Voorstel van wet : Voorstel van wet
36 372 Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet in verband met aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie
ARTIKEL I
ARTIKEL II
ARTIKEL III
Nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Penitentiaire beginselenwet
te wijzigen in verband met de noodzaak aanvullende maatregelen te nemen tegen georganiseerde
criminaliteit tijdens detentie;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Penitentiaire beginselenwet wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 1, wordt na onderdeel f een onderdeel ingevoegd, luidende:
g. afdeling voor intensief toezicht:
afdeling waar gedetineerden op grond van artikel 14, tweede lid, worden ondergebracht
in verband met de noodzaak van intensief toezicht;
B
In artikel 14, tweede lid, wordt de zinsnede «alsmede met het delict waarvoor zij
zijn gedetineerd» vervangen door «, het delict waarvoor zij zijn gedetineerd alsmede
met de intensiteit van het toezicht dat op de gedetineerde noodzakelijk is».
C
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel
b door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
c. tot het geven van het bevel, bedoeld in artikel 40b;
d. tot het verlengen of wijzigen van het bevel, bedoeld in artikel 40c.
2. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Op de behandeling van een
bezwaarschrift op de beslissingen bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, is
artikel 73, vijfde tot en met negende lid, van overeenkomstige toepassing.
D
Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zevende lid, wordt de zinsnede «De in artikel 37, eerste lid, onder g, h,
en i, onder 2° genoemde personen en instanties» vervangen door «De in artikel 37,
eerste lid, onder g, h, i, onder 2°, en j genoemde personen en instanties.».
2. Na het zevende lid worden twee leden toegevoegd, luidende:
8. Op een bezoek van de in artikel 37, eerste lid, onder j, genoemde personen aan de
gedetineerde die is geplaatst in een afdeling voor intensief toezicht of in een extra
beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel d, wordt visueel
toezicht gehouden. Dit toezicht mag niet ertoe leiden dat vertrouwelijke mededelingen
in het onderhoud bij derden bekend kunnen worden.
9. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het toezicht,
bedoeld in het achtste lid.
E
Aan artikel 39 worden drie leden toegevoegd, luidende:
5. Een telefoongesprek met een gedetineerde die is geplaatst in een afdeling voor intensief
toezicht of een extra beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid,
onderdeel d, kan binnen Nederland uitsluitend worden gevoerd vanuit door Onze Minister
aangewezen plaatsen met een aangewezen toestel. De persoon met wie de gedetineerde
telefoneert dient zich voorafgaand aan het telefoongesprek deugdelijk te legitimeren.
Telefoongesprekken vanuit het buitenland kunnen enkel met toestemming van Onze Minister
en onder door hem gestelde voorwaarden worden gevoerd.
6. Onze Minister wijst de plaatsen aan van waaruit kan worden getelefoneerd met een
gedetineerde die is geplaatst in een afdeling voor intensief toezicht of een extra
beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel d.
7. Het vijfde en zesde lid zijn niet van toepassing op een telefoongesprek met een rechtsbijstandverlener,
tenzij een bevel als bedoeld in artikel 40b is gegeven dat mede een beperking of uitsluiting
van telefoonverkeer inhoudt.
F
Na artikel 40 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 40a
1. De gedetineerde die verblijft in een afdeling voor intensief toezicht of in een extra
beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel d, doet opgave
aan de directeur van ten hoogste twee rechtsbijstandverleners die toegang hebben tot
de gedetineerde.
2. In afwijking van artikel 37, eerste lid, draagt de directeur zorg dat brieven of
andere poststukken, gericht aan of afkomstig van andere rechtsbijstandverleners dan
de aangewezen rechtsbijstandverleners bedoeld in het eerste lid, niet worden uitgereikt
aan de gedetineerde.
3. Vrije toegang van de rechtsbijstandverlener als bedoeld in artikel 38, zevende lid,
tot een gedetineerde die verblijft in een afdeling voor intensief toezicht of in een
extra beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel d, is
beperkt tot de aangewezen rechtsbijstandverleners bedoeld in het eerste lid.
4. Het recht op het voeren van telefoongesprekken met een rechtsbijstandverlener op
de wijze als voorzien in artikel 39, vierde en vijfde lid, is voor de gedetineerde
die verblijft in een afdeling voor intensief toezicht of in een extra beveiligde inrichting
als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel d, beperkt tot de aangewezen rechtsbijstandverleners,
bedoeld in het eerste lid.
5. De aangewezen rechtsbijstandverlener, bedoeld in het eerste lid, kan – met toestemming
van de gedetineerde – Onze Minister verzoeken zich vanwege bijzondere omstandigheden
te laten vervangen door een rechtsbijstandverlener van hetzelfde kantoor. Indien de
aangewezen rechtsbijstandverlener niet werkzaam is binnen een kantoor, kan hij zich
laten vervangen door diens vaste vervanger. Het tweede tot en met vierde lid zijn
van overeenkomstige toepassing op de vervangende rechtsbijstandverlener. Onze Minister
beslist tijdig.
6. De gedetineerde heeft het recht om bij Onze Minister een met redenen omkleed verzoekschrift
in te dienen, strekkende tot het toestaan dat de gedetineerde een of meer andere rechtsbijstandverleners
aanwijst die toegang hebben tot de gedetineerde indien bijzondere omstandigheden hiertoe
aanleiding geven. Onze Minister beslist tijdig.
7. Het eerste tot en met vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een op grond
van het zesde lid aangewezen rechtsbijstandverlener.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de uitvoering van dit artikel.
G
Na artikel 40a wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK VIIA. BEVELEN VAN ONZE MINISTER
Artikel 40b
1. Onze Minister kan bevelen dat de gedetineerde die verblijft in een afdeling voor
intensief toezicht of in een extra beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 13,
eerste lid, onderdeel d, aan beperkingen wordt onderworpen die in het belang van de
openbare orde of veiligheid buiten de inrichting noodzakelijk zijn:
a. bij aanwijzingen dat de gedetineerde zijn contacten gebruikt voor ernstig intimiderende
of levensbedreigende activiteiten in de buitenwereld, of
b. indien gelet op de aard van de verdenking, de aard van het misdrijf of de misdrijven
waarvoor de gedetineerde is veroordeeld, de omstandigheden waaronder dat misdrijf
of die misdrijven zouden zijn begaan of zijn begaan, of gelet op de persoonlijkheid
van de gedetineerde, een gevaar voor de openbare orde of veiligheid moet worden aangenomen.
2. Een gevaar bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan in ieder geval worden aangenomen
indien de gedetineerde wordt verdacht van of is veroordeeld wegens deelneming aan
een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven waarop een gevangenisstraf
van twaalf jaren of meer is gesteld, terwijl de gedetineerde volgens de verdenking
of veroordeling van die organisatie als oprichter, leider of bestuurder, bedoeld in
artikel 140, derde en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan worden aangemerkt.
3. Het bevel kan inhouden:
a. een beperking of uitsluiting van de mate waarin de gedetineerde in staat wordt gesteld
individueel dan wel met andere gedetineerden aan activiteiten deel te nemen, in afwijking
van artikel 21;
b. een beperking of uitsluiting van deelname aan gemeenschappelijke activiteiten, in
afwijking van artikel 23;
c. een beperking of uitsluiting van het ontvangen en verzenden van brieven en het intensiveren
van toezicht daarop, in afwijking van artikel 36;
d. een beperking of uitsluiting van het ontvangen van bezoek en het intensiveren van
toezicht daarop, in afwijking van artikel 38;
e. een beperking of uitsluiting van telefoonverkeer en het intensiveren van toezicht
daarop, in afwijking van artikel 39;
f. een beperking of uitsluiting van het onderhouden van contacten met de media en het
toezicht daarop, in afwijking van artikel 40;
g. een beperking van het recht op het kennis nemen van het nieuws, in afwijking van artikel
48, eerste lid;
h. een uitsluiting van deelname aan overleg, bedoeld in artikel 74.
4. Het bevel kan de rechten van derden buiten de inrichting beperken.
5. Het bevel is schriftelijk. De maatregelen zijn gemotiveerd. Voor zover het bevel
alle contacten van de gedetineerde met de buitenwereld beperkt, is het bevel ten hoogste
drie maanden van kracht. In de overige gevallen is het bevel ten hoogste twaalf maanden
van kracht. Het bevel duurt niet langer dan strikt noodzakelijk. Onze Minister kan
het bevel telkens verlengen met een periode van ten hoogste dezelfde periode. Het
bevel vermeldt telkens de duur van de daarin opgenomen maatregelen.
6. Onze Minister kan het openbaar ministerie of de politie om advies vragen over de
inhoud van het bevel. Onze Minister kan de directeur inlichtingen vragen over de omstandigheden
van de gedetineerde.
7. Het bevel beperkt de vrijheid van verkeer tussen de rechtsbijstandverlener en de
gedetineerde niet.
8. De directeur draagt zorg voor de uitvoering van het bevel.
9. Het bevel laat de bevoegdheden van de directeur op grond van het bepaalde bij en
krachtens deze wet onverlet.
Artikel 40c
1. Indien Onze Minister dat aanvaardbaar acht, kan hij op verzoek van de gedetineerde
beperkingen die volgen uit het bevel opheffen. Onze Minister kan aan de opheffing
voorwaarden verbinden.
2. Artikel 18 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in plaats van
de in artikel 18, vierde lid, genoemde termijn van zes maanden, een termijn van vier
weken geldt bij een bevel dat alle contacten van de gedetineerde met de buitenwereld
beperkt, en een termijn van drie maanden voor overige bevelen.
3. Onze Minister wijzigt een opgelegde beperking ten gunste van de gedetineerde of trekt
hem in, indien nieuwe feiten of omstandigheden daartoe aanleiding geven. Onze Minister
kan op grond van nieuwe feiten of omstandigheden een bevel wijzigen ten nadele van
de gedetineerde.
H
Aan artikel 42 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Over de uitvoering van het eerste en tweede lid worden bij algemene maatregel van
bestuur nadere regels gesteld.
I
Het opschrift van Hoofdstuk XIII. komt te luiden: HOOFDSTUK XIII. BERZOEP INZAKE PLAATSING, OVERPLAATSING EN TEGEN BESLISSINGEN OP VERZOEKSCHRIFTEN.
J
In artikel 72, eerste lid, wordt «de artikelen 17 en 18» vervangen door «de artikelen
17, 18 en 40a, vijfde en zesde lid».
K
Aan artikel 73 worden vijf leden toegevoegd, luidende:
5. Bij de behandeling van het beroepschrift op een bevel als bedoeld in artikel 40b,
kunnen, in afwijking van het bepaalde in artikel 65, derde lid, partijen die verplicht
zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, indien daarvoor gewichtige
redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren
of de commissie mededelen dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen
onderscheidenlijk de stukken.
6. De commissie beslist of de in het vijfde lid bedoelde weigering onderscheidenlijk
de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Indien de commissie heeft beslist
dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de verplichting.
7. Indien de commissie heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd
is, kan zij slechts met toestemming van de andere partij mede op de grondslag van
die inlichtingen onderscheidenlijk die stukken uitspraak doen.
8. Indien de toestemming wordt geweigerd, wordt de zaak verwezen naar een andere commissie
die op het beroep beslist.
9. De Raad doet zo snel mogelijk uitspraak.
ARTIKEL II
Onze Minister voor Rechtsbescherming zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding
van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten
van deze wet in de praktijk.
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven,
De Minister voor Rechtsbescherming,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.