Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Strien over het artikel 'Hoe beoordeel je of een kunstinstelling voldoende divers is'
Vragen van het lid Van Strien (VVD) aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het artikel «Hoe beoordeel je of een kunstinstelling voldoende divers is» (ingezonden 10 mei 2023).
Antwoord van Staatssecretaris Uslu (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 15 juni
2023).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Hoe beoordeel je of een kunstinstelling voldoende divers
is»1 en het aan u verzonden «Advies aanvraag- en beoordelingsproces BIS 2025–2028»2?
Antwoord 1
Ja, ik ken dit artikel en ik ken het advies van de Raad voor Cultuur.
Vraag 2
Herkent u zich in het beeld dat hier geschetst wordt, namelijk dat er spanning ontstaat
(«dat roept vragen op») wanneer de toetsing voor het toekennen van subsidie mede gebaseerd
wordt op de mate van implementatie van de codes, namelijk de Governance Code Cultuur,
de Fair Practice Code en de Code Diversiteit & Inclusie?
Antwoord 2
Het onderschrijven van de drie gedragscodes is niet nieuw. Ook in de lopende periode3 is het onderschrijven van de drie codes een vereiste. Ik hecht er waarde aan om te
benoemen dat de codes niet door mij of mijn voorganger zijn bedacht, maar uit de sector
zelf komen. Het beeld dat in het artikel wordt geschetst herken ik niet direct. In
mijn brief over de uitgangspunten van het beleid voor de periode 2025–2028 ga ik nader
op het advies van de raad in.
Vraag 3
Kunt u zich vinden in de duiding van het NRC dat voornamelijk de naleving op het gebied
van duurzaamheid en de drie codes strenger wordt in het advies voor de nieuwe BIS-periode?
Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de breed aangenomen motie van het lid Van Strien4, die juist oproept om innovatie, ondernemerschap en maatschappelijke impact mee te
wegen?
Antwoord 3
Bij vraag twee treft u mijn reactie op de drie codes aan. De raad adviseert mij om
op het gebied van duurzaamheid eisen te stellen aan aanvragers. Dit is een nieuw aspect,
aangezien duurzaamheid op dit moment geen vereiste is om in aanmerking te komen voor
bis-subsidie. Op dit moment bestudeer ik dit onderdeel van het advies van de raad.
Ik wil namelijk een goede afweging maken waarbij ik zowel het belang van dit onderwerp
als de positie van culturele instellingen recht doe. In mijn brief over de uitgangspunten
van het beleid voor de periode 2025–2028 kom ik terug op het thema duurzaamheid. In
die brief komt ook de uitwerking van de door u ingediende motie aan de orde.
Vraag 4
Vindt u dat de vergaande focus op voornamelijk de drie gedragscodes in lijn is met
uw breder ingestoken adviesvraag?
Antwoord 4
De Raad voor Cultuur is een onafhankelijk adviesorgaan en adviseert naar eigen goeddunken.
Dat is een groot goed en een belangrijk uitgangspunt in het cultuurbeleid. Vandaar
dat ik geen oordeel ga vellen over de mate waarin het advies op dit punt in lijn is
met de door mij ingediende adviesaanvraag.
Vraag 5
Is dit in lijn met uw adviesaanvraag in december waarin u vroeg om advies over hoe
gemeten kan worden dat de drie codes (…) «volledig zijn geïncorporeerd» waarop getoetst
kan worden bij de beoordeling van aanvragen? Was dit de uitwerking die u beoogde?
Antwoord 5
In mijn adviesaanvraag heb ik aan de raad een vraag gesteld. Het antwoord van de raad
neem ik ter harte. Het is uiteindelijk aan mij om, mede op basis van het advies van
de raad, een besluit te nemen over de omgang met de codes. Mijn voornemens maak ik
kenbaar in mijn uitgangspuntenbrief. Met uw Kamer ga ik vervolgens daarover in gesprek.
Vraag 6
Hoe apprecieert u het voorstel van de Raad voor Cultuur dat de mate van implementatie
van de drie codes invloed heeft op de beoordeling voor alle vier de subsidiecriteria?
Vindt u dit een wenselijke gang van zaken?
Antwoord 6
In mijn uitgangspuntenbrief ga ik nader op dit onderwerp in. Daarbij zal ik u ook
informeren over de rol van de codes. Dit onderwerp is tevens niet alleen een aangelegenheid
van het Rijk, ik overleg hierover met andere overheidslagen.
Vraag 7
Op welke wijze vindt u dat het centraal stellen van de codes, specifiek de code diversiteit
en inclusie, invloed moet hebben op de artistieke inhoudelijk kwaliteit?
Antwoord 7
Ik vraag van bis-instellingen om de drie codes, die door de sector zelf zijn opgesteld,
te onderschrijven omdat de codes bijdragen aan een gezonde en toegankelijke cultuursector.
Hoe de uiteindelijke kunstuitingen gewaardeerd worden, is in mijn beleving een daarvan
losstaande vraag. Dat is ook niet iets waar de overheid of ik vanuit mijn rol over
ga. Ik zie het als mijn taak om de sector te steunen en te bevorderen, maar een oordeel
vellen over artistieke kwaliteit is aan anderen. Dat is ook één van de redenen waarom
de Raad voor Cultuur, als onafhankelijk en oordelend adviesorgaan, is opgericht. De
raad oordeelt inhoudelijk over de ingediende aanvragen en adviseert mij welke culturele
instellingen voor bis-subsidie in aanmerking komen.
Vraag 8
Hoe waardeer u de impliciete aanname van de Raad voor Cultuur dat diversiteit een
vereiste is voor artistieke kwaliteit? Betekent dat volgens u ook dat een mono-cultureel
gezelschap nooit goede kunst kan maken?
Antwoord 8
De aanname die u noemt, herken ik niet in het advies van de raad. Het advies beschrijft
in mijn beleving voorwaarden die gesteld kunnen worden aan instellingen om in aanmerking
te komen voor financiering. Aandacht voor inclusie en diversiteit is daarbij van belang.
Het gaat om verscheidenheid op het vlak van bijvoorbeeld leeftijd, opleidingsniveau,
woonplaats en sociaal economische positie. Een pluriform en meerstemmig aanbod van
kunstuitingen zorgt ervoor dat meer mensen in aanraking kunnen komen met cultuur en
zich hierin herkennen.
Vraag 9
Deelt u de mening dat de artistieke missie van een instelling leidend moet blijven,
en deze creatieve vrijheid niet ingeperkt mag worden door de code Diversiteit & Inclusie?
Antwoord 9
Onder meer in mijn Meerjarenbrief5 heb ik aangegeven dat ik artistieke vrijheid heel belangrijk vind. Ik ben het niet
eens met de stelling dat die vrijheid wordt ingeperkt door van instellingen te vragen
om de code Diversiteit en Inclusie toe te passen. Het gaat hier om culturele instellingen
die vanuit publiek geld gefinancierd worden. Het is in mijn beleving dan ook terecht
dat de sector oog heeft voor de brede diversiteit van de Nederlandse samenleving.
Bijvoorbeeld als het gaat om woonplaats, opleidingsniveau, leeftijd en sociaal economische
positie. Voor de volledigheid merk ik graag op dat de code Diversiteit & Inclusie
is opgesteld door de gezamenlijke brancheverenigingen uit de sector en breed wordt
gedragen. Deze inzet waardeer ik en wil ik ondersteunen.
Vraag 10
Deelt u de mening dat cultureel ondernemerschap niet hetzelfde is als «bedrijfsmatige
gezondheid», wat door de Raad voor Cultuur wordt geïnterpreteerd als een realistische
begroting en het voldoen aan de drie codes en duurzaamheidsdoelen? Zo ja, op welke
manier gaat u cultureel ondernemerschap wel borgen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
Ja, ik deel de mening dat cultureel ondernemerschap niet hetzelfde is als bedrijfsmatige
gezondheid. Cultureel ondernemerschap stimuleer ik bijvoorbeeld via Cultuur+Ondernemen.
Deze organisatie vervult een kennisfunctie voor de sector, organiseert trainingen
en verstrekt tevens leningen aan cultureel ondernemers. Ook jaag ik via DEN, het kennisinstituut voor digitale transformatie, nieuwe verdienmodellen aan die voortkomen uit digitale innovatie. Cultureel ondernemerschap
associeer ik ook met het zien en benutten van kansen en het creëren van waarde voor
jezelf en anderen. Als het gaat om de culturele sector denk ik daarbij aan de artistieke
en maatschappelijke waarde die de sector heeft.
In de plannen die instellingen indienen om in aanmerking te komen voor bis-subsidie
komen de artistieke en maatschappelijke waarde aan de orde. Tegelijkertijd begrijp
ik de suggestie van de Raad. Van bis-instellingen verwacht ik dat ze zorgvuldig met
de publieke middelen omgaan en aandacht hebben voor een gezonde bedrijfsvoering. In
dat opzicht is de bedrijfsmatige gezondheid een belangrijk voorwaarde voor het ondernemerschap.
Vraag 11
Vindt u dat cultureel ondernemerschap ook verantwoordelijkheid voor het genereren
van eigen inkomsten betekent, ook als een instelling deels gesubsidieerd wordt? Zo
ja, hoe laat u dit terugkomen in de nieuwe BIS?
Antwoord 11
Instellingen die deel uitmaken van de bis genereren eigen inkomsten. De wijze waarop
en de mate waarin is echter verschillend. Dat heeft te maken met allerlei factoren,
zoals de functie waar het om gaat, de kosten die bij het soort aanbod horen, de vestigingsplaats
etc. Het genereren van eigen inkomsten is belangrijk, omdat dit bijdraagt aan de financiële
gezondheid en de weerbaarheid van organisaties. Tegelijkertijd is het belangrijk dat
de toegankelijkheid van kunst daardoor niet teveel wordt beperkt. Als het gaat om
subsidiering zoek ik daarom een balans tussen het stimuleren van de artistieke kwaliteit,
de toegankelijkheid van cultuur en het stimuleren van het ondernemerschap. Hoe al
deze zaken landen in de bis-periode 2025–2028 beschrijf ik in mijn uitgangspuntenbrief.
Deze brief ontvangt u binnenkort.
Vraag 12
Vindt u dat huidige BIS-instellingen allemaal al voldoende doen op het gebied van
cultureel ondernemerschap? Zo nee, wat gaan de nieuwe BIS-voorwaarden uit het advies
daar voor verandering inbrengen?
Antwoord 12
In het antwoord bij de vorige vraag heb ik aangegeven dat er grote verschillen zijn
tussen culturele instellingen als het gaat om ondernemerschap. Het is daarom in algemene
termen niet te beoordelen of een instelling aan cultureel ondernemerschap voldoet.
De vraag is eerder hoe een instelling uiting geeft aan cultureel ondernemerschap.
Ik zie dat cultureel ondernemerschap al lange tijd onderdeel uitmaakt van het cultuurbeleid
en dat instellingen hier uiting aan geven. Bijvoorbeeld het kostuumatelier van Opera
Zuid dat de kostuums voor producties van het eigen huis maakt, maar ook werkt in opdracht
van anderen. Of het Zuidelijk Toneel dat een grote collectie kostuums heeft opgebouwd.
Een groot deel van de collectie is te huur voor particulieren en organisaties. Bij
een aantal jeugdpodiumkunstgezelschappen zie ik dat zij zich meer dan voorheen richten
op de allerkleinsten (leeftijd van 0 tot 3 jaar) omdat daar animo voor is bij hedendaagse
ouders. Ook zoeken deze instellingen de samenwerking op met crèches en bso’s. Deze
voorbeelden betekenen niet dat we dit niet verder hoeven te stimuleren. Ik ondersteun
de sector op dit vlak door kennis te beschikbaar te stellen en leningen te verstrekken
(beide via Cultuur + Ondernemen) en instellingen attent te maken op innovatieve, digitale
verdienmodellen. (via DEN)
Vraag 13
Hoe verwacht u dat cultureel instellingen gaan meten wat hun CO2-uitstoot in 1990 was, zoals gevraagd wordt door de Raad voor Cultuur? Wat – bijvoorbeeld
– als deze instellingen destijds nog niet bestonden?
Antwoord 13
Duurzaamheid is een nieuw onderwerp in het cultuurbeleid. In mijn uitgangspuntenbrief
ga ik nader in op het advies van de raad ten aanzien van dit punt.
Vraag 14
In hoeverre heeft de Raad voor Cultuur gehoor gegeven aan uw oproep om een relatief
eenvoudige aanvraagprocedure te houden dit jaar, terwijl vervolgens de drie codes
en verduurzamingseisen terugkomen bij alle voorwaarden?
Antwoord 14
Het organiseren van een relatief eenvoudige aanvraagprocedure is voor mij een belangrijk
uitgangspunt. In het advies lees ik dat de raad daar invulling aan heeft proberen
te geven. In mijn uitgangspuntenbrief ga ik in op vereenvoudiging van de aanvraagprocedure.
Vraag 15
Hoe verhouden al deze wijzigingen zich tot hetgeen u in de Kamer heeft aangegeven,
namelijk dat het niet mogelijk was om grote wijzigingen in de BIS '25-'28 door te
voeren, zoals meer nadruk op digitalisering, innovatie, ondernemerschap en impact?
Antwoord 15
De door u genoemde onderwerpen – digitalisering, innovatie, ondernemerschap en impact
– zijn ook voor mij belangrijk. Tegelijkertijd bestaat vanuit de sector ook de wens
om rust en ruimte te bieden in de komende periode. Die wens neem ik serieus en heb
ik meegenomen in mijn adviesaanvraag aan de raad. In mijn uitgangspuntenbrief ga ik
verder in op de door u genoemde aspecten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
G. Uslu, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.