Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van der Lee over aanpassingen in de WW premiedifferentiatie
Vragen van het lid Van der Lee (GroenLinks) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over aanpassingen in de WW premiedifferentiatie (ingezonden 7 juli 2023).
Antwoord van Minister Van Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 25 augustus
2023).
Vraag 1
Waarin ligt het feit dat de precieze scheidslijn tussen oproepovereenkomsten en niet-oproepovereenkomsten
onduidelijk is? Welke verschillende interpretaties zijn mogelijk?
Antwoord 1
In het onderzoek «Mogelijkheden om flexibiliteit te realiseren binnen de lage WW-premie»,
dat in november 2021 aan de Tweede Kamer is aangeboden, geven de onderzoekers aan
dat er onduidelijkheid kan bestaan over de precieze scheidslijn tussen oproepovereenkomsten
en andere arbeidsovereenkomsten. Dit komt met name doordat in de huidige definitie
ontbreekt waar en op welk moment de arbeidsuren moeten zijn vastgelegd. Tot eind november
2021 is door mijn ministerie uitgedragen dat in het geval er sprake is van een arbeidsovereenkomst
waarin wisselende arbeidsomvangen zijn opgenomen (bijvoorbeeld ingeval van een tijdelijke
urenuitbreiding), de overeenkomst kwalificeert als oproepovereenkomst. Door het ontbreken
van de precieze scheidslijn in de wettekst zijn andere interpretaties ook mogelijk
gebleken. Zo constateren de onderzoekers dat een mogelijke interpretatie van de wet
is dat het aantal uren lopende het contract telkens opnieuw kan worden vastgelegd.
Dan kan een tijdelijke of permanente contracturenuitbreiding aan de definitie van
de niet-oproepovereenkomst voldoen, omdat de uren, alhoewel variabel, wel telkens
vastgelegd zijn. Een andere interpretatie van de wet luidt volgens de onderzoekers,
dat het aantal contracturen bij aanvang van de arbeidsovereenkomst vastgelegd moet
worden en daarna ongewijzigd moet blijven om niet als oproepovereenkomst aangemerkt
te worden.
Vraag 2
Op welke manier heeft u de onduidelijkheid proberen weg te nemen door het standpunt
rondom oproepovereenkomsten te herzien? Welke andere manieren waren er om dit te doen?
Antwoord 2
Naar aanleiding van het rapport van de onderzoekers en de begeleidende kamerbrief
heb ik een herziening van het Besluit nadere regels oproepovereenkomsten en het Besluit
Wfsv opgesteld. Op basis van de uitvoeringstoetsen en de internetconsultatie heb ik
echter geconcludeerd dat de voorgenomen wijzigingen zeer complex zijn en de gevolgen
voor burgers en bedrijven in verhouding tot de risico’s niet proportioneel zijn. Ik
heb daarom vooralsnog gekozen voor monitoring. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd1.
Daarnaast heb ik recent op basis van de afspraken in het arbeidsmarktpakket die ik
aan uw Kamer op 3 april jl. heb gepresenteerd2, het conceptwetsvoorstel meer zekerheid flexwerkers in internetconsultatie gebracht.
Daarin worden oproepcontracten afgeschaft en vervangen door basiscontracten. Alleen
studenten en scholieren met een bijbaan worden hiervan uitgezonderd en kunnen nog
op basis van oproepcontracten blijven werken. Als dit wetsvoorstel tot wet wordt verheven
zal het bovenstaande probleem na inwerkingtreding van deze wet zich in de praktijk
in veel mindere mate voor kunnen doen.
Tevens bevat het concept wetsvoorstel maatregelen die een deel van de onduidelijkheid
wegnemen. Zo verplicht het wetsvoorstel om de arbeidsomvang in de arbeidsovereenkomst
op te nemen. Hierdoor is er geen onduidelijkheid meer over waar de arbeidsomvang moet
zijn vastgelegd. Het blijft voor werkgevers wel mogelijk om deze arbeidsomvang te
wijzigen in overeenstemming met de werknemer.
Vraag 3
Klopt het dat een herziening van het standpunt betekent dat het risico op misbruik
en oneigenlijk gebruik toeneemt? Zo ja, hoe komt dat precies? Zo ja, klopt het dat
het concept besluit Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en het Besluit nadere
regels oproepovereenkomsten waren bedoeld om dit risico te mitigeren?
Antwoord 3
Het niet doorvoeren van de wijzigingen in het Besluit nadere regels oproepovereenkomsten
en het besluit Wfsv brengt geen toenemend risico op misbruik met zich mee. Wel is
er in sommige gevallen het risico dat werkgevers de lage WW-premie kunnen toepassen
op arbeidsovereenkomsten die vanuit de geest van de regelgeving onder de hoge premie
zouden moeten vallen, omdat er een grote mate van flexibiliteit in zit.
Voor deze flexibiliteit in de arbeidsovereenkomst is echter wel altijd instemming
van de werknemer nodig en er zijn op dit moment geen signalen dat er op zo’n manier
oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de regeling. Om die reden is monitoring een
passend en proportioneel instrument.
Daarnaast merk ik op dat via het concept Wetsvoorstel meer zekerheid flexwerkers nadere
regulering komt ten aanzien van de vastlegging van de arbeidsomvang, zoals ook in
antwoord 2 beschreven.
Vraag 4
Klopt het dat u heeft besloten de wijzigingen niet door te zetten vanwege de toename
van complexiteit?
Antwoord 4
Dat klopt ten dele. Voor de onderdelen die met name zagen op de wijzigingen in het
Besluit Wfsv, heb ik geconcludeerd dat het niet proportioneel is om de complexiteit
van de regeling voor alle partijen te verhogen om potentieel oneigenlijk gebruik uit
te sluiten. Dit heb ik gedaan vanuit de gedachte dat het kabinet streeft naar vereenvoudiging
en beperking van administratieve lasten voor burgers, bedrijven en uitvoeringsorganisaties.
Tegelijkertijd heb ik wel wijzigingen opgenomen in het wetsvoorstel meer zekerheid
voor flexwerkers. Dit betreft enkel de onderdelen die ik proportioneel vond. Hiermee
wordt een deel van de onduidelijkheden weggenomen.
Vraag 5
Speelt het voorgenomen behoud van oproepcontracten voor studenten en scholieren een
rol in de keuze die gemaakt is?
Antwoord 5
De keuze om de voorgenomen wijzigingen niet door te zetten, maar te kiezen voor monitoring,
is gemaakt voordat mijn voorstellen over de regulering van oproepcontracten afgerond
waren. Het voorgenomen behoud van oproepcontracten voor studenten en scholieren speelde
hier dus geen directe rol in, maar was wel een relevante ontwikkeling die mijn keuze
om de voorgenomen wijzigingen in (bijvoorbeeld enkel) het Besluit nadere regels oproepovereenkomsten
niet door te zetten versterkte.
Vraag 6 t/m 9
Betekent dit dat de lage Werkloosheidswet (WW-)premie geldt voor contracten met een
wisselende arbeidsomvang? Zo ja, hoe duidt u het feit dat bij deze contracten sprake
kan zijn van flexibiliteit? Is dit in de geest van het doel van de lage WW-premie?
Hoe draagt deze toepassing van de WW-premie bij aan het aantrekkelijker maken van
het vaste contract ten opzichte van het flexibele contract?
Heeft u overwogen om de hoge WW-premie van toepassing te verklaren op deze situaties?
Klopt het daarnaast dat een tijdelijke urenuitbreiding onder de lage WW-premie valt?
Zo ja, hoe duidt u het feit dat bij deze contracten sprake kan zijn van flexibiliteit?
Is dit in de geest van het doel van de lage WW-premie? Hoe draagt deze toepassing
van de WW-premie bij aan het aantrekkelijker maken van het vaste contract ten opzichte
van het flexibele contract?
Heeft u overwogen om de tijdelijke urenuitbreiding toch onder de hoge WW-premie te
laten vallen?
Antwoord 6 t/m 9
Het klopt dat de lage WW-premie kan gelden voor arbeidsovereenkomsten met een wisselende
arbeidsomvang en bij een tijdelijke urenuitbreiding, mits het een schriftelijke arbeidsovereenkomst
voor onbepaalde tijd is die geen oproepovereenkomst is. Tevens is het voorwaardelijk
voor het mogen toepassen van de lage WW-premie dat per tijdseenheid van ten hoogste
een jaar maar één arbeidsomvang is overeengekomen. Het verschilt per situatie of dit
in de geest van de regelgeving is. Er zijn namelijk veel contractvormen en situaties
denkbaar.
In veel gevallen sluit het toepassen van de lage WW-premie wel aan bij de geest van
de regelgeving. Het doel van de lage WW-premie is om het vaste contract aantrekkelijker
te maken ten opzichte van het flexibele contract. Door de lage WW-premie toe te mogen
passen op contracten met een tijdelijke urenuitbreiding, worden werkgevers niet geconfronteerd
met de hoge WW-premie als werknemers een vast contract met vaste uren hebben, maar
zij een tijdelijke urenuitbreiding krijgen. Dit kan bijvoorbeeld vanwege vervanging
van een collega die met zwangerschaps- en bevallingsverlof gaat of wanneer een werknemer
zelf het verzoek doet om tijdelijk meer of minder te werken vanwege werk-privébalans.
Dit soort uitbreidingen zijn alleen mogelijk als de werknemer daarmee instemt.
Er zijn echter ook situaties denkbaar waarvan het beleidsmatig onwenselijk is dat
ze onder de lage WW-premie vallen. Het risico dat zulke gevallen voorkomen is door
het herziene standpunt hierop groter geworden. Daarom heb ik onderzocht of aanpassing
van het Besluit nadere regels oproepovereenkomsten en het Besluit Wfsv mogelijk is.
Dit bleek complex te zijn. Tegelijkertijd zijn er op dit moment geen signalen uit
de praktijk dat er oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de regels rondom de WW-premie.
Ik heb daarom geconcludeerd dat het aanpassen van het besluit Wfsv om de risico’s
op oneigenlijk gebruik te verkleinen niet in verhouding staat tot de toename aan complexiteit.
Zie voor meer toelichting mijn antwoord op vraag 3.
Vraag 10
Op welke manier gaat u de situatie monitoren?
Antwoord 10
UWV biedt mijn departement jaarlijks uitgebreide monitoringsrapportages aan, die veel
kwantitatieve informatie bevatten. Deze rapportages vormen – in combinatie met mijn
contacten met de uitvoering en sociale partners – de basis van de monitoring om te
signaleren of er sprake is van oneigenlijk gebruik.
Vraag 11
Wanneer is de evaluatie van de premiedifferentiatie zoals aangekondigd in de Wet arbeidsmarkt
in balans voorzien? Welke onderdelen worden geëvalueerd? Wordt ook geëvalueerd welke
arbeidsvormen onder de lage en hoge WW-premie vallen?
Antwoord 11
De evaluatie van de Wab is inmiddels gestart. De aanbesteding is afgerond en de eerste
onderzoeksactiviteiten en bijeenkomsten hebben plaatsgevonden. Ik verwacht dat de
evaluatie medio 2025 is afgerond en het is aan een volgend kabinet om deze vervolgens
aan uw Kamer aan te bieden.
In het kader van deze evaluatie zijn voor het onderdeel premiedifferentiatie in de
WW diverse onderzoeksvragen opgesteld. Deze zijn onderverdeeld in de vier doelen van
de Wab:
A. Kosten- en riscoverschillen: De kosten- en risicoverschillen tussen contractvormen voor werkgevers verminderen.
B. Werking arbeidsmarkt op basis van aard: Flexibel werk wordt door werkgevers ingezet wanneer de aard van het werk daarom vraagt
en niet alleen omdat het een kostenvoordeel oplevert.
C. Werk- en inkomenszekerheid: Negatieve effecten van specifieke vormen van flexibele arbeid, zoals onzekerheid
over werk en inkomen worden voor de werkenden beperkt.
D. Vast contract aantrekkelijker: Het aangaan van een vast contract wordt aantrekkelijker voor werkgevers.
Welke contractvormen (flexibel of vast) onder de hoge en lage premie vallen vloeit
voort uit de wet- en regelgeving. Bij de evaluatie van de Wab wordt onder andere gekeken
naar of werkgevers hiermee bekend zijn, naar de verhoudingen tussen de hoge en lage
premie en of de hoogte van de premie van invloed is (geweest) op het aanbieden van
een bepaald type contract.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.