Nota van wijziging : Tweede nota van wijziging
35 746 Wijziging van de Wet dieren in verband met actualisering van de diergezondheidsregels en enkele technische aanpassingen
Nr. 10 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 20 juli 2023
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I onderdeel aA komt te luiden:
aA
Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de alfabetische volgorde wordt een begripsbepaling toegevoegd, luidende:
preklinische studie: preklinische studie als bedoeld in artikel 4, achttiende lid, van verordening (EU)
2019/6.
2. «homeopatisch diergeneesmiddel» wordt vervangen door «homeopathisch diergeneesmiddel».
B
In artikel I wordt voor onderdeel A een onderdeel toegevoegd, luidende:
dA
Artikel 2.20, tweede lid, komt te luiden:
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het
onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld die betrekking hebben
op onder meer:
a. onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot diergeneesmiddelen en grondstoffen
voor diergeneesmiddelen, klinische proeven en preklinische studies;
b. procedures voor de registratie van homeopathische diergeneesmiddelen;
c. het vervaardigen, het bewerken, het verwerken, het verpakken en het
etiketteren van:
1°. diergeneesmiddelen die in de apotheek of door een andere persoon voor
een bepaald dier of een kleine groep dieren worden bereid, of
2°. diergeneesmiddelen die in de apotheek overeenkomstig de aanwijzingen
van een farmacopee worden bereid en die voor directe verstrekking aan de
eindgebruiker zijn bestemd;
d. het vervoeren van:
1°. diergeneesmiddelen, of
2°. grondstoffen voor diergeneesmiddelen;
e. het leveren van diergeneesmiddelen waarvoor een diergeneeskundig voorschrift vereist
is;
f. de kleinhandel in diergeneesmiddelen;
g. het bewaren en behandelen van diergeneesmiddelen;
h. het beperken van het gebruik van diergeneesmiddelen tot bepaalde personen
die zijn ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid;
i. het gebruik van antimicrobiële stoffen;
j. het bijhouden, overleggen, controleren, bewaren en melden van gegevens
over de voorraad, de vervaardiging, de bewerking, de verwerking, de ontvangst,
de herkomst, de aflevering, de vernietiging, de bestemming en het gebruik van
diergeneesmiddelen; en
k. reclame voor diergeneesmiddelen.
C
In artikel I wordt na onderdeel B een onderdeel toegevoegd, luidende:
Ba
Aan artikel 5.5, tweede, lid, wordt onder vervanging van «, en» aan het slot bij onderdeel i
door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot bij onderdeel j door
«, en» een onderdeel toegevoegd, luidende:
k. een verbod op het op of in de bodem brengen van dierlijke mest.
D
In artikel I wordt na onderdeel C een onderdeel toegevoegd, luidende:
Ca
Artikel 5.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
Artikel 5.11. Diervoeders en gemedicineerde diervoeders.
2. In het eerste en tweede lid wordt telkens «diervoeders» vervangen door «diervoeders
en gemedicineerde diervoeders».
E
Artikel I, onderdeel F komt te luiden:
In artikel 6.4, eerste lid, vervalt «2.21, eerste lid» en vervalt «5.6, vierde en
vijfde lid».
F
Artikel I, onderdeel G komt te luiden:
Artikel 8.6, eerste lid, onderdeel a, onder 1° wordt als volgt gewijzigd:
a. «2.21, eerste en derde lid» vervalt,
b. «5.6, eerste en vijfde lid,» wordt vervangen door «5.6, eerste lid,», en
c. na «5.12» wordt «, 5.15, eerste lid, 8.4» ingevoegd.
G
In artikel I worden na onderdeel G twee onderdelen toegevoegd, luidende:
Ga
In de artikelen 8.11, eerste lid, en 8.12, tweede en zesde lid, wordt «2.8, eerste
lid, onderdeel a,» telkens vervangen door «artikel 2.8, eerste lid,».
Gb
In artikel 9.1, eerste lid, onderdeel e, vervalt «artikel 2.20, tweede lid, onderdeel k,».
H
Artikel II komt te luiden:
ARTIKEL II
Artikel 1 van de Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
A
Onderdeel 1° wordt ten aanzien van de zinsnede met betrekking tot de Wet dieren als
volgt gewijzigd:
1. «2.2, vijfde lid, negende en tiende lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld
in het tiende lid, onderdelen a en e en onderdeel r, voor zover dat onderdeel betrekking
heeft op regels als bedoeld in onderdeel e» wordt vervangen door «2.2, vijfde lid,
negende en tiende lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het tiende lid,
onderdelen a, e en n en onderdeel r, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op
regels als bedoeld in onderdeel e».
2. «artikel 2.8, eerste lid, onderdeel b en c» vervalt.
3. «2.20, eerste en tweede lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het tweede
lid, onderdelen a, onder 1°, b, c en d» wordt vervangen door «2.20».
4. «5.6, eerste en vijfde lid,» wordt vervangen door «5.6, eerste lid,».
B
In onderdeel 2° in de zinsnede met betrekking tot de Wet dieren:
1. wordt «2.2, negende en tiende lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het
tiende lid, onderdelen f tot en met p en onderdeel r, voor zover dat onderdeel betrekking
heeft op regels als bedoeld in de onderdelen f tot en met p» vervangen door «2.2,
negende en tiende lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het tiende lid,
onderdelen f tot en met m en p en onderdeel r, voor zover dat onderdeel betrekking
heeft op regels als bedoeld in de onderdelen f tot en met p, en twaalfde lid».
2. vervalt «2.20, eerste en tweede lid voor wat betreft het onderwerp, bedoeld in
het tweede lid, onderdeel a, onder 2°».
Toelichting
Deze nota van wijziging voorziet in enkele aanvullende voorstellen voor technische
aanpassingen van de Wet dieren, die wenselijk zijn met het oog op een goede uitvoering
van die wet. Tevens wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt een aantal wijzigingen
door te voeren die eerder bij nota van wijziging bij het wetsvoorstel tot wijziging
van de Wet dieren in verband met de uitvoering van de herziene Europese wetgeving
over diergeneesmiddelen en gemedicineerde diervoeders1 waren voorgesteld, maar die abusievelijk niet zijn doorgevoerd in de tekst van het
wetsvoorstel waarover de Tweede Kamer heeft gestemd. Die wijzigingen zijn (mede) opgenomen
in de onderdelen A, D, F en H.
A
Met onderdeel aA wordt de begripsbepaling «preklinische studie» ingevoegd. Dat begrip
wordt gebruikt in artikel 2.20, tweede lid, van de Wet dieren zoals dat zal luiden
na de wijziging die in onderdeel dA wordt voorgesteld. Met de begripsomschrijving
wordt aangesloten bij de diergeneesmiddelenverordening.
B
Met onderdeel dA wordt het aantal deelonderwerpen uitgebreid waarvoor nationale regels
kunnen worden vastgesteld op grond van artikel 2.20, tweede lid, van de Wet dieren.
De diergeneesmiddelenverordening en de verordening gemedicineerde diervoeders regelen
namelijk bepaalde deelonderwerpen uitputtend. Voor die deelonderwerpen kunnen op nationaal
niveau dan geen regels meer worden gesteld. Het ligt daarom in de rede om in artikel 2.20,
tweede lid, enkel deelonderwerpen op te nemen waarvoor nog regels kunnen worden gesteld,
voor zover regels over die deelonderwerpen wenselijk zijn of in de toekomst wenselijk
kunnen zijn. In het kader van de departementale voorbereiding op de diergeneesmiddelenverordening
en de verordening gemedicineerde diervoeders, is gebleken dat het wenselijk is om
ten aanzien van meer deelonderwerpen nationale regels te continueren of op een later
moment vast te stellen dan waar artikel 2.20, tweede lid, van de Wet dieren nu in
voorziet.
Ten eerste is in het voorgestelde onderdeel a van artikel 2.20, tweede lid, het deelonderwerp
«klinische proeven» uitgebreid met «onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot diergeneesmiddelen
en grondstoffen voor diergeneesmiddelen» en «preklinische studies». De diergeneesmiddelenverordening
stelt beperkt regels over klinische proeven en preklinische studies voor de ontwikkelingsfase
van diergeneesmiddelen. De diergeneesmiddelenverordening is niet van toepassing op
(niet toegelaten) diergeneesmiddelen die voor ander onderzoek worden gebruikt dan
de ontwikkeling van diergeneesmiddelen, bijvoorbeeld studies naar de verspreiding
van residuen van diergeneesmiddelen in de omgeving van dieren of de ontwikkeling van
methodieken om bepaalde stoffen in dieren te kunnen aantonen. Het kan wenselijk zijn
op een later moment regels te stellen over deze onderwerpen.
Ten tweede is een mogelijkheid toegevoegd voor het stellen van nadere regels over
nationale procedures voor de registratie van homeopathische diergeneesmiddelen (onderdeel b).
Eerder werd aangenomen dat het mogelijk was deze regels vast te stellen op grond van
artikel 2.20, eerste lid. Bij nader inzien wordt het wenselijker geacht hier een duidelijkere
wettelijke grondslag voor op te nemen.
Ten derde is een mogelijkheid toegevoegd voor het stellen van nadere regels over het
vervaardigen, bewerken, verpakken en etiketteren van diergeneesmiddelen die door apothekers
of dierenartsen in een kleine hoeveelheid zelf worden bereid (zogenoemde bereiding
ex tempore). Hiermee kunnen regels worden voortgezet die voorheen waren opgenomen
in artikel 4.18 van het Besluit diergeneesmiddelen en de artikelen 4.12 en 4.13 van
de Regeling diergeneesmiddelen.
Ten vierde is een mogelijkheid toegevoegd voor het stellen van nadere regels over
het leveren van diergeneesmiddelen waarvoor een diergeneeskundig voorschrift vereist
is (onderdeel e). Hiermee kunnen regels worden gesteld ter invulling van artikel 105,
negende lid, van de diergeneesmiddelenverordening.
Tot slot is een mogelijkheid toegevoegd voor het stellen van nadere regels over reclame
voor diergeneesmiddelen (onderdeel k). Hiermee wordt het mogelijk invulling te geven
aan artikel 119, eerste lid, tweede zinsdeel, van de diergeneesmiddelenverordening.
Die bepaling in de diergeneesmiddelenverordening maakt het mogelijk om nationale wetgeving
vast te stellen over de uitbreiding van het maken van reclame voor diergeneesmiddelen
die zijn toegelaten in een andere lidstaat. Het kan wenselijk zijn dit in een later
stadium toe te staan, wanneer daar behoefte voor is. Bijvoorbeeld voor diergeneesmiddelen
die in Nederland niet zijn toegelaten, maar toch essentieel zijn voor bepaalde diersoorten.
Zoals aangegeven in de transponeringstabel bij de memorie van toelichting bij het
wetsvoorstel tot wijziging van de Wet dieren in verband met de uitvoering van de herziene
Europese wetgeving over diergeneesmiddelen en gemedicineerde diervoeders2 wordt nog bezien of het wenselijk is om gebruik te maken van deze mogelijkheid.
C
Onderdeel Ba wijzigt artikel 5.5, tweede lid. Dat artikellid voorziet in op te leggen
maatregelen ten aanzien van producten en voorwerpen voor zover deze drager van een
ziekteverwekker kunnen zijn of een gevaar voor verspreiding van een ziekteverwekker
kunnen opleveren. Aan de mogelijke maatregelen wordt toegevoegd het opleggen van verbod
om dierlijke mest op of in de bodem te brengen. Uit het tweede lid, onderdeel b, volgt
al de mogelijkheid tot een verplichting om dierlijke producten af te zonderen, op
een plaats te houden of op te slaan, die verplichting kan ook op dierlijke mest zien.
Om in lijn met de voor mest van toepassing zijnde terminologie duidelijk te zijn dat
mest in die situatie ook niet op of in de bodem mag worden gebracht, wordt met deze
wijziging expliciet de bevoegdheid gegeven tot het opleggen van een verbod om dierlijke
mest op of in de bodem te brengen.
D
Onderdeel Ca voert wijzigingen door in artikel 5.11. Dat artikel geeft de Minister
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de bevoegdheid om maatregelen te treffen
met betrekking tot diervoeders, diergeneesmiddelen en samenstellingen daarvan. In
de Wet tot wijziging van de Wet dieren in verband met de uitvoering van de herziene
Europese wetgeving over diergeneesmiddelen en gemedicineerde diervoeders3is dit artikel aangepast omdat de diergeneesmiddelenverordening al een regeling bevat
voor het treffen van maatregelen. Abusievelijk werd met die aanpassing voorgesteld
om artikel 5.11 niet langer van toepassing te laten zijn op gemedicineerde diervoeders.
De verordening gemedicineerde diervoeders bevat echter geen bevoegdheid voor het treffen
van maatregelen met betrekking tot gemedicineerde diervoeders. Deze bevoegdheid moet
daarom in artikel 5.11 behouden blijven. Deze wijziging voorziet daarin.
E
Artikel 6.4, eerste lid, bevat een verwijzing naar artikel 2.21, eerste lid, van de
Wet dieren. Dat artikel is vervallen4. De verwijzing naar dat artikel kan daarmee ook vervallen en is daarom toegevoegd
aan de wijzigingsopdracht van artikel 6.4 in onderdeel F.
F
Artikel 8.6, eerste lid, bevat een verwijzing naar artikel 2.21, eerste en derde lid,
van de Wet dieren. Dat artikel is vervallen5. De verwijzing naar dat artikel kan daarmee ook vervallen en is daarom toegevoegd
aan de wijzigingsopdracht van artikel 8.6 in onderdeel G.
G
De artikelen 8.11, eerste lid, en 8.12, tweede en zesde lid, bevatten een verwijzing
naar artikel 2.8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren. Dat artikellid is gewijzigd6 en kent sindsdien geen onderdelen meer. In artikel 2.8, eerste lid, onderdeel a,
stond voor die wijziging een verbod op het verrichten van ingrepen. Dat verbod is
nu de enige inhoud van het eerste lid, de verwijzing daarnaar in de artikelen 8.11
en 8.12 wordt hiermee in overeenstemming gebracht.
In artikel 9.1, eerste lid, onderdeel e, staat een verwijzing naar een keuring als
bedoeld in artikel 2.20. tweede lid, onderdeel k. De inhoud waar die verwijzing op
ziet, is vervallen7. Artikel 9.1, eerste lid, onderdeel e, wordt daarmee in overeenstemming gebracht;
ook omdat het anders zou komen te verwijzen naar het nieuwe artikel 2.20, tweede lid,
onderdeel k (zie onderdeel bA).
H
Deze voorgestelde wijziging voorziet in het herstel van de maximum strafmaat voor
overtredingen van krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften die direct betrekking
hebben op het voorkomen van besmettelijke dierziekten.
Toen de diergezondheidsregelgeving onderdeel uitmaakte van de toenmalige Gezondheids-
en welzijnswet (GWWD), waren overtredingen van deze voorschriften ondergebracht in
artikel 1, onderdeel 1°, van de Wet op de economische delicten (Wed). Dit omdat overtredingen
van deze voorschriften in het kader van de dier- en volksgezondheid een ernstige inbreuk
op het algemeen belang betekenen8. Concreet ging het om de voorschriften ter preventie en bestrijding van besmettelijke
dierziekten (de artikelen 17 tot en met 21, 25, 26, 29, 30, 31b van de GWWD), regels
over dieren die schadelijke stoffen hebben opgenomen of waarvan dat wordt vermoed
(artikel 98 van de GWWD), de meldingsplicht voor dierenartsen van verschijnselen van
besmettelijke dierziekten (artikel 100 van de GWWD) en de plicht van houders van dieren
om handelingen achterwege te laten die besmetting of verspreiding van besmettelijke
dierziekten kunnen veroorzaken (artikel 101a van de GWWD).
Bij de overgang van de diergezondheidsregelgeving naar de Wet dieren was het uitgangspunt
de maximumstrafmaat voor overtredingen te continueren9. Bij de daadwerkelijke inwerkingtreding van de onderdelen van de Wet dieren met betrekking
tot de diergezondheid is evenwel gebleken dat de oude maximum strafmaat niet voor
alle onderdelen is gecontinueerd. Dat is, gegeven het belang van de bescherming van
de dier- en volksgezondheid, niet wenselijk. Concreet gaat het over regels die op
grond van artikel 2.2, tiende lid, onderdeel n, van de Wet dieren worden gesteld ten
aanzien van het houden van dieren over hygiëne, het voorkomen van de verspreiding
van dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers,
al dan niet ter uitvoering van Europese regelgeving. Op grond van die bepaling, in
samenhang met artikel 6.2 van de Wet dieren, is voorzien in de strafbaarstelling van
de rechtstreeks werkende Europeesrechtelijke verplichting voor houders van dieren
om het risico op verspreiding van ziekten zoveel mogelijk te beperken10. Die bepaling is de opvolger van het oude artikel 101a van de GWWD. Overtredingen
van dergelijke bepalingen zijn nu opgenomen in artikel 1, onderdeel 2°, van de Wed.
Dat had, gelet op het uitgangspunt van de Wet dieren ten aanzien van de maximum strafmaat,
onderdeel 1° van voornoemd artikel moeten zijn.
Voorgesteld wordt deze niet bedoelde en onwenselijke verlaging van de maximum strafmaat
te herstellen.
Op dit moment is artikel 2.20 van de Wet dieren opgenomen in zowel artikel 1, onderdeel 1°,
van de Wet op de economische delicten, als in artikel 1, onderdeel 2°, van die wet.
Voor de overtredingen in artikel 1, onderdeel 1°, geldt dat een gevangenisstraf van
ten hoogste zes jaren, taakstraf of geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
Voor de overtredingen in artikel 1, onderdeel 2°, kan een gevangenisstraf van ten
hoogste twee jaren, taakstraf of geldboete van de vierde categorie worden opgelegd.
De onderwerpen «vervoer van diergeneesmiddelen», «kleinhandel», «gebruik van diergeneesmiddelen
door bepaalde diergeneeskundigen» en «klinische proeven» zijn opgenomen in artikel 1,
onderdeel 1°, van de Wet op de economische delicten; het onderwerp «vervoer van stoffen
voor de bereiding van diergeneesmiddelen» is opgenomen in artikel 1, onderdeel 2°,
van die wet. Overtredingen van de diergeneesmiddelenverordening kunnen momenteel onder
beide genoemde onderdelen vallen. De strafmaat voor een overtreding is daardoor op
voorhand niet duidelijk en dat is onwenselijk.
In het onderhavige wetsvoorstel wordt deze dubbele aanwijzing van overtredingen van
de diergeneesmiddelenwetgeving geschrapt. Er is gekozen om alle overtredingen van
de diergeneesmiddelenwetgeving aan te merken als economisch delict waarvoor zes jaren
gevangenisstraf, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie kan worden
opgelegd. Dit word het meest overzichtelijk geacht. Voordat de diergeneesmiddelenverordening
van toepassing werd, gold reeds dit maximum voor het grootste deel van de overtredingen.
Minder ernstige overtredingen worden daarbij in de praktijk vooral via het bestuursrecht
aangepakt. Voor een aantal overtredingen zal een hogere maximum strafmaat komen gelden.
In de praktijk kan via strafvorderingsrichtlijnen alsnog in voldoende mate worden
gedifferentieerd tussen de verschillende overtredingen.
Het nieuw voorgestelde verbod van artikel 2.2, twaalfde lid, dat met de nota van wijziging
aan het wetsvoorstel is toegevoegd, wordt ook toegevoegd aan artikel 1 van de Wed.
Daarin voorziet onderdeel B, onder 1.
Tot slot wordt voorgesteld om de verwijzing naar artikel 2.8, eerste lid, onderdelen
b en c, van de Wet dieren te schrappen, aangezien deze onderdelen zijn vervallen11. Naar deze bepaling wordt verwezen in artikel 1, onderdeel 1°, van de Wet op de economische
delicten.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit