld.
245
Welke andere waarborgen, behalve signaalgestuurd toezicht, worden ingebouwd?
Andere waarborgen die in de wet worden ingebouwd zijn in ieder geval een scherp omlijnde
                     norm, een afbakening van het toepassingsbereik, een onafhankelijke toezichthouder,
                     een duidelijke afbakening van mogelijke aanwijzingen door de Minister en toegang tot
                     rechterlijke toetsing.
                  
246
Hoe is de verschuiving tot stand gekomen van de leeftijd van 5–16 jaar naar 4–17 jaar?
Met de herziene reikwijdte wil dit kabinet zoveel mogelijk kinderen beschermen. In
                     de praktijk blijkt dat kinderen vanaf 4 jaar al informeel onderwijs ontvangen. Vanaf
                     18 jaar zijn jongeren geen kinderen meer. Daarom is gekozen voor de leeftijd van 4
                     tot en met 17 jaar.
                  
247
Welke signalen van welke actoren wegen in het voorgenomen wetsvoorstel dusdanig zwaar
                     dat de inspectie daar op af wordt gestuurd?
                  
De inspectie wordt nergens op af gestuurd. De inspectie zal in alle gevallen de signalen
                     onafhankelijk wegen, om te beoordelen of inderdaad sprake is van een redelijk vermoeden
                     van overtreding. Voorbeelden van mogelijke signalen zijn die van professionals, zoals
                     docenten, die plotseling zorgwekkend gedrag zien bij kinderen die informeel onderwijs
                     volgen. Hetzelfde geldt voor signalen vanuit overheidsorganen (zoals de politie en
                     gemeenten), mits die specifiek betrekking hebben op een bepaalde persoon of organisatie
                     die informeel onderwijs verzorgt.
                  
248
Hebben het Openbaar Ministerie (hierna: OM) en de Raad voor de Rechtspraak reactie
                     gegeven op de voorgestelde norm, gelet op hun ervaring en expertise op het gebied
                     van het beoordelen van het aanzetten tot haat, geweld en discriminatie? Zo nee, waarom
                     niet?
                  
Over de norm is met verschillende deskundigen gesproken, waaronder een Officier van
                     Justitie. Er is niet gesproken met de Raad voor de Rechtspraak. In de verdere uitwerking
                     is dat echter zeker een mogelijkheid.
                  
249
Waarom is, gezien de aansluiting bij het strafrecht, er niet voor gekozen om een specifieke
                     strafrechtelijke bepaling voor het informeel onderwijs te introduceren? Verdient dat
                     vanuit de eenheid, zorgvuldigheid en gelijke behandeling als het gaat om het bestrijden
                     van haat, geweld en discriminatie niet de voorkeur?
                  
Het voorgenomen wetsvoorstel is gericht op het beschermen van de belangen van kinderen
                     en van de samenleving. Dit wordt bereikt met een instrumentarium dat vooral gericht
                     is op herstel en op het gericht voorkomen van toekomstige overtredingen. Zo kan met
                     een aanwijzing worden bereikt dat bepaalde sprekers of docenten niet meer betrokken
                     worden bij het onderwijs. Het strafrecht, dat vooral gericht is op bestraffing, is
                     minder geschikt om die doelen te bereiken.
                  
250
Wat is de reden dat een norm wordt ontwikkeld die sterk aansluit bij de huidige praktijk
                     inzake haat, geweld en discriminatie, terwijl de oorspronkelijke bedoeling van het
                     toezicht informeel onderwijs gelegen is in het feit dat daar broedplaatsen kunnen
                     zijn van jihadisme en radicalisering? Ligt het niet voor de hand om vanuit de bestuursrechtelijke
                     benadering juist een onderscheidende norm te kiezen die zich specifiek richt op zorgen
                     over de nationale veiligheid en de openbare orde?
                  
De bedoeling van het toezicht is niet alleen om in te kunnen grijpen daar waar informeel
                     onderwijs aanzet tot jihadisme en radicalisering, maar overal waar informeel onderwijs
                     aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Dit is niet alleen een probleem voor de
                     nationale veiligheid en openbare orde, maar kan daarnaast ook de belangen van kinderen
                     en derden ernstig schaden.
                  
251
Hoe verhoudt de voorgestelde norm zich tot dat daadwerkelijk sprake moet zijn van
                     aanzetten tot haat, geweld en discriminatie en dat ook reeds ingegrepen kan worden
                     op grond van het risico dat het kind anderen zou kunnen schaden of benadelen?
                  
Om in te kunnen grijpen bij informeel onderwijs dat kinderen aanzet tot haat, geweld
                     of discriminatie, is het geen vereiste dat de kinderen in kwestie al tot haat, geweld
                     of discriminatie zijn overgegaan. Wel moet met redelijke mate van voorzienbaarheid
                     kunnen worden voorspeld dat kinderen op termijn kunnen overgaan tot haat, geweld of
                     discriminatie.
                  
252
In hoeverre is het in strijd met de fundamenten van de democratische rechtsstaat indien
                     opvattingen van burgers achter de voordeur worden getoetst?
                  
Informeel onderwijs dat in de woning plaatsvindt, valt niet binnen de reikwijdte van
                     de voorgenomen wet.
                  
253
In hoeverre kan ook een afwijzing van de (al dan niet politieke) islam als religie
                     vallen onder moslimhaat, waartoe kinderen niet mogen worden aangezet?
                  
In de Kamerbrief van 24 mei jl. wordt vermeld dat het toegestaan blijft om in het
                     informeel onderwijs te bepleiten dat de overtuigingen van anderen «fout» zijn, zo
                     lang het onderwijs niet tegelijkertijd aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Afwijzing
                     van de (al dan niet politieke) islam mag dus blijven bestaan, mits het niet tegelijkertijd
                     aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Dit is afhankelijk van de feiten en omstandigheden.
                  
254
Hoe bent u tot de afweging gekomen om bij het vereiste van organisatie niet aan te
                     sluiten bij de definitie van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, dat luidt:
                     «Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt
                     gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde
                     categorie.»?
                  
Het begrip criminele organisatie houdt in: «een samenwerkingsverband, met een zekere
                     duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon.»28  Er zijn dus altijd meerdere personen betrokken bij een criminele organisatie. Informeel
                     onderwijs kan echter ook door één persoon worden gegeven. Daarom is niet (volledig)
                     aangesloten bij het strafrechtelijke begrip «criminele organisatie». Wel wordt aangesloten
                     bij de in de jurisprudentie omtrent het begrip «criminele organisatie» gehanteerde
                     criteria van duurzaamheid en planmatigheid. Zodoende vallen incidentele bijeenkomsten
                     in ieder geval buiten het toepassingsbereik van het voorgenomen wetsvoorstel.
                  
255
Is er niet sprake van een vervaging van «informeel onderwijs» en onderwijs in het
                     geval thuisonderwijs gezien de volgende passage? «Indien er in de toekomst overigens
                     toezicht op het thuisonderwijs mocht worden georganiseerd, zal in het kader van het
                     wetsvoorstel worden bekeken of dat ook gevolgen dient te hebben voor het toepassingsbereik
                     van het toezicht op het informeel onderwijs.»
                  
Met de passage wordt vooral bedoeld dat vormen van toezicht op thuisonderwijs en op
                     informeel onderwijs goed op elkaar moeten aansluiten. Thuisonderwijs wordt niet geschaard
                     onder informeel onderwijs.
                  
256
Wat is de definitie van «enige mate» wanneer u schrijft dat om onder de wet te vallen
                     er «enige mate van organisatie» noodzakelijk is?
                  
In de Kamerbrief van 24 mei jl. wordt «enige mate van organisatie» gedefinieerd in
                     termen van de duurzaamheid en planmatigheid van de organisatie.
                  
257
Waarop is de stelling gebaseerd dat bij de opvoeding niet structureel en systematisch
                     kennis, vaardigheden en attitudes wordt overgedragen?
                  
Een gangbare interpretatie van het begrip onderwijs is dat opvoeding daar niet onder
                     valt, omdat opvoeding op een meer organische wijze plaatsvindt. Zo is er geen sprake
                     van een curriculum of rooster in het geval van opvoeding. Om die reden valt voorschoolse
                     educatie aan zeer jonge kinderen (waarbij sprake is van speelleren) bijvoorbeeld ook
                     buiten het begrip onderwijs.
                  
258
Hoe bepaalt u of er sprake is van een planmatige aanpak? Gaat dat enkel over een frequentie
                     van samenkomen of gaat dat over het plannen van de inhoud die overgedragen wordt tijdens
                     die bijeenkomsten?
                  
Het is aan de inspectie om in een concreet geval te beoordelen of er sprake is van
                     een planmatige aanpak. Er zijn wel diverse indicatoren die duiden op een planmatige
                     aanpak. Dat kan inderdaad gaan over de frequentie van samenkomen en planning van activiteiten.
                     Ook de systematiek achter de lessen en de gebruikte lesmethoden kunnen hier op wijzen.
                  
259
Zorgt dit voorgenomen wetsvoorstel er niet voor dat mensen steeds meer informeel onderwijs
                     in hun eigen huis gaan verzorgen?
                  
Kwaadwillenden kunnen altijd een weg vinden om schadelijke praktijken aan het oog
                     van de wetgever te onttrekken. Dit is voor mij geen reden om niet naar oplossingen
                     te zoeken. Het is wel goed om scherp te zijn op een dergelijke ontwikkeling.
                  
260
Wat is het verschil tussen «geven» of «doen geven»?
Waar wordt gesproken over het «geven» van informeel onderwijs is de betrokken actor
                     de leskracht zelf die direct in onderwijs voorziet. Waar wordt gesproken over het
                     «doen geven» van informeel onderwijs is de betrokken actor bijvoorbeeld de bestuurder
                     die alleen indirect in onderwijs voorziet. Beiden handelen in strijd met de voorgenomen
                     wet wanneer zij onderwijs faciliteren dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie.
                  
261
Van welke delen van het begrippenkader dat wordt gehanteerd om vast te stellen of
                     sprake is van een organisatie in de zin van artikel 140 Sr. wordt afgeweken?
                  
Niet noodzakelijk is dat het informeel onderwijs wordt gegeven door een samenwerkingsverband
                     van meer personen. Wel wordt aangesloten bij de in de jurisprudentie omtrent het begrip
                     «criminele organisatie» gehanteerde criteria van duurzaamheid en planmatigheid.
                  
262
Zou het niet de bedoeling moeten zijn dat het wetsvoorstel degenen raken die anti-integratief,
                     antidemocratisch of antirechtstatelijk opereren in plaats van dat het wetsvoorstel
                     degenen raken waarvoor de wet bedoeld is?
                  
De voorgenomen wet is bedoeld voor informeel onderwijs dat aanzet tot haat, geweld
                     of discriminatie en zal ook alleen het informeel onderwijs dat aanzet tot haat, geweld
                     of discriminatie raken. Waarborgen die in de voorgenomen wet worden ingebouwd, zullen
                     dit verzekeren.
                  
263
Is onderwijs niet juist een verlengstuk van opvoeding?
Tot op zekere hoogte kan onderwijs als verlengstuk van opvoeding worden beschouwd.
                     Daarom wordt in de Kamerbrief van 24 mei jl. ook het recht genoemd van ouders om zich
                     van opvoeding en onderwijs te verzekeren dat aansluit bij hun overtuigingen. Dit recht
                     is echter niet absoluut en kan worden ingeperkt.
                  
264
Valt informeel onderwijs aan een groep kinderen, niet zijnde iemands eigen kinderen,
                     dat wordt georganiseerd in een woonhuis onder de reikwijdte van deze wet?
                  
Informeel onderwijs dat in de woning plaatsvindt, valt niet binnen de reikwijdte van
                     de voorgenomen wet. Het maakt hierbij niet uit of het gaat om de eigen woning of om
                     de woning van een ander.
                  
265
Hoe verhoudt het advies van de Landsadvocaat van juli 2022 zich tot de plannen die
                     u in deze brief uiteenzet?
                  
Naar aanleiding van het advies van de Landsadvocaat zijn een aantal mogelijke maatregelen
                     onderzocht:
                  
1. De verdere uitbreiding van het verbod op organisatie
2. De ontwikkeling van nieuwe strafbaarstellingen
3. Het gebruik van een keurmerk.
4. De uitbreiding van het gebruik van de VOG naar personen betrokken met informele scholing
5. Het opstellen van een nieuwe wettelijke norm met toezicht door inspectie
6. Het uitbreiden van de meldplicht uit de Wpo en Wvo.
Gegeven de verantwoordelijkheden van het ministerie is ervoor gekozen om de maatregelen
                     vier en vijf verder uit te werken. Hiermee werken we aan bevorderen en handhaven.
                  
266
Op welke punten heeft u de plannen die u in de brief uiteenzet aangepast na het advies
                     van de Landsadvocaat?
                  
Het advies van de Landsadvocaat heeft de overtuiging gesterkt dat het bestaande wettelijke
                     instrumentarium onvoldoende toereikend is voor effectief, signaalgestuurd toezicht
                     op informeel onderwijs. In de uitwerking van de hoofdlijnen voor nieuwe wetgeving
                     is het advies van de Landsadvocaat meegenomen in de afwegingen.
                  
267
Wat betekent het voor het toezicht dat in de particuliere sfeer sprake is van allerlei
                     activiteiten en interactie, die niet zo simpel in de term onderwijs te vangen zijn,
                     waarbij een gestructureerde setting verondersteld wordt?
                  
Er is enige mate van organisatie noodzakelijk voor informele onderwijsorganisaties
                     om onder het toepassingsbereik van de voorgenomen wet te vallen. Het geven van spontane
                     of incidentele uitleg aan kinderen valt dus niet onder het bereik van de wet.
                  
268
Kunt u toelichten waarom als ondergrens de leeftijd van 4 jaar is gekozen? Waarom
                     hanteert u hier niet het uitgangspunt «hoe eerder hoe beter»?
                  
Er is voor deze leeftijdscategorie gekozen om gelijke tred te houden met het reguliere
                     onderwijs. Daarnaast zien we dat veel informeel onderwijs ook wordt gegeven aan kinderen
                     die vallen binnen deze leeftijdscategorie.
                  
269
In hoeverre valt er een scherpe grens te trekken tussen informele onderwijsinstellingen
                     en andere informele instellingen die zich richten op kinderen?
                  
Het onderscheid tussen informele onderwijsinstellingen en andere informele instellingen
                     die zich richten op kinderen wordt gemaakt op basis van het begrip «onderwijs», dat
                     in de context van de beleidsagenda informeel onderwijs wordt gedefinieerd als «alle
                     activiteiten die zijn gericht op het systematisch overbrengen van kennis, vaardigheden
                     of attitudes». Informele lesinstellingen waar activiteiten worden ontplooid die aan
                     deze criteria voldoen, worden in de context van de beleidsagenda informeel onderwijs
                     beschouwd als informele onderwijsinstellingen.
                  
270
Hoe bent u tot de afweging gekomen om te kiezen voor signaalgestuurd toezicht als
                     een belangrijk uitgangspunt en niet voor de strafrechtelijke benadering en de bijbehorende
                     presumptie van onschuld van een verdachte?
                  
Zie het antwoord op vraag 249. In aanvulling daarop geldt nog het volgende: om te
                     voorkomen dat toezichtsbevoegdheden worden ingezet ten aanzien van personen die geen
                     overtreding hebben begaan, is gekozen voor het signaalgestuurde toezicht. Daarmee
                     is de proportionaliteit ook gediend.
                  
Omdat het hier bestuursrechtelijk instrumentarium betreft, is de onschuldpresumptie
                  niet van toepassing. Dit betekent niet dat op basis van vermoedens tot sanctionering
                  kan worden overgegaan. Er dient nog altijd voldoende bewijs van overtreding te worden
                  geleverd om een aanwijzing te kunnen geven.
               
271
Wat is de definitie van een «redelijk vermoeden» wanneer u schrijft dat de inspectie
                     aan de slag zal gaan bij een «redelijk vermoeden van overtreding»?
                  
Het oordeel van een redelijk vermoeden ligt bij de inspectie. Zij maakt een afweging
                     naar de feiten en omstandigheden van een specifiek geval.
                  
272
Zou u willen dat er toezicht komt op thuisonderwijs»?
Ja, in de Kamerbrief «Aanscherpingen particulier en thuisonderwijs» van 19 juni jl.29 kan uw Kamer hier meer over lezen.
273
In het licht van de vrijheid van drukpers; waar gaat de inspectie naar kijken bij
                     de beoordeling van leermiddelen?
                  
Dat zal afhangen van de specifieke formulering van de wettelijke normstelling voor
                     toezicht op informeel onderwijs.
                  
274
Welke zorgen heeft de inspectie geuit?
De inspectie heeft mij laten weten onder andere zorgen te hebben over de andersoortige
                     aard van de situaties waarom het zou gaan en de capaciteit, informatiepositie en expertise
                     die dat van de inspectie vraagt. Het accent van het toezicht zal in de eerste plaats
                     liggen bij opsporing, dat een ander instrumentarium vergt dan het instrumentarium
                     dat de inspectie voor haar huidige taak gebruikt. Daarnaast vraagt de inspectie zich
                     af of het toezicht doelmatig zal zijn, omdat bewust antidemocratische vormingsactiviteiten
                     zich potentieel aan toezicht zouden kunnen onttrekken. Tot slot geeft de inspectie
                     aan principiële zorgen te hebben over de rol die zij verwacht te moeten aannemen in
                     morele discussies in religieuze, politieke en maatschappelijke sfeer en die mogelijkerwijs
                     haar gezag en effectiviteit voor haar taken in het regulier onderwijstoezicht aantasten.
                     Deze zorgen worden meegenomen.
                  
275
Welke andere manieren om toezicht te houden heeft u overwogen?
De manieren van toezicht die zijn overwogen zijn: een keurmerk, stimulerend toezicht
                     en signaalgericht toezicht.
                  
276
Moet de inspectie bij het onderzoek naar informeel onderwijs dieper op de inhoud ingaan
                     dan ze nu doet bij een onderzoek naar onderwijs in een formele setting?
                  
Het zal naar verwachting niet zozeer gaan om anders of dieper kijken, maar om verschillen
                     die betrekking hebben op de aard van problematisch informeel onderwijs.
                  
277
Op welke grond kan de inspectie binnenkomen bij een aanbieder van informeel onderwijs?
Op grond van artikel 5:15, eerste lid, van de Awb heeft een toezichthouder de bevoegdheid
                     elke plaats te betreden, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de
                     bewoner.
                  
278
Wat gebeurt er indien een aanbieder van informeel onderwijs de inspectie niet binnenlaat?
Op grond van artikel 5:15, tweede lid, van de Awb kan een toezichthouder zich zo nodig
                     toegang verschaffen met behulp van de politie.
                  
279
Wat zou er anders moeten zijn in de benodigde werkwijze bij het toezicht op informeel
                     onderwijs in vergelijking met het reguliere onderwijstoezicht?
                  
Wat er precies anders zal zijn in de werkwijze bij het toezicht op informeel onderwijs
                     zal afhangen van de specifieke invulling van de voorgenomen wet. Wel kan nu al worden
                     gezegd dat het toezicht op informeel onderwijs volledig signaalgestuurd zal zijn en
                     dit is niet zo in het reguliere onderwijstoezicht.
                  
280
Hoeveel fte maakt de inspectie vrij voor het toezicht?
Dat zal op een later moment bepaald moeten worden. De inspectie gaat vooralsnog uit
                     van substantiële capaciteit die daarvoor nodig lijkt. Afhankelijk van de invulling
                     kan ook worden beoordeeld welke aanvullende expertise nodig is. Extra toezichttaken
                     en eventuele uitbreiding van expertise zullen in elk geval een uitbreiding van capaciteit
                     vergen.
                  
281
Hoe verhoudt uw voornemen zich tot een eerdere conclusie van het Ministerie van Sociale
                     Zaken en Werkgelegenheid over informele scholing: «Het belasten van duizenden (vrijwilligers-)organisaties,
                     die op een positieve wijze bijdragen aan onze samenleving, om zicht te krijgen op
                     een beperkt aantal organisaties waar mogelijk zorgen om zijn, beschouwt het kabinet
                     als disproportioneel.»?30
Het belasten van duizenden organisaties werd en wordt als disproportioneel gezien.
                     Daarom is gekozen voor signaalgericht toezicht dat alleen die informele onderwijsinstellingen
                     raakt waarbij sprake is van een redelijk vermoeden van overtreding van de wettelijke
                     norm.
                  
282
Zorgt de uitzondering voor leerplichtig onderwijs er niet toe dat er straks een ruimer
                     regime bestaat voor thuisonderwijs met een vrijstelling van de leerplicht dan voor
                     informeel onderwijs?
                  
Op 19 juni jl. is een brief verstuurd over de aanscherpingen van het particulier en
                     thuisonderwijs.31  Daarin werd aangegeven dat uw Kamer uiterlijk het eerste kwartaal van 2024 het aangepaste
                     wetsvoorstel Waarborgen thuisonderwijs ontvangt.
                  
283
Zal de inspectie haar taken bij het houden van toezicht ook verrichten met inachtneming
                     van de vrijheid van onderwijs (artikel 4 Wet op het onderwijstoezicht), op zodanige
                     wijze dat instellingen niet meer worden belast dan voor een zorgvuldige uitoefening
                     van het toezicht noodzakelijk is?
                  
Ja. Grondrechten dienen ook bij de toepassing van toezichtsbevoegdheden in acht te
                     worden genomen. Verder is ook artikel 5:13 van de Awb van toepassing: «Een toezichthouder
                     maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de
                     vervulling van zijn taak nodig is».
                  
284
Worden er werkafspraken gemaakt met de veiligheidsdiensten zodat gerichte informatie
                     uitgewisseld kan worden waarmee de inspectie een onderzoek kan starten bij een aanbieder
                     van informeel onderwijs?
                  
Ja, er zullen werkafspraken worden gemaakt.
285
Wat wordt er verstaan onder een bijzondere aanwijzing? Is er ook nog een algemene
                     aanwijzing?
                  
In de gegeven context zou een algemene aanwijzing gaan over de handelingswijze van
                     de inspectie ten aanzien van een categorie gevallen. Een bijzondere aanwijzing gaat
                     over de handelingswijze van de inspectie ten aanzien van een individueel geval.
                  
286
Aan welke soort eigensoortige bevoegdheden denkt u naast het uitwisselen van informatie?
Wanneer de inspectie een onderzoek start, beschikt de inspectie over de bevoegdheden
                     die de Awb aan toezichthouders toekent. Degenen die het informeel onderwijs verzorgen
                     zijn verplicht aan een onderzoek van de inspectie mee te werken. Zo is de inspectie
                     bevoegd om plaatsen te betreden en inlichtingen te vragen, en medewerking af te dwingen,
                     door middel van een last onder bestuursdwang of dwangsom.32  In gevallen waarin er serieuze signalen zijn van onderwijs dat aanzet tot haat,
                     geweld of discriminatie, zal de inspectie te maken kunnen krijgen met personen die
                     niet bereid zijn mee te werken aan het onderzoek. Dat vereist een andere benadering
                     van het onderzoek dan de benadering waarmee de inspectie nu gewoon is te werken.
                  
287
Welke andere benadering is nodig voor informeel onderwijs?
In tegenstelling tot toezicht op regulier onderwijs, zal toezicht op informeel onderwijs
                     enkel signaalgestuurd zijn. In gevallen waarin er serieuze signalen zijn van onderwijs
                     dat aanzet tot haat of geweld, zal de inspectie te maken kunnen krijgen met personen
                     die niet bereid zijn mee te werken aan het onderzoek. Dat vereist een andere benadering
                     van het onderzoek dan de benadering waarmee de inspectie nu gewoon is te werken.
                  
288
Wanneer is er volgens u sprake van effectief toezicht op informeel onderwijs?
Er is sprake van effectief toezicht wanneer er een goed beeld bestaat van eventueel
                     ongewenste beïnvloeding zoals bedoeld, dat hiertegen doeltreffend kan worden opgetreden
                     zodanig dat de ongewenste beïnvloeding effectief stopt, en dat geen sprake is van
                     onbedoelde negatieve neveneffecten (zoals veel onterechte signalen, negatieve beeldvorming
                     rond niet-problematische vorming en negatieve beeldvorming rond de legitimiteit en
                     proportionaliteit van inspectieoptreden).
                  
289
Bij het reguliere toezicht is er een kader waarmee duidelijk wordt waar de inspectie
                     naar moet kijken. Hoe wordt dat bij informeel onderwijs geregeld?
                  
Voor het toezicht op informeel onderwijs zal een aparte werkwijze en aanpak worden
                     opgesteld door de inspectie. Bij de verdere uitwerking van de wet zal moeten worden
                     bezien hoe deze precies worden ingevuld.
                  
290
Welke andere instanties worden overwogen waarmee de inspectie gegevens kan uitwisselen?
Denkbaar is dat de inspectie de bevoegdheid wordt gegeven om informatie op te vragen
                     bij andere instanties, zoals de politie en de gemeente, indien dat noodzakelijk en
                     proportioneel is. Daarbij moet uiteraard de Algemene verordening gegevensbescherming
                     in acht worden genomen. Voor zover noodzakelijk zal in het wetsvoorstel een grondslag
                     worden opgenomen voor deze gegevensuitwisseling.
                  
291
Is de grondslag die overwogen wordt om op te nemen in de wet een algemene maatregel
                     van bestuur of een ministeriële regeling?
                  
De grondslag die gecreëerd wordt om toezicht te houden is een formele wet.
292
Hoe zwaar laat u, voor het opstellen van een wet, meewegen of het voor de inspectie
                     uitvoerbaar is?
                  
Elk voorgenomen toezicht moet uitvoerbaar zijn, dit geldt ook voor toezicht op informeel
                     onderwijs. Een onderdeel van het wetstraject is ook de uitvoeringstoets. Daarnaast
                     zorg ik ervoor dat de inspectie de bevoegdheden, middelen en ondersteuning heeft om
                     goed uitvoering te geven aan haar nieuwe taak.
                  
293
Stel dat de inspectie aangeeft dat het op geen enkele manier uitvoerbaar is. Wat gaat
                     u dan doen?
                  
Zoals hierboven aangegeven moet elk toezicht uitvoerbaar zijn. Het is aan het kabinet
                     om te zorgen dat dit voor het toezicht op informeel onderwijs het geval is.
                  
294
Hoeveel fte is er nodig bij de inspectie om het toezicht op informeel onderwijs te
                     realiseren?
                  
Dat zal op een later moment bepaald moeten worden. De inspectie gaat vooralsnog uit
                     van substantiële capaciteit die daarvoor nodig lijkt.
                  
295
Hoeveel extra middelen heeft de inspectie nodig om het toezicht op informeel onderwijs
                     te realiseren? Waar wordt dit uit gefinancierd?
                  
Dat zal op een later moment bepaald moeten worden. De inspectie gaat vooralsnog uit
                     van substantiële capaciteit die daarvoor nodig lijkt.
                  
296
Is bij u bekend dat er veel zorgen zijn rondom het realiseren van een goede uitvoering,
                     al helemaal in relatie tot oplopende personeelstekorten?
                  
De zorgen van de inspectie zijn mij bekend.
297
Is het volgens u mogelijk om normeringen op te leggen die de inspectie kan gebruiken?
Ja. In de brief van 24 mei jl. beschrijf ik de voorgestelde invulling van de norm
                     waaraan het informeel onderwijs gehouden wordt.33
298
Wanneer is er volgens de inspectie sprake van effectief toezicht op informeel onderwijs?
Er is volgens de inspectie sprake van effectief toezicht wanneer er een goed beeld
                     bestaat van eventueel ongewenste beïnvloeding zoals bedoeld, dat hiertegen doeltreffend
                     kan worden opgetreden zodanig dat de ongewenste beïnvloeding effectief stopt, en dat
                     geen sprake is van onbedoelde negatieve neveneffecten (zoals veel onterechte signalen,
                     negatieve beeldvorming rond niet-problematische vorming en negatieve beeldvorming
                     rond de legitimiteit en proportionaliteit van inspectieoptreden).
                  
299
Is het toezicht enkel van toepassing op situaties waarin kennis, vaardigheden en attitudes
                     structureel en systematisch worden overgedragen? Betekent dit bijvoorbeeld dat jeugdclubs
                     waar gezamenlijk over inhoudelijke thema’s gesproken wordt zonder dat er volgens een
                     vast rooster en stramien aan overdracht gedaan wordt buiten de sfeer van het toezicht
                     vallen? Is dit de bedoeling als de wens is om opruiende verbanden aan te pakken?
                  
Het klopt dat de voorgenomen wet alleen van toepassing is op situaties waarin kennis,
                     vaardigheden en attituden systematisch worden overgedragen. Situaties waarin incidenteel
                     gesproken wordt over inhoudelijke thema’s, vallen hier niet onder, ook niet wanneer
                     de thema’s raken aan haat, geweld of discriminatie. Dit is in lijn met het doel van
                     de voorgenomen wet, dat niet is om «opruiende verbanden aan te pakken» maar om in
                     te kunnen grijpen wanneer informeel onderwijs kinderen systematisch aanzet tot haat,
                     geweld of discriminatie.
                  
300
In hoeverre bestaat het risico van politieke beoordeling en handhaving als een Minister
                     de bevoegdheid krijgt maatregelen op te leggen?
                  
Het risico op politieke beïnvloeding wordt in de voorgenomen wet in eerste instantie
                     ondervangen door een scherp afgebakende norm. Vervolgens maakt de inspectie de afweging
                     of bepaalde signalen zullen leiden tot een onderzoek en beoordeelt zij of in een bepaalde
                     casus sprake is van een overtreding. Zonder een dergelijk, onafhankelijk gegeven oordeel,
                     kan de Minister niet het initiatief nemen tot het opleggen van een maatregel. De inhoud
                     van de maatregel moet bovendien in verhouding staan tot het daarmee te dienen doel
                     en de ernst van de overtreding. Ik meen dat de voorgenomen wet hiermee voorziet in
                     afdoende checks and balances om politieke beïnvloeding te voorkomen.
                  
301
Wat is het effect op het vertrouwen in de overheid gezien de inhoudelijke plannen
                     voor het wetsvoorstel?
                  
De voorgenomen wet, dient om kinderen, derden en de samenleving als geheel tegen haat,
                     geweld en discriminatie te beschermen. Daarmee zou de wet moeten bijdragen aan dit
                     vertrouwen.
                  
302
Als het doel is om te voorkomen dat kinderen nog langer worden blootgesteld aan schadelijk
                     informeel onderwijs, wat is dan de reden dat er geen optie is om de aanbieder van
                     informeel onderwijs te verbieden of op te heffen?
                  
Het is momenteel al mogelijk om een organisatie te verbieden.34 Dit komt ook naar voren in het advies van de Landsadvocaat.35
303
Wie beschouwt het als probleem dat de Minister een politiek gelegitimeerde ambtsdrager
                     is?
                  
Dat weet ik niet.
304
Welke bevoegdheden zijn er geregeld in de Wet op de jeugdverblijven die de Minister
                     ook kan gaan gebruiken?
                  
De Wet op de jeugdverblijven kent geen bevoegdheden aan de Minister toe ten opzichte
                     van informeel onderwijs.
                  
305
Is «onvoldoende weersproken» niet een lastig onderwerp voor de inspectie om te onderzoeken?
                     Hoe zou de inspectie zo'n onderzoek aanpakken?
                  
Hoe het toezicht door de inspectie er uiteindelijk uit komt te zien is nog niet duidelijk.
                     Dit zal de inspectie op basis van uiteindelijke wetgeving vormgeven.
                  
306
Hoe weet u of instellingen een aanwijzing opvolgen?
De inspectie zal toezicht houden op de naleving van een aanwijzing.
307
Wat is de reden dat is gekozen voor een maximale duur van de aanwijzing van twee jaar?
Een aanwijzing en een eventuele sanctie beperken individuen of groepen in hun grondwettelijke
                     vrijheden. Deze beperkingen moeten in verhouding staat tot het doel dat ze dienen,
                     dat acht ik voor deze beperking het geval. In (voorgenomen) wetten van vergelijkbare
                     aard, zoals in de voorgenomen Wet transparantie maatschappelijke organisaties, wordt
                     voor eenzelfde duur gekozen.
                  
308
Wat is de reden dat is gekozen voor sanctionering via het bestuursrecht in plaats
                     van het strafrecht?
                  
Zie het antwoord op vraag 249. Het bestuursrecht is beter geschikt om te komen tot
                     herstel en tot voorkoming van toekomstige overtredingen.
                  
309
Is de verwachting dat de inspectie voldoende is toegerust voor de extra taak die zij
                     krijgen?
                  
Bij inwerkingtreding van de voorgenomen wet zal de inspectie voldoende zijn toegerust
                     voor de extra taak die zij krijgt.
                  
310
Is de verwachting dat de inspectie voldoende specialistische (juridische) kennis heeft
                     om deze extra taak te borgen?
                  
Extra taken zullen uitbreiding van expertise en personele capaciteit vragen. Bij inwerkingtreding
                     van de voorgenomen wet zal de inspectie hierop voldoende zijn toegerust.
                  
311
Klopt het dat thuisonderwijs in een woning met meerdere gezinnen buiten het bereik
                     van het toezicht valt?
                  
Thuisonderwijs valt niet onder het bereik van de voorgenomen wet. Hetzelfde geldt
                     voor onderwijs dat in de woning plaatsvindt. Het maakt hierbij niet uit van hoe veel
                     gezinnen er kinderen thuis- óf informeel onderwijs genieten.
                  
312
Betekent het voornemen om in de wet op te nemen dat de Minister geen bijzondere aanwijzingen
                     aan de inspectie kan geven, dat de inspectie de vrijheid krijgt om op sommige signalen
                     wel te reageren en andere signalen te negeren?
                  
Ja. Onderdeel van de voorziene werkwijze is dat de inspectie bepaalt welke signalen
                     opvolging behoeven.
                  
313
Hoe verhoudt zich het opleggen van de aanwijzing aan bijvoorbeeld thuisonderwijs,
                     indien dit als informeel wordt beschouwd, bepaald lesmateriaal niet voorhanden te
                     mogen hebben tot de vrijheid van onderwijs (met name inrichting)?
                  
De voorgenomen wet is niet van toepassing op thuisonderwijs. Voor instellingen die
                     wel vallen onder het informeel onderwijs en lesgeven uit lesmaterialen die aanzetten
                     tot haat, geweld of discriminatie en het lesmateriaal in kwestie hierbij niet voldoende
                     nuanceren, geldt dat de informele lesorganisatie een aanwijzing kan krijgen om het
                     lesmateriaal niet meer te gebruiken. Dit is in lijn met de vrijheid van onderwijs
                     zoals vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet, die immers ook niet grenzeloos is.
                     Meer over de grenzen van artikel 23 van de Grondwet kan uw Kamer lezen in de kabinetsreactie
                     op het Onderwijsraadadvies «Grenzen stellen, ruimte laten» die op 3 juli jl. aan de
                     Kamer is verstuurd.36
314
Bestaan er kaders waarbinnen de bestuurlijke boete zich moet begeven? Of heeft de
                     Minister de vrijheid om dit zelf te bepalen?
                  
In de Awb is vastgelegd dat de maximale hoogte van de bestuurlijke boete dient te
                     worden vastgelegd in de wet (zie art. 5:461, eerste lid, Awb). Dit zal dan ook wettelijk
                     worden verankerd in het wetsvoorstel dat toezicht op informeel onderwijs mogelijk
                     maakt. De Minister kan alleen van dit bedrag afwijken indien hij of zij een lagere
                     boete wenst op te leggen.
                  
315
Wat gebeurt er indien de aanwijzing na twee jaar voorbij is en de instelling die informeel
                     onderwijs aanbiedt wederom een overtreding begaat?
                  
Dan zal opnieuw een aanwijzing worden opgelegd.
316
Kunt u de volgende stap in het sanctiebeleid al in laten gaan als er nog beroep en
                     bezwaar loopt?
                  
Dit is mogelijk. Het indienen van bezwaar of beroep heeft geen schorsende werking.
Indien de rechtszoekende het besluit wil opschorten dient diegene daartoe bij de rechtbank
                     een voorlopige voorziening aan te vragen (zie art. 8:72, vijfde lid, Awb).
                  
317
Kan na bezwaar en beroep ook naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
                     State worden gegaan?
                  
Ja, dit is mogelijk op grond van artikel 8:104 en 8:105 Awb.
318
Wat wordt er bedoeld met «het is daarnaast nooit het geval dat een uiting in haar
                     algemeenheid wordt verboden»?
                  
Dit betekent dat enkel na het doen van onafhankelijk onderzoek, waaruit blijkt dat
                     de norm is overtreden overgegaan kan worden tot het opleggen van sancties, welke de
                     vrijheid van meningsuiting beperken dan wel de vrijheid van onderwijs. Deze grondrechtelijke
                     beperkingen zijn het gevolg van specifiek gedane uitingen (mondeling dan wel schriftelijk
                     in bepaalde lesmaterialen) welke de norm overtreden – en gelden alleen in een specifieke
                     context. Er zal dus nooit een preventief algemeen verbod gelden voor bepaalde lesmaterialen
                     of vormen van informeel onderwijs.
                  
319
Houdt u met het bedenken van de hoogte van de boetes rekening met dat het veelal gaat
                     om organisaties die draaien op vrijwilligers en dus niet over veel financiën beschikken?
                  
Bij het opleggen van een boete zal daar rekening mee (moeten) worden gehouden, op
                     grond van het evenredigheidsbeginsel. De financiële positie van degene tot wie de
                     boete zich richt zal dus betrokken moeten worden bij de bepaling van de hoogte van
                     de boete.
                  
320
Wat voegen deze plannen toe ten opzichte van de mogelijkheden die de AIVD, OM en anderen
                     reeds hebben om na signalen onderzoek te doen?
                  
De voorgestelde norm sluit aan bij het begrippenkader van artikel 137d van het Wetboek
                     van Strafrecht, op basis waarvan het OM signalen onderzoekt, maar vult dat begrippenkader
                     ook aan: anders dan de genoemde strafbepaling zal de norm niet alleen zien op in het
                     openbaar gedane uitingen, maar (mede) op besloten situaties. De AIVD doet onderzoek
                     in het kader van de Nationale Veiligheid en kan anderen middels ambtsberichten in
                     staat stellen om te handelen. Het onderzoeken zoals bedoeld in dit wetsvoorstel is
                     geen taak van de AIVD.
                  
321
Wat is de definitie van «redelijk vermoeden»?
In de context van de voorgenomen wet is een redelijk vermoeden een vermoeden op grond
                     van objectief waarneembare feiten en omstandigheden dat een persoon zich schuldig
                     heeft gemaakt aan overtreding van de norm.
                  
322
Bij welk «redelijk vermoeden van overtreding» zal de inspectie besluiten om tot onderzoek
                     over te gaan?
                  
Het oordeel van een redelijk vermoeden ligt bij de inspectie.
323
Verwacht u dat, als dit wetsvoorstel in werking treedt, het aantal signalen zal toenemen
                     ten opzichte van de signalen die nu al binnenkomen?
                  
Dat zullen we moeten bezien. Het zou kunnen dat het aantal signalen toeneemt, omdat
                     er dan een duidelijk kenbare en onafhankelijke toezichthouder is waar deze signalen
                     gemeld kunnen worden.
                  
324
Hoe is de rechtszekerheid van de instellingen geborgd als de signalering bij de inspectie
                     ligt?
                  
Voor de rechtszekerheid van informele onderwijsinstellingen is het van belang dat
                     het voor hen kenbaar is dat er wettelijk toezicht is op informeel onderwijs en wat
                     de inhoud van de norm is op basis waarvan zij met de voorgenomen wet kunnen worden
                     gesanctioneerd. De inspectie weegt signalen in de eerste plaats op basis van diezelfde
                     wet. Voor zover de inspectie in aanvulling op de wet ook een eigen uitvoeringsbeleid
                     hanteert, zal dat voor de informele onderwijsinstellingen ook kenbaar zijn.
                  
325
Waarom worden de signalen niet beperkt tot de veiligheidsdiensten en de politie, gezien
                     de doelstelling om antirechtstatelijk gedrag te bestrijden?
                  
De bedoeling van het toezicht is niet alleen om in te kunnen grijpen daar waar informele
                     onderwijsinstellingen antirechtsstatelijk opereren, maar overal waar informeel onderwijs
                     aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Signalen daarover kunnen van verschillende
                     partijen komen, daarin wil geen beperking opleggen.
                  
326
Lijkt het u niet wenselijk dat het wetsvoorstel pas ter internetconsultatie wordt
                     voorgelegd nadat de Tweede Kamer zich in een debat heeft uitgesproken over uw voornemens?
                  
Het staat de Tweede Kamer vrij om een debat aan te vragen over de voornemens van dit
                     kabinet aangaand informeel onderwijs. Het kabinet heeft er immers voor gekozen u met
                     de brief van 24 mei jl. over de hoofdlijnen van de normstelling te informeren.37 Voor het feitelijke wetsvoorstel geldt dat de volgorde is dat, net als bij andere
                     wetten, er eerst internetconsultatie plaats vindt alvorens deze aan uw Kamer wordt
                     voorgelegd.
                  
327
Hoe verhoudt de wens om het verwijt van politieke beïnvloeding te vermijden en dus
                     geen aanwijzingsbevoegdheid bij de Minister te beleggen zich met de wens om de sanctionering
                     wel bij de Minister te beleggen? Kan een Minister bij een geconstateerde overtreding
                     ook afzien van een sanctie?
                  
Net als in het regulier onderwijs is het aan een Minister om te besluiten of hij over
                     gaat tot het opleggen van een sanctie of dat er andere mogelijkheden zijn om de gewenste
                     verandering alsnog te realiseren. Ik meen dat de voorgenomen wet voorziet in afdoende
                     checks and balances om politieke beïnvloeding te voorkomen.
                  
328
Moet het gebruik van eeuwenoude intolerante teksten van schriftgeleerden zoals Ibn
                     Taymiyya, voldoen aan precies dezelfde maatstaven als het gebruik van lesmateriaal
                     dat hedendaagse schrijvers hebben samengesteld?
                  
Lesmaterialen worden beoordeeld tegen de achtergrond van de wijze waarop informele
                     lesorganisaties uit de lesmaterialen onderwijzen. Wanneer informele onderwijsinstellingen
                     de lesmaterialen niet benutten om aan te zetten tot haat, geweld of discriminatie,
                     dan mogen ze deze lesmaterialen in principe gebruiken. Dit geldt voor alle teksten,
                     ongeacht de ouderdom ervan.
                  
329
Zou het mogelijk kunnen zijn dat een brede toegang om signalen over informeel onderwijs
                     door te kunnen geven als een kliklijn kan gaan werken?
                  
De inspectie zal in alle gevallen de signalen onafhankelijk wegen, om te beoordelen
                     of inderdaad sprake is van een redelijk vermoeden van overtreding. Signalen waarvoor
                     dit niet het geval is, kunnen weliswaar worden doorgegeven maar zullen niet worden
                     opgevolgd.
                  
330
Beseft u dat het imago van de inspectie eronder kan lijden als ook signalen van willekeurige
                     burgers getoetst moeten gaan worden? In hoeverre ziet u als risico dat de onafhankelijkheid
                     van de inspectie schade kan ondervinden?
                  
Het past een onafhankelijke publieke toezichthouder dat het alle signalen zorgvuldig
                     weegt, ook die van burgers. Ik denk niet dat het imago van de inspectie eronder te
                     lijden heeft als zij signalen van burgers zorgvuldig toetst.
                  
331
Kunt u toelichten hoe de inspectie om moet gaan met een melding van een burger die
                     beweert dat in een verenigingsgebouw op vrijdagavond bedenkelijke bijeenkomsten worden
                     georganiseerd waarbij jihadistisch gedachtengoed wordt overgedragen? Waarom is dit
                     een taak voor de inspectie en hoe kan de inspectie informatie verkrijgen? Is dit type
                     melding niet bij uitstek iets voor de AIVD en NCTV?
                  
Een dergelijke melding kan in theorie ook bij andere partijen, zoals gemeenten, politie
                     of de AIVD terecht komen. De AIVD doet inlichtingenonderzoek in het kader van de Nationale
                     Veiligheid en kan anderen middels ambtsberichten in staat stellen om te handelen.
                     Het onderzoeken zoals bedoeld in dit wetsvoorstel is geen taak van de AIVD.
                  
332
Kunt u aangeven wat in de context van de voorgestelde plannen de werk- en bevoegdheidsverdeling
                     is tussen de inspectie enerzijds en de AIVD en NCTV anderzijds als het gaat om het
                     onderzoek naar informeel onderwijs?
                  
De uitwerking van de wetgeving is nog niet zo ver dat ik hierover al uitspraak kan
                     doen.
                  
333
Is een brief van de inspectie beschikbaar met de beoordeling van het voorstel? Zo
                     ja, wilt u die naar de Kamer sturen?
                  
Met de inspectie is weliswaar veel gesproken over hun beoordeling van het wetsvoorstel,
                     maar een officiële brief hebben we niet. Zodra er een wetsvoorstel ligt, zal uiteraard
                     een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets worden uitgevoerd. Deze zal deel uit
                     komen te maken van de memorie van toelichting.
                  
334
Kunt u toelichten waarop de scepsis van de inspectie berust over de effectiviteit
                     van het beoogde toezicht?
                  
De inspectie heeft mij laten weten onder andere zorgen te hebben over de andersoortige
                     aard van de situaties waarom het zou gaan en de capaciteit, informatiepositie en expertise
                     die dat van de inspectie vraagt. De aard van deze situaties vraagt voor het toezicht
                     een ander instrumentarium dan het instrumentarium dat de inspectie voor haar huidige
                     taak gebruikt. Daarnaast vraagt de inspectie zich af of het toezicht doelmatig zal
                     zijn, omdat bewust antidemocratische vormingsactiviteiten zich potentieel aan toezicht
                     zouden kunnen onttrekken.
                  
335
Kunt u zich voorstellen dat de inspectie vragen heeft bij de stevigheid van de verbinding
                     met het onderwijs? Is het gelet op de doelstelling van de plannen niet voor de hand
                     liggender om andere diensten hiermee te belasten?
                  
Ik vind het belangrijk om met de inspectie hierover in gesprek te blijven omdat ik
                     van mening ben dat zij de meest voor de hand liggende toezichthouder is.
                  
336
Is het betoog van de inspectie niet steekhoudend dat het toezicht op activiteiten
                     in de heimelijke sfeer niet past bij de taak van de inspectie en dat dit naar zijn
                     aard beter thuishoort bij diensten die hiervoor speciaal zijn aangewezen?
                  
Zoals eerder aangegeven vindt het kabinet de inspectie de meest voor de hand liggende
                     toezichthouder. Het is aan ons om de inspectie hiervoor zo goed mogelijk toe te rusten.
                  
337
Kunt u toelichten wat de inspectie bedoelt met de verwachting dat grote aantallen
                     maatschappelijke, kerkelijke en politieke activiteiten tot signalen zullen leiden?
                     Hoe beoordeelt u de vrees dat heimelijke activiteiten zich eenvoudig kunnen onttrekken
                     en dat juist goedbedoelde activiteiten onnodig met extra toezicht te maken krijgen?
                  
De inspectie heeft zorgen geuit over de uitvoerbaarheid van het toezicht wanneer het
                     van toepassing is op een te breed scala aan activiteiten. Echter, onder de voorgenomen
                     wet zullen activiteiten waarvoor er geen redelijk vermoeden bestaat dat ze aanzetten
                     tot haat, geweld of discriminatie niet vallen onder het toezicht van de inspectie.
                  
Kwaadwillenden kunnen altijd een weg vinden om schadelijke praktijken aan het oog
                  van de wetgever te onttrekken. Dit is voor mij geen reden om niet naar oplossingen
                  te zoeken.
               
338
Waarom is afgestapt van de aanvankelijk gekozen norm van het verbod om kinderen aan
                     te zetten zich actief te verzetten tegen de democratische rechtstaat? Drukte die norm
                     niet veel beter de ernst van de situatie uit en de oorspronkelijke bedoeling van de
                     Kamer?
                  
Bij de zoektocht naar een norm voor de voorgenomen wet stond de concreetheid en de
                     bruikbaarheid van de norm voorop. De bepaling voor het aanzetten tot haat, geweld
                     of discriminatie is bekend vanuit het strafrecht en geeft de relevante juridische
                     invulling aan de begrippen zoals die in de voorgenomen wet zullen worden gehanteerd.
                  
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 M. Verhoev, griffier
