Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 385 Wijziging van de Wet langdurige zorg en de Algemene Kinderbijslagwet in verband met de invoering van ambtshalve toekenning en toekenning met terugwerkende kracht van dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg
Nr. 3
                   MEMORIE VAN TOELICHTING
            
I ALGEMEEN
               
1. Aanleiding
               
Ouders van kinderen met een ernstige ziekte of aandoening verlenen extra zorg aan
                     hun kind. Dit brengt eveneens extra kosten met zich mee. Om ouders tegemoet te komen
                     in deze kosten, kunnen zij recht hebben op het dubbele bedrag van de kinderbijslag:
                     de dubbele kinderbijslag intensieve zorg (hierna: DKIZ).
                  
Het doel van dit wetsvoorstel is het verminderen van de complexiteit van de regeling
                     voor ouders van kinderen met een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (hierna:
                     Wlz) en de aanpak van niet gebruik. Ten eerste wordt de regeling vereenvoudigd door
                     mogelijk te maken dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ) de Sociale
                     Verzekeringsbank (hierna: SVB) uit eigen beweging een signaal stuurt indien een nieuwe
                     Wlz-indicatie is vastgesteld, waarna de SVB de DKIZ ambtshalve, dus zonder aanvraag
                     van ouders, kan toekennen. Daarnaast wordt mogelijk gemaakt dat het CIZ ouders van
                     kinderen met een Wlz-indicatie gericht informeert over het recht op DKIZ. Ten tweede
                     wordt het mogelijk gemaakt DKIZ met terugwerkende kracht toe te kennen, zodat ouders
                     minder financiële ondersteuning mislopen als zij DKIZ later aanvragen. Deze memorie
                     van toelichting wordt ondertekend in overeenstemming met de Minister voor Langdurige
                     Zorg en Sport.
                  
Leeswijzer
In dit hoofdstuk wordt het doel van het wetsvoorstel toegelicht. Hoofdstuk 2 gaat
                  in op de inhoud van de wet en de knelpunten bij de huidige aanvraagprocedure. Daarop
                  volgend wordt het wetsvoorstel op hoofdlijnen beschreven. Hierbij is onder meer aandacht
                  voor gegevensuitwisseling in de praktijk. In hoofdstuk 3 wordt de verhouding met nationale
                  regelgeving en hoger recht weergegeven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de uitkomsten
                  van de uitvoeringstoetsen van het CIZ en de SVB. In hoofdstuk 5 worden de financiële
                  gevolgen voor het wetsvoorstel beschreven en wordt ingegaan op de gevolgen voor regeldruk.
                  Hoofdstuk 6 gaat over de wijze waarop dit voorstel wordt geëvalueerd. In hoofdstuk
                  7 wordt ingegaan op de uitkomsten van de externe adviezen van de Autoriteit Persoonsgegevens
                  en de Afdeling advisering van de Raad van State. In hoofdstuk 8 wordt kort ingegaan
                  op de inwerkingtreding.
               
2. Hoofdlijnen van het voorstel
               
2.1 Algemene Kinderbijslagwet bij intensieve zorgbehoefte
               
Het recht op DKIZ bestaat voor ouders met thuiswonende kinderen in de leeftijd van
                  3 tot 18 jaar bij wie sprake is van intensieve zorg in de zin van artikel 7a, eerste
                  lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (hierna: AKW). Er is voor ruim 33.000 kinderen
                  recht op DKIZ.1 Daarnaast kunnen ouders van kinderen die in een instelling verblijven wegens een
                  ziekte of beperking in aanmerking komen voor de verdubbeling van de kinderbijslag.
                  Voor deze verdubbeling van de kinderbijslag gelden aanvullende voorwaarden, zoals
                  dat de ouders hun uitwonende kind in belangrijke mate onderhouden.
               
Ouders van thuiswonende kinderen met een intensieve zorgbehoefte kunnen aanvullend
                  op de DKIZ nog een extra bedrag krijgen: de AKW+. Achtergrond van de AKW+ is dat ouders
                  die ervoor kiezen om voor hun kind met intensieve zorgbehoefte te zorgen -en dit belangijker
                  vinden dan de arbeidsparticipatie van beide partners-, hiervan geen belemmering moeten
                  ondervinden. Met de AKW+ worden deze ouders gecompenseerd voor inkomensafhankelijke
                  combinatiekorting (IACK) die zij door deze keuze mislopen.
               
De beschreven onderdelen van de kinderbijslag bij een intensieve zorgbehoefte worden
                  in onderstaande afbeelding weergegeven:
               
De voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op de DKIZ, die wordt uitgevoerd door
                  de Sociale Verzekeringsbank. Ouders kunnen bij de SVB een aanvraag voor DKIZ doen.
                  Vervolgens vraagt de SVB aan het CIZ advies of er sprake is van intensieve zorg. Intensieve
                  zorg kan blijken uit een Wlz-indicatie; een al eerder op aanvraag van de ouder onder
                  de Wlz vastgesteld recht op zorg voor het kind. Deze kinderen zijn vanwege een aandoening
                  blijvend aangewezen op 24-uurszorg in de nabijheid of permanent toezicht. Het is daarom
                  evident dat er in het geval van een Wlz-indicatie ook sprake is van «intensieve zorg»
                  als bedoeld in de AKW. Daarom is er geen aanvullend onderzoek nodig van het CIZ. Voor
                  kinderen zonder een Wlz-indicatie onderzoekt het CIZ aan de hand van een vastgesteld
                  beoordelingskader of er sprake is van intensieve zorg en brengt hierover advies uit
                  aan de SVB. Hierbij geeft het CIZ ook een geldigheidsduur van het advies mee aan de
                  SVB, op basis waarvan de SVB de geldigheidsduur van diens besluit inzake de DKIZ bepaalt.
                  Bij afloop van de geldigheidsduur van het besluit moeten ouders opnieuw een aanvraag
                  indienen en het CIZ adviseert vervolgens weer over intensieve zorg. Ongeveer één op
                  de vier ouders ontvangt DKIZ vanwege hun kind met een Wlz-indicatie.2 Onderstaand figuur geeft het huidige aanvraagproces en de rollen van de SVB en het
                  CIZ weer:
               
2.2 Knelpunten bij huidige aanvraagprocedure DKIZ
               
Uit beleidsonderzoek is gebleken dat de aanvraagprocedure van de DKIZ ingewikkeld
                  is: één op de drie ouders haakt tijdens een aanvraag af.3 Uit Op 29 april 2021 is de Tweede Kamer geïnformeerd over dit onderzoek en de vervolgacties.4 De SVB heeft hier ook op gewezen in de knelpuntenbrief die met de Stand van de uitvoering
                  van 6 juli 2021 aan de Kamer is verstuurd. Naar aanleiding van deze inzichten is onderzocht
                  welke mogelijkheden er zijn voor vereenvoudiging. Zo is gebleken dat de aanvraagprocedure
                  van DKIZ ingewikkeld is voor ouders. Mede als gevolg van die complexiteit ontstaat
                  er niet-gebruik. Ouders maken geen aanspraak op hun recht, zij zetten de aanvraag
                  niet door of ronden dit pas later af. Dit geldt voor één op de drie ouders die een
                  aanvraag indienen. Het niet-gebruik van DKIZ wordt op basis van gegevens uit 2018
                  geschat op ongeveer 10% van de totale doelgroep; dat komt neer op zo’n 3.000 ouders.5 Iets meer dan de helft van het niet-gebruik doet zich voor bij ouders van kinderen
                  met een Wlz-indicatie (ca 1.600 ouders). Het andere deel van het niet-gebruik zit
                  bij ouders waarbij het CIZ de intensieve zorgbehoefte vaststelt aan de hand van het
                  beoordelingskader (ongeveer 1.350 ouders). Omdat er geen mogelijkheid bestaat om DKIZ
                  met terugwerkende kracht toe te kennen, zoals bij de reguliere kinderbijslag, lopen
                  ouders hierdoor geld mis wanneer zij op een later moment alsnog het aanvraagproces
                  afronden. Naast de complexiteit van de aanvraagprocedure, is soms ook de onbekendheid
                  van DKIZ een oorzaak van niet-gebruik.
               
Buiten dit wetsvoorstel zijn ook maatregelen genomen die hieraan bijdragen, maar die
                  geen wetswijziging vereisen. Zo spannen het CIZ en de SVB zich doorlopend in om de
                  communicatie te verbeteren richting ouders om de bekendheid te vergroten. Denk hierbij
                  aan communicatie aan belangrijke stakeholders, maar ook een passage in de Wlz-beschikking
                  die wijst op het recht op DKIZ.
               
2.3 DKIZ automatisch toekennen aan Wlz-doelgroep
               
Zoals eerder toegelicht is er in principe recht op DKIZ voor alle ouders van thuiswonende
                  kinderen met een Wlz-indicatie die tussen de 3 en 18 jaar oud zijn. Maar niet alle
                  ouders komen in actie en dienen een aanvraag in. Er is sprake van niet-gebruik voor
                  ouders van zo’n 1.600 kinderen.6 Ouders ervaren het aanvraagtraject soms als een (te grote) last op het moment dat
                  ze al een traject voor de Wlz-indicatie hebben doorlopen. Om niet-gebruik in de toekomst
                  te voorkomen en om de administratieve lasten voor deze ouders te verlagen, is onderzocht
                  of de verdubbeling van de kinderbijslag, zonder aanvraag door de ouders kan verlopen.
                  Deze vereenvoudiging blijkt niet mogelijk binnen de kaders van de bestaande wetgeving.
                  Op grond van de AKW kan kinderbijslag enkel op aanvraag van de ouder worden verstrekt.
                  Binnen de huidige regelgeving kan het CIZ met het oog op de dubbele kinderbijslag
                  alleen (bijzondere) persoonsgegevens delen in reactie op een adviesvraag van de SVB
                  aan het CIZ. Er is onderzocht of er op basis van de huidige wet- en regelgeving met
                  toestemming van ouders kan worden gewerkt. Het werken met toestemming blijkt geen
                  vereenvoudiging op te leveren ten opzichte van de huidige situatie: ouders moeten
                  dan nog steeds zelf in actie komen met mogelijk niet-gebruik tot gevolg.
               
Proactieve dienstverlening
In het coalitieakkoord 2021–2025 is de relatie tussen burger en overheid een belangrijk
                  speerpunt. Burgers moeten kunnen uitgaan van een betrouwbare en dienstbare overheid.
                  Zoals eerder toegelicht is er voor ouders van thuiswonende kinderen met een Wlz-indicatie
                  in principe recht op DKIZ. Als al sprake is van een Wlz-indicatie en de betreffende
                  ouder wil DKIZ ontvangen, is het indienen van een aanvraag om DKIZ in dat geval een
                  administratieve handeling die zou kunnen worden gemist. Het is immers evident dat
                  er in principe recht is op DKIZ. Door het CIZ direct een signaal te laten geven aan
                  de SVB dat er sprake is van een Wlz-indicatie, in plaats van afwachten tot een ouder
                  zelf in actie komt, kan een administratieve lastenverlaging voor ouders worden gerealiseerd.
                  Het gaat om ouders die al veel moeten regelen met de overheid voor hun kind: er wordt
                  al veel beroep op hen gedaan. Denk bijvoorbeeld aan het regelen van een persoonsgebonden
                  budget of de indicatiestelling voor de Wlz en daarnaast de zorg voor hun kind. Het
                  is van belang om de toegang tot DKIZ zo laagdrempelig mogelijk te houden en ouders
                  waar mogelijk te ontlasten. Met de voorgestelde vereenvoudiging wordt de dienstverlening
                  aan kwetsbare ouders verbeterd en wordt voorkomen dat zij onnodig financiële ondersteuning
                  mislopen. Om deze gegevensverwerking mogelijk te maken is, naast een wijziging van
                  de AKW, een wijziging nodig van de Wlz.
               
De beoogde vereenvoudiging kan worden bereikt door middel van proactieve dienstverlening,
                  waarbij burgers actief worden benaderd en geholpen om aanspraak te maken op het recht
                  op DKIZ. Deze vorm van dienstverlening komt in plaats van de huidige – reactieve –
                  wijze waarop de dienstverlening is vormgegeven. In deze reactieve vorm van dienstverlening
                  wacht de overheid op het initiatief van burgers, terwijl al duidelijk is dat er zeer
                  waarschijnlijk recht is op DKIZ. Er moet bijvoorbeeld enkel nog door de SVB worden
                  gecontroleerd of ouders voldoen aan de voorwaarden van de (enkele) kinderbijslag en
                  of het kind thuis woont bij de ouders.
               
Proactieve dienstverlening is mogelijk voor 25% van de doelgroep, namelijk ouders
                  van kinderen met een Wlz-indicatie. Er is voor deze kinderen sprake van intensieve
                  zorg, omdat zij blijvend zijn aangewezen op 24 uur zorg in nabijheid of onder permanent
                  toezicht. Er is onderzocht of er ook andere indicaties binnen de zorg zijn waaruit
                  direct blijkt dat er sprake is van intensieve zorg. Uit onderzoek en een verkenning
                  door het CIZ is gebleken dat er geen andere indicaties voorhanden zijn. Zo wordt binnen
                  andere domeinen waar sprake is van zorg aan kinderen, zoals de Jeugdwet en Zorgverzekeringswet,
                  het begrip «intensieve zorg» niet gedefinieerd7. De doelgroep van de twee regelingen loopt daardoor uit elkaar, waardoor toekenning
                  zonder aanvraag van de ouder niet mogelijk is. Voor ouders van kinderen met intensieve
                  zorg zonder Wlz-indicatie wordt buiten dit wetsvoorstel om onderzocht hoe de aanvraagsystematiek
                  kan worden vereenvoudigd.
               
Met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld in de Wlz een grondslag te creëren voor een
                  actieve en structurele gegevensuitwisseling tussen het CIZ en de SVB. Dit gebeurt
                  door middel van de signalering van CIZ aan SVB, zonder aanvraag van de ouders. Ook
                  gaat het om het proactief informeren van ouders over de DKIZ. Concreet houdt deze
                  wijziging in dat het CIZ een signaal afgeeft aan de SVB als er een Wlz-indicatie is
                  vastgesteld. De SVB beoordeelt of de ouders van het betreffende kind aanspraak maken
                  op verdubbeling van de kinderbijslag. Er wordt een signaal gestuurd van het CIZ naar
                  de SVB, waaruit de SVB kan opmaken dat er sprake is van een Wlz-indicatie. Hierbij
                  wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande gegevensuitwisseling. In het huidige
                  proces wisselen de SVB en het CIZ de gegevens uit nadat de ouder een aanvraag heeft
                  ingediend bij de SVB. De SVB vraagt dan advies aan het CIZ, die vervolgens constateert
                  dat er sprake is van intensieve zorg, blijkend uit een Wlz-indicatie en informeert
                  de SVB hierover. Het gaat om een code waaruit de SVB kan afleiden dat er sprake is
                  van intensieve zorg wegens een Wlz-indicatie en er recht is op DKIZ. Er worden verder
                  dus geen dossiers met medische gegevens gedeeld. Verder vindt de gegevensuitwisseling
                  alleen plaats voor kinderen die binnen de leeftijdscategorie van de DKIZ (van 3 tot
                  18 jaar) vallen.
               
Met deze actieve en structurele gegevensuitwisseling wordt niet-gebruik van DKIZ onder
                  ouders van kinderen met een Wlz-indicatie in de toekomst voorkomen. De tweede wijziging
                  in het kader van proactieve dienstverlening heeft betrekking op het huidige niet-gebruik
                  van DKIZ onder ouders van kinderen met een Wlz-indicatie. Dit voorstel beoogt een
                  verwerkingsgrondslag voor het CIZ met als doel deze ouders proactief te wijzen op
                  hun mogelijke recht op DKIZ. Hiervoor is het nodig dat het CIZ de gegevens van een
                  eerder positief advies aan de SVB wegens een Wlz-indicatie in de eigen systemen vergelijkt
                  met alle Wlz-indicaties voor kinderen van 3 tot 18 jaar. Dit wetsvoorstel voorziet
                  in een wettelijke grondslag voor deze bestandsvergelijking, met als doel vereenvoudiging
                  voor ouders en het voorkomen van niet-gebruik door het gericht informeren van ouders
                  bij wie sprake is van niet-gebruik.
               
Deze bestandsvergelijking is al eenmaal uitgevoerd zonder wettelijke grondslag. De
                     reden hiervoor is dat het belang voor ouders groot is. Zoals toegelicht in hoofdstuk
                     1 is uit onderzoek gebleken dat het niet-gebruik bij ouders van kinderen met een Wlz-indicatie
                     5% is (ongeveer 1.600 ouders). Zonder de bestandsvergelijking zouden ouders deze financiële
                     ondersteuning blijven mislopen, tot de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
                  
De Tweede Kamer is op verschillende momenten geïnformeerd over deze mailing door de
                     Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.8 Daarbij is de Tweede Kamer tevens geïnformeerd over de afweging om in dit uitzonderlijke
                     geval de mailing uit te voeren, ondanks dat deze in strijd is met privacyregelgeving,
                     en de waarborgen voor de privacy die hierbij in acht zijn genomen. Een belangrijke
                     afweging om de mailing uit te voeren is dat het een uitzondering betreft vooruitlopend
                     op de wettelijke grondslag die met dit voorstel wordt geïntroduceerd. Een tweede afweging
                     is dat de mailing een belangrijk maatschappelijk doel dient: voorkomen dat ouders
                     financiële ondersteuning blijven missen.
                  
De mailing aan ouders is dus eenmalig zonder wettelijke grondslag uitgevoerd. De nieuwe
                  grondslag die dit wetsvoorstel beoogd, maakt het mogelijk om deze mailing te evalueren
                  en te bezien in hoeverre er nog sprake is van niet-gebruik. Indien er nog sprake blijkt
                  te zijn van niet-gebruik, zal een eenmalige herhaalmailing worden verstuurd aan ouders,
                  op basis van de wettelijke grondslag. Het is ook mogelijk dat er na de mailing nog
                  meer niet-gebruik ontstaat bij ouders die tussen de eerste mailing en de inwerkingtreding
                  van de ambtshalve toekenning in dit wetsvoorstel een Wlz-indicatie krijgen voor hun
                  kind, maar geen DKIZ aanvragen. Zij worden ook bereikt met de herhaalmailing. In de
                  toekomst zal de ambtshalve toekenning aan ouders voorkomen dat er opnieuw niet-gebruik
                  ontstaat.
               
2.4 Het mogelijk maken om dubbele kinderbijslag intensieve zorg met terugwerkende
                  kracht toe te kennen
               
Het is niet mogelijk om DKIZ met terugwerkende kracht toe te kennen, zoals bij de
                  «gewone» kinderbijslag. Het recht op DKIZ gaat in, vanaf de eerste dag van het kwartaal
                  waarin de ouder de aanvraag indient. Het is voor het CIZ niet mogelijk vast te stellen
                  of er sprake is van intensieve zorg in het verleden. Dit komt allereerst door de doorlopende
                  ontwikkeling van de jonge doelgroep. Ook kunnen er veel verschillende oorzaken zijn
                  voor intensieve zorg. Soms is dat duidelijk aanwijsbaar, bijvoorbeeld als er een ongeval
                  is geweest. In verreweg de meeste gevallen is sprake van een bepaalde ontwikkeling
                  (bijvoorbeeld ten gevolge van een ziektebeeld) waardoor de zorgintensiteit ook anders
                  kan zijn op verschillende toetsmomenten. De beoordeling van intensieve zorg in het
                  verleden is dus vaak niet mogelijk.
               
Invoeren terugwerkende kracht DKIZ
Hoewel intensieve zorgbehoefte van een kind in verreweg de meeste gevallen niet met
                     terugwerkende kracht kan worden vastgesteld, is het wel aannemelijk dat er veelal
                     eerder sprake is van intensieve zorg dan het moment dat ouders DKIZ aanvragen. Zij
                     zijn eerst bezig met de diagnose van hun kind en de aanvraag van andere voorzieningen.
                     Zij zullen over het algemeen eerst de stappen zetten om te onderzoeken wat er precies
                     speelt bij hun kind, wat uiteindelijk resulteert in het verkrijgen van een medische
                     diagnose. Pas daarna zullen zij de benodigde stappen zetten voor (financiële) ondersteuning
                     voor de zorg van hun kind. Denk aan het verkrijgen van medische hulpmiddelen of bijvoorbeeld
                     de nodige zorg. Vaak raken ouders pas in dat proces bekend met DKIZ, bijvoorbeeld
                     door de informatie over DKIZ op het Wlz-besluit. Desondanks is een toekenning met
                     terugwerkende kracht onder de huidige wetgeving niet mogelijk. Ouders krijgen hierdoor
                     pas later de financiële ondersteuning die voor hen bedoeld is.
                  
Bovendien betekent het ook dat ouders het extra bedrag van kinderbijslag boven op
                     de verdubbeling van de kinderbijslag kunnen mislopen (AKW+), indien zij hier recht
                     op hebben.
                  
De regering vindt het onwenselijk dat ouders de gevolgen dragen van het feit dat de
                  beoordeling van intensieve zorg in het verleden niet mogelijk is, terwijl deze intensieve
                  zorg er vaak wel al is. Daarom wordt voorgesteld om het met deze wijziging mogelijk
                  te maken om DKIZ met terugwerkende kracht toe te kennen. Het doel is om de financiële
                  ondersteuning die ouders mislopen, te beperken. Omdat het in de meeste gevallen niet
                  uitvoerbaar is om intensieve zorg in het verleden op een precies startpunt vast te
                  stellen, wordt één algemene termijn voor terugwerkende kracht van toepassing voor alle ouders. Er wordt dus geen beoordeling gedaan over intensieve zorg in het verleden.
                  Waar het uitgangspunt nu is: «het kan niet voor de hele groep, dus gebeurt het niet»,
                  wordt het omgedraaid: «voor welke termijn is het aannemelijk dat in veruit de meeste
                  gevallen sprake was van intensieve zorg?» Het voorstel houdt dus in dat op het moment
                  dat een aanvraag gedaan wordt, wordt aangenomen dat er al eerder sprake was van intensieve
                  zorg, maar dat een ouder vanwege de omstandigheden niet eerder de aanvraag heeft gedaan.
                  Door deze aanname is geen nadere beoordeling nodig.
               
Termijn terugwerkende kracht
Bij de uitwerking van dit voorstel is bezien voor welke termijn van terugwerkende
                  kracht het aannemelijk is dat er voor de meeste kinderen reeds sprake was van intensieve
                  zorg. Voor de termijn wordt aangesloten bij de kwartaalsystematiek van de kinderbijslag.
                  Om te bezien welke termijn passend is, is een afweging gemaakt tussen het risico op
                  over- en ondercompensatie en de samenhang met andere regelingen. Het uitgangspunt
                  is dat het aannemelijk is dat er eerder sprake is van intensieve zorg, dan dat ouders
                  DKIZ aanvragen. De vraag is echter hoelang het voor de meeste ouders duurt om DKIZ
                  aan te vragen. Het is niet mogelijk gebleken om die periode op basis van data-analyse
                  in kaart te brengen.
               
Wel is het mogelijk om een vergelijking te maken met ouders die een hernieuwde DKIZ-aanvraag
                  indienen, wanneer het advies over intensieve zorg van het CIZ verloopt. Dit is aan
                  de orde wanneer het recht op DKIZ niet is gebaseerd op een Wlz-indicatie, maar op
                  een onderzoek van het CIZ aan de hand van het beoordelingskader. Uit de data-analyse
                  blijkt dat verreweg de meeste ouders binnen drie maanden nadat het CIZ ouders attendeert
                  dat zij opnieuw DKIZ moeten aanvragen, dit ook doet (ruim 80%). Nog eens 10% van de
                  ouders doet dit binnen 3 tot 6 maanden. 90% van de ouders doet de heraanvraag dus
                  binnen een half jaar. De overige 10% doet er langer over.
               
Naar analogie kan worden gesteld dat ouders die voor het eerst een aanvraag indienen
                     hier zo’n drie maanden tot zes maanden over doen. De verwachting is echter dat dit
                     in het gros van de gevallen langer duurt, omdat zij -in tegenstelling tot de heraanvragers-
                     niet bekend zijn met de regeling en de aanvraagprocedure. Bovendien ontvangen heraanvragers
                     een brief in de maand waarin de indicatie verloopt, waarin ze erop gewezen worden
                     dat de lopende indicatie vervalt en ze een nieuwe aanvraag voor DKIZ moeten indienen
                     bij de SVB. Deze herinneringen zijn niet mogelijk bij ouders die DKIZ voor het eerst
                     aanvragen. Daarom is het risico op overcompensatie met een termijn van 6 maanden terugwerkende
                     kracht zeer beperkt. De termijn van zes maanden terugwerkende kracht geldt zowel voor
                     ouders die DKIZ voor het eerst aanvragen, als voor ouders die een heraanvraag indienen.
                  
Wanneer ouders binnen drie maanden aanvragen, zal de terugwerkende kracht ook drie
                     maanden zijn; er kan geen overlap zijn.
                  
Ongeveer 75% van de ouders vraagt zelf de dubbele kinderbijslag aan. Voor ouders van
                     kinderen met een Wlz-indicatie zal het korter duren om DKIZ toegekend te krijgen,
                     omdat met dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de toekenning automatisch verloopt (25%
                     van de DKIZ-doelgroep). Zij hoeven immers niet eerst bekend te zijn met DKIZ en hoeven
                     niet zelf in actie te komen om de aanvraag in te dienen. Maar ook voor deze ouders
                     geldt dat er eerder sprake zal zijn van intensieve zorg; er moet een diagnose worden
                     vastgesteld en ouders moeten nog een aanvraag indienen voor de Wlz. Met een termijn
                     van zes maanden kan daardoor sprake zijn van enige overcompensatie.
                  
Een ander aspect dat van belang is voor de afweging voor een passende termijn, is
                     de samenhang binnen de volksverzekeringen. Bij de kinderbijslag en binnen de overige
                     volksverzekeringen, zoals de AOW en Anw, is een termijn van één jaar terugwerkende
                     kracht van toepassing. Bij deze regelingen wordt gecontroleerd of mensen in dat jaar
                     al aan de voorwaarden voldeden en dus recht hebben op de regeling. Een jaar terugwerkende
                     kracht invoeren voor DKIZ zonder een controle op het recht ligt daarmee niet voor
                     de hand.
                  
Bezien vanuit de termijn van terugwerkende kracht voor andere regelingen en de verwachte
                  mate van onder- en overcompensatie is de termijn van een half jaar het meest passend.
                  Deze generieke, maximale termijn geldt dus voor alle ouders die een aanvraag indienen
                  voor DKIZ en voor alle ouders die zonder aanvraag DKIZ toegekend krijgen na de ambtshalve
                  signalering door het CIZ. Hierbij is sprake van een termijn waarbij het voor de meeste
                  ouders aannemelijk dat er al sprake was van intensieve zorg.
               
Voorbeeld terugwerkende kracht in de praktijk
Deze termijn werkt terug vanaf het kwartaal dat ouders DKIZ aanvragen. De termijn
                  terugwerkende kracht behelst dus het huidige kwartaal met een half jaar terugwerkend.
                  Twee voorbeelden van hoe dit in de praktijk uitpakt:
               
1. Ouders die op 30 april een aanvraag DKIZ indienen, hebben dan recht voor het kwartaal
                        van 1 april. Het recht op DKIZ start 1 oktober t-1. Er is dan sprake van 6 maanden
                        terugwerkende kracht.
                     
2. Ouders die op 30 juni een aanvraag DKIZ indienen hebben dan ook recht voor het kwartaal
                        van 1 april en dan twee kwartalen terug in de tijd: dus januari en dan oktober van
                        t-1. Het recht op kinderbijslag gaat dus in op 1 oktober voor een aanvraag die is
                        gedaan op 30 mei in t+1. De (uiterste) termijn terugwerkende kracht behelst dan in
                        de praktijk 9 maanden. Onderstaande tabel geeft de huidige situatie en de nieuwe situatie
                        weer.
                     
Datum aanvraag
Datum ingang onder huidig recht
Datum ingang met 6 maanden terugwerkende kracht
30 april 2026
1 april 2026
1 oktober 2025
30 juni 2026
1 april 2026
1 oktober 2025
2.5 Verlaging van de kinderbijslag (dekking)
               
Het basisbedrag van de kinderbijslag wordt met dit wetsvoorstel 33 eurocent per kwartaal
                  verlaagd. Op deze manier leveren alle ouders een zeer beperkte bijdrage voor een kleine
                  groep van ouders met kinderen met een intensieve zorgbehoefte. Tevens is de financiële
                  impact voor ouders beperkt gelet op de verhogingen van de kinderbijslag als gevolg
                  van indexatie. Tweemaal per jaar wordt de kinderbijslag geïndexeerd op basis van de
                  consumentenprijsindex (cpi). Ter illustratie: per 1 juli 2023 is de kinderbijslag
                  nog zo’n 44 euro hoger dan op 1 januari 2022.9
3. Verhouding nationale regelgeving en hoger recht
               
3.1 Mensenrechten
               
Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid dat het CIZ uit eigen beweging, dat wil
                  zeggen zonder een aanvraag van de ouder, persoonsgegevens uitwisselt met de SVB. Met
                  het wetsvoorstel wordt geregeld dat het CIZ dit verplicht is te doen voor alle ouders
                  van kinderen bij wie een Wlz-indicatie wordt vastgesteld. Ook wordt het mogelijk gemaakt
                  dat het CIZ een bestandsvergelijking maakt tussen de bestaande bestanden binnen het
                  CIZ die persoonsgegevens bevatten. Hierbij is het recht op bescherming van de privacy
                  van de betrokken ouders en hun kinderen aan de orde, zoals neergelegd in artikel 10
                  van de Grondwet, artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en
                  politieke rechten en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
               
Het uitwisselen en verwerken van persoonsgegevens door overheidsinstellingen vormt
                  in beginsel inmenging in de privacy van de burgers op wie die persoonsgegevens betrekking
                  hebben. Een inmenging in de privacy is toegestaan, voor zover dit bij wet is voorzien,
                  een legitiem doel dient en in een democratische samenleving noodzakelijk is. Met het
                  onderhavige voorstel wordt voorzien in een basis in de Wlz voor zowel het delen van
                  persoonsgegevens uit eigen beweging door het CIZ aan de SVB als het maken van de bestandsvergelijking
                  binnen het CIZ. Deze wettelijke basis wordt neergelegd in artikel 9.1.3 van de Wlz.
               
De uitvoering van DKIZ is een door de wetgever vastgelegde voorziening die uitgevoerd
                  wordt door de SVB en waar het CIZ advies voor geeft. De voorgestelde wijzigingen zien
                  op vereenvoudiging van de regeling door middel van gegevensverwerking enerzijds en
                  de invoering van terugwerkende kracht anderzijds. De gegevensverwerking is noodzakelijk
                  om gegevens van de Wlz en DKIZ te koppelen en het recht automatisch toe te kunnen
                  kennen en rechthebbenden gericht te informeren. Deze doelen kunnen niet op een andere
                  manier bereikt worden dan door gegevensverwerking. De inbreuk op de privacy dient
                  daarom het doel dat beoogd is.
               
Ook is er geen minder ingrijpend middel voorhanden dat hetzelfde doel kan bereiken.
                     In dit kader is onderzocht of het werken met «toestemming» hetzelfde doel kan bereiken.
                     Toestemming van de betrokkene is een mogelijke grondslag voor verwerking van persoonsgegevens.
                     Deze grondslag verdient de voorkeur omdat de betrokkene direct geïnformeerd is en
                     regie houdt over diens gegevens. Deze grondslag is echter niet goed bruikbaar voor
                     het verzamelen van persoonsgegevens voor doeleinden van sociale zekerheid. In de eerste
                     plaats, omdat er een afhankelijkheidsrelatie is tussen de burger en de SVB. Op grond
                     van artikel 7 van de AVG is vereist dat de betrokkene zijn toestemming vrijelijk heeft
                     gegeven. Gelet op de afhankelijkheidsrelatie, is dat in dit geval niet mogelijk, ook
                     gelet op de aanwijzingen hierover van de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: de AP).10 In de tweede plaats verdraagt het vragen van toestemming zich niet goed met de centrale
                     doelstelling van dit voorstel, namelijk om de DKIZ voor ouders te vereenvoudigen en
                     hun administratieve lasten te verlichten. Bij toestemming blijft een expliciete handeling
                     door de ouders noodzakelijk.
                  
Dit voorstel is juist bedoeld om die expliciete handeling weg te nemen en ouders te
                     ontzorgen. Geconcludeerd is daarom dat toestemming niet mogelijk is en dat de huidig
                     voorgestelde gegevensuitwisseling de minst ingrijpende wijze van verwerking van persoonsgegevens
                     is om het doel te bereiken.
                  
3.2 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en Uitvoeringswet Algemene verordening
                  gegevensbescherming (UAVG)
               
Grondslagen voor huidige gegevensuitwisseling
Op dit moment worden door de SVB en het CIZ (gezondheids)gegevens verwerkt ten behoeve
                  van de uitvoering van de DKIZ. Het gaat om gegevens van kinderen ten aanzien van wie
                  ouders een aanvraag doen voor DKIZ. Omdat de verwerking van de gegevens, gelet op
                  de achtergrond van de DKIZ, per definitie informatie geeft over de gezondheidstoestand
                  van het kind, moeten de gegevens worden aangemerkt als gezondheidsgegevens in de zin
                  van artikel 4, onderdeel 15, van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna:
                  de AVG). Op grond van artikel 30, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringswet AVG
                  (hierna: de UAVG) mogen deze gegevens verwerkt worden ten behoeve van de uitvoering
                  van aanspraken die voortvloeien uit de gezondheidstoestand van de betrokkene. Voor
                  de SVB is deze verwerking nader geconcretiseerd in artikel 7a, vijfde lid, van de
                  AKW. In het Besluit uitvoering kinderbijslag is in artikel 12 bepaald dat het CIZ
                  medische gegevens verwerkt ten behoeve van het afgeven van een advies over de vraag
                  of sprake is van intensieve zorg. Er is daarmee voor zowel de SVB als voor het CIZ
                  sprake van een transparante wettelijke grondslag in de zin van artikel 9, tweede lid
                  onder b van de AVG. Ten behoeve van de uitvoering van deze taak verwerken beide organisaties,
                  op grond van artikel 10 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (hierna:
                  de Wabb), het burgerservicenummer van het betrokken kind. Voor het CIZ is dit tevens
                  expliciet geregeld in artikel 9.1.1, zesde lid, van de Wlz. Deze gegevens worden enkel
                  verwerkt voor zover er een aanvraag wordt gedaan voor DKIZ.
               
Grondslag proactieve signalering
De wetswijzigingen met het oog op vereenvoudiging van de aanvraagprocedure voor DKIZ
                  en proactieve benadering van ouders die zeer waarschijnlijk recht hebben op DKIZ faciliteren
                  de uitwisseling en verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de uitvoering van
                  de DKIZ door de SVB en het CIZ. Gelet daarop is de AVG van toepassing. Deze is nader
                  uitgewerkt in de UAVG.
               
Ingevolge artikel 5 van de AVG moet iedere verwerking transparant, behoorlijk en rechtmatig
                  zijn. Dit wetsvoorstel voorziet in de uitwerking van deze vereisten. Met een wettelijke
                  grondslag is transparant dat de verwerking plaatsvindt. De uitvoeringsinstanties zijn
                  gehouden om dit op een behoorlijke wijze te laten geschieden, conform de daarvoor
                  geldende informatiebeveiligingseisen. Een verwerking van persoonsgegevens is alleen
                  rechtmatig, indien en voor zover aan ten minste een van de grondslagen uit de AVG
                  is voldaan. Zoals hierboven toegelicht is «toestemming» in dit geval niet bruikbaar
                  als grondslag. Hieronder wordt uitgewerkt dat in dit geval artikel 9, tweede lid,
                  onderdeel b van de AVG jo artikel 30, eerste lid onderdeel a van de UAVG als grondslag
                  fungeert voor de volgende twee verwerkingen:
               
1. de signalering uit eigen beweging door het CIZ aan de SVB; en
2. de bestandsvergelijking binnen het CIZ om te komen tot de signalering uit eigen beweging
                        door het CIZ aan mogelijk rechthebbende personen;
                     
Noodzakelijke persoonsgegevens
Voor de ambtshalve signalering van het CIZ zijn de volgende persoonsgegevens nodig:
• het gegeven dat het CIZ het recht op zorg heeft vastgesteld;
• begin en – indien van toepassing – einddatum van de Wlz-indicatie;
• de geboortedatum van het kind ter verificatie van het BSN;
• het burgerservicenummer (BSN) van het kind.
Verwerking van de geboortedata van de betrokken kinderen is nodig voor de signalering
                     door het CIZ aan de SVB, zonder aanvraag van de ouders. De geboortedatum dient ter
                     verificatie van het BSN van het kind, gelet op de verplichting daartoe die artikel
                     12 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb, deze wordt hieronder
                     verder uitgewerkt) stelt.
                  
Voor de informatievoorziening aan ouders om huidig niet-gebruik te bestrijden en de
                     evaluatie van het informeren van deze ouders zijn de volgende gegevens nodig:
                  
• het gegeven dat het CIZ het recht op zorg heeft vastgesteld van een verzekerde die
                           de leeftijd heeft, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet;
                        
• het aan de Sociale Verzekeringsbank verstrekte gegeven of de verzekerde is aangewezen
                           op een bepaalde mate van intensieve zorg als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van
                           de Algemene Kinderbijslagwet;
                        
• het burgerservicenummer van de verzekerde.
Verder staan nog niet alle gegevens vast, waardoor voor deze doelen een delegatiegrondslag
                     is opgenomen. De gegevens die met dit wetsvoorstel in de wet worden opgenomen, zijn
                     het burgerservicenummer, het gegevens dat het CIZ het recht op zorg op grond van de
                     Wlz heeft vastgesteld en het advies dat het CIZ desgevraagd aan de SVB heeft verstrekt.
                  
Verwerking van het gegeven dat sprake is van een Wlz-indicatiebesluit ten aanzien
                     van een betrokken kind en de verwerking van het burgerservicenummer, is noodzakelijk
                     bij alle drie de hierboven genoemde verwerkingen. Zonder verwerking van het gegeven
                     dat sprake is van een Wlz-indicatiebesluit kan het CIZ, bij afwezigheid van een verzoek
                     van de SVB, niet bepalen of sprake is van een mogelijk recht op DKIZ. Deze gegevens
                     zijn volgens artikel 4, onderdeel 15 van de AVG gezondheidsgegevens, omdat zij informatie
                     geven over de gezondheid van de betrokkene. De AVG staat verwerking van gezondheidsgegevens
                     niet toe, tenzij daarvoor een bijzondere rechtvaardiging bestaat. De noodzakelijke
                     verwerking door bestuursorganen van deze gegevens voor een goede uitvoering van wettelijke
                     voorschriften die voorzien in aanspraken die afhankelijk zijn van de gezondheidstoestand
                     van de betrokkene, vormt een dergelijke bijzondere rechtvaardiging (zie artikel 9,
                     tweede lid, onderdeel b, van de AVG en artikel 30, eerste lid, onderdeel a, van de
                     Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: UAVG)). De verwerking
                     van voornoemde gezondheidsgegevens is noodzakelijk voor een goede uitvoering van de
                     wettelijke voorschriften in de Wlz en de AKW die voorzien in een aanspraak op DKIZ.
                     De signalering aan de SVB en de informatievoorziening aan mogelijk rechthebbende ouders
                     zorgt voor een betere uitvoering van de DKIZ, te weten door meer ouders gebruik te
                     laten maken van hun aanspraak. Deze aanspraak is afhankelijk van de gezondheidstoestand
                     van het betrokken kind, te weten of sprake is van een intensieve zorgbehoefte, zoals
                     vastgesteld door het CIZ.
                  
Ten aanzien van de verwerking van het burgerservicenummer wordt verwezen naar paragraaf
                     3.4 van deze toelichting.
                  
Waarborgen
Ten behoeve van de evenredigheid van de verwerking worden een aantal waarborgen getroffen.
                     Voor de signalering door het CIZ aan de SVB wordt de betrokkene gedurende een termijn
                     van ten minste twee weken de mogelijkheid geboden om aan te geven geen prijs te stellen
                     op de gegevensverwerking. Het CIZ geeft, bij de beschikking ten aanzien van de Wlz-indicatie
                     aan, dat betrokkene waarschijnlijk recht heeft op DKIZ en dat gegevens van betrokkene
                     voor die reden met de SVB gedeeld zullen worden. Hierbij wordt vermeld welke gegevens
                     gedeeld zullen worden. Het CIZ geeft aan dat de betrokkene het kenbaar kan maken als
                     die geen prijs stelt op het delen van de persoonsgegevens en stelt hier een termijn
                     voor van ten minste twee weken.
                  
Het is van belang dat dit laagdrempelig kan, bijvoorbeeld door een telefoontje of
                     mailtje aan het CIZ. Het CIZ geeft duidelijk aan via welke weg(en) de betrokkene dit
                     kenbaar kan maken. Dan worden de gegevens van betrokkene niet gedeeld met de SVB.
                     Het staat betrokkene daarna uiteraard vrij om alsnog zelf een aanvraag te doen voor
                     DKIZ bij de SVB. Door deze mogelijkheid voor een opt-out weten betrokkenen vooraf
                     welke gegevens gedeeld zullen worden en hebben zij de gelegenheid om hiertegen te
                     acteren als zij het niet eens zijn met de verwerking.
                  
Ten aanzien van de gerichte informatievoorziening is de gerichtheid van de voorziening
                  een eigenstandige waarborg. Het is van belang dat de overheid informatie verstrekt
                  over voorzieningen waar iemand mogelijk recht op heeft. Door dit zo gericht mogelijk
                  te doen, hoeven minder persoonsgegevens verwerkt te worden. Als bijvoorbeeld alle
                  mensen met een Wlz-indicatie een brief over DKIZ ontvangen, dan worden van veel mensen
                  onnodig gegevens verwerkt, omdat zij niet binnen de DKIZ-doelgroep vallen. Door de
                  bestandskoppeling kan voorkomen worden dat mensen die al DKIZ ontvangen een brief
                  ontvangen. Hun gegevens worden niet verder verwerkt dan de enkele bestandskoppeling.
                  Verder wordt het met de nieuwe grondslag mogelijk dat er evaluatie plaatsvindt van
                  de mailing aan ouders om niet-gebruik te bestrijden. Naast de twee toegelichte gegevensverwerkingen
                  waarvoor een grondslag wordt gecreëerd in de Wlz, wordt er ook informatie op geaggregeerd
                  niveau met SZW gedeeld, bijvoorbeeld in hoeverre ouders gebruik maken van de opt-out
                  waardoor het CIZ gegevens van hun kind niet deelt met de SVB. Hiervoor is het niet
                  nodig dat er persoonsgegevens worden verstrekt aan SZW.
               
De laatste wettelijke waarborg is dat de grondslag die nodig is om het huidige niet-gebruik
                  tegen te gaan, van tijdelijke aard is. Zoals eerder toegelicht ontstaat er door de
                  automatische toekenning in de toekomst geen niet-gebruik meer bij ouders van een kind
                  met een Wlz-indicatie. De tijdelijkheid van de grondslag is een waarborg die zorgt
                  voor dataminimalisatie en proportionaliteit. Het uitgangspunt is dat de grondslag
                  één jaar van toepassing is, omdat dit voldoende tijd is om ouders te informeren, te
                  evalueren en indien nodig nog vervolgacties te ondernemen.
               
Naast de wettelijke waarborgen, is ook voorzien in waarborgen in het proces om te
                     monitoren of de gegevensuitwisseling in de praktijk goed verloopt. Deze waarborgen
                     zijn zowel gericht op de verzending als de ontvangst van de ambtshalve signalering
                     en de opvolging daarvan. Ten eerste richt het CIZ een proces in, zodat er binnen het
                     CIZ een notificatie wordt afgegeven aan het beheerteam, als er een bericht niet goed
                     wordt doorgegeven aan de SVB. Deze monitoring is van groot belang omdat er voor de
                     SVB geen andere aanleiding is om uit eigen beweging DKIZ toe te kennen.
                  
Ten tweede wordt er een feedbackloop ingericht tussen het CIZ en de SVB ten aanzien
                     van de ontvangst van de ambtshalve signalering door de SVB. Dit houdt in dat de SVB
                     automatisch een ontvangstbericht stuurt aan het CIZ zodra de SVB de ambtshalve signalering
                     heeft ontvangen. Op deze manier kan het CIZ monitoren of de ambtshalve signalering
                     is aangekomen bij de SVB en zo nodig actie ondernemen. Ten derde wijst het CIZ ouders
                     in de Wlz-beschikking op de termijn waarbinnen zij bericht van de SVB kunnen verwachten.
                     Mocht de ouder onverhoopt dan toch geen bericht ontvangen van de SVB, kan deze de
                     SVB benaderen. De SVB kan dan op basis van de ontvangen ambtshalve signalering alsnog
                     aan de slag met de beslissing over de DKIZ. De aanvang van het recht op DKIZ is in
                     de situatie van ambtshalve signalering gekoppeld aan het moment dat het recht op zorg
                     aanvangt op grond van het indicatiebesluit. Met deze drie waarborgen wordt de kans
                     verkleind dat door een systeemfout bij het CIZ of de SVB de ambtshalve signalering
                     uitblijft, of geen opvolging krijgt.
                  
Tot slot zijn er waarborgen voor een evenredige uitvoering in het beleid. Zo is het
                  mogelijk dat het CIZ een Wlz-indicatie intrekt. Dit kan indien het CIZ vaststelt dat
                  er onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of
                  volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, of gebeurt indien
                  het kind niet langer op langdurige zorg is aangewezen. Het intrekken van een Wlz-indicatie
                  gebeurt in de praktijk zeer zelden. Mocht dit gebeuren, dan geeft het CIZ dit (geautomatiseerd)
                  door aan de SVB. Indien daarmee de einddatum van het recht op DKIZ in het verleden
                  komt te liggen, betekent dit dat de DKIZ ten onrechte of tot een te hoog bedrag is
                  verleend. Als gevolg daarvan zal de SVB de beschikking tot toekenning van DKIZ mogelijk
                  met terugwerkende kracht herzien of intrekken. In dat geval vordert de SVB op grond
                  van artikel 24 van de AKW de onverschuldigd betaalde DKIZ in principe bij de ouder
                  terug, tenzij er een dringende reden is om hiervan af te zien. Indien er sprake is
                  van te veel betaalde inkomensondersteuning ten gevolge van een fout van de overheid,
                  wordt alleen herzien en teruggevorderd als er sprake is van een voor de ouder duidelijke
                  fout. Daarnaast hanteert de SVB in veel gevallen een herzieningstermijn van maximaal
                  vijf jaar.11 Deze situaties volgen echter niet uit de nieuwe systematiek van ambtshalve signaleren
                  en toekennen, maar zijn nu ook al van toepassing en vloeien voort uit het recht op
                  DKIZ.
               
Afweging belang van privacy en financiële ondersteuning
Het belang van vereenvoudiging en niet-gebruik moet worden afgewogen tegen het belang
                  van privacy van (het kind) van ouders. De gegevens van het kind worden gedeeld met
                  de SVB, zonder een aanvraag van de ouders. Dit betekent een inbreuk op het recht op
                  privacy van het kind, voor het (financiële) belang van ouders. Het belang van vereenvoudiging
                  en niet-gebruik weegt zwaarder en daarom wordt deze gegevensverwerking als gerechtvaardigd
                  beschouwd. Zoals in paragraaf 2.2 toegelicht gaat het om ouders van wie veel wordt
                  gevraagd; enerzijds wegens de extra zware zorgtaak die zij hebben en anderzijds door
                  de administratieve lasten die daarbij komen kijken. Daarnaast zijn er waarborgen in
                  de gegevensuitwisseling om de inbreuk op de privacy te beperken, zoals hiervoor toegelicht.
               
3.3 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
               
Dit voorstel regelt dat de SVB na ontvangst van een ambtshalve signalering van het
                  CIZ uit eigen beweging besluit over de toekenning van DKIZ. Daarnaast zal de aanvraagprocedure
                  blijven bestaan. Zodoende kunnen ouders die van de SVB geen beschikking tot toekenning
                  van DKIZ ontvangen nog steeds via een aanvraag een beschikking verkrijgen.
               
Bij de beschikking zonder aanvraag van de ouders, is zoveel mogelijk aangesloten bij
                  de contouren van de aanvraagprocedure. Aanpassing is echter nodig waar in de bestaande
                  regeling specifiek is aangesloten bij de aanvraag, zoals ten aanzien van termijnen.
                  Zo wordt het ingaan van het recht op dubbele kinderbijslag niet meer alleen gekoppeld
                  aan het kalenderkwartaal waarin de aanvraag om dubbele kinderbijslag werd ingediend.
                  Hieraan is toegevoegd dat het ingaan van het recht op dubbele kinderbijslag, indien
                  van een signalering door het CIZ sprake is, gekoppeld is aan de startdatum van de
                  Wlz. Hiervoor is gekozen, omdat er vanaf dat moment ook sprake is van intensieve zorg
                  voor DKIZ. Ten aanzien van de nadere gegevensuitwisseling door het CIZ kan dit op
                  grond van het huidige vijfde lid van artikel 7a van de AKW. Hierin is expliciet bepaald
                  dat de SVB gezondheidsgegevens kan uitwisselen. Omdat het CIZ in het Besluit uitvoering
                  kinderbijslag (hierna: BUK) is aangewezen als medisch adviseur valt hier ook de gegevensuitwisseling
                  van CIZ aan SVB onder.
               
Voor de termijn waarbinnen de SVB inzake kinderbijslag beschikt, kent de AKW een eigen
                  regeling. Hierin is geregeld dat de beschikking wordt gegeven binnen een termijn van
                  tenminste twee weken na ontvangst van de aanvraag. Voor het geval van een signalering
                  door het CIZ, wordt hieraan toegevoegd dat deze termijn voor de beschikking van de
                  SVB aanvangt na ontvangst van de signalering. Indien deze termijn niet wordt gehaald,
                  wordt de mogelijk rechthebbende persoon aan wie de kinderbijslag wordt uitbetaald
                  daarvan schriftelijk in kennis gesteld. Betaling van de dubbele kinderbijslag vindt,
                  indien van toepassing, plaats binnen drie maanden na ontvangst van de signalering
                  van het CIZ.
               
In de meeste gevallen zal de SVB na signalering van het CIZ overgaan tot toekenning
                  van DKIZ. Het kan evenwel voorkomen dat de SVB concludeert dat toch geen sprake is
                  van een recht op DKIZ. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als ouders niet voldoen
                  aan de voorwaarden van de (enkele) kinderbijslag. In geval van een negatief besluit
                  van de SVB na signalering van het CIZ, stuurt de SVB hiervan een bericht aan de ouder
                  die al kinderbijslag ontvangt. Indien er geen kinderbijslag wordt uitbetaald ten aanzien
                  van het betreffende kind, wordt de kennisgeving gestuurd aan degene aan wie het Wlz-indicatiebesluit
                  is gericht. Dit is de wettelijk vertegenwoordiger van het kind. In verreweg de meeste
                  gevallen zal dit de ouder betreffen. In sommige gevallen zal voor het kind een andere
                  vertegenwoordiger zijn aangewezen. Omdat het verzenden van dit bericht valt onder
                  de taak die de SVB uitvoert, namelijk de deugdelijke uitvoering van de dubbele kinderbijslag,
                  is de SVB bevoegd om het gegeven van de vertegenwoordiger te verwerken en de brief
                  in die hoedanigheid te adresseren. Dit bericht geldt als een negatieve beslissing
                  in de zin van artikel 6:2, aanhef en onderdeel a, Algemene wet bestuursrecht (fictief
                  besluit). Hiertegen staan, zoals bij alle besluiten van de SVB, bezwaar en beroep
                  bij de SVB open. Het bericht wordt daarom voorzien van een motivering en bezwaarclausule.
                  Indien na bezwaar blijkt dat het ambtshalve verstrekken van DKIZ ten onrechte achterwege
                  is gebleven, wordt het recht op DKIZ alsnog vastgesteld vanaf dezelfde datum als wanneer
                  direct na de ambtshalve signalering tot ambtshalve toekenning was overgegaan.
               
3.4 Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb)
               
De SVB en het CIZ maken gebruik van het burgerservicenummer van het kind bij de uitvoering
                  van de DKIZ en het afgeven van een Wlz-indicatie. Gebruik van het burgerservicenummer
                  is ook aan de orde bij de uitvoering van de vereenvoudigde aanvraagprocedure voor
                  DKIZ en de proactieve benadering van ouders die zeer waarschijnlijk recht hebben op
                  DKIZ. Dit is nodig om persoonsverwisseling te voorkomen.
               
Verstrekking en verwerking van het burgerservicenummer dient op grond van artikel
                  87 van de AVG in samenhang met artikel 46 van de Uitvoeringswet UAVG plaats te vinden
                  op basis van een wettelijke grondslag. Overheidsorganen kunnen bij het verwerken van
                  persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van hun taak gebruik maken van het
                  burgerservicenummer. Dit kan op grond van artikel 10 van de Wabb. Op basis hiervan
                  kan de SVB het burgerservicenummer gebruiken voor de uitvoering van diens taken ten
                  aanzien van de DKIZ op basis van de AKW. Voor het gebruik van het burgerservicenummer
                  door het CIZ met het oog op de DKIZ voorziet dit voorstel in de wettelijke grondslag.
                  Het gaat om artikel 9.1.3 Wlz. Artikel 12 van de Wabb schrijft voor dat gecontroleerd
                  moet worden of het juiste burgerservicenummer verwerkt wordt. In dit geval wordt daarvoor
                  de geboortedatum van het kind benut.
               
3.5 Caribisch Nederland
               
De AKW is ten aanzien van de DKIZ en de Wlz niet van toepassing in Caribisch Nederland.
                  Voor verzekerden onder de AKW die zelf woonachtig zijn in Caribisch Nederland, of
                  wier kind woonachtig is in Caribisch Nederland, kan wel een recht op gewone kinderbijslag
                  bestaan, op grond van artikel 7b AKW in samenhang met artikel 12 van het Besluit regels
                  export uitkeringen. Daarnaast kent Caribisch Nederland sinds 2016 een kinderbijslag,
                  op grond van de Wet kinderbijslagvoorziening BES. Een verdubbeling van de kinderbijslag
                  wegens een thuiswonend kind dat intensieve zorg behoeft, maakt geen onderdeel van
                  de kinderbijslagvoorziening BES. Het kabinet wil DKIZ ook invoeren op Caribisch Nederland
                  om ouders van kinderen met een zorgbehoefte tegemoet te komen.12 Hiervoor bereidt het kabinet een afzonderlijk wetsvoorstel voor, tot wijziging van
                  de Wet kinderbijslagvoorziening BES.
               
4. Uitvoering
               
Het wetsvoorstel is voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan het CIZ en de SVB13.
CIZ
Uit de uitvoeringstoets van het CIZ blijkt dat het versturen van de gerichte mailing
                  op zijn vroegst met ingang van 2024 uitvoerbaar is, uitgaande van tijdige inwerkingtreding
                  van dit wetsvoorstel. De voorbereiding van de mailing kost naar verwachting zo’n drie
                  maanden. Voor de ambtshalve signalering ten aanzien van kinderen met een Wlz-indicatie
                  is er een afhankelijkheid met de aanbesteding van een nieuw ICT-systeem. CIZ is bezig
                  met de aanbesteding van een nieuw zaaksysteem dat per toeval gelijk loopt met de gewenste
                  startdatum. Hierdoor is de invoering van de ambtshalve signalering door het CIZ bij
                  tijdige inwerkingtreding op zijn vroegst pas mogelijk met ingang van 1 april 2024.
                  Daarom wordt voorzien in de mogelijkheid dit onderdeel van het wetsvoorstel later
                  in werking te laten treden. Verder geeft het CIZ aan negen maanden de tijd nodig te
                  hebben voor de voorbereidingen om de uitvoering gereed te hebben voor de ambtshalve
                  toekenning.
               
Daarnaast blijkt uit de uitvoeringstoets dat het CIZ verwacht geen uitvoering te geven
                     aan de ambtshalve signalering voor kinderen jonger dan drie jaar en ouder dan 17 jaar.
                     Dit komt omdat de opt-out voor deze groepen niet uitvoerbaar is.
                  
Voor de groep kinderen onder de drie jaar worden er per jaar een tiental Wlz-indicaties
                     afgegeven. DKIZ kan pas worden aangevraagd vanaf drie jaar. Voor deze groep is ambtshalve
                     signalering niet mogelijk, omdat de termijn die geldt voor de opt-out, niet uitvoerbaar
                     is. Dit komt doordat het CIZ de opt-out verzendt bij het vaststellen van de Wlz-indicatie.
                     Bij de groep kinderen onder de drie jaar zou er dan een opt-out uitgevraagd worden
                     terwijl er nog geen recht op DKIZ bestaat.
                  
Indien ouders ermee instemmen dat de gegevens worden gedeeld met SVB, zal dit pas
                     gebeuren rond de verjaardag van het kind om DKIZ automatisch toe te kennen. In de
                     tussentijd kunnen ouders nog van gedachten veranderen, waaraan het CIZ dan niet meer
                     zou kunnen voldoen. Het CIZ stelt in de uitvoeringstoets voor om, indien het CIZ een
                     Wlz-indicatie afgeeft voor een jonger kind dat jonger is dan drie jaar, de ouders
                     per brief te informeren over de mogelijkheid om DKIZ aan te vragen bij de SVB zodra
                     het kind de leeftijd van drie jaar heeft bereikt. De regering volgt het CIZ in dit
                     voorstel.
                  
Wat betreft de nieuwe bevoegdheid van CIZ om een brief te sturen aan ouders die geen
                     aanspraak maken op hun recht op DKIZ, onderschrijft CIZ dat de timing van het verzenden
                     van de brief in overleg met SVB moet gebeuren.
                  
Voor de groep kinderen van 17 jaar geeft het CIZ aan dat het gaat om kinderen die
                  18 jaar worden en met ingang van hun 18e verjaardag een Wlz-indicatie krijgen. Volgens artikel 11, tweede lid, AKW is er recht
                  op kinderbijslag indien op de eerste dag van dat kalenderkwartaal is voldaan aan de
                  voorwaarden voor enkele kinderbijslag en dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg.
                  Dit betekent onder meer dat op die eerste dag het kind nog geen 18 jaar oud is en
                  dat er sprake is van intensieve zorg. In de situatie die het CIZ in de uitvoeringstoets
                  signaleert, is er dus mogelijk wel recht op enkele kinderbijslag, maar niet op dubbele
                  kinderbijslag. Immers: aan de voorwaarde dat het kind nog geen 18 jaar oud is, is
                  op de eerste dag van het kalenderkwartaal voldaan, maar er is dan nog geen sprake
                  van intensieve zorg die volgt uit een Wlz-indicatie.
               
Ook geeft CIZ aan dat in de wettekst gesproken wordt van de term «ouders», welke beter
                  vervangen zou worden door de term «vertegenwoordigers» van kinderen met een intensieve
                  zorgbehoefte. Dit is meegenomen in de wettekst met betrekking tot de Wlz en aangepast
                  in «vertegenwoordiger van de verzekerde».
               
SVB
De SVB is verheugd dat er stappen worden gezet om de DKIZ te verbeteren en te vereenvoudigen
                     voor ouders. De SVB acht het wetsvoorstel bij tijdige inwerkingtreding uitvoerbaar
                     per 1 januari 2024. Wel is het noodzakelijk dat de SVB, net zoals het CIZ, negen maanden
                     voor de datum van inwerkingtreding kan starten met de systeemtechnische voorbereidingen.
                  
Verder benoemt SVB in haar uitvoeringstoets een aantal aandachtspunten, namelijk de
                     terugwerkende kracht, de financiering van het wetsvoorstel, de timing van de brief
                     om niet-gebruik te bestrijden en het expliciteren van de grondslag om gegevens van
                     ouders te verwerken die geen recht hebben op DKIZ. Deze zullen hieronder worden besproken.
                  
Als eerste aandachtspunt geeft de SVB aan positief te zijn over het introduceren van
                  een terugwerkende kracht. Echter wijst de SVB erop dat de gekozen termijn van zes
                  maanden afwijkt van de terugwerkende kracht in de reguliere enkele AKW en dubbele
                  AKW voor uitwonende kinderen vanwege zorg of onderwijs. De SVB stelt voor deze keuze
                  te evalueren in de invoeringstoets en te monitoren in hoeverre dit leidt tot schrijnende
                  situaties. SVB geeft aan niet te kunnen voorzien in welke gevallen de termijn van
                  maximaal zes maanden tot schrijnende situaties zou kunnen leiden en stelt daarom voor
                  dit in de invoeringstoets te evalueren. De regering acht het niet wenselijk om een
                  termijn van één jaar terugwerkende kracht in te voeren, zonder dat er controle op
                  het recht plaatsvindt, zoals dit geldt voor bijvoorbeeld de enkele kinderbijslag of
                  de AOW (zie voor verdere toelichting paragraaf 2.2). De regering volgt het advies
                  van de SVB op om bovenstaande te evalueren in een invoeringstoets.
               
Ten tweede geeft de SVB aan vragen te verwachten van ouders over de wijze van financiering
                  van het wetsvoorstel en de onderbouwing hiervoor nog zou moeten worden verduidelijkt.
                  Inmiddels is er besloten om dit wetsvoorstel op een andere wijze te financieren. De
                  financiering van het wetsvoorstel wordt toegelicht in paragraaf 5.1.
               
Ten derde wijst de SVB bij de nieuwe bevoegdheid van het CIZ om een brief te sturen
                  aan ouders om niet-gebruik te bestrijden, net zoals het CIZ, op het belang van de
                  timing van de brief aan ouders. Zoals hiervoor toegelicht onderschrijft ook het CIZ
                  het belang van de timing van de brief en dat dit in gezamenlijkheid zal worden bepaald.
               
Ten vierde geeft de SVB aan dat in uitzonderlijke gevallen bij de ambtshalve signalering
                  de situatie kan ontstaan dat het CIZ een signaal afgeeft ten aanzien van een kind,
                  maar dat blijkt dat de ouders geen recht hebben op DKIZ. In dat geval moet de SVB
                  de gegevens van de wettelijk vertegenwoordiger verwerken om een kennisgeving over
                  de negatieve beslissing te verzenden. De SVB vraagt of dit in het wetsvoorstel verduidelijkt
                  moet worden. De regering ziet die noodzaak niet. De taak van de SVB, namelijk het
                  uitvoeren van de DKIZ en het besluiten daaromtrent, brengt inherent met zich dat de
                  gegevens van de betrokkene verwerkt worden. De uitvoering van de taak, zoals die met
                  dit wetsvoorstel gecreëerd wordt, is daarmee aan te merken als een grondslag voor
                  gegevensverwerking in de zin van artikel 6, eerste lid onder e van de AVG. Het is
                  daarmee naar het oordeel van de regering niet noodzakelijk om in de wet nader te expliciteren
                  dat de gegevens van de geadresseerde van het besluit verwerkt mogen worden. Dit vloeit
                  inherent voort uit de taak die de SVB heeft. Daarnaast geldt ten aanzien van de nadere
                  gegevensuitwisseling dat het CIZ dit op grond van het huidige vijfde lid van artikel
                  7a van de AKW kan doen. Hierin is expliciet bepaald dat SVB gezondheidsgegevens kan
                  uitwisselen. Omdat het CIZ in het BUK is aangewezen als medisch adviseur valt hier
                  ook de gegevensuitwisseling van CIZ aan SVB onder. Indien de correspondentie is gericht
                  aan een vertegenwoordiger van het kind worden geen gezondheidsgegevens verwerkt –
                  immers is er sprake van een negatief advies – waardoor de grondslag voor de gegevensverwerking
                  voortvloeit uit de taak van de SVB.
               
Voor de financiële gevolgen wordt verwezen naar hoofdstuk 5.
5. Financiële gevolgen
               
5.1 Budgettaire gevolgen voor het Rijk
               
Voor de SVB bedragen de incidentele uitvoeringskosten voor alle wijzigingen € 156.000.
                  Vanwege de hoogte van het bedrag, vangt de SVB dit op binnen het eigen budget. Voor
                  het CIZ bedragen de extra uitvoeringskosten circa € 70.000 in 2024 (waarvan een deel
                  in 2023 neerslaat) en structureel € 18.000 vanaf 2025.
               
De toekenning met terugwerkende kracht en de ambtshalve toekenning leiden samen tot
                  structureel € 3,7 miljoen hogere uitgaven aan voornamelijk de DKIZ en deels de AKW+.14 Ter dekking wordt het basisbedrag van de kinderbijslag verlaagd met € 0,33 per kwartaal.
                  Daarmee zijn er per saldo geen hogere uitkeringslasten.
               
5.2 Regeldrukkosten
               
Dit voorstel leidt tot een vermindering van de regeldruk voor ouders. Het voorstel
                  heeft geen effect op de administratieve lasten van bedrijven. De wijziging betreft
                  de automatische toekenning van DKIZ aan ouders van kinderen met een Wlz-indicatie.
                  Dit verlaagt de administratieve lasten en heeft dus ook een verlaging van de regeldruk
                  tot gevolg. Het invoeren van terugwerkende kracht heeft geen gevolgen voor de regeldruk.
                  In deze passage wordt de regeldruk berekend.
               
Doenvermogen
Een belangrijk aandachtspunt bij het vormgeven beleid is het doenvermogen van de doelgroep.
                  Het WRR heft het begrip «doenvermogen» geïntroduceerd en doelt hiermee op non-cognitieve
                  vermogens, zoals een doel stellen en een plan maken, in actie komen, volhouden en
                  om kunnen gaan met verleidingen en tegenslag15. Deze vermogens zijn, naast cognitieve vermogens, van belang met oog op redzaamheid
                  van burgers. Ondanks hun goede voornemens, handelen mensen niet altijd zoals zij willen
                  of bedacht hadden. Dus: weten leidt niet altijd tot doen. Dit is een belangrijk aandachtspunt
                  voor ouders van kinderen met een Wlz-indicatie: zij worden nu gewezen op het bestaan
                  van DKIZ en dat zij dit bij de SVB moeten aanvragen. Maar niet alle ouders doen dit,
                  gelet op het niet-gebruik onder de doelgroep. Verder is van belang dat stress en emotionele
                  gebeurtenissen drukken op het doenvermogen van mensen. Dit speelt ook bij ouders van
                  kinderen die intensieve zorg behoeven. Daarnaast moeten deze ouders veel regelen;
                  denk aan het komen tot een medische diagnose en de (financiële) ondersteuning die
                  zij moeten regelen via de overheid (bijvoorbeeld een Wlz-indicatie, via de Zorgverzekeringswet
                  (Zvw) of de Jeugdwet). Vanuit het doenvermogen bezien is het van belang om aandacht
                  te hebben voor de cumulatieve lasten. De aanvraag van de dubbele kinderbijslag telt
                  op bij de administratieve lasten van de eerdergenoemde regelingen. Het is van belang
                  om dergelijke optellingen van lasten te voorkomen. Door de toekenning van DKIZ voor
                  ouders met een Wlz-indicatie automatisch te laten verlopen, wordt cumulatie van lasten
                  voorkomen.
               
Berekening regeldruk
Om te bezien wat de gevolgen van het wetsvoorstel zijn voor de regeldruk is het nodig
                  het huidige proces te beschrijven, om vervolgens een vergelijking te maken met de
                  nieuwe situatie. In het huidige proces worden ouders in de Wlz-beschikking gewezen
                  op DKIZ en dat zij dit kunnen aanvragen bij de SVB. Voor de aanvraag moeten ouders
                  inloggen met hun DigiD op «Mijn SVB» en een aantal gegevens invullen, zoals de gegevens
                  van het kind. Ouders krijgen al «enkele» kinderbijslag en zijn dus bekend bij de SVB.
                  Er zijn daardoor een aantal gegevens al vooringevuld. Gegevens over de gezondheid
                  van het kind hoeven niet te worden ingevuld bij de aanvraag bij de SVB. In de toekomst
                  hoeven ouders zelf geen aanvraag meer te doen. Dit betekent een verlaging van de regeldruk.
                  Uit onderzoek blijkt dat 25% van de ouders die DKIZ ontvangen, dit krijgen voor een
                  kind met een Wlz-indicatie.16 Gemiddeld geeft het CIZ jaarlijks zo’n 20.000 keer advies aan de SVB over intensieve
                  zorg. Een kwart hiervan heeft een Wlz-indicatie; dus circa 5.000 ouders. Dat kan digitaal
                  of met een papieren formulier naar aanleiding van telefonisch contact met de SVB.
                  Naar verwachting duurt dit ongeveer 30 minuten. Het voorstel verlaagt de structurele
                  regeldrukkosten met € 37.500. Hierbij is uitgegaan van een uurtarief van € 15,– en
                  30 minuten voor het indienen van een aanvraag bij de SVB.
               
6. Evaluatie
               
Voorafgaand aan deze wijzigingen zijn verschillende verkenningen uitgevoerd (ex ante
                  evaluatie). Deze zijn eerder in de toelichting aan bod gekomen. Ze worden hieronder
                  op een rij gezet:
               
– Verkenning of het op basis van huidige wet- en regelgeving mogelijk is dat CIZ uit
                        eigen beweging een signaal afgeeft, zodat SVB DKIZ kan toekennen zonder aanvraag van
                        de ouders;
                     
– Verkenning of CIZ ouders, waar sprake is van niet-gebruik, proactief kan informeren;
– Impactanalyse van CIZ en SVB om de verwachte gevolgen van het wetsvoorstel op de uitvoering
                        in kaart te brengen.
                     
Conform het Coalitieakkoord 2021 – 2025 worden de effecten van de voorgestelde wetswijzigingen
                  op de uitvoering geëvalueerd door middel van een invoeringstoets. Met deze toets wordt
                  of de uitwerking in de praktijk is zoals beoogd. Zoals eerder toegelicht, zal het
                  effect van de gerichte informatievoorziening door het CIZ om bestaand niet-gebruik
                  te bestrijden, geëvalueerd (artikel 9.1.3, dertiende lid, Wlz). Tot slot wordt gemonitord
                  of, en zo ja in hoeverre, ouders gebruik maken van de mogelijkheid van de opt-out,
                  waardoor het CIZ de gegevens niet deelt met de SVB om DKIZ ambtshalve toe te kennen.
                  Op basis van de invoeringstoets zal bezien worden op welke manier er verder gemonitord
                  en geëvalueerd zal worden.
               
7. Advies en consultatie
               
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)
                  zijn gevraagd advies over het wetsvoorstel uit te brengen. Tevens is het wetsvoorstel
                  van 14 juli 2022 tot en met 8 september 2022 in internetconsultatie geweest. Hieronder
                  worden de adviezen en consultatiereacties toegelicht.
               
Internetconsultatie
Tijdens de internetconsultatie zijn er twaalf reacties ontvangen. De reacties gaan
                  in op de complexiteit van DKIZ, de kosten van ouders en de termijn terugwerkende kracht.
                  Allereerst gaan vrijwel alle reacties in op de complexiteit. Twee reacties gaan in
                  op de complexiteit van het stelsel in algemene zin, waarbij in één reactie wordt gevraagd
                  of is overwogen om de regeling af te schaffen of samen te voegen met een andere regeling.
                  Vijf reacties gaan specifiek in op de complexiteit van het aanvraagproces, met name
                  voor ouders zonder Wlz-indicatie en voor ouders van een kind met een psychische aandoening.
                  Zij geven daarbij aan dat het beoordelingskader van het CIZ niet toereikend genoeg
                  is waardoor er voor bepaalde kinderen geen recht is op dubbele kinderbijslag en ouders
                  tussen wal en schip vallen. Ook wordt aangegeven dat de vereenvoudiging voor de Wlz-doelgroep
                  ook nodig is voor de overige doelgroep (beoordelingskader). Hierop reageert de regering
                  als volgt. De complexiteit van het beoordelingskader is in beeld en de Tweede Kamer
                  is geïnformeerd over het onderzoek van het CIZ onder ouders om te bezien welke vereenvoudiging
                  mogelijk is binnen het beoordelingskader17. Op de vraag of is overwogen om DKIZ af te schaffen of samen te voegen met een andere
                  regeling is het antwoord van de regering: met de Wet hervorming kindregelingen (WHK)
                  in 2015 is DKIZ geïntegreerd in de kinderbijslag om het aantal regelingen voor ouders
                  te verminderen.
               
Twee reacties gaan in op de hoogte van DKIZ. Er wordt aangegeven dat de kosten uiteenlopen
                  per ouder, en dat deze kosten vele malen hoger kunnen zijn dan de dubbele kinderbijslag.
                  Hierop reageert de regering dat de verdubbeling van de kinderbijslag bedoeld is als
                  een tegemoetkoming voor de extra kosten die ouders hebben en als blijk van waardering.
                  Het betreft dus een bijdrage en geen volledige compensatie voor daadwerkelijk gemaakte
                  kosten. De regering ziet daarom geen aanleiding om het bedrag van de DKIZ te wijzigen.
               
Enkele reacties gaan in op de financiële dekking van het wetsvoorstel (verlagen AKW+).
                  De regering reageert hierop met een alternatief dekkingsvoorstel naar aanleiding van
                  een nadere analyse in paragraaf 5.1.
               
Verder gaan twee reacties over de terugwerkende kracht. Er wordt aangegeven dat het
                  wenselijk is om de termijn van zes maanden te verlengen als aangetoond kan worden
                  dat er langer sprake is van intensieve zorg. Zoals in paragraaf 2.2 is toegelicht
                  is het niet goed uitvoerbaar om intensieve zorg in het verleden vast te stellen. Daarom
                  beoogt dit wetsvoorstel één algemene termijn die dus geldt voor alle ouders die recht
                  hebben op DKIZ.
               
Er vindt dus geen beoordeling in het verleden plaats.
In hoofdstuk 4 is bij de reactie op de uitvoeringstoets van de SVB toegelicht dat
                     met de invoeringstoets zal worden gemonitord of er schrijnende situaties ontstaan
                     omtrent de maximale termijn van zes maanden terugwerkende kracht. Uit de uitvoeringstoets
                     van de SVB blijkt dat dergelijke situaties op dit moment nog niet in beeld zijn.
                  
Adviescollege toetsing regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk (het college) heeft een advies uitgebracht ten
                  aanzien van de administratieve lasten en regeldruk en adviseert het wetsvoorstel in
                  te dienen. Het wetsvoorstel lost twee knelpunten in de uitvoering op, zonder dat daarvoor
                  extra handelingen van kind en ouders vereist zijn. De oplossing voor de ingewikkelde
                  aanvraagprocedure zorgt er zelfs voor dat er geen handelingen meer van hen noodzakelijk
                  zijn. Het college heeft waardering voor deze oplossing, omdat het mooi voorbeeld is
                  van hergebruik van gegevens binnen de overheid. Het zorgt niet alleen voor minder
                  administratieve lasten voor burgers, maar ook een beter doelbereik van de DKIZ, omdat
                  met de wijzigingen het niet-gebruik van deze financiële tegemoetkoming kan afnemen.
                  Ten slotte zijn werkbaarheid en de regeldrukgevolgen toereikend in beeld gebracht.
               
AP
De AP adviseert dat als vaststaat welke persoonsgegevens – nu en in de toekomst –
                  moeten worden uitgewisseld, deze in de betreffende wettelijke bepaling als zodanig
                  dienen te worden aangewezen. Een delegatiebepaling is dan niet nodig, aldus de AP.
                  De AP adviseert het wetsvoorstel niet in te dienen, tenzij in artikel 9.1.3, tiende
                  lid, Wlz concreet is aangegeven welke persoonsgegevens zullen worden verwerkt en artikel
                  9.1.3, veertiende lid, te schrappen. De AP verwijst hierbij naar de memorie van toelichting
                  bij het wetsvoorstel waarin expliciet de gegevens zijn opgesomd die het betreft. Een
                  delegatiegrondslag zou dan geen doel hebben. Het advies van AP is opgevolgd door alle
                  gegevens waarvan vaststaat dat deze verwerkt zullen worden in de Wlz op te nemen.
                  Dit betekent dat voor de ambtshalve signalering door het CIZ aan de SVB geen delegatiegrondslag
                  meer is opgenomen. Deze is wel opgenomen ten aanzien van de gegevensverwerking voor
                  de gerichte mailing en de evaluatie daarvan. Hiervoor zijn mogelijk aanvullende gegevens
                  nodig die nog niet vaststaan.
               
8. Inwerkingtreding
               
Beoogd is dat alle onderdelen met ingang van 1 april 2024 in werking treden. Daarmee
                  wordt afgeweken van kabinetsbeleid voor vaste verandermomenten voor regelgeving, zoals
                  neergelegd in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. De reden daarvoor
                  is dat eerdere inwerkingtreding van de onderdelen die zien op de ambtshalve signalering
                  door het CIZ niet mogelijk is, vanwege de samenloop met de aanbesteding van een nieuw
                  ICT-systeem zoals hiervoor toegelicht in het kader van de uitvoeringstoets van het
                  CIZ in hoofdstuk 4. Dit voorkomt dat de kwetsbare doelgroep financiële ondersteuning
                  blijft missen, doordat er nog geen terugwerkende kracht mogelijk is. Tegelijk is enige
                  flexibiliteit behouden voor het geval er vertraging ontstaat bij de implementatie
                  van het nieuwe ICT-systeem van het CIZ. Daartoe zijn de verschillende wijzigingen
                  in het wetsvoorstel ondergebracht in onderdelen die los van elkaar op verschillende
                  momenten in werking kunnen treden. Mocht het ICT-traject onverhoopt vertraging oplopen
                  en daardoor de ambtshalve signalering door het CIZ pas later kunnen worden geïmplementeerd,
                  dan kunnen de overige onderdelen van dit voorstel wel op een eerdere datum in werking
                  treden, zoals beoogd op 1 april 2024. Er is geen overgangsrecht van toepassing.
               
II. ARTIKELSGEWIJS
               
ARTIKEL I WET LANGDURIGE ZORG
Onderdeel A (artikel 9.1.3, tiende tot en met dertiende lid)
Dit onderdeel voegt aan artikel 9.1.3 van de Wlz vier leden toe. Het tiende lid regelt
                  dat het CIZ persoonsgegevens verwerkt om ouders ambtshalve te informeren over een
                  mogelijk recht op DKIZ. Dit betreft de gerichte mailing aan ouders van een kind ten
                  aanzien van wie op het moment van inwerkingtreding van dit onderdeel het recht op
                  Wlz-zorg is vastgesteld, maar ten aanzien van wie het CIZ geen advies heeft gegeven
                  aan de SVB betreffende DKIZ. Ten behoeve van het ambtshalve informeren van de ouders
                  is het noodzakelijk dat het CIZ intern een bestandsvergelijking maakt. Hiertoe is
                  verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk, waaronder het burgerservicenummer van
                  het betreffende kind en het gegeven dat het CIZ het recht op zorg heeft vastgesteld
                  voor het kind dat de leeftijd heeft van drie tot achttien jaar. Ook worden bij deze
                  bestandsvergelijking gegevens van ouders verwerkt die wel een advies van het CIZ hebben
                  ontvangen of er sprake is van intensieve zorg. Uit deze adviezen is ook op te maken
                  dat aan een kind het recht op Wlz-zorg is vastgesteld. Omdat het hier gaat om de verwerking
                  van gegevens van een kind wat recht heeft op Wlz-zorg is er sprake van de verwerking
                  van gegevens over de gezondheid. Een dergelijke verwerking vereist een wettelijke
                  grondslag. Met het tiende lid wordt deze grondslag gerealiseerd.
               
Deze wettelijke grondslag is tijdelijk en vervalt een jaar na de datum van inwerkingtreding
                  van dit onderdeel. De ouders die zullen worden aangeschreven door het CIZ en van wiens
                  kind de gegevens zullen worden verwerkt, zijn ouders van wie het kind een Wlz-indicatie
                  is toegekend voordat onderdeel B van dit wetsvoorstel over de ambtshalve signalering
                  door het CIZ in werking treedt. Na de inwerkingtreding van dat onderdeel zal het CIZ
                  bij toekenning van een Wlz-indicatie, en indien ouders geen gebruik maken van de opt-out,
                  ambtshalve de SVB informeren.
               
Het elfde lid biedt de wettelijke grondslag voor de noodzakelijke verwerking van persoonsgegevens
                     door het CIZ ten behoeve van het vaststellen van de effectiviteit van het ambtshalve
                     gericht informeren. Dit betreft zowel de gerichte mailing die voor inwerkingtreding
                     van dit onderdeel heeft plaatsgevonden, als het ambtshalve informeren, bedoeld in
                     het tiende lid. Hiermee kan het CIZ monitoren of de door haar verstrekte informatie
                     heeft geleid tot meer DKIZ-aanvragen van de aangeschreven ouders. De gegevens waar
                     het om gaat zijn net als in het tiende lid onder meer het burgerservicenummer van
                     het betreffende kind en het gegeven dat het CIZ het recht op zorg heeft vastgesteld
                     van een verzekerde die de leeftijd heeft van drie tot achttien jaar. Net als in het
                     tiende lid wordt ook het door het CIZ aan de SVB verstrekte advies verwerkt. Om dezelfde
                     reden als bij het tiende lid, is deze wettelijke grondslag tijdelijk en vervalt deze
                     een jaar na de datum van inwerkingtreding van dit voorstel.
                  
Het twaalfde lid biedt een delegatiegrondslag om bij ministeriële regeling nadere
                     regels te stellen met betrekking tot het tiende en elfde lid. Dit betreft bijvoorbeeld
                     nadere regels over welke categorieën persoonsgegevens worden verwerkt. Hiervoor zijn
                     mogelijk aanvullende persoonsgegevens nodig dan de persoonsgegevens, genoemd in het
                     tiende en elfde lid. Tegelijk met het vervallen van het tiende en elfde lid, zal ook
                     het twaalfde lid vervallen.
                  
Het dertiende lid regelt dat verschillende wettelijke grondslagen voor de verwerking
                  van persoonsgegevens tijdelijk zullen bestaan. Dit gaat om de wettelijke grondslagen
                  inzake het ambtshalve gericht informeren (het tiende lid) en het evalueren van de
                  effectiviteit van het ambtshalve gericht informeren (het elfde lid) en de delegatiegrondslag
                  om nadere regels te stellen over het voorgaande (het twaalfde lid). Deze wettelijke
                  grondslagen worden gedurende een jaar na inwerkingtreding gebruikt om niet-gebruik
                  door ouders van kinderen die op het moment van inwerkingtreding al over een Wlz-indicatie
                  beschikken, te adresseren. Na dit jaar vervallen de betreffende artikelleden. Ook
                  vervallen na dit jaar de nadere regels die op grond van het twaalfde lid zijn gesteld.
               
Onderdeel B, subonderdeel 1 (artikel 9.1.3, tiende en elfde lid (nieuw))
Dit onderdeel voegt in artikel 9.1.3 twee leden in voor de vier leden die bij onderdeel
                  A zijn toegevoegd, onder vernummering van die leden. Het tiende lid (nieuw) regelt
                  dat het CIZ persoonsgegevens aan de SVB verstrekt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering
                  van de taak van de SVB tot vaststelling of een recht op DKIZ bestaat of eindigt. Dit
                  doet het CIZ kosteloos op verzoek van de SVB naar aanleiding van een aanvraag van
                  een ouder of ambtshalve. De mogelijkheid blijft bestaan voor ouders van kinderen met
                  een Wlz-indicatie om zelf DKIZ aan te vragen, waarna het CIZ op verzoek van de SVB
                  persoonsgegevens verstrekt.18 Dit geldt bijvoorbeeld ook wanneer eerder met gebruik van de opt-out van de ambtshalve
                  verstrekking is afgezien (elfde lid). Het gaat om persoonsgegevens van kinderen voor
                  wie het recht op Wlz-zorg vanuit de Wlz is vastgesteld en die de leeftijd hebben,
                  bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AKW: van drie tot achttien jaar. Het recht
                  op DKIZ is in de AKW beperkt tot kinderen in deze leeftijdscategorie. Daarom is de
                  gegevensverstrekking beperkt tot de leeftijden, bedoeld in de AKW. De persoonsgegevens
                  die op grond van het tiende lid worden verstrekt zijn opgesomd in de onderdelen a
                  tot en met d. In dit specifieke geval zijn alle te verwerken gegevens opgenomen in
                  de wet, omdat reeds bekend is welke gegevensverwerking noodzakelijk is om het doel
                  te bereiken. Deze gegevens zijn het gecodeerde gegeven dat het CIZ het recht op Wlz-zorg
                  heeft vastgesteld van een verzekerde van drie tot achttien jaar, de ingangsdatum en
                  – indien van toepassing – de einddatum van dit besluit, de geboortedatum en het burgerservicenummer
                  van die verzekerde. In het tiende lid wordt met verzekerde het kind bedoeld. Alleen
                  verzekerden kunnen recht op zorg hebben op grond van de Wlz en in aanmerking komen
                  voor een Wlz-indicatie. DKIZ kan enkel worden toegekend aan degene die verzekerd is
                  op grond van de AKW en tot wiens huishouden het betreffende kind behoort. De verzekerde
                  op grond van de Wlz is dus niet dezelfde persoon als de verzekerde op grond van de
                  AKW.
               
Het elfde lid (nieuw) regelt dat voorafgaand aan de ambtshalve verstrekking, bedoeld
                  in het tiende lid (nieuw), ouders binnen een termijn van ten minste twee weken kunnen
                  aangeven dat zij niet akkoord zijn met deze verstrekking. Het CIZ draagt er zorg voor
                  dat deze opt-out wordt geboden bij het afgeven van het Wlz-indicatiebesluit. Voor
                  kinderen die nog geen drie jaar zijn op het moment dat ten aanzien van hen een Wlz-indicatiebesluit
                  wordt afgegeven, vindt geen opt-out plaats. Het CIZ stuurt aan de betreffende ouders
                  een brief die hen wijst op het mogelijke recht op DKIZ vanaf de derde verjaardag van
                  het kind (zie hierover paragraaf 4).
               
Voor een nadere toelichting op de inhoud en achtergrond van de wijzigingen in artikel
                  9.1.3 Wlz wordt verwezen naar paragraaf 2.1 van het algemeen deel van deze memorie
                  van toelichting. Voor een nadere toelichting op de verwerking van persoonsgegevens
                  in relatie tot mensenrechten en de AVG, waaronder inzake de opt-out, wordt verwezen
                  naar paragraaf 3.1 respectievelijk 3.2.
               
Onderdeel B, subonderdelen 2 en 3 (artikel 9.1.3, veertiende en vijftiende lid (nieuw))
Onderdeel B, subonderdelen 2 en 3 wijzigen de leden die zijn toegevoegd bij onderdeel
                  A in verband met de vernummering van de artikelleden als gevolg van onderdeel B, subonderdeel
                  1. Subonderdeel 2 wijzigt de verwijzing in het veertiende lid (nieuw). Subonderdeel
                  3 wijzigt de verwijzingen in het vijftiende lid (nieuw). Deze wijzigingen zijn dus
                  louter technisch van aard.
               
ARTIKEL II ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET
Onderdeel A (artikel 12)
Onderdeel A wijzigt artikel 12, eerste en derde lid, van de AKW om het bedrag van
                  de kinderbijslag te verlagen, om de wijzigingen uit dit voorstel te kunnen financieren.
                  Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 5.1 van het algemeen
                  deel van deze memorie van toelichting. In het eerste lid en in het derde lid, onderdeel
                  c, wordt het basisbedrag (tevens: het kwartaalbedrag voor kinderen vanaf twaalf jaar)
                  verlaagd met € 0,33. In het derde lid, onderdeel a, wordt het kwartaalbedrag voor
                  kinderen jonger dan zes jaar verlaagd met € 0,23. In het derde lid, onderdeel b, wordt
                  het kwartaalbedrag voor kinderen vanaf zes tot twaalf jaar verlaagd met € 0,28. Deze
                  bedragen worden op grond van artikel III voor inwerkingtreding van dit onderdeel geactualiseerd
                  met het oog op indexatie op de voet van artikel 13 AKW die nog volgt na indiening
                  van dit wetsvoorstel.
               
Onderdeel B (artikel 14, derde lid)
Onderdeel B wijzigt artikel 14, derde lid, van de AKW om mogelijk te maken dat DKIZ
                  met zes maanden terugwerkende kracht wordt toegekend. Het recht op DKIZ gaat niet
                  eerder in dan zes maanden voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin
                  daartoe een aanvraag is ingediend. Gelet op de bestaande kwartaalsystematiek van de
                  kinderbijslag betekent dit dat de totale terugwerkende kracht voor DKIZ tot bijna
                  negen maanden kan bedragen. Dit is het geval indien de aanvraag is ingediend op de
                  laatste dag van een kalenderkwartaal. Het recht kan later ingaan als sprake is van
                  een heraanvraag waarvan de DKIZ nog niet is verlopen: in dat geval wordt terugwerkende
                  kracht maximaal toegepast tot de eerste dag waarop het eerdere toegekende recht is
                  verlopen. Voor een nadere toelichting op de toekenning van DKIZ met terugwerkende
                  kracht wordt verwezen naar paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze memorie van
                  toelichting.
               
Onderdeel C (artikel 14)
Onderdeel C wijzigt artikel 14 van de AKW om mogelijk te maken dat DKIZ ambtshalve
                  wordt toegekend.
               
Het eerste subonderdeel vervangt het eerste lid. Het eerste lid regelt de vaststelling
                  van enkele vormen van kinderbijslag door de SVB. Ter verbetering van de leesbaarheid
                  van dit artikellid is gekozen voor een vormgeving met drie onderdelen, waarbij onderdeel
                  a ziet op de (enkele) kinderbijslag, onderdeel b op de dubbele kinderbijslag, bedoeld
                  in artikel 7a, eerste lid, van de AKW en onderdeel c op de extra kinderbijslag (AKW+),
                  bedoeld in artikel 7a, tweede lid. Eveneens ter verbetering van de leesbaarheid is
                  de termijn voor indiening van de aanvraag inzake AKW+ uit dit artikellid gehaald en
                  verplaatst bij het tweede subonderdeel (wijziging derde lid). Met onderdelen a en
                  c is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten aanzien van (enkele) kinderbijslag en
                  AKW+. Onderdeel b regelt dat DKIZ niet alleen op aanvraag, maar ook ambtshalve kan
                  worden vastgesteld. Indien de SVB een ambtshalve signalering van het CIZ ontvangt,
                  stelt de SVB ambtshalve op basis van die signalering vast of sprake is van een recht
                  op DKIZ. De ambtshalve signalering is in onderdeel b aangeduid als informatie, verschaft
                  door het CIZ. Hierbij is verwezen naar het nieuwe artikel 9.1.3, tiende lid, van de
                  Wlz dat bij artikel I, onderdeel B, wordt ingevoegd. Voor een nadere toelichting op
                  de ambtshalve vaststelling van DKIZ wordt verwezen naar paragraaf 2.1 van het algemeen
                  deel van deze memorie van toelichting.
               
Het tweede subonderdeel vervangt het derde lid. Het nieuwe derde lid regelt de termijn
                  voor indiening van de aanvraag inzake AKW+. Deze termijn stond in het oude eerste
                  lid. Deze wijziging is ter verbetering van de leesbaarheid van het te wijzigen artikel
                  14 AKW. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd. De regeling van de terugwerkende
                  kracht uit het derde lid is verwerkt in het derde subonderdeel (vijfde lid).
               
Het derde subonderdeel voegt een vijfde artikellid toe aan artikel 14. Dit vijfde
                  lid regelt de terugwerkende kracht bij toekenning. De terugwerkende kracht bij toekenning
                  van (enkele) kinderbijslag is geregeld in de aanhef en onderdeel a. Het recht op (enkele)
                  kinderbijslag kan niet eerder ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van
                  het kalenderkwartaal waarin de aanvraag daartoe werd ingediend. Hiermee is geen inhoudelijke
                  wijziging beoogd ten opzichte van de aanvang van het recht op (enkele) kinderbijslag.
                  De terugwerkende kracht bij toekenning van DKIZ is geregeld in de aanhef en onderdeel
                  b. Het recht op DKIZ gaat niet eerder in dan zes maanden voorafgaand aan de eerste
                  dag van het kalenderkwartaal waarin daartoe een aanvraag is ingediend (subonderdeel
                  1°). Hiermee wordt niet beoogd inhoudelijk af te wijken van artikel II, onderdeel
                  B. Indien sprake is van ambtshalve vaststelling van DKIZ, als bedoeld in het eerste
                  lid, onderdeel b, gaat het recht op DKIZ niet eerder in dan zes maanden voorafgaand
                  aan de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin het recht op zorg aanvang op grond
                  van het Wlz-indicatiebesluit (onderdeel 2°). Net als bij artikel II, onderdeel B,
                  kan de totale terugwerkende kracht voor DKIZ tot bijna negen maanden bedragen. Dit
                  is het geval indien de aanvraag is ingediend dan wel het recht op zorg is aangevangen
                  op de laatste dag van een kalenderkwartaal. Voor een nadere toelichting op de toekenning
                  van DKIZ met terugwerkende kracht wordt verwezen naar paragraaf 2.2 van het algemeen
                  deel van deze memorie van toelichting.
               
Onderdeel D (artikel 18)
Onderdeel D wijzigt artikel 18 van de AKW om de regeling van de betalingstermijn aan
                  te passen met het oog op de introductie van ambtshalve vaststelling van de DKIZ. Daarnaast
                  worden verschillende wijzigingen doorgevoerd ter verbetering van de leesbaarheid van
                  het artikel.
               
Subonderdeel 1 vervangt het eerste lid. Het eerste lid regelt de betaaltermijn van
                  enkele vormen van kinderbijslag door de SVB. Ter verbetering van de leesbaarheid van
                  dit artikellid is gekozen voor een vormgeving met drie onderdelen, waarbij onderdeel
                  a ziet op de (enkele) kinderbijslag, onderdeel b op de dubbele kinderbijslag, bedoeld
                  in artikel 7a, eerste lid, van de AKW en onderdeel c op de extra kinderbijslag (AKW+),
                  bedoeld in artikel 7a, tweede lid. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten
                  opzichte van de betaling van kinderbijslag, AKW+ en DKIZ die op aanvraag is vastgesteld.
                  Onderdeel b regelt de betalingstermijn van DKIZ. Indien sprake is van een aanvraag,
                  vindt betaling nog steeds zo spoedig mogelijk plaats, doch uiterlijk drie maanden
                  na indiening van de aanvraag. Indien sprake is van ambtshalve vaststelling van DKIZ,
                  vindt betaling zo spoedig mogelijk plaats, docht uiterlijk drie maanden na ontvangst
                  door de SVB van de ambtshalve signalering van het CIZ. Deze is aangeduid als de informatie,
                  bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b. Voor een nadere toelichting op de
                  betaaltermijn inzake de DKIZ na ambtshalve signalering wordt verwezen naar paragraaf
                  3.3 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
               
Subonderdeel 2 vervangt het zesde lid. Deze wijziging dient enkel ter verbetering
                  van de leesbaarheid van dit artikellid. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
                  Het artikellid is onderverdeeld in een aanhef en twee onderdelen. De aanhef, eerste
                  zin, gaat over de situatie waarin de persoon aan wie op grond van het vierde of vijfde
                  lid kinderbijslag zou moeten worden betaald geen aanvraag daartoe heeft ingediend.
                  In die gevallen wordt de kinderbijslag betaald aan de persoon die daartoe wel een
                  aanvraag heeft ingediend. De aanhef, tweede zin, gaat over de situatie waarin de persoon
                  aan wie op grond van het vierde of vijfde lid kinderbijslag zou moeten worden betaald
                  alsnog een aanvraag daartoe heeft ingediend. Betaling van kinderbijslag geschiedt
                  dan aan die persoon. Indien de aanvraag is ingediend in de eerste twee maanden van
                  het kalenderkwartaal vangt de betaling aan die aanvrager aan na afloop van dat kalenderkwartaal
                  (onderdeel a). Is de aanvraag in de derde maand van het kalenderkwartaal ingediend,
                  dan vangt de betaling aan die aanvrager aan na afloop van het kalenderkwartaal volgend
                  op het kalenderkwartaal waarin de aanvraag alsnog is ingediend (onderdeel b).
               
Onderdeel E (artikel 29c)
Onderdeel E wijzigt artikel 29c van de AKW om de regeling van de beschikkingstermijn
                  aan te passen met het oog op de introductie van ambtshalve vaststelling van de DKIZ.
               
Subonderdeel 1 wijzigt het eerste lid en tweede lid. Indien sprake is van ambtshalve
                  vaststelling van DKIZ, vangt de redelijke termijn voor beschikking aan na ontvangst
                  door de SVB van de ambtshalve signalering van het CIZ (eerste lid). Deze is aangeduid
                  als de informatie, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b. In die gevallen
                  is de redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer binnen acht weken na ontvangst
                  van die informatie geen beschikking is gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld
                  in het derde lid is gedaan (tweede lid).
               
Subonderdeel 2 wijzigt het derde lid. Daarin is geregeld dat de redelijke termijn
                     voor beschikking kan worden verlengd, indien een beschikking niet binnen die termijn
                     kan worden gegeven. Van deze verlenging wordt de aanvrager in kennis gesteld. Subonderdeel
                     2 wijzigt het derde lid voor gevallen waarin sprake is van een ambtshalve vaststelling
                     van DKIZ. In deze gevallen wordt de kennisgeving gestuurd aan degene aan wie de (enkele)
                     kinderbijslag ten aanzien van het betreffende kind wordt uitbetaald.
                  
Subonderdeel 3 voegt een vierde artikellid toe aan artikel 29c. Deze toevoeging ziet
                     op de uitzonderlijke situatie waarin de SVB wel een ambtshalve signalering van het
                     CIZ ontvangt, maar vervolgens niet overgaat tot vaststelling van een recht op DKIZ.
                     Op grond van het vierde lid stuurt de SVB in die gevallen een bericht over de beslissing
                     tot niet-vaststelling van het recht op DKIZ. Dit geschiedt binnen een redelijke termijn
                     nadat de SVB de beslissing tot niet-vaststelling heeft genomen. Indien ten aanzien
                     van het betreffende kind (enkele) kinderbijslag wordt uitbetaald, wordt de kennisgeving
                     gestuurd aan de ouder aan wie dit wordt uitbetaald (onderdeel a). Indien geen kinderbijslag
                     wordt uitbetaald ten aanzien van het betreffende kind, wordt de kennisgeving gestuurd
                     aan degene aan wie het Wlz-indicatiebesluit is gericht (onderdeel b). Deze kennisgeving
                     geldt als een negatieve beslissing in de zin van artikel 6:2, aanhef en onderdeel
                     a, van de Algemene wet bestuursrecht (fictief besluit). Tegen dit fictieve besluit
                     staat bezwaar open bij de SVB.
                  
Voor een nadere toelichting op de regeling omtrent de beschikkingstermijn inzake de
                  DKIZ na ambtshalve signalering wordt verwezen naar paragraaf 3.3 van het algemeen
                  deel van deze memorie van toelichting.
               
ARTIKEL III ACTUALISERING VAN DE BEDRAGEN IN ARTIKEL II, ONDERDEEL A
Dit artikel wijzigt de bedragen als bedoeld in artikel II, onderdeel A, vóór toepassing
                  van dat onderdeel. Het betreft de verlaagde bedragen van de kinderbijslag. Ten behoeve
                  van dekking voor dit wetsvoorstel wordt het basisbedrag van de kinderbijslag verlaagd
                  met € 0,33. De hoogte van de kinderbijslag loopt op naarmate kinderen ouder worden.
                  Voor kinderen tot zes jaar krijgen ouders 70% van het basisbedrag. De verlaging wordt
                  voor deze ouders € 0,23 per kwartaal. Voor ouders van kinderen in de leeftijd van
                  zes tot twaalf jaar geldt dat ouders 85% van het basisbedrag ontvangen. De kinderbijslag
                  wordt voor deze ouders met € 0,28 per kwartaal verlaagd. Met artikel III wordt bewerkstelligd
                  dat voor de vermindering van de kinderbijslag wordt gewerkt met de bedragen die op
                  het moment van toepassing van artikel II, onderdeel A, actueel zijn. Hierdoor wordt
                  rekening gehouden met indexaties die op grond van artikel 13 AKW nog zullen plaatsvinden
                  vóór toepassing van artikel II, onderdeel A. Daartoe vervangt artikel III, onderdeel
                  a, het basisbedrag in artikel 12, eerste lid, van de AKW door het op dat moment actuele
                  bedrag, verminderd met € 0,33. Ditzelfde doet artikel III, onderdeel d, voor het kwartaalbedrag
                  voor kinderen vanaf twaalf jaar. Artikel III, onderdeel b, vervangt het kwartaalbedrag
                  voor kinderen tot zes jaar door het op dat moment actuele bedrag, verminderd met € 0,23.
                  Artikel III, onderdeel c, vervangt het kwartaalbedrag voor kinderen vanaf zes jaar
                  tot twaalf jaar door het op dat moment actuele bedrag, verminderd met € 0,28.
               
ARTIKEL IV INWERKINGTREDING
Het wetsvoorstel, eenmaal wet, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te
                     bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend
                     kan worden vastgesteld. Het voornemen is alle onderdelen in werking te laten treden
                     op 1 april 2024. Indien een latere inwerkingtreding van de ambtshalve signalering
                     door het CIZ is aangewezen, is het voornemen artikel I, onderdeel A, artikel II, onderdelen
                     A en B, en artikel III in werking te laten treden met ingang van 1 april 2024. Artikel
                     I, onderdeel B, en artikel II, onderdelen C, D en E, kunnen dan op een later moment
                     in werking treden, bijvoorbeeld met ingang van 1 juli 2024.
                  
Voor een nadere toelichting op de inwerkingtreding wordt verwezen naar paragraaf 8
                     van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
                  
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.